Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMEE
A'. 1887
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ieder nommer bevat een Plaat.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr.
Het auteursrecht voor den inbond van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.)
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgever: Tj. VAN HOLKEMA, te Amsterdam,
Keizersgracht 436.
Zondag 18 September,
Abonnement per 3 maanden f 1.?. fr p. p. f 1.15
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . , . 0.10.
Advertentiën van 1?5 regels ? 1.10, elke regel meer . . 0.20.
Reclames per regel 0.40.
INHOUD:
HET JONGSTE PROFESSORAAL ADVIES.
(Slot). FEUILLETON: Ja juist. (Slot), ~
VAN OVER DE GRENZEN, door E. D. Püzel.
KUNST EN LETTEREN: Muziek in de
Hoofdstad, door H. C. P. D. _ Muziekaal Over
zicht, door V. Tentoonstelling van Jan van
Beers Jr., door Alb. Th. Het 20ste Nederl.
Taal- n Letterkundig Congres. Het rumoer
over La Terre", door Dr. Jan ten Brink.
VARIA. Oud-Amsterd. Verscheidenheden.
Vóór honderd jaar, III, door F. A. Buis. De
Vliegende Hollander, I. Reisbrieven, HL
ALLERLEI. RECLAME. SCHAAKSPEL.
BEURSOVERZICHT. - TE HUUR. ADVER
TENTIËN.
Het jongste professoraal
advies.
(Slot.)
Dat de heer Spruyt niet bijzonder gesticht
is over de theoretische redeneeringen van
den heer Cort v. d. Linden, en zich niet be
dwingen kan een weinig den draak te steken
met diens chocolade-heldere bespiegelingen,
zullen wij hem alweder niet euvel duiden.
In het ontleden van begrippen is de
Amsterdamsche hoogleeraar ongetwijfeld meer be
dreven dan zijn Groninger ambtgenoot.
Doch de heet v. d. Linden voegt aan zijn
theorie eenige practische voorslagen toe. Zij zijn:
uitgebreide toekenning van politieke rechten,
evenredige verdeeling van openbare lasten,
krachtige bescherming van sociale zwakken,
door regeling van nieuw gevormde
toestandejv verdeeling van rampen en scherpe con
trole. En ook die middelen worden niet zon
der minachting bejegend.
Ziehier de muis door d«n berg gebaard,
zucht de heer Spruyt,
»Tegen die voorstellen in hun naakte en
dorre algemeenheid kan niemand eenig be
zwaar hebben. Eerst als zij nader uitgewerkt
worden, is verschil van gevoelen mogelijk."
Wie zal dit laatste tegenspreken? Doch de
heer Spruyt geeft duidelijk te verstaan, dat al
kwamen allen omtrent deze en dergelijke voor
slagen tot eenstemmigheid, er eigenlijk nog
Feuilleton.
3)
Ja, juist!
t (Slot.)
Deze woorden gaven mij een vreemden
schok, want sedert verscheidene dagen had
ik reeds getracht een soortgelijk voorgevoel,
hem betreffende, van mij af te zetten een
dwaas voorgevoel, dat zijn ontstaan verschul
digd was aan een droom.
»In geval iets van dien aard mocht gebeu
ren/' vervolgde hij, »zpu ik zoo gaarne mijn
Latijnsche boekje veilig in je bezit zien
ge hebt er me dikwijls in zien lezen. Ge
zoudt het op een boekenplank kunnen weg
zetten, als een herinnering aan vroeger dagen.
Het zou mij zoo spijten wanneer het in ruwe
handen viel of in het kamp rondslingerde en
onder den voet getreden werd."
Zachtjes trommelde hij met de vingertoppen
op de verhevenheid onder zijn kiel.
»Ik was niet van plan geweest dit aan
iemand, wien pok, te zeggen," ging hij voort,
terwijl hij mij wenkte te zwijgen, »maar er
was _iets dat mij van avond geen rust gunt
en hier naar je tqedreef. Wanneer ik je alles
vertel, zult ge misschien nog te meer bereid
zijn voor het boekje te zorgen, wanneer het
slecht met mij afloopt. Toen de oorlog uit
brak was ik hoofdonderwijzer aan een school
in Maine, in hetzelfde dorp waar mijn vader
vóór mij zijn leven lang schoolmeester was
v geweest. Toen de oude man stierf, bleef ik
geheel alleen achter. Ik leefde tamelijk afge
zonderd, want buiten de school was er weinig
dat mijn aandacht boeide.Ruim acht jaren gele
den werd er een nieuwe leerling gebracht, een
klein tenger meisje, met een droefgeestig ge
zichtje en bedaarde manieren. Misschien kwam
het omdat zij niet sterk was, of omdat zij niet
al te best door haar opvoeders werd behan
deld, want haar ouders waren dood, of mis
schien ook omdat mijn leven zoo eenzaam
voorbijging, dat mijn hart zich tot het kind
voelde aangetrokken. Het schijnt nu alles
een droom. Sedert dien Aprilmorgen, toen
kleine Mary voor mijn lessenaar stond met
niets gewonnen zou zijn. De sociale quaestie
of quaestiën schijnen voor den hoogleeraar geen
practische maatregelen tot oplosssing te
vereischen.Want de sociale quaestie ligt niet daar,
waar alle andere menschen haar zoeken. Tot
dusverre verkeerde men in de dwaling, dat een
zeer groot aantal menschen ongelukkigwas, om
den stoffelijken toestand, waarin het verkeert;
dit nu is een fout: de menschen zijn onge
lukkig omdat zij niet begrijpen, dat het geluk
door stoffelijke middelen verkregen, slechts
een bijzaak is. Niet practische maatregelen
moeten dus de quaestiën oplossen, maar ver
edeling van het individu door rede of geloof
zal redding brengen.
De heer v. d. Linden heeft gezegd: het
grootst geluk van de grootste massa moet
het doel van ons streven zijn, en de heer
Spruyt antwoordt:
»Is er grooter fata morgana dan dat grootste
geluk? Sedert duizenden jaren zoekt de
menschheid naar geluk en komt altijd be
drogen uit, omdat men het geluk alleen vindt,
als men wat beters heeft leeren zoeken. Is
het al eene zware taak te weten, waarin
men zijn eigen geluk moet zoeken, hoe zal
men dan te weten komen wat het ware geluk
is voor de grootste massa ? De grootste massa,
wie behooren daartoe? Ook de inlanders op
Java, ook de naturellen in Zuid-Afrika, ook
de Dajaks, wier «grootste geluk'' in
koppensnellen schijnt te bestaan? En waarom, als
wij op Benthamitischen trant aanheffen:
Seid umschlungen Mülionen,
Diesen Kuss der ganzen Welt,
in onze menschelijke verwaandheid de kostjes
in de weide en de lieve vischjes in het water
uitgesloten ? Behooren die niet tot de grootste
massa?
»Is er iets meer uiteenloopends dan do
meeningen der menschen over geluk? Ner
gens vertoonen zich de persoonlijke verschil
len sterker, het algemeen-menschelijke zwak
ker. Wat voor den een eene bron is van
groote vreugde, dat laat den ander koud of
boezemt hem afschrik in."
»Neen waarlijk, de liberale politiek, die de
grootst mogelijke vrijheid van allen tot een
harer idealen rekent, bedoelt bij hare echte
vertegenwoordigers heel wat anders dan »het
grootst geluk van de grootste massa;'. Zij
gaat uit van een optimistisch vertrouwen in
de lieve oogen bedeesd neergeslagen en het
gezichtje half verborgen achter hare zacht
golvende lokken, zijn zes jaren voorbijgegaan,
vervlogen als even zoovele oogenblikken. En
als ik weer opkijk zie ik onder mijn leerlin
gen een bloeiende maagd van zestien jaren
met ernstige, zacht vrouwelijke oogen,waarop
ik niet zonder ontroering de mijne kon ves
tigen, Het oude leven is geëindigd. Het kind
is een vrouw geworden en kan nu den mees
ter leeren. Zoo waarachtig als de Hemel zich
hier boven ons hoofd welft, wist ik niet
dat ik haar beminde, vóór dat oogenblik.
Lang nadat de kinderen naar huis waren
gegaan, zat ik nog in het schoolvertrek met
het hoofd in de handen. Daar stond haar
bankje de avondzon wierp er haar laatste
stralen op. Nooit te voren was het mij ledig
en ongezellig voorgekomen. Ik ging er heen
en stond er tegen aangeleund, zooals ik reeds
honderde malen had gedaan. Op de lessenaar
lag een stapeltje boeken en daaronder een
kleine Latijnsche spraakkunst, waaruit wij
samen hadden geleerd. Hoeveel oogenblikken
van moeielijke bezwaren en zegepraal, hoe
veel gelukkige uren waren er niet aan ver
bonden. Wonderlijk aangedaan nam ik het
op, alsof het een geliefd dood voorwerp was
en bladerde er in, maar kou ternauwernood
de letters onderscheiden. Zoo doelloos blad
voor blad omslaande, kwam ik aan ne blad
zijde, waarop iets in de welbekende meisjes
hand met inkt geschreven stond. Het waren
alleen de woorden: »Lieve John/' die zij met
twee haastige potloodstreepen weer had door
gehaald ik wilde dat zij er die streepen
niet had doorgetrokken!" voegde Bladburn
er nauw hoorbaar bij.
Een paar minuten lang bleef hij zwijgend
zitten staren in de richting van het kamp,
waar de lichten een voor een verbleekten.
»Ik heb geen recht om Mary lief te hebben.
Ik was tweemaal zoo oud als zij, een linksche,
ongezellige man, die haar jeugd verwoest zou
hebben. Ik deed zoo verkeerd als ik kon.
Maar ik had het haar nimmer willen laten
blijken. Het boekje sloot ik een jaar lang
in mijn lessenaar en het geheim bewaarde ik
in mijn hart. Ik wilde haar niet hier of daar
ontmoeten, want dat zou mijn besluit aan het
wankelen gebracht hebben, en vermeed daarom
zorgvuldig alle plaatsen, waar zij zich bevinden
den mensch, voor zoover hij een rede
lijk wezen is, van eene waardeering zijner
redelijke natuur, waarbij al het andere, ook
het geluk, veel lager gesteld wordt. Haar
ideaal is de menschen, voor zoover zij daar
voor vatbaar blijken, van banghartige en
slaafsche volgelingen van sleur en bijgeloof
op te leiden tot zelfbewuste en zelfstandige
wezens. Zij gelooft dat de rede hooger staat
dan de natuur en meent dat de bevordering
van het redelijk leven einddoel ook der
staatkunde zijn moet. Volgt daaruit het ge
luk, hetzij der grootste massa, hetzij van
sommigen, des te beter. Maar het geluk tot
doel te stellen n voor den individu n voor
de gemeenschap, is de paarden achter den
wagen spannen en den weg inslaan, die naar
de barbaarschheid en de ellende terugvoert."
Nu weet men het.
Daar zijn menschen die honger lijden;
huisgezinnen, waarin de kinderen alle op
voeding missen, wijl zij het brood voor een
zieken vader of eene zwakke moeder moeten
verdienen; menschen die verdierlijkt worden
door hun beroep; krachtige mannen der el
lende ten prooi, omdat zij geen werk kun
nen vinden; arbeiders, die dagelijks het lij
delijk moeten aanzien, hoe zij worden
uitfezogen; meer ontwikkelden en beschaafden,
ie gepijnigd worden door het gemis der
middelen, om aan de lichamelijke en geeste
lijke ontwikkeling van hun kroost den vollen
eisch te geven; daar bestaat een heirleger van
menschen, die zich ongelukkig gevoelen ten
gevolge van de heerschende maatschappelijke
toestanden en bij die zee van tranen
komt de heer Spruyt ons troosten, met de
verzekering, dit kan alles zeer wel terecht
komen, als gij maar niet praat van geluk.
Hoe zoudt gij of ik weten, wat tot het ge
luk van al die proletariërs dienstig is? De
een zijn geluk is den ander zijn ongeluk.
Deze houdt van den winter, gene van den
zomer; er zijn er die gaarne volop te eten
hebbeu, maar men heeft ook menschen die
liever' honger lijden Als de rijken
en armen nu eens ophielden met te jagen
naar geluk, dan zou de sociale quaestie al
thans tot een betrekkelijke oplossing komen!
Dit is ongetwijfeld een wijsgeerig stand
punt, den wijsgeer waardig. Men moet erken
nen, er ligt ook wel iets banaals in over
kon. Toen kwam zij naar mij toe en ging
berouwvol aan mijn voeten zitten, juist zooals
vroeger, toen zij nog een kind was en vroeg
wat zij gedaan had, dat ik boos op haar was
en toen. de Hemel vergeye het mij! zeide ik
haar alles en vroeg of zij met haar lippen de
woorden herhalen kon, die zij had neerge
schreven ? en als een angstig vogeltje nes
telde zij zich schuw in mijn armen en zeide
ze over, keer op keer."
»Toen Mary's verwanten van ons engage
ment hoorden, maakten zij bezwaren. Zij had
den een betere partij voor Mary gewenscht
dan een schoolmeester op leeftijd. Ik kon hun
geen ongelijk geven. Haar ooms verboden
mij het hviis, maar wij zagen elkander in het
dorp of bij kennissen en ik was gelukkig met
de wetenschap, dat zij mij beminde. Zoo ston
den de zaken toen de oorlog uitbrak. Ik ge
voelde zelf grooten lust om mee uit te trekken
en sloeg mijn oogen neer toen het korps vrij
willigers uit ons dorp het schoolgebouw voorbij
marcheerde naar den trein; maar ik kon de
plaats niet verlaten. Om dien tijd zoowat
kwam de zoon van onzen predikant, die aan
de hoogeschool gestudeerd had, in het dorp
terug. Hier en daar ontmoette hij Mary en zij
kwamen spoedig op een vertrouwelij ken voet.
Hij was een knappe jongen yaii haar eigen
leeftijd; het was dus natuurlijk, dat zij zich
tot elkander voelden aangetrokken. Soms hin
derde het rnij wel eens, dat hij met open
armen werd ontvangen in de woning waarin
mij de toegang geweigerd was; maar dan
opende ik mijn boekje bij de bladzijde waarop
in een hoek »Lieve John" geschreven stond
en mijn bitterheid verdween. Mary zag bleek
en bedroefd in die dagen en ik denk dat haar
verwanten het haar lastig maakten.
Op zekeren avoiid, een dag of drie voor
dat de tijding van het gevecht bij Buil Run
kwam, was ik naar het kerkhof gegaan om
de bloemen rondom het graf van den ouden
man wat op te binden en stapte juist achter
de omheining, toen ik aau de andere zijde
stemmen hoorde. De eene was die van Mary
en de andere herkende ik voor die van den
jongen Mars ton, den dominee's zoon. Ik was
niet van plan te luisteren, maar wat ik Mary
hoorde zeggen, hield mij onwillekeurig aan
de plek geboeid. Wij inoefen elkander nooit
meer ontmoeten," sprak zij gejaagd. »W
jmoe»geluk« te spreken. Het is waar, Quack, v. d.
Linden en alle, die met hen zoeken naar
de middelen om de sociale quaestie ietwat
van haar bitterheid te ontnemen, verstaan
onder »geluk'' slechts een vermindering vau
ongeluk, dat is, van leed en ontbering door
armoede en gebrek aan ontwikkeling veroor
zaakt, maar zij spreken toch van geluk
als hoofdzaak, en dit iseen jammerlijke fout.
Zij moeten gewagen ja, waarvan ?
»Van eene waardeering zijner (van 's men
schen) redelijke natuur, waarbij al het andere,
ook geluk, veel lager wordt gesteld.'' Men moet
de menschen door de rede verlossen van
bijgeloof en sleur, hen tot zelfbewuste en
zelfstandige wezens vormen. De Rede, die de
wereld hervormt, staat hooger dan de natuur.
(Precies als de Openbaring!) Redelijk leven
is einddoel der staatkunde.
Hoe is het mogelijk, zouden we willen
vragen, dat een verstandig man, met zulke
onbeduidende phrasen tegen zijn tegenstan
ders optrekt.
»De Heidelbergsche catechismus, een boekje,
dat door onze moderne professoren niet ge
noeg geraadpleegd wordt, vraagt dikwijls
na de uiteenzetting van het een of ander
leerstuk : »Maar wat baat het u uu, dat gij dit
al gelooft?" »Wat nut u dit leerstuk, wat nut
tigheid brengt u dat ?" Zoo vragen ook wij:
Wat baat het ons in welsprekende volzinnen
den lof der Rede te hooren verkondigen ? Is
de bedoeling alleen eene stichtelijke toespraak
te houden en tot de dienaren van het gou
den kalf met andere woorden te zeggen:
Herziet u zelven ? Dat kan moeilijk het ge
val wezen. Want sedert meer dan achttien
eeuwen verkondigt het Christendom luide
den roem, niet alleen der rechtvaardigheid,
maar ook der menschenliefde en der barm
hartigheid. Hoe welsprekend een modern
professor de Rede ook moge aanbevelen, de
Bergrede is nog wel zoo treffend".
En die goede Messias, de Rede! heeft het
reeds tweemaal achttien eeuwen beproefd, de
menschheid tot een verzameling van redelijke
wezens te maken!
Waarlijk men mag den hoogleeraar Spruyt
wel verzoeken, ons eens in het licht te stel
len, op welke wijs hij meent, dat men de
Rede moet aan het werk zetten, om
.biu
ten afscheid nemen voor altoos vaarwel.'
vaarwel! En ik hoorde hoe zij begon te snik
ken. Plotseling vervolgde zij en haar stem
klonk bijna angstig: Neen! neen! op myn han
den! niet op mijn lippen." Toen scheen het
alsof hij hare handen kuste en zij scheidden
de jonge man ging naar de pastorie, en
Mary verdween door net hek waar ik achter
stond."
»Hoe lang ik daar gestaan heb weet ik niet,
maar de nachtdamp nad mijn kleederen ge
heel doorweekt, voor dat ik uit het kerkhof
sloop en den weg overstak naar het
schoolgeboiw. Ik ontsloot de deur, nam het boekje
uit den lessenaar en verborg het onder mijn
kiel, dicht bij mijn hart. Geen geluid vernam
ik, nergens straalde een licht toen ik het dorp
vaarwel zeide.
»En nu" zeide Bladburn, plotseling van
den boomstam opstaande, »wilt gij zorgen dat
het boekje niet verloren raakt, niet waar ? om
mijnentwil eu ter wille van het kleine vrouwtje,
dat mij trouw was, maar geen liefde geven
kon. Waar zij zich nu moge bevinden, God
zegene haar!"
Toen. wij met de armen om elkanders schou
der geslagen den heuvel afdaalden naar het
kamp, waren de wachtvuren in de vallei en langs
de heuyelhelling bijna uitgebrand en zoover het
oog reikte strekte de witte tentenstad zich
zwijgend uit in den bleeken glans der maan.
III.
Wij meenden dat het oprukken van onze
brigade het begin zou zijn van een algemeen
vooruitdringen van het geheele leger, maar
dat gebeurde niet voor de volgende Maart.
De Geconfedereerden hadden zich zondereen
schot te lossen, in Centralvüle teruggetrok
ken en de Nationale troepen
hieldenLewinsville, Vienna en Fairford bezet. Onze nieuwe
stelling was bijna geheel gelijk aan die, welke
wij op den. nacht voor het gevecht bij Buil
Run hadden ingenomen en op den ouden
tolweg naar Manassas, waar men vermoedde
dat de vijand zich in grooten getale gelegerd
had. Met behulp van een kijker konden wij
de voorposten der rebellen duidelijk zien be
wegen in een strook boschgrond aan onze
rechterhand en 's morgens en 's avonds
hoor