De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 11 september pagina 4

11 september 1887 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 533. LXVI. Frankrijk kraait de Mode altyd viktorie; in de schilderkunst zyn er tonen, die in de ?zijn. LX VIL De kunst is voor de fijn beschaafden en gaat .de hoofden heen der alledaagschen. Anders het de kunst niet meer zyn. LXVIII. kunstenaars die langen tijd miskend zyn, tegenwoordig niet lichter gerehabiliteerd voorheen; maar somtijds ontfermt de spekuzich over hen, en de kudde van Panurge zich toe te schieten. LXIX. jQteweldig is iets anders dan krachtig. LXX. ?"t," * De groote koloristen worden aan de oevers '/"4*r zee geboren. 1 . LXXI. ?f', * Het Muzeüm van Versailles is eene artistieke ' aystinkaUe. ? '* LXXII. "i» * Hoewel de zon het leven aan de kleur geeft, jj/fltizij, op den vollen middag, brutaal en wordt atttikolorist. - ' LXXHI. ?'/ * De maan verfraait alles. Zij geeft toon aan ~;ï| «treken, die de zon onmachtig is te bezielen; f waar zj> de onderdeelen verbloemt en alleen de ^ TOassafts laat spreken. > fi ' LXXIV. De historische onderwerpen zyn verzonnen men de schilderkunst-zelve minder is gaan ?V waardeeren. '' * LXX V. '^ * De Japansche kunst is een machtig argument " ten voordeele van de moderne smaak. -,- ' LXXVI. \ ,* De Japanners hebben zonne- en maneschijn -"sbeter uitgedrukt dan de oude en hedendaagsche LXXNH. i * Het zijn de Japanners, die ons geleerd heb? ben, dat niets in de natuur geminacht moet wor gden, en dat een mier even goed gebouwd is als * een paard. LXXVIH. * In de Japansche kunst is alles liefde, van de grasspriet af tot aan de Godheid. LXXIX. * De Japanners zijn echte impressionisten. LXXX * Aan hen, die den Japanners verwyten, 'dat hunne kunst aan eene formule gehoorzaamt, kan men andwoorden, dat dit met de Grieken óók het geval was. LXXXI. _* Men zegt, dat de Amerikanen de Japansche kunst beminnen. Als zij er in slagen zich een . Louvre te verzamelen, dan zal het oude Europa Van hen, met hun charakter, met hun vindingsgeest, waarschynlyk eene kunstreformatie te aan vaarden hebben uit de handen van het jonge Amerika. LXXXII. De schilders van buitenmensehen houdt men _ voor denkers; de schilders van Dames worden gerekend geen kunst- maar mode-effekten te zoe ken. Waarom? Een fijn opgevoede vrouw heeft den hemel toch meer-malen aangekeken dan een "?':?' boerin. . . LXXXIII. * De fotografie heeft in de kunst eene even ? ;groote omwenteling voortgebracht als de spoorweg ;-V-in de ny verheid. :. LXXXrV. «TV. Als men een schilderij ziet, moet men den schil der niet kunnen verdenken zich van de fotografie als hulpkunst te hebben bediend. ? '?'. ' LXXXV. L , * De bestelling van een schilderij schaadt het - talent van den kunstenaar, om dat ze zijn initia tief wechneemt. LXXXVI. Alle groote schilders hebben de portretkunst beoefend misschien het voortreffelijkste genre. LXXXVII. * De Franschen hebben graag, dat er aan een schilderij nog wat af te denken valt. LXXX VIII. De schilder, die altijd het zelfde schilderij maakt, behaagt aan het publiek, om dat dit hem gemak- kelyk herkent, en dan zich-zelf voor kenner houdt. LXXXIV. Op de Ten-toon-stelling zijn altijd eenige drukte«aakers, die u bij een lapèl vatten en zeggen: Kom hier, kom eens mee, dan zul-je zien wat je zult zien." Dat zijn de ware Muzenkinderen niet. LXL. , * Sedert ten-toon-stellingskommissiën somtijds stukken geweigerd hebben van kunstenaars, die groote meesters zijn geworden, zoo als Rousseau, Delacroix, Millet, gebruiken anderen, die te-recht zjjn afgewezen, die groote namen om hunne neder laag te verontschuldigen. 22 Aug. 87. ALB. TH. LETTERKUNDIGE HAAT EN NIJD. Een verschrikkelijk onderwerp Letterkun dige Haat en Nijd! Men spreekt van een odium tlieologicum en terecht, want het is iets afschuwelijks maar er is een odium aestheticum, dat bijna even af schuwelijk is. In ons goed vaderland komt het in het geheel niet voor. Lang geleden reeds, mocht er zoo eens een hartig woordje over de(n) Ponsgod en etfne trawanten gesproken, of Onkruid onder de tarwe worden uitgewied; mocht soms de wrok van een vergramd schoolmeester den een of ander onzer auteurs treffen, mocht wellicht een slecht journalist zijne averechtsche vaderlandsliefde ontboezemen door een geheel onschuldig vriend van onze OranjeVorsten voor een lompen republikein uit te maken alle deze teiten zijn uitzonderingen, die naar het zeggen van bezadigde schoolmeesters den regel des te steviger maken. In Nederland heerscht gelukkig geenerlei Letter kundige Haat en Nijd. Gevechten met de pen worden niet vaak geleverd. Tijdschriften als Braga, vlugschriften als Quos Ego of de Hippolcreenontzwaveling gaven bewijs van vernuft genoeg, om tot de péchés vénïels te kunnen worden ge rekend. Slechte manieren in do Letterkunde komen somtijds bij de self-made-men in de ty'dschriften en de dagbladen voor, op dezelfde wijs als in het leven bij maaltijden en aangekleede boterhams. Wij zyn een veel te goedsappig volk om in de feestbokaal onzer naasten een scheutje van de bruine gal onzer letterkundige verbolgenheid te gieten. Eene eigenaardigheid, die ons volk teekent, is, dat men altijd beweert over zaken" te spreken, niet over personen". Het nomina sunt odiosa is op ieders lippen bestorven. Aanvallen op per sonen komen anoniem of met eene enkele letter geteekend te voorschijn. Het is mij dus ondoen lijk, tot mijne groote tevredenheid, om in onze Letteren voorbeelden van letterkundigen haat en nijd te ontdekken. Doch niet alzoo in don vreemde. Wat Heine over Platen en Börne durfde zeggen is algemeen bekend. Toch viel mij onlangs een Fransche roman, in handen, die een comble van litterairen haat en nijd vormt. Het zonderlinge boek. waarvoor ik thans de aandacht vraag, is getiteld: Le Désespéré(par) Léon Bloy. Paris, A. Soirat, 1886. De schrijver is een jong talentvol man, die zich, als contrast tegenover onze jonge Nederlandsche schrijvers, tot taak stelt, om de veteranen der Fransche letteren zoo onbeschaamd mogelijk aan te vallen. Le Désespéréis een soort van roman, met een held natuurlijk, die Caïn Marchenoir heet. Deze zwartgallige persoon vraagt op de eerste bladzyde geld te leen voor de begrafenis zijns vaders, en sterft op de laatste zonder vrienden, eenzaam, zelfs zonder de genademiddelen der kerk. Tusschen de eerste en laatste bladzijde plaatsen wij er 428, die allen aan de buitenge wone ongelukken van dezen nieuwen letterkundi gen Job gewijd zijn. Het merkwaardigst en het leerrijkst, voor ons Nederlanders, zijn de ingevlochten episoden vol Franschen letterkundigen haat en nijd. Tot een afschrikwekkend voorbeeld kan het geen kwaad eens te zien, hoever men gaan zal, als eenmaal het beginsel is aangenomen zoo bitter mogelijk uit te varen tegen verdienstelijke veteranen onder de be oefenaars der letterkundige kunst. Het spreekt van zelf, dat de held van het boek, Caïn Marchenoir, snood miskend wordt, dat men zijne uitstekende geschriften niet leest of dood zwijgt. Als hij door een hoofdredacteur van Ie Basile (Gil Bias) ten eten gevraagd wordt, ontmoet hij al de voorname schrijvers van den dag. De eerste, dien hij aanvalt, is Alphouse Daudet, hem onder den naam van Gaston Chaudesaigues voorstellend. Het eerste wat van hem gezegd wordt, is, dat hij te veel geld verdient. Er is maar n, die hem de baas is Ohnet. Dat Ohnet met zijn vollen naam genoemd wordt, is het toppunt van haat en nijd. Ohnet mengt het vieze water der publieke baden met een soort van oud wijntje" en ver kwikt er drie of vier miljoen filisters mee. Hij is uit alle letterkundige kringen gebannen, en ver gaat in stilte van woede, ook al verdient hij mil joenen. Daudet is niet zoo rijk, maar steekt, als de Himalaya, boven de begeerigste letterkun dige heuveltoppen" uit 1). Hij is een soort van Jood uit Auvergne, geboren in het Zuiden. De Hertog van Morny heeft hem bij het begin van zijne loopbaan beschermd en vooruitgeholpen, daar om heeft hij in zijn Nabab zooveel mogelijk kwaad van hem gesproken. Daudet is de vrekkigheid in persoon. Hij had in 1870 Gambetta en zijne schan delijke dictatuur" op de kaak gesteld, maar toen deze machtig werd, bewerkte hij eene verzoening en beloofde hij het paskwil niet uit te geven. Daudet heeft zijne Bois en exil eerst geschre ven in legitimistischen toon voor een legitimistisch orgaan, maar ziende, dat de zaken van Ie Boy achteruitgingen, heeft hij het boek in republikeinschen geest overgeschreven en in eene republikeinsche courant als feuilleton geplaatst. Daudet heeft honger naar geld wegens de groote weelde, die hij ten toon spreidt, en voor de opvoeding zijner kinderen, wier kameelen-profielen en met astrakan begroeide kruinen hunne Hebreeuwsche afkomst duidelijk genoeg bewijzen. Vóór Daudet is er met de voortbrengselen van de pen nooit zulk een handel gedreven. Zijn laatste boek Tartarin sur les Alpes is alleen uit het oogpunt van eene boekverkoopersspeculatie geschreven, bij wijze van vermakelijken reisgids, met reclames voor hotels uit letterkundig oogpunt eene onuitwischbaro schande. Zijn talent, waarvan door middelmatige menschen zooveel leven is gemaakt, bestaat uit copiè'eren van anderen. Deze playiaris met zijne lange haren schijnt in het bijzonder te zijn bestemd om aan te toonen, dat de Franschen weinig weten van vreemde letteren. Reeds vijftien jaren lang heeft hij Dickens nageschreven en niemand schijnt het te willen merken. Tot dus ver Daudet. Het is op merkelijk, dat in al deze beschuldigingen en aan tijgingen het meest de nijd aan 't woord is, de nijd, die zijn gal voelt overloopen, omdat een man van talent rijk wordt 'door zijn talent, Overgaande tot Jean Richepin, verwijt men hem zijne eerzucht, zijn verlangen om bekend te wor den. Hij zou zijne moeder in de Hallen verkocht hebben, als hij er maar naam door had kunnen maken. Dichter, die zijne eigen stukken speelt (Richepin heeft inderdaad in zijn drama, NanaSahib de hoofdrol vervuld), is hij een kermisclown, die geen andere beteekenis heeft, dan dat hij voor een romancier-feuilletoniste van den twintigsten rang kan gehouden worden. Hij heeft in zijnen bundel, Les Blasphemes, de vlag der Gods lastering uitgehangen, omdat die het meest in het oog valt en dus het meeste geld opbrengt. Ik open hier een tusschenzin, om even te doen uitkomen, dat zoo ook hier niet weder duidelijk de nijd om den hoek gluurde, men inderdaad met Léon Bloy zou kunnen in stemmen. Jean Richepin, dichter van het pouvantable et serein nihilisme, die waar hij het Gods begrip ontmoet, aansnelt, om het te vernietigen, heeft in Les Blasphèmes (1884) gedrochtelijke dwaasheden geschreven. Hij heeft al de Goden en Godinnen uit den hemel verjaagd, en meent dit aldus te kunnen schilderen: Les Déesses, les Très-Hauts., S'entre choquent par cahots Qui font rire Ie Chaos. Vénus a Jésus se pend, La Vierge comme un serpent S'enroule aux cuisses de Pan." enz. Na dezen tusschenzin, wijs ik er verder op, hoe een ander auteur, Armand Sylvestre, wordt ou der handen genomen. Hij ziet er uit, als een purperen besteller van een goederenkantoor. Hij schrijft dubbelzinnige proza en heele lieve vers jes. De Gil Bias maakt goede zaken, zoo dik wijls zijn naam bij de inhoudsopgave voorkomt. Klerken op ministeriën en handelsreizigers heb ben hem lief met eone oprechte genegenheid. Hij speelt dan eens op eene Pansfluit, dan op een mirliton. Notarisklerken en hulpapothekers schrij ven zijne verzen uit, om ze aan hunne strijksters ten geschenke te geven. Wat zijn dubbelzinnig proza aangaat, hij verbeeldt zich, dat hij Rabelais doet herleven, deze ellendige kwakzalver met aardigheden uit de kazerne. Dat de regeering eene rpgeering van piraten zulk een schrijver decoreert, wel is waar als ambtenaar, (want hij heeft eene sinecure aan een der ministeriën), gaat alle grenzen van betamelijkheid te buiten. Nog erger gaat het met Guy de Maupassant. Deze zou aan zyn meester Flaubert eene no velle ontstolen hebben, waarmee hij naam maakte (Boule de Suif). Na den dood van Flaubert zou deze letterdief zich hebben veroorloofd, om het gerucht te verspreiden, dat hij een natuur lijke zoon van Flaubert was, niet vreezende den naam zijner moeder te belasteren. Hy is bekend als de onderofficier onder de romanschrijvers. Hij ziet er uit als een garnizoens-Adonis, die het hoofd van alle keukenmeiden op hol brengt. Met dit alles blyft hij een echte plattelander, die zich te vergeefs vleit een Parijzenaar te zijn geworden. Zijn hoogste afgod is het geld. Zijne woning is een voorbeeld van wansmaak c'est l'apparte ment d'un souteneur Caratbe heeft een kenner gezegd. En zoo kunnen we voortgaan. Emile Bergerat is een pop, met wat letterkundig vernis, door zijn schoonvader Théophile Gautier bestreken. Sarcey is een pion", die fortuin gemaakt heeft, en Renan heeft nooit beter geschreven dan de eerste beste filister, die de pen opneemt maar Sarcey vooral wordt door woedende geeselslagen getuchtigd; Sarcey, Ie Pion du siècle en al wat meer in dien toon gezegd kan worden. Het is in het oogvallend, dat de man, die dus zijne tijdgenooten oordeelt in zoo zonderlinge taal spreekt, dat men aanstonds het vermoeden opvat met een krankzinnige te doen te hebben. En toch is het allerzonderlingste boek Le Désespérémet zooveel kunst en zooveel ziedende hartstochtelijk heid geschreven, dat men medelijden koestert voor dezen ongeluksvogel. Alle scherts ter zijde ge schoven, durven wij ons verheugen, dat onze letteren zulk een gedrochtelijk boek niet bevatten, noch kunnen bevatten. Als waarschuwing tegen de gevolgen van een tot waanzinnig wordens toe gestegen vermogen, om te haten en te benijden, mag Le Désespérévan Léon Bloy als een ziekte verschijnsel niet onverschillig ter zijde worden geschoven. Een verbrijzeld, een lijdend gemoed heeft gepoogd zich te wreken en duidelijk valt hot in het oog, hoe die poging tot eigen onder gang hoeft geleid. Dr. JAN TEN BRINK. 1) II dépasse encore les plus cupirles so»nnets littéraires de toute la hauteur d'un Himalaya (bl. 309). EEN LITTERARISCH EVENEMENT. {Ingezonden) Het protest der oudleerlingen van Emile Zola tegen het jongste werk van hun meester maakt den indruk dat dit niet voortkwam uit zucht naar reclame, maar wel uit een gekrenkt kunstenaars geweten. Daarmee is nog niet gezegd dat zij aprcs coup niet zouden beseffen, welk voordeel hun deze verklaring heeft gedaan. Het is zeker het merk waardigste verschijnsel, dat in den laatsten tijd in de litteratuur is voorgevallen. De meester is ein delijk door zijne leerlingen verloochend, of met recht of met onrecht, dat is geene vraag die wij hier willen bespreken. Wij allen wisten wat Zola was, welke plaats hij in de wereldlitteratuur vervult en zal blijven vervullen. Wij allen erken nen en moeten erkennen in hem den veldheer die voor goed aan de romantiek den genadeslag heeft toegebracht, maar wien het niet gegeven zal zijn, noch voor zich, noch voor zijne nakome lingen den troon te veroveren. Het is wel jammer, dat bij het verval derZolasche naturalistische richting in Frankrijk, deze richting bij ons eerst begonnen is zich te open baren en dat de naieveteit van den heer Netschor, die in ons land, door veel en behendig eigengemaakte reclame de letterkundige chef wilde wor den, weldra een glimlach op de lippen van het publiek zal doen rijzen. Nog eenmaal zal er blij ken, hoe onzinnig het is over de groene hollandsche vlakten uittebazuinen: Ik zal doen" en hoe ver standig het ware geweest na volbrachten arbeid alom in den lande te verkondigen: Ik heb ge daan". Men stelle zich een architect voor, welke de menschen bij elkaar roept op een leeg terrein en eene rede begint te houden om aan te toonen, dat hij op dat leege terrein een heerlijk gebouw zal doen bouwen. Waarschijnlijk zal er nu nog door de naturalis tische epigonen goed en degelijk werk worden ge leverd, zullen de heeren Netscher en Cooplandt nog heele rijen boeken schrijven: boven het goede, degelijke, flinke middelmatige zullen zij het niet brengen, wanneer men uit het geleverde tot het nog te leveren zal kunnen besluiten. Het groote, kolossale of het schoone of het magnifieke zullen zij waarschijnlijk niet moer bereiken. Tot dit laatste is Emile Zola gestegen, maar weten wij niet uit de historie, dat elke litterarische grootheid allén staat en dat de leerlingen nooit hunnen meester evenaren, tenzij zij dien verloochenen en op eigen wegen naar het rijk der woordharmonieën den tocht voortzetten? Zola is toch wel de grootste letterkundige figuur in de 19de eeuw, niet waar? In elk geval heeft hy zeer juist ingezien, dat by de algemeene overwinning der democratie, te midden vanmillioenen menschen die lezen kunnen, een kunstwerk moest gebouwd worden uit de stoffen die ieder kende, waarvan elk wel eens een brok in zyne handen had gehad. Balzac wendde de romantische formule door Victor Hugo uitgevonden aan, om daarna zijne kunst vast te stellen. De formule is gebleken on deugdelijk te zyn om de moderne kunststof te bewerken. Zola vond eene nieuwe formule uit. De stof, welke hij in beslag nam was, juist gekozen en voor onze moderne maatschappij te gebruiken, doch de formule is niet onberispelijk aangewend en ook hij blijkt ten slotte de man van een over gangstijdperk te zijn, wat hij trouwens van zich zelven bekend heett, maar wat aan zijn waarde niets afdoet. Na het protest der vijf is aan den naturalistischen oceaan een tot hier toe en niet verder" toegeroepen en op den vloed zal er eene ebbe volgen, waarvan het einde nog niet te voorzien is, maar na die ebbe zal er eene nieuwe vloed komen, waarin de arke Zola zal komen aandrijven. Wij zullen ze opnemen en ze bewaren en er de bewondering van het nageslacht voor inroepen. Maar welke zal nu de kunst der naas'e toe komst wezen? Dit zal niet het symbolisme zijn. Dit zal door zeer weinig menschen begrepen wor den. Mij dunkt dat die kunst zal moeten zijn, die der zuivere beweging, der zuivere kracht, zooala de wijsbegeerte van Kant die der zuivere rede is geweest. De persoonlijke rol van den kunstenaar zelf in het werk zal steeds meer en meer moeten verdwijnen, zelfs zullen geen gevoelsdraden hem met de objectieve realiteit mogen verbinden: doch die realiteit zal zuiver gezien moeten worden, allén gezien. Het kunstwerk der toekomst zal geen tempel zijn, maar een machine, waarvan het grootsche raderwerk naar vaste wetten werkt; waartegen de wetenschap niets zal hebben in te brengen, waarin de tapes van het gevoel niet onjuist zullen zijn aangegeven. Daarin zal roman tisme, naturalisme en idealisme zich oplossen. Het juiste zal behouden, het andere gemalen worden tot stof, die de tijd als met een bezem zal wegkeeren. FBANZ EBENS. VARIA. Onder de plannen voor verfraaiing van Rome is er een om een groep huizen tusschen de Borgo nuovo en de Borgo vecchio, weg te ruimen, zoodat van uit het Saint-Ange-kasteel de beroemde basi liek van Sint Pieter in haar geheel zichtbaar zou worden. Dit plan is reeds oud, het werd beraamd door den prefect van Rome de Tournon omtrent 1810, tijdens de Fransche bezetting der stad. De uit voering er van zou gelijk meer plannen van denzelfden aanzienlijk hebben bijgedragen tot ver fraaiing der Eeuwige stad. Men zou dit plan nu ten uitvoer gaan brengen tot grooten gerieve der vele toeristen die jaarlijks de fraaie basiliek komen zien, toen de archeologen alarm begonnen te roepen omdat onder deze groep huizen die met ondergang bedreigd werden, de woning van Rafaël zou zijn. Waar precies zich het huis van den beroemden Ro mer bevindt,hierover is men het niet recht eens,maar zeker is dat wanneer men deze woning mocht uitvin den men de werken zal staken die ten doel had den het kasteel van Saint-Ange door een ruime avenue met de basiliek van Sint Pieter in ver binding te stellen. En nu is een commissie samengesteld uit his torici en archeologen ijverig bezig in de buurt van den Sint Pieter het reliek van Rome's ar tistiek verleden op te snuffelen. In het bedoelde huis had Rafaël een groot atelier, waarheen hij de gewoonte had zich als een generaal omstuwd door een talrijk geleide" zooals Michel Angelo hem dat eens verweet, te begeven, een uitdrukking die Sauri's het antwoord ontlokte. Dus. niet zooals gij, die altijd alleen gaat, als een beul." In datzelfde huis stierf ook Rafaël. op het top punt van zijn room, zeven en dertig jaar oud. En in die woning waarvan men thans de juiste plaats ni^eens kent. werd toen zijn lijk voor de menigte tentoongesteld, terwijl men boven zijn hoofd zijn schilderij van de Transfiguratie plaatste, als wilde men de bezoekers dus overtuigen van het verlies dat de wereld geleden had. Nadat do tentoonstelling Jan van Boers in de Panorama-zaal gesloten zal zijn, wordt daar een expositie van werken van H. F. C. ten Kate ge organiseerd. Of men zoo, nadat het publiek het werk van den knappen Belg heeft kunnen zien, de eer der Vaderlandsdie kunst zal willen op houden ? ? Ingevolge den wensch door de Parijsche schil ders Alfred Stevens en Henri Gervex gouit, is aan die heeren door de PVansche regce.ring een zaal iu de Tuileriën toegezegd om daar hun groote panoramieke decoratie 1789?1889 tijdens de aanstaande groote tentoonstelling te kunnen plaatsen. Van Léon Cladol, den scbrijver van Ompdraillos" zal binnenkort een nieuw boek verschijnen dat tot titel zal drageu: Ilaca", en waarin inte ressante artikelen over kunstkritiek o. a. over den schilder Jules Héreau, over den teekcnaar AndréGill en den graveur Rodolpbe Bresdin zullen voorkomen. Overleden is Gabriël Liquier die componist van talent, muziek-kriticus en karikaturist te gelijk was. Hij schreef kritiek voor den Uien Public, gaf teekcningen in den Charivari onder de naamteekening Trick en in. de Caricature onder dien van Track en schreef soms studies die hij zelf illustreerde. Ter Brusselscho driejaarlijksche tentoonstelling expozeeren o. a. de volgende Hollanders: P. J. C. Gabriël, Bernard Koldeweij, Mevr. Renner, Mej.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl