Historisch Archief 1877-1940
No. 583
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
?*..
Alice Rönner, David Oyens, Jac. van Looy, H. W.
Mesdag, Mej. Fles.
Als illustratie by het artikel van Edouard Rod
in de Gazette des Beaux-Arts over de Engelsche
Prerafaëliten, dat wij een vorige maal
aankondigdan, is ook als illustratie een portret van D. K.
Rossetti, door zyn vriend Holman Hunt, gevoegd.
Er is iets somnabule-achtigs in de starende uit
drukkingen. Het portret stelt den artiest voor op
jongeren leeftijd dan dat wat men bij de Fransche
uitgave zyner gedichten vindt.
London News van 3 September heeft weer drie
voortreffelijke teekeningen van Caton Woodville
?uit Marokko en de Itlustration drie groote illus
traties van Paul Renouard.
Bij den uitgever H. A. M. Roelants .te Schie
dam is verschenen een Wegwijzer door 's Rijks
museum te Amsterdam, van de hand van den
directeur van het museum, den Heor Tr. D. O.
Obreen. Het zijn artikelen di<j reeds in 1885 in
De Huisvriend verschenen waren, saamgebracht
?en aanmerkelijk aangevuld tot een geheel. Voor
bezoekers van het museum is dit boekje bruik
baarder dan een catalogus. Men vindt er ook
interessante aanwyzingen in omtrent de inrich*
ting en de beteekenis van decoratie en versiering
van het gebouw.
DE DRIE PINTO'S".
Over een door Carl Maria yon Weber nagelaten
opéra comique De drie Pinto's" welke te Leipzig
by wyze van proef in beperkten kring werd opge
roerd, werdt in het Dresdner Tageblatt door L.
Hartmann het volgende medegedeeld: Weber was
zich bewust niet alleen de macht maar tevens den
vereischten humor te bezitten, tot het vervaar
digen eener opéra-comique. In het tijdperk van
,zyn rykste produetie, toen hij de Preciosa" en den
Freischütz" componeerde, vatte hij het plan op,
zijn krachten daaraan te beproeven, ioodra Weber
zich voornam iets uit te voeren, was hij geheel
daarmede vervuld, en had men hem in dien tijd
een werkelijk goed geschreven tekst zooals bijv.
dien van den Freischütz" voorgelegd, zoo zou hij
deze opéra-comique, welke hem sterk aantrok,
onmiddelyk hebben afgewerkt. Daar Weber echter
beter dan de schrijver zijner teksten met de
?eischen van hot tooneel bekend was, en de tekst
van de drie Pinto's" van Theodor Dell slecht en
smakeloos bleek, bestaan van deze onuitge
geven opera slechts 10 afgewerkte muziekstukken;
*en groot aantal aanteekeningen zijn er echter in
brieven over te vinden en in zijn dagboek komen
-allerlei klachten en verzuchtingen voor, die be
trekking op dit onafgewerkt meesterstuk hebben.
Ofschoon het geheele tekstboekje onbruikbaar bleek
te zijn, zoo was het verhaal zelf uiterst geschikt
voor een blijspel, en de kleinzoon van Weber,
schrijver van «eenige zeer goede tooneelstukken,
maakte van het oude verhaal een nieuw
kluchtspel zonder muziek, dat door de by'zondere een
voud der intrige uitmunt. |
Twee Spaansche edellieden die van hun jeugd
af aan vrienden waren, wonen ver van elkander
verwijderd. De een bezit een zoon, de ander eene
dochter. De eerste zendt zyn geliefden zoon
Pinto met een brief naar zyn ouden vriend, wïen
hij eenmaal het leven redde, in de hoop dat de
vriendschapsband door het huwelijk der kenderen
nog nauwer zal worden toegehaald. Pinto gaat
op reis. Maar Pinto is een dikke, onbeholpen
jongen; hy geraakt in een troepje opgewonden
studenten, drinkt te veel, vertelt waarom hij op
reis is gegaan, waarna een der studenten, een
flink, jeugdig edelman zich van den brief meester
maakt, met het doel de rijke erfdochter voor zich
zelf te winnen. Onze student, Pinto No. 2 vindt
echter de dochter niet meer vrij. Zij bemint in
't geheim een jongen, rijken edelman en is dns
wanhopig over het voorgenomen huwelijksplan
met den zoon van den vriend haars vaders. De
geliefde van het meisje spreekt openhartig tegen
5en vermeenden Pinto en brengt hem onder net
oog hoe nutteloos zijn aanvraag is, daar het meisje
hem nooit zal liefhebben: Trek u vrijwillig
terug" zegt hij, dan zult gij twee menschen ge
lukkig hebben gemaakt."
De student, Pinto No. 2, ziet terstaKd in, dat
zijn avontuur nooit met goed gevolg kan bekroond
?worden en besluit dus den edelmoedige te spelen.
Hy belooft van de hand van het meisje afstand
te doen, maar", zegt hij tegen haar, daar uw
vader u nooit dan alleen aan een Pinto" zal ten
huwelijk geven, zoo neem mijn aanbevelingsbrief
en laat uw geliefde, die aan uw vader onbekend
is, mijn plaats innemen. De dankbare minnaar,
dus Pinto No. 3, gaat met den brief naar den
vader van het meisje. Deze is zeer niet den jon
gen man ingenomen, en als ten laatste de echte
Pinto hijgend van woede komt binnenstormen en
met een stentorstem roept, dat er bedrog wordt
gepleegd, dat hij de echto Pinto is, en dat men
hem zyn papieren ontstolen heeft, wordt de dikke,
onbeholpen man eenvoudig niet geloofd en de
deur uitgezet. Nu begint Pinto No. 2, de student,
zich toch eenigszins over het geval bezwaard te
gevoelen'en openbaart aan den vader dat de jonge
man, wien hij de hand zijner dochter geschonken
heeft, evenmin een Pinto als hijzelf is, en dat
alleen de atgewezen Pinto recht op dien naam
heeft. Maar tevens weet hij hem over te halen,
om het levensgeluk zijner dochter niet in den weg
te staan en hem te doen inzien, dat hij in elk
geval haar geluk boven do dankbaarheid moet
stellen, die hij zijn ouden vriend verschuldigd is.
Laat haar trouwen met dien knappen, rijken
edelman, dien uwe dochter hartstochtelijk bemint,
en vergeet dat hij geen Pinto is", zegt hij. De
vader laat zich overhalen het te vergeten en de
jongelieden krijgen elkander. Pinto No. l, de dwaze
dikke minnaar gaat onverrichter zake weer naar
huis en mag bij zijn vrienden, de studenten en
den wijn troost zoeken. Het spreekt van zelf, dat
Pinto No. 2, de overmoedige student, er een
snaakschen knecht en de jeugdige schoone er een sluw
kameniertje op na houden.
Het zou moeielijk zijn een geschikter onderwerp
voor eene opéra comique te vinden; daarbij zijn
'de reeds afgewerkte muziekstukken van Weber
op uitstekende wijze op den nieuwen tekst over
gebracht.
De kleinzoon schynt iets van zyn genialen groot
vader te hebben overgenomen, en de jeugdige
kapelmeester Mahler heeft geheel in de ideën van
den meester weten door te dringen; de nieuwe
bewerking is een moeilijker arbeid geweest, dan het
componeeren eener geheel nieuwe opera. Met de
grootste zorg is de muziek die te kort kwam,
aangevuld met brokstukken uit oude, vergeten
opéra's van Weber en andere verspreide .of na
gelaten muziekstukken. Geheel gereed is de par
tituur niet en daarom kan over het geheel van
het muzikale gedeelte nog geen bepaald oordeel
worden geveld. Het eerste studentenkoor is be
wonderenswaardig. Al de tintelende geest en
de buitengewone vindingrijkheid, Weber in zoo
hooge mate eigen, komen in dit koor te voorschijn.
De dwaze, onbeholpen deftigheid van Piuto no l
wordt door de muziek zoo juist uitgedrukt, dat
men die zelfs zonder woorden zou verstaan. De
muziek is oorspronkelijk en doet noch aan die van
Mozart, noch aan die van Rossini denken; zij is
echt Webersch, ofschoon in een ander genre dan
wij van hem gewoon zijn. Ongeloofelijk is het, dat
deze schat van 1826 tot 1887 ongebruikt is blij
ven liggen. De drie Pinto's" bevat muziekstukken
van de hoogste waarde, zoowel in het vocale ge
deelte als in de orkestpartij. De finale van het
eerste bedrijf, wanneer de studenten den dronken,
van zyn brief beroofden Pinto wegdragen, is on
geëvenaard, zonder daarbij het minst gezocht te
zijn. Alleen schalkschen, natuurlijken* muzikalen
humor vindt men er in. Het eerste trio als de stu
dent en zijn snaaksche knecht den dikken Pinto
leeren hoe hij aan zijne uitverkorene met goed
gevolg zijn hof moet maken, is onvergelijkelijk
schoon.
De knecht wordt op een stoel geplaatst en
moet de jeugdige schoone voorstellen, waarop de
student aan den dikken Don Pinto vertoont, hoe
hij doen moet. Dit trio is een werkelijk mees
terstuk en staat gelijk met de beste muziek
werken van Weber. Nog een ander trio in H.,
eene aria 4/4 in F en een duo in Es (alle in
1821, het jaar van den Freischütz, te Dresden
gecomponeerd) zijn prachtig, als ook een
betooverende wals, wier motief alleen reeds voldoende
zou wezen om de opera te doen herleven. In het
afgewerkte gedeelte is geen enkele gaping te vin
den, en ofschoon men zich getrouw aan de mu
ziek van Weber heeft gehouden, is nergens een
spoor van gedwongenheid te bespeuren.
De kleinzoon, C. von Weber, schrijft hierover
het volgende:
Het handschrift bestaat ongeveer veertig
muziekbladen. Vóór dat de Freischütz" geheel ge
reed was, werd de opera de drie Pinto's" begonnen
on te gelijk met de Preciosa voortgezet. Deze
laatste was evenwel in twee maanden gereed, ter
wijl de opera der drie Pinto's onafgewerkt bleef
liggen. Tot den 20ste September 1824 vindt men
in Webers nauwkeurig gehouden dagboek met
grootere of kleinere tusschenruimten tieu aantee
keningen over zijn arbeid aan het nieuwe kunst
werk ; de laatste van de tien luidt laconiek: Heden
ge Pintot". De verschillende aanmerkingen in het
manuscript gevonden over de toonsoorten, tempo's
enz. duiden aan. dat Weber zijn opera reeds ge»r
heel gereed in het hoofd had. In de zes jaren
tusschen den 20sten Mei 1820 tot aan zijn dood,
Juni 182G, heeft Weber een groot godeelte zijner
opera's vervaardigd: Preciosa", Euryanthe", en
Oberon" ; ook had hij de leiding der opera in
Dresden op zich genomen, wat hem, die aan een
slepende ziekte leed. niet weinig vermoeide. Ook
in dezen tijd was het, dat hij veertien maanden
lang niet meer werkte, tot de noodzakelijkheid
om zijn laatste krachten aan het voleindigen van zijn
Oberon" te wijden, hem weder aan den arbeid
deed gaan. Gedurende deze veertien maanden rust
schreef den 17 den Mei 1824, aanzijn vriend Liech
tenstein: Aan de Pinto's" denk ik tegenwoordig
even weinig als aan alle andere muziek. Ik heb
er volop genoeg van en zal mij niet spoedig weder
met een uitgebreid toonstuk bezig houden". Den
6den September schreef hij: De lust tot don arbeid
is nog niet teruggekomen. De Pinto's zie ik wel
zoo eens van ter zijde aan, maar de moed om er
weder aan te beginnen ontbreekt mij geheel. 23
September; Met de Pinto's gaat het nog niet
best, maar in elk zal ik trachten de opera dezen
winter af te krijgen". Dit werd evenwel door het
werken aan de Oberon" verhinderd on kort
nadat deze te Londen was opgevoerd, overleed
Weber. Feitelijk zijn de drie Pinto's dus onafge
werkt gebleven, en alle tegenovergestelde geruch
ten hieromtrent zijn onwaar. Alleen de
bovenpartij is uitvoerig bearbeid, hier en daar echter
vindt men eenigo noten die de gewenschte har
monie aangeven.
Daar nu het textboekje van de opsra veel meer
muziek vordert, dan in de nalatenschap van Weber
gebonden werd, zoo kan men hetgeen voorhanden
is niet anders da,n brokstukken eener opera noe
men. Deze zijn echter van zoo groote muzikale
waarde, dat reeds kort na den dood van Weber,
diens weduwe Carolina zich met don vriend van
haar echtgenoot, Giacomo Meijerbeor in betrekking
stelde, ten einde door hom de drie Pinto's" te
laten afmaken, maar Meijerbeer had het te druk
mot zijn eigen composities hot licht te doen zien,
zoodat weder de Pinto's bleven liggen. Do zoon
van Weber, Max Maria, beijverde zich na den
dood zijner moeder insgelijks, om der wereld de
nieuwe opera te schenken, maar hij Icon niemand
vinden, die dit moeielijke werk op zich wilde
nemen. Na den dood van Max Maria v. Wcbor
heb ik, zijn zoon, steeds den wcnsch gekoesterd,
de zich in mijn handen bevindende nalatenschap
verder uit te werken. De zwarigheden hieraan
verbonden zag ik niet over het hoofd. Wat de
veranderingen in den tekst aangingen, deze durfde
ik op mij nemen; voor het muzikale gedeelte had
ik iemand noodig, die bij zijn eigen opvatting ge
noeg bewondering en vereering voor Weber had.
om in diens geest voort to werken. Dezen kunste
naar vond ik in Gustaaf Mahler.
Door vereenvoudiging en bekorting van den
tekst is het mij gelukt de behoefte aan aanvullende
muziek zooveel mogelijk te beperken. Het reeds
met tekst en muziek geheel afgewerkte gedeelte
heb ik getracht bruikbaar te maken, wat gespro
ken werd geheel opnieuw geschreven. De voor
handen zy'nde afgewerkte muziekstukken zijn ge
heel onveranderd ingelascht. Waar de tekst
nieuwe muziek vorderde, is uit Webers bekende
en nagelaten composities het hiervoor passende
uitgezocht. De kapelmeester Mahler heeft dit alles
ontworpen en ten uitvoer gebracht met een piëteit
die slechts door een volkomen toewijding aanzijn
arbeid ontstaan kan zijn.
De drie Pintojs zullen dus weldra worden op
gevoerd. Het Duitsche volk moge oordeelen of het
in de nieuwe opera zijn Weber zal terugvinden".
Leipzig 3 September 1887.
C. v. WEBER.
GROOTHEID EN WAANZIN.
Toen in het vorige jaar de geheimzinnige ge
schiedenis van den koning van Beieren eene op
lossing verkreeg, werd de aandacht van velen
weder gevestigd op den erfelijken waanzin, die
aan eenige heerschersgeslachten in de geschie
denis is eigen geweest. Vooral de familie van
Augustus, voor een groot deel uit gekroonde
idioten of razentten bestaande, wier afdwalingen
Suetonius met afschuwelijke openhartigheid be
schrijft, is een der treffendste voorbeelden van de
kwaal en van hare ontwikkeling onder den
bevorderenden invloed der absolute macht. Kort
te voren was het boek van den Engelschen
psychiater Ireland verschenen; het bevat juist
over de psychose van den heerscherswaanzin"
treffende beschouwingen.
Augustus zelf was gezond en normaal van geest,
maar de epilepsie van zijn oudoom Caesar werd
overgeërfd door middel zijner dochter Julia en
jsijner zuster Octavia, en verbond zich door tal
rijke echtverbintenissen, reeds in den
republikeinschen tijd. met den aanleg tot krankzinnigheid
van het geslacht Glaudius. .
Tiberius, Augustus' aangenomen zoon en later
opvolger, toonde dezen erfelijken v/oek der gens
Glaudia in eene ongoneeselijke melancholie, die
in het eind van zijn leven tot
vervolgingswaanzinoversloeg. In , hetzelfde geslacht der keizerlijke
familie vindt men de door hun ziekelijk erotische
neigingen beruchte Julia en Drusus. In het tweede
geslacht van Augustus vinden wij den zelfmoord
der oudere Agrippina en de stompzinnigheid van
Claudius, wiens angst weldra in werkelijk krank
zinnigen vervolgingswaanzin ontaardde. Ireland
i*erkt in Claudius ook een veel voorkomend
symptoom van primairen waanzin" op, dat mis
schien wel wat ver gezocht is: ds liefhebberij voor
grammaticale en orthographische aardigheden, die
ook tot eene kortstondige officeuse spelling
vóórHe. Het derde geslacht leverde aan Claudius zijn
vrouw Agrippina, de schaamteloosste en
bloeddorstigste onder de vrouwen van haar geslacht.
' In haren broeder Caligula, die zich bij zijn
leven tot god en zijn paard tot consul liet be
noemen, bereikt de waanzin volkomen den trap
van outoerekenbaarheid: Caligula schijnt voort
durend in den toestand van acuut delirium ge
handeld te hebben. Zijn neef Nero eindelijk, met
wien de familie op den troon uitstierf, toonde
tusschen periodieke aanvallen van razornij ook
tusschenpoozen van helderheid, maar vereenigde
?ra^t grootheidswaanzin van de meest fantastische
söert ook aanvallen van epilepsie en
vervolgingszucht.
Iroland meent nu tot de Conclusie te mogen
komen, dat de erfelijke krankzinnigheid in deze
familie eerst door de onbeperkte macht is ont
wikkeld, en dat de zwakke Claudius, de bescheiden
Tiberius, do goostvolle Nero eerst door deze macht
do monsters geworden zijn, voor welke de ge
schiedenis hen kent.
Do geloerde toont een dergelijke abnormale
ontwikkeling aan in allerlei vorsten, en de ge
schiedenis laat het hom aan stof niet ontbreken.
Sultan Mohammed Toghlak, in do XIV eeuw te Delh
heerschend, vereenigde op dezelfde wijze litterairen
grootheidswaanzin, bouwwoede, afschuwelijke
geslachtsafdwalingcn, somber wantrouwen,
menschenverachting en pessimisme als Nero, of als
Lodewijk van Beioren: daarbij een neiging tot het
idylliscb-sentimonteele, dio aan een ander despoot,
Robespierre herinnert. Toghlak liet tweemaal
zijn koningsstad Delhi door de geheele bevolking
ontruimen, do laatste maal Het hij een grijsaard,
die alleen terug gebleven was, met eon catapult
in de lucht schieten. Het symptoom der vereering
van het eigon lichaam vindt mon evenzoo bij hem : hij
liet een praalgraf bouwen voor een kies die hom met
veel pijn getrokken was. Een ander voorbeeld is Iwan
do vroeselijko, die 50 jaren over Rusland heerschte,
en daarvan 2(! jaren, (1">34?1584) in onafgebroken
razernij doorbracht; oen ander de familie van
koning .Tuan II van Kastilië, een idioot, en Isabella
van Portugal, oen krankzinnige. Hun dochter
Isabolla was normaal, hun kleindochter Johanna
krankzinnig, dan volgt Karel V, wien de kwaal
spaarde, dan Filips II, vol somberheid en bloodig
fanatisme, dan J)on Carlos, ecu half-idioot, voor
allo opvoeding onvatbaar, bijna een wild dier.
Filips' andere zoon, later Filips III, en Filips IV,
waren geheel willooze werktuigen in banden der
priesters, Karcl 11 was weder krankzinnig. Toch
was ook do uitzondering in deze reeks, Karel V,
aan toevallen onderhevig, en bezat een bij erfelijk
ontaarden voo! voorkomend teeken van gebrekkige
schedel vorming, hot vooruitschuiven der onderkaak
over do boventanrlen, dat later een familietrek
dor Spaansehe Habsbur^en is gebleven. Ook in do
Spaansclio Oourbons. die volgden, was nog
Ilabsburgsch bloed, oen zoon on oen neef van den eersten
Spaanschen Bourbon waren idioten.
Eono opbeurende gedachte die uit Iroland's'
beschouwingen wol moot voortvloeien is deze, dat
koning Lodewijk van Beieren, mot dcnzelfden aan
leg en dezelfde storingen, zooveel minder tot schade
zijner medemcnschen heeft kunnen uitrichten dan
Nero of Toghlak Mohammed.
Over don verwarden, onbevredigende!! toestand
van het auteursrecht in Engeland wordt uit
Londen geschreven, dat de drie in het voorjaar
over deze quaestie gehouden vergaderingen vol
doende uitkomsten hebben opgeleverd. Dit noemt
niet weg, dat de machthebbenden zich tot nu
toe niet gehaast hebben, eenige orde in dezen
chaos te brongen, wat ten gevolge heeft, dat er
weder een proces aanhangig is. Voor den eerst
sedert kort benoemden rechter Kekewitch ver
scheen dezer dagen als aanklaagster de
tooneelspeelster, Mrs. Bernard Bere, tevens theaterdirec
trice. Naar den roman As in a looking glass", ,
(als in een spiegel) had zij een tooneelstuk be- .
j werkt en met schitterend succes doen opvoeren.
Haar recht tot het opvoeren er van in eenige-,
provinciesteden had zij aan een ander theater
gezelschap verkocht. Dezelfde roman was even
wel ook door eene zekere Mrs. Ellis als tooneel
stuk bearbeid en de opvoering onder denzelfden
titel As in a looking-glass" aangekondigd. Om
zich over dit plagiaat te beklagen, verscheen Mrs.
Bere nu voor den rechter. Mrs Ellis oeweerde
dat zij niet het stuk van Mrs. Bere maar de oor
spronkelijke novelle gebruikt had. Rechter Ke
kewitch was eenigszins met de zaak verlegen.
Volgens de tegenwoordige wet heeft een schrij
ver het recht niet, de bewerking van zijn boek
uitsluitend voor zichzelven te behouden. Hij mag
een roman tot tooneelstuk omwerken, maar kan
niet beletten dat anderen hetzelfde boek insgelijks
tot dit oeleinde gebruiken. Dit geval deed zich.
riu voor, en beide bewerkingen droegen denzelfdea
titel. Mrs. Bere had het eerst haar stuk opge
voerd. De rechter verzocht eenige dagen bedenk
tijd. Gisteren nu kwam er een voorloopig vonnis,
luidend dat Mrs Ellis haar stuk onder den titel
As in a looking-glass" niet meer mocht opvoeren
noch aankondigen, totdat de rechtbank definitief
uitspraak in de zaak zou gedaan hebben. Daar
het evenwel ni«t onmogelijk is, dat de aanklaag
ster haar eisch ontzegd wordt, zoo heeft deze een
borgtocht voor mogelijke schadevergoeding moeten.
stellen, en heeft de aangeklaagde voorloopig de
kosten moeten dragen.
Het monument ter eere van Thiers opgericht
en den 2en dezer op het kerkhof Père-Lachaise
te Parijs ingewijd, beslaat een oppervlakte van
145 vierkante meters en is 9 meters hoog. Op
een granieten voetstuk, boven een front, dat aan
elke zijde twee Corinthische zuilen vertoont, ver
heft zich een attische fries, alwaar op een blok
van groen porfier het volgende opschrift in gou
den letters gebeiteld staat: Patriam dilexit.
Veritatem coluit." Tusschen de zuilen door komt
men door een gewelfde gang en een bronzen,
vier meter hooge en twee meter breede poort het
monument binnen. Boven de poort ziet men
een door den beeldhouwer Chapu gebeitelde alle
gorische steengroep, den genius der vaderlands
liefde voorstellende, die Frankrijk doet herleven.
Op den achtergrond staat Frankrijk op een
gebroken zuil geleund met de linkerhand op het
vaandel rustend; voor haar een genius met
uitgebreide vleugelen, een zwaard uitstrekkend,
dat hij een jongen man, die levenloos voor hem ligt,'
ontrukt heeft. De gevelnissen van de zuilen
gang stellen tweo geniussen, de wetenschap en de
letterkunde voor. De bronzen deur voert door
een breede trap met negen treden naar de door een
koepel met gekleurd glas schemerachtig verlichte
kapel; in het midden dezer ruimte opent zich de
graftombe, die. door een ijzeren leuning omgeven,
een omvang heeft van 20 meters. De gewelven van.
den koepol on de muren der kapel brengen door
schilderingen en opschriften de geschriften en
rogeringsdaden van Thiers in herinnering, zijn
geschiedkundige werken, zijn redevoeringen, da
versterking van Parijs, de bevrijding van het grond
gebied, enz.
John Ruskin, een der beroemdste Engelsche
kunstcritici uit onzen tijd, is plotseling krank
zinnig geworden. Ruskin, in Februari 1819 te
Londen geboren, studeerde te Oxford, om zich.
later meer uitsluitend aan de schilderkunst en aan.
litteratuur te wijden. Zijn eerste werk Modem
Painters, zonder naam in het licht gegeven, baarde
groot opzien; daarna volgden The seven lamp» of
Architecture, Ihe Stones of Venice, Lectures on
Architecture and Painting, Ariadna Fiorentina en
andere werken. Ook in Engelsche tijdschriften,
vooral inde Quarterly Roview"ziju vele artikels
van zijn hand verschenen.
De heer JaA T. Grein, onze landgenoot, wel
bekend door zijne medewerking aan verschillende
Nedorlandsche Tijdschriften, verschillende losse
schetsen enz. en door zijn Londensche
correspondentien die voor eenigen tijd iu het Handelsblad
verschenen, is thans mede-redacteur van de Dra
matic liecicio te Londen geworden en treedt tevens
op als medewerker van do afdeeling Tooneel"
van de Daily News.
REISBRIEVEN.
Berlijn, Aug. 1887.
II.
Waarde Redacteur,
Wanneer hier soms over iets gemopperd wordt,
het is over berbürdung. Zonder zich om dat
schoolbolwerk" te bekommeren, denkt men aan
het lot zijner kinderen en acht leerplicht en weer
plicht zeer nuttige en natuurlijke zaken,
maar wcnschte bij het onderwijs wat meer
practische toepassing, wat meer voor het leven, toe
passing van hot oude non scltalee sed vitte. Toch
zit de theoretische geleerdheid hier in de lucht,
de gebouwen pronken met Latijnsche opschriften,
boven een Frültsiückalocal, op n na de ordi
nairste gelegenheid (boven den grond, want in do
diepte zijn ze nog in soorten) dus iets beter dan
de Stelibierhalle mit Fn'ilistückstube lees ik:
Introite et hic pani* et ceretisia. De
operettenprofessor, die telkens zijne aanteekeningen maakt,
is waarlijk geen uitvinding van den grappenmaker,
ik zie dergelijke menschen hier ieder oogenblik.
In het reusachtig aquarium, waaruit de apenlncht
mij deed vluchten (want er is ook een kudde
apen) zag ik mannen, vrouwen en kinderen vra
gen doen,wetenschappelijke benamingen opteekenen
en dergelijke. Daarmede geeft men zich een air
van geleerdheid; boven eene woning lees ik
Corset-specialistin. Toch zijn de Berlijners niet zoo
knap, dat ze geleerd nebben file te maken; wij
kunnen 't ook niet, zouden wellicht de
Germaansche volken niet kunnen, niet weten, niet behoe
ven te fileeren? Niet waar, de zegepraal in dea