Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 533.
LXVI.
Frankrijk kraait de Mode altyd viktorie;
in de schilderkunst zyn er tonen, die in de
?zijn.
LX VIL
De kunst is voor de fijn beschaafden en gaat
.de hoofden heen der alledaagschen. Anders
het de kunst niet meer zyn.
LXVIII.
kunstenaars die langen tijd miskend zyn,
tegenwoordig niet lichter gerehabiliteerd
voorheen; maar somtijds ontfermt de
spekuzich over hen, en de kudde van Panurge
zich toe te schieten.
LXIX.
jQteweldig is iets anders dan krachtig.
LXX.
?"t," * De groote koloristen worden aan de oevers
'/"4*r zee geboren.
1 . LXXI.
?f', * Het Muzeüm van Versailles is eene artistieke
' aystinkaUe.
? '* LXXII.
"i» * Hoewel de zon het leven aan de kleur geeft,
jj/fltizij, op den vollen middag, brutaal en wordt
atttikolorist.
- ' LXXHI.
?'/ * De maan verfraait alles. Zij geeft toon aan
~;ï| «treken, die de zon onmachtig is te bezielen;
f waar zj> de onderdeelen verbloemt en alleen de
^ TOassafts laat spreken.
> fi ' LXXIV.
De historische onderwerpen zyn verzonnen
men de schilderkunst-zelve minder is gaan
?V waardeeren.
'' * LXX V.
'^ * De Japansche kunst is een machtig argument
" ten voordeele van de moderne smaak.
-,- ' LXXVI.
\ ,* De Japanners hebben zonne- en maneschijn
-"sbeter uitgedrukt dan de oude en hedendaagsche
LXXNH.
i * Het zijn de Japanners, die ons geleerd
heb? ben, dat niets in de natuur geminacht moet wor
gden, en dat een mier even goed gebouwd is als
* een paard.
LXXVIH.
* In de Japansche kunst is alles liefde, van de
grasspriet af tot aan de Godheid.
LXXIX.
* De Japanners zijn echte impressionisten.
LXXX
* Aan hen, die den Japanners verwyten, 'dat
hunne kunst aan eene formule gehoorzaamt, kan
men andwoorden, dat dit met de Grieken óók
het geval was.
LXXXI.
_* Men zegt, dat de Amerikanen de Japansche
kunst beminnen. Als zij er in slagen zich een
. Louvre te verzamelen, dan zal het oude Europa
Van hen, met hun charakter, met hun
vindingsgeest, waarschynlyk eene kunstreformatie te aan
vaarden hebben uit de handen van het jonge
Amerika.
LXXXII.
De schilders van buitenmensehen houdt men
_ voor denkers; de schilders van Dames worden
gerekend geen kunst- maar mode-effekten te zoe
ken. Waarom? Een fijn opgevoede vrouw heeft
den hemel toch meer-malen aangekeken dan een
"?':?' boerin.
. . LXXXIII.
* De fotografie heeft in de kunst eene even
? ;groote omwenteling voortgebracht als de spoorweg
;-V-in de ny verheid.
:. LXXXrV.
«TV. Als men een schilderij ziet, moet men den schil
der niet kunnen verdenken zich van de fotografie
als hulpkunst te hebben bediend.
? '?'. ' LXXXV.
L , * De bestelling van een schilderij schaadt het
- talent van den kunstenaar, om dat ze zijn initia
tief wechneemt.
LXXXVI.
Alle groote schilders hebben de portretkunst
beoefend misschien het voortreffelijkste genre.
LXXXVII.
* De Franschen hebben graag, dat er aan een
schilderij nog wat af te denken valt.
LXXX VIII.
De schilder, die altijd het zelfde schilderij maakt,
behaagt aan het publiek, om dat dit hem
gemak- kelyk herkent, en dan zich-zelf voor kenner houdt.
LXXXIV.
Op de Ten-toon-stelling zijn altijd eenige
drukte«aakers, die u bij een lapèl vatten en zeggen:
Kom hier, kom eens mee, dan zul-je zien wat
je zult zien." Dat zijn de ware Muzenkinderen
niet.
LXL.
, * Sedert ten-toon-stellingskommissiën somtijds
stukken geweigerd hebben van kunstenaars, die
groote meesters zijn geworden, zoo als Rousseau,
Delacroix, Millet, gebruiken anderen, die te-recht
zjjn afgewezen, die groote namen om hunne neder
laag te verontschuldigen.
22 Aug. 87. ALB. TH.
LETTERKUNDIGE HAAT EN NIJD.
Een verschrikkelijk onderwerp Letterkun
dige Haat en Nijd!
Men spreekt van een odium tlieologicum en
terecht, want het is iets afschuwelijks maar er
is een odium aestheticum, dat bijna even af
schuwelijk is.
In ons goed vaderland komt het in het geheel
niet voor. Lang geleden reeds, mocht er zoo
eens een hartig woordje over de(n) Ponsgod en
etfne trawanten gesproken, of Onkruid onder de
tarwe worden uitgewied; mocht soms de wrok van
een vergramd schoolmeester den een of ander onzer
auteurs treffen, mocht wellicht een slecht journalist
zijne averechtsche vaderlandsliefde ontboezemen
door een geheel onschuldig vriend van onze
OranjeVorsten voor een lompen republikein uit te maken
alle deze teiten zijn uitzonderingen, die naar
het zeggen van bezadigde schoolmeesters den
regel des te steviger maken.
In Nederland heerscht gelukkig geenerlei Letter
kundige Haat en Nijd. Gevechten met de pen
worden niet vaak geleverd. Tijdschriften als Braga,
vlugschriften als Quos Ego of de
Hippolcreenontzwaveling gaven bewijs van vernuft genoeg,
om tot de péchés vénïels te kunnen worden ge
rekend. Slechte manieren in do Letterkunde
komen somtijds bij de self-made-men in de
ty'dschriften en de dagbladen voor, op dezelfde wijs
als in het leven bij maaltijden en aangekleede
boterhams. Wij zyn een veel te goedsappig volk
om in de feestbokaal onzer naasten een scheutje
van de bruine gal onzer letterkundige
verbolgenheid te gieten.
Eene eigenaardigheid, die ons volk teekent, is,
dat men altijd beweert over zaken" te spreken,
niet over personen". Het nomina sunt odiosa
is op ieders lippen bestorven. Aanvallen op per
sonen komen anoniem of met eene enkele letter
geteekend te voorschijn. Het is mij dus ondoen
lijk, tot mijne groote tevredenheid, om in onze
Letteren voorbeelden van letterkundigen haat en
nijd te ontdekken. Doch niet alzoo in don vreemde.
Wat Heine over Platen en Börne durfde zeggen is
algemeen bekend. Toch viel mij onlangs een
Fransche roman, in handen, die een comble van
litterairen haat en nijd vormt.
Het zonderlinge boek. waarvoor ik thans de
aandacht vraag, is getiteld: Le Désespéré(par)
Léon Bloy. Paris, A. Soirat, 1886.
De schrijver is een jong talentvol man, die zich,
als contrast tegenover onze jonge Nederlandsche
schrijvers, tot taak stelt, om de veteranen der
Fransche letteren zoo onbeschaamd mogelijk aan
te vallen. Le Désespéréis een soort van roman,
met een held natuurlijk, die Caïn Marchenoir heet.
Deze zwartgallige persoon vraagt op de eerste
bladzyde geld te leen voor de begrafenis zijns
vaders, en sterft op de laatste zonder vrienden,
eenzaam, zelfs zonder de genademiddelen der
kerk. Tusschen de eerste en laatste bladzijde
plaatsen wij er 428, die allen aan de buitenge
wone ongelukken van dezen nieuwen letterkundi
gen Job gewijd zijn.
Het merkwaardigst en het leerrijkst, voor ons
Nederlanders, zijn de ingevlochten episoden vol
Franschen letterkundigen haat en nijd. Tot een
afschrikwekkend voorbeeld kan het geen kwaad
eens te zien, hoever men gaan zal, als eenmaal het
beginsel is aangenomen zoo bitter mogelijk uit te
varen tegen verdienstelijke veteranen onder de be
oefenaars der letterkundige kunst.
Het spreekt van zelf, dat de held van het boek,
Caïn Marchenoir, snood miskend wordt, dat men
zijne uitstekende geschriften niet leest of dood
zwijgt. Als hij door een hoofdredacteur van Ie
Basile (Gil Bias) ten eten gevraagd wordt, ontmoet
hij al de voorname schrijvers van den dag. De eerste,
dien hij aanvalt, is Alphouse Daudet, hem onder
den naam van Gaston Chaudesaigues voorstellend.
Het eerste wat van hem gezegd wordt, is, dat
hij te veel geld verdient. Er is maar n, die
hem de baas is Ohnet. Dat Ohnet met zijn
vollen naam genoemd wordt, is het toppunt van
haat en nijd.
Ohnet mengt het vieze water der publieke
baden met een soort van oud wijntje" en ver
kwikt er drie of vier miljoen filisters mee. Hij is
uit alle letterkundige kringen gebannen, en ver
gaat in stilte van woede, ook al verdient hij mil
joenen. Daudet is niet zoo rijk, maar steekt, als
de Himalaya, boven de begeerigste letterkun
dige heuveltoppen" uit 1). Hij is een soort van
Jood uit Auvergne, geboren in het Zuiden. De
Hertog van Morny heeft hem bij het begin van
zijne loopbaan beschermd en vooruitgeholpen, daar
om heeft hij in zijn Nabab zooveel mogelijk kwaad
van hem gesproken. Daudet is de vrekkigheid in
persoon. Hij had in 1870 Gambetta en zijne schan
delijke dictatuur" op de kaak gesteld, maar toen
deze machtig werd, bewerkte hij eene verzoening
en beloofde hij het paskwil niet uit te geven.
Daudet heeft zijne Bois en exil eerst geschre
ven in legitimistischen toon voor een
legitimistisch orgaan, maar ziende, dat de zaken van Ie
Boy achteruitgingen, heeft hij het boek in
republikeinschen geest overgeschreven en in eene
republikeinsche courant als feuilleton geplaatst. Daudet
heeft honger naar geld wegens de groote weelde, die
hij ten toon spreidt, en voor de opvoeding zijner
kinderen, wier kameelen-profielen en met astrakan
begroeide kruinen hunne Hebreeuwsche afkomst
duidelijk genoeg bewijzen. Vóór Daudet is er met
de voortbrengselen van de pen nooit zulk een
handel gedreven. Zijn laatste boek Tartarin sur
les Alpes is alleen uit het oogpunt van eene
boekverkoopersspeculatie geschreven, bij wijze van
vermakelijken reisgids, met reclames voor hotels
uit letterkundig oogpunt eene onuitwischbaro
schande.
Zijn talent, waarvan door middelmatige menschen
zooveel leven is gemaakt, bestaat uit copiè'eren
van anderen. Deze playiaris met zijne lange haren
schijnt in het bijzonder te zijn bestemd om aan
te toonen, dat de Franschen weinig weten van
vreemde letteren. Reeds vijftien jaren lang heeft
hij Dickens nageschreven en niemand schijnt het
te willen merken. Tot dus ver Daudet. Het is op
merkelijk, dat in al deze beschuldigingen en aan
tijgingen het meest de nijd aan 't woord is, de
nijd, die zijn gal voelt overloopen, omdat een man
van talent rijk wordt 'door zijn talent,
Overgaande tot Jean Richepin, verwijt men hem
zijne eerzucht, zijn verlangen om bekend te wor
den. Hij zou zijne moeder in de Hallen verkocht
hebben, als hij er maar naam door had kunnen
maken. Dichter, die zijne eigen stukken speelt
(Richepin heeft inderdaad in zijn drama,
NanaSahib de hoofdrol vervuld), is hij een kermisclown,
die geen andere beteekenis heeft, dan dat hij
voor een romancier-feuilletoniste van den
twintigsten rang kan gehouden worden. Hij heeft in
zijnen bundel, Les Blasphemes, de vlag der Gods
lastering uitgehangen, omdat die het meest in het
oog valt en dus het meeste geld opbrengt.
Ik open hier een tusschenzin, om even te
doen uitkomen, dat zoo ook hier niet weder
duidelijk de nijd om den hoek gluurde, men
inderdaad met Léon Bloy zou kunnen in
stemmen. Jean Richepin, dichter van het
pouvantable et serein nihilisme, die waar hij het Gods
begrip ontmoet, aansnelt, om het te vernietigen,
heeft in Les Blasphèmes (1884) gedrochtelijke
dwaasheden geschreven. Hij heeft al de Goden
en Godinnen uit den hemel verjaagd, en meent
dit aldus te kunnen schilderen:
Les Déesses, les Très-Hauts.,
S'entre choquent par cahots
Qui font rire Ie Chaos.
Vénus a Jésus se pend,
La Vierge comme un serpent
S'enroule aux cuisses de Pan."
enz.
Na dezen tusschenzin, wijs ik er verder op, hoe
een ander auteur, Armand Sylvestre, wordt ou
der handen genomen. Hij ziet er uit, als een
purperen besteller van een goederenkantoor. Hij
schrijft dubbelzinnige proza en heele lieve vers
jes. De Gil Bias maakt goede zaken, zoo dik
wijls zijn naam bij de inhoudsopgave voorkomt.
Klerken op ministeriën en handelsreizigers heb
ben hem lief met eone oprechte genegenheid.
Hij speelt dan eens op eene Pansfluit, dan op een
mirliton. Notarisklerken en hulpapothekers schrij
ven zijne verzen uit, om ze aan hunne strijksters
ten geschenke te geven. Wat zijn dubbelzinnig
proza aangaat, hij verbeeldt zich, dat hij
Rabelais doet herleven, deze ellendige kwakzalver met
aardigheden uit de kazerne. Dat de regeering
eene rpgeering van piraten zulk een schrijver
decoreert, wel is waar als ambtenaar, (want
hij heeft eene sinecure aan een der ministeriën),
gaat alle grenzen van betamelijkheid te buiten.
Nog erger gaat het met Guy de Maupassant.
Deze zou aan zyn meester Flaubert eene no
velle ontstolen hebben, waarmee hij naam maakte
(Boule de Suif). Na den dood van Flaubert zou
deze letterdief zich hebben veroorloofd, om
het gerucht te verspreiden, dat hij een natuur
lijke zoon van Flaubert was, niet vreezende den
naam zijner moeder te belasteren. Hy is bekend
als de onderofficier onder de romanschrijvers. Hij
ziet er uit als een garnizoens-Adonis, die het
hoofd van alle keukenmeiden op hol brengt. Met
dit alles blyft hij een echte plattelander, die zich
te vergeefs vleit een Parijzenaar te zijn geworden.
Zijn hoogste afgod is het geld. Zijne woning is
een voorbeeld van wansmaak c'est l'apparte
ment d'un souteneur Caratbe heeft een kenner
gezegd.
En zoo kunnen we voortgaan. Emile Bergerat
is een pop, met wat letterkundig vernis, door zijn
schoonvader Théophile Gautier bestreken. Sarcey
is een pion", die fortuin gemaakt heeft, en Renan
heeft nooit beter geschreven dan de eerste beste
filister, die de pen opneemt maar Sarcey
vooral wordt door woedende geeselslagen
getuchtigd; Sarcey, Ie Pion du siècle en al wat meer
in dien toon gezegd kan worden.
Het is in het oogvallend, dat de man, die dus
zijne tijdgenooten oordeelt in zoo zonderlinge taal
spreekt, dat men aanstonds het vermoeden opvat
met een krankzinnige te doen te hebben. En toch
is het allerzonderlingste boek Le Désespérémet
zooveel kunst en zooveel ziedende hartstochtelijk
heid geschreven, dat men medelijden koestert voor
dezen ongeluksvogel. Alle scherts ter zijde ge
schoven, durven wij ons verheugen, dat onze letteren
zulk een gedrochtelijk boek niet bevatten, noch
kunnen bevatten. Als waarschuwing tegen de
gevolgen van een tot waanzinnig wordens toe
gestegen vermogen, om te haten en te benijden,
mag Le Désespérévan Léon Bloy als een ziekte
verschijnsel niet onverschillig ter zijde worden
geschoven. Een verbrijzeld, een lijdend gemoed
heeft gepoogd zich te wreken en duidelijk valt
hot in het oog, hoe die poging tot eigen onder
gang hoeft geleid.
Dr. JAN TEN BRINK.
1) II dépasse encore les plus cupirles so»nnets
littéraires de toute la hauteur d'un Himalaya
(bl. 309).
EEN LITTERARISCH EVENEMENT.
{Ingezonden)
Het protest der oudleerlingen van Emile Zola
tegen het jongste werk van hun meester maakt
den indruk dat dit niet voortkwam uit zucht naar
reclame, maar wel uit een gekrenkt kunstenaars
geweten. Daarmee is nog niet gezegd dat zij aprcs
coup niet zouden beseffen, welk voordeel hun deze
verklaring heeft gedaan. Het is zeker het merk
waardigste verschijnsel, dat in den laatsten tijd in
de litteratuur is voorgevallen. De meester is ein
delijk door zijne leerlingen verloochend, of met
recht of met onrecht, dat is geene vraag die
wij hier willen bespreken. Wij allen wisten wat
Zola was, welke plaats hij in de wereldlitteratuur
vervult en zal blijven vervullen. Wij allen erken
nen en moeten erkennen in hem den veldheer
die voor goed aan de romantiek den genadeslag
heeft toegebracht, maar wien het niet gegeven
zal zijn, noch voor zich, noch voor zijne nakome
lingen den troon te veroveren.
Het is wel jammer, dat bij het verval
derZolasche naturalistische richting in Frankrijk, deze
richting bij ons eerst begonnen is zich te open
baren en dat de naieveteit van den heer Netschor,
die in ons land, door veel en behendig
eigengemaakte reclame de letterkundige chef wilde wor
den, weldra een glimlach op de lippen van het
publiek zal doen rijzen. Nog eenmaal zal er blij
ken, hoe onzinnig het is over de groene hollandsche
vlakten uittebazuinen: Ik zal doen" en hoe ver
standig het ware geweest na volbrachten arbeid
alom in den lande te verkondigen: Ik heb ge
daan". Men stelle zich een architect voor, welke
de menschen bij elkaar roept op een leeg terrein
en eene rede begint te houden om aan te toonen,
dat hij op dat leege terrein een heerlijk gebouw
zal doen bouwen.
Waarschijnlijk zal er nu nog door de naturalis
tische epigonen goed en degelijk werk worden ge
leverd, zullen de heeren Netscher en Cooplandt
nog heele rijen boeken schrijven: boven het goede,
degelijke, flinke middelmatige zullen zij het niet
brengen, wanneer men uit het geleverde tot het
nog te leveren zal kunnen besluiten.
Het groote, kolossale of het schoone of het
magnifieke zullen zij waarschijnlijk niet moer
bereiken. Tot dit laatste is Emile Zola gestegen,
maar weten wij niet uit de historie, dat elke
litterarische grootheid allén staat en dat de
leerlingen nooit hunnen meester evenaren, tenzij
zij dien verloochenen en op eigen wegen naar het
rijk der woordharmonieën den tocht voortzetten?
Zola is toch wel de grootste letterkundige
figuur in de 19de eeuw, niet waar? In elk geval
heeft hy zeer juist ingezien, dat by de algemeene
overwinning der democratie, te midden
vanmillioenen menschen die lezen kunnen, een kunstwerk
moest gebouwd worden uit de stoffen die ieder
kende, waarvan elk wel eens een brok in zyne
handen had gehad.
Balzac wendde de romantische formule door
Victor Hugo uitgevonden aan, om daarna zijne
kunst vast te stellen. De formule is gebleken on
deugdelijk te zyn om de moderne kunststof te
bewerken. Zola vond eene nieuwe formule uit. De
stof, welke hij in beslag nam was, juist gekozen
en voor onze moderne maatschappij te gebruiken,
doch de formule is niet onberispelijk aangewend
en ook hij blijkt ten slotte de man van een over
gangstijdperk te zijn, wat hij trouwens van zich
zelven bekend heett, maar wat aan zijn waarde
niets afdoet.
Na het protest der vijf is aan den
naturalistischen oceaan een tot hier toe en niet verder"
toegeroepen en op den vloed zal er eene ebbe
volgen, waarvan het einde nog niet te voorzien
is, maar na die ebbe zal er eene nieuwe vloed
komen, waarin de arke Zola zal komen aandrijven.
Wij zullen ze opnemen en ze bewaren en er de
bewondering van het nageslacht voor inroepen.
Maar welke zal nu de kunst der naas'e toe
komst wezen? Dit zal niet het symbolisme zijn.
Dit zal door zeer weinig menschen begrepen wor
den. Mij dunkt dat die kunst zal moeten zijn, die
der zuivere beweging, der zuivere kracht, zooala
de wijsbegeerte van Kant die der zuivere rede is
geweest. De persoonlijke rol van den kunstenaar
zelf in het werk zal steeds meer en meer moeten
verdwijnen, zelfs zullen geen gevoelsdraden hem
met de objectieve realiteit mogen verbinden: doch
die realiteit zal zuiver gezien moeten worden,
allén gezien. Het kunstwerk der toekomst zal
geen tempel zijn, maar een machine, waarvan het
grootsche raderwerk naar vaste wetten werkt;
waartegen de wetenschap niets zal hebben in te
brengen, waarin de tapes van het gevoel niet
onjuist zullen zijn aangegeven. Daarin zal roman
tisme, naturalisme en idealisme zich oplossen. Het
juiste zal behouden, het andere gemalen worden
tot stof, die de tijd als met een bezem zal
wegkeeren.
FBANZ EBENS.
VARIA.
Onder de plannen voor verfraaiing van Rome
is er een om een groep huizen tusschen de Borgo
nuovo en de Borgo vecchio, weg te ruimen, zoodat
van uit het Saint-Ange-kasteel de beroemde basi
liek van Sint Pieter in haar geheel zichtbaar zou
worden.
Dit plan is reeds oud, het werd beraamd door
den prefect van Rome de Tournon omtrent 1810,
tijdens de Fransche bezetting der stad. De uit
voering er van zou gelijk meer plannen van
denzelfden aanzienlijk hebben bijgedragen tot ver
fraaiing der Eeuwige stad.
Men zou dit plan nu ten uitvoer gaan brengen
tot grooten gerieve der vele toeristen die jaarlijks
de fraaie basiliek komen zien, toen de archeologen
alarm begonnen te roepen omdat onder deze groep
huizen die met ondergang bedreigd werden, de
woning van Rafaël zou zijn.
Waar precies zich het huis van den beroemden Ro
mer bevindt,hierover is men het niet recht eens,maar
zeker is dat wanneer men deze woning mocht uitvin
den men de werken zal staken die ten doel had
den het kasteel van Saint-Ange door een ruime
avenue met de basiliek van Sint Pieter in ver
binding te stellen.
En nu is een commissie samengesteld uit his
torici en archeologen ijverig bezig in de buurt
van den Sint Pieter het reliek van Rome's ar
tistiek verleden op te snuffelen.
In het bedoelde huis had Rafaël een groot
atelier, waarheen hij de gewoonte had zich als
een generaal omstuwd door een talrijk geleide"
zooals Michel Angelo hem dat eens verweet, te
begeven, een uitdrukking die Sauri's het antwoord
ontlokte. Dus. niet zooals gij, die altijd alleen
gaat, als een beul."
In datzelfde huis stierf ook Rafaël. op het top
punt van zijn room, zeven en dertig jaar oud.
En in die woning waarvan men thans de juiste
plaats ni^eens kent. werd toen zijn lijk voor de
menigte tentoongesteld, terwijl men boven zijn
hoofd zijn schilderij van de Transfiguratie plaatste,
als wilde men de bezoekers dus overtuigen van
het verlies dat de wereld geleden had.
Nadat do tentoonstelling Jan van Boers in de
Panorama-zaal gesloten zal zijn, wordt daar een
expositie van werken van H. F. C. ten Kate ge
organiseerd. Of men zoo, nadat het publiek het
werk van den knappen Belg heeft kunnen zien,
de eer der Vaderlandsdie kunst zal willen op
houden ? ?
Ingevolge den wensch door de Parijsche schil
ders Alfred Stevens en Henri Gervex gouit, is
aan die heeren door de PVansche regce.ring een
zaal iu de Tuileriën toegezegd om daar hun groote
panoramieke decoratie 1789?1889 tijdens de
aanstaande groote tentoonstelling te kunnen
plaatsen.
Van Léon Cladol, den scbrijver van
Ompdraillos" zal binnenkort een nieuw boek verschijnen
dat tot titel zal drageu: Ilaca", en waarin inte
ressante artikelen over kunstkritiek o. a. over
den schilder Jules Héreau, over den teekcnaar
AndréGill en den graveur Rodolpbe Bresdin
zullen voorkomen.
Overleden is Gabriël Liquier die componist van
talent, muziek-kriticus en karikaturist te gelijk
was. Hij schreef kritiek voor den Uien Public,
gaf teekcningen in den Charivari onder de
naamteekening Trick en in. de Caricature onder dien
van Track en schreef soms studies die hij zelf
illustreerde.
Ter Brusselscho driejaarlijksche tentoonstelling
expozeeren o. a. de volgende Hollanders: P. J. C.
Gabriël, Bernard Koldeweij, Mevr. Renner, Mej.