Historisch Archief 1877-1940
Na. 534
DB AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
heeren, staande werd aangehoord, en daarop
volgde Beethoven's Ouverture Zur Weihe des
Hauses. Toen daarop de nog steeds binnenstroomende
gasten gezeten waren en het wat kalmer begon
te worden, rees de gordijn omhoog en trad Mevrouw
Beersmansop om in eenige goedgestelde dichtregelen
den man, die het initiatief voor den bouw geno
men heeft (de heer J. van der Hoop Jac. Zn.),
den architect Verheul en der offervaardige bur
gerij, d* zo°welverdiende hulde te brengen; blijk
baar was mevr. Beermans onder den indruk van
het wezealyk plechtig en gewichtig oogenblik.
Daverende toejuichingen bewezen de instemming
der aanwezigen en toen mevr. B. weder voor het
voetlicht verscheen, had zg een keurige
btoemenmand in ontvangst te nemen.
Weber's Jubel-Ouverture volgd«, met het Wil
helmus als slot, hetwelk eveneens staande werd
aangehoord, en daarop kwamen de Hollandsche
tooneelisten aan het woord met Oude Vrijsters,
eene in weinige dagen geschreven dramatische
schets van Rosier Faassen. In de pauze begaf
ieder zich naar de foyers; veel werd hierover
reeds geschreven, maar waarlijk niets te veel
zy zijn in n woord prachtig; dames en heeren,
allen in soiree-toilet, bewogen zich voortdurend
naar links en rechts, naar boven en naar beneden
om alles in oogenschouw te nemen het was
een recht levendig tafereel en men hoorde
allerwege slechts uitroepen vaft bewondering en be
vrediging.
Na de pauze kwam de Opera aan het woord
met de ouverture en tweede acte lannhauser;
van critiek mag in een verslag als dit geen sprake
wezen, maar onvermeld mag toch niet blijven de
schitterende wyze waarop mevr. Mielke en de
heer Behrens zich van hunne taak kweten; eerst
genoemde had aan het slot der voorstelling even
eens eenige bloemgeschenken in ontvangst te nemen.
Nu was de gordijn voor goed gevallen, naar
men meende, maar het aanwezige publiek keerde
zich als n man naar de plaats waar de heer
Verheul gezeten was, en rustte nist voor dat de
jonge, talentvolle kunstenaar ten tooneele ver
schenen was; daar klonk een algemeene juichtoon
hem tegen en ontving hjj een prachtigen lauwer
krans, welverdiend na jarenlange inspanning en
werkzaamheid; dat hy aan Rotterdam nog vele
bewijzen van zijn scheppenden geest moge ver
schaffen is de wensch van allen!
Een souper besloot dezen Feestavond; dat er een
recht gezellige toon heerschte, behoeft nauwelijks
gezegd, en dat nadat de voorzitter, de grijze
Van der Hoop, een toast op Z. M. den Koning
had gebracht, de sluizen der welsprekendheid
onafgebroken geopend bleven, is eveneens
natuurlyk. Herdacht werden achtereenvolgens het Ge
meentebestuur, dat den grond byna kosteloos af
stond, het Bestuur der Schouwburgvereeniging, de
heer Verheul, de heeren die de zaak door grooten
financieelen steun mogelyk gemaakt hebben, het
Nationaal Tooneel, de Opera, de heer Rosier Faas
sen, de heer Th. H. H. Verhey, het garnizoen, de cri
tiek enz.,terwfll onder de sprekers verdienen genoemd
te worden de HH. V. d. Hoop, Van Rijckevorsel,
Denekamp, Ebeling, Joseph Jacobson, Lagrange,
Hymans van Veenendaal, Haverkorn van Rijswyck,
Bolle, Bos, enz. Veel geestdrift verwekte de heer
Boelen (een der gasten uit Amsterdam) door zijn
toast op Rotterdam, terwijl als eene eigenaardig
heid nog vermelding verdient dat aan den Voor
zitter der Schouwburg-Vereeniging een gouden
sleutel van het gebouw, in etui, werd aangeboden.
Men bleef tot laat in den nacht bjjeen.
De nieuwe kunsttempel is dus in gebruik ge
nomen, moge1 daarin het schoone, het ware, het
goede (zooals de heer Jacobson, met herinnering
aan de opschriften in den schouwburg te Frank
fort zich uitdrukte), steeds behartigd worden en
tot zjjn recht komen! Moge hij steeds meer en
meer beantwoorden aan zyne bestemming: een
huis te zijn waarin alles zich vereenigt en allen
samenwerken tot den dienst van haar, die het
alles bezielt en doorgloeit:
De Kunst!
V.
TEN-TOON-STELLING JAN VAN BEERS Ja.
Het Bestuur der Panorama-zaal Plantage"
heeft volle aanspraak op onze erkentenis der ge
legenheid, waarin zij de bevolking onzer hoofd
stad gesteld heeft, om met eenige volledigheid
de verschillende zijdon van het talent te leeren
kennen eens kunstenaars, die hier tot dus-verre
minder van zich heeft doen spreken dan hij 't
verdient.
Jan van Beers, de vader, heeft hier, reeds van
zijn eerste optreden af, eene ontvangst genoten,
gelijk hij zich, voor zijne gevoelige, soms zelfs
wel een weinig weeke poëzie, van de droge
Hollanders niet had voorgesteld. Maar wij waren
nog in het tijdperk der nagalmen van Byron ;
de poëzie van Nicolaas Beets was tot Belgien door
gedrongen. Daar was eenige te
rheidsverwantschap tusschen den ouderen en jongeren dichter(
en het kwam den bestuurderen en gasten der
Hollandsche Maatschappij, die met de gewoonte
van Belgen en Diütschers bekend waren, niet
vreemd voor, dat bij een toost, op een avond,
die Beets en van Beers had to zamen gebracht,
de laatste den eerste om den hals viel. Da Costa,
Oosterwijk Bruyn, Beets, de Génestet en Van Zeg
gelen (ieder in zijn genre) zijn hier nooit popu
lairder geweest dan do beminlijke zanger van
den ongelukkige, die zoo auwd, zoo arrm, zoo
bliend en zoo alleen" was.
De romanschrijvers, die tegenwoordig zoo druk
in de weer zijn met hunne herediteitstheorie,
a met het wantrouwen van alle kunstverschijnsels,
die den kunstenaar niet zyn aangeërfd, zullen
bezwaarlijk, bij het zien der werken van Van
Beers Jr., kunnen verklaren, hoe deze zoon dien
vader had.
Zelden zag men kunst, die verder uit elkaar
liep dan die van den dichter van Livarda en
van den schilder van La Sirene.
Als iemant de Jongelingsdroomen in zijn zak
steekt, zal hij zich moeilijk ter Panoramazaal in
de rechte stemming gebracht voelen, om deze te
genieten.
Intusschen wij houden Van Beers Jr. onrecht
doen, met in hem alleen een tegenvoeter van
zijn dichterleken vader te zien. Wel ontbreken
in zyn kunst de tranen, die overvloedig in die
van Van Beers Sr. voor-handen zijn, en is dit
ontegenzeggelijk een merkwaardig verschil. Als
de natuur intusschen aan den zoon onthouden
heeft wat zy den vader schonk, daarentegen
heeft de zoon hoedanigheden, die vergeefs bij
den vader gezocht worden. De glimlach i& den
zoon gemeenzaam. Rijk aan zins verscheiden
heid, aan vernuftige toespelingen is die glimlach
echter niet. Het is een glimlach van zinnelijk
welgevallen.
Vrouwelyke schoonheid, meestal wat te sterk
geparfumeerd en zonder veel charakterstudie,
dïukt hy uit in figuren, ontleend aan boudoirs,
die niet altyd met een Salut, demeure chaste
et pure!" zullen worden begroet.
't Is wel jammer, dat men in deze ten-toon
stelling niet de meesterlijke geschilderde fries
heeft kunnen opnemen, die de uitvaart van Graaf
Karel den Goede voorstelt, en in ons Rijksmuzeüm
hangt- Dan zou men van de veelzijdigheid van
's Heeren van Beers voortreffelijk talent een dieper
en meer waren indruk krijgen.
Met groote vindingrijkheid en een diep gevoel
van harmonie zijn de honderden personen geschikt
en bewerkt, die de schilderij van Karel den Goede
stoffeeren.
Van iets dergelijks is op deze ten-toon-stelling
geen spoor.
De bezoeker zal echter licht gelooven, dat
er weinig schilders zijn, die kunnen wat Jan
van Beers kan. Hij heeft aan Bastion Lepage,
zoo min als aan Manet, zoo min als aan
Meissonier iets te beny'den.
Wilt gij fipaye levensgroote voorstellingen, goed
gekomponeerd, natuurlijk gedisponcerd, _korrekt
geteekend, de vleezen n de stoffen uitmuntend
uitgedrukt, kom dan zijn Little Jack Horner,
zijn Eng. soldaat en dienstmeisjen, zyn
Lawntennis-pauze, zijn Flirtation bewonderen. Voor
een kleine 3.000 gld. zijt gij eigenaar van een
dezer stukken.
Het is niet mogelijk de stoffen beter te schil
deren, dan, op verschillende schaal, door dezen
kunstenaar gedaan wordt. En als gij mij vraagt
of hij de fyzionomiën op het leven weet te be
trappen, ga dan voor zijn portretten van den
komponist Benoit en van den beeldhouwer Van der
Straeten staan.
Als uitvoering is onovertrefbaar de ne
rhurkende jonge Dame, met eonjapansche pop (No 43)
Als meesterstuk van rose harmoniën, vreemd aan
alle konventie, geldt te-recht het groote stuk De
Minnebrief (No 36); maar te recht vraagt de schil
der fr. 300 mér voor het eerste.
Men neemt u tegenwoordig kwalijk, wanneer
gij een zinrijk, geestig of gevoelig onderwerp
iets geestigs of gevoeligs en daarom waardeerbaars
vindt; maar een gewoon mensch kan toch niet
nalaten, bij het zien van zoo veel edele krachten,
van zoo veel liefde voor het schoone, van zoo
veel volhardende energie als zich hier uitspreken,
te zeggen : wat is het jammer, dat hij zich wat
repeteert. Die een blonden vrouwenkop efi face
kan schilderen, gelijk No. 46, met oogen van een
fijn bleek groen, waar het turkooisblaauw der
lichten" van Baertgen Hooft bij wechvalt, die
een Luiheid kan afbeelden, al is de bekoorlijk
heid wat sans gêne, als deze op haar hand lig
gende juffer te aanschouwen geeft, is een mees
ter van den alleroersten rang : il est tres grand
dans son genre, maar dit genre is niet groot.
En wat heeft de schilder toch gestudeerd!
Zie zijn modegekken, zijn jockeys en wat niet al!
Zie een paar honderd landschap studies, die
van groote gevoeligheid voor de verscheidenheid
der natuureffekten getuigen.
Mij dunkt niets belet den Heer van Beers
zijn genre uit te breiden, en ons tafereelen te
geven, die niet alleen behagen, maar ontroeren.
Op dat gebied wachten wij hem.
10 Sopt. 87. ALE. TH.
HET 20ste NEDERLANDSCH TAAL- EN
LETTERKUNDIG CONGRES.
Amsterdam ontving deze week het Congres der
letterkundigen van Noord en Zuid binnen zijne
muren. Eenigo van do meest beteekenisvollc namen
uit het Zuiden, de oenen meer de Vlaamsche be
weging, de anderen meer de eigenlijke letterkunde
vertegenwoordigd, hadden aan de roepstem der
commissie gehoor gegeven, on vele Nedoiiandsche
letterkundigen en belangstellenden waren
opge' komen, om met hen tot het veelvoudig doel der
congressen samen te werken: gemeenschappelijk
belangrijke vraagstukken te behandelen, do
wederzijdscho waardeering en aansluiting tusschcu de
mannen van letteren en kunst in beide landen to
bevorderen, en het gemeenschappelijk nationaal
bewustzijn te versterken.
Aan al deze doeleinden werd in ruime mate
voldaan, en niet minder aan de steeds gebleken
behoefte van gastheeren en gasten, orn den con
grestijd tot eene feestperiode in iederen zin te
maken. Naast de algemeene en
afdeelingsvergaderingen bevat het officieel en het officieus pro
gramma een reeks van feestelijke en gezellige
bijeenkomsten, wier herinnering zeker bij al de
deelnemers even levendig zal nablijven als die
van de redevoeringen en debatten. Wanneer
de laatste dronk zal zijn gebracht, en de
congresleden zich naar Zuid en Oost bobben verspreid,
wanneer voor de laatste maal de antithese: twee
vaderlanden, n moedertaal" is gevarieerd.
zal men zich do rede van Professor Quack
en die van Prof. de Vries, en bet debat over de
Afrikaansche broeders en dat over de opleiding
der tooneelkunstenaars, en do afzwering van Zola
door Prof. Jan ton Brink, en do voordrachten van
Prof. Burgersdijk en Ds. Laurillard, en de hartelijke
en smaakvolle woorden waarmede Mevr. Lina
Schneider hare Geschichte der NiederlündisvJten
Lüf.ratur aanbood, en zooveel belangrijks en
onderhoudends meer herinneren, maar ook de voor
stelling van Mucbeth en de opvoering van Lucifer,
Prof. Paul Frédéricq's sympathieke voordracht van
oud-Vlaamsche liederen en Mr. J. N. van Hall's
uitmuntende vertolking van Scbimmel's verzen,
de receptie op het Raadhuis en de toespraak
van den burgemeester, de bezoeken aan bet
Marktplein, het Rijksmuseum, de tentoonstel
ling Jan van Beers, aan Zaandam, de gezel
lige bijeenkomsten in het Paviljoen, in de witte
zaal van Krasnapolsky, de ontvangst in de studen
ten-sociëteit, de kleine particuliere feestjes. En van
dat alles zal het resultaat zijn een verhoogd gevoel
van aaneensluiting, van solidariteit tusschen de
stam- en taaiverwan ten, een levendige behoefte
om werkzaam en ijverig en krachtig en
beteekenisvol en waar en waardig te zijn, en dit is zeker
de beste vrucht der congressen.
HET RUMOER OVER LA TERRE."
Nieuwe bijdrage tot de geschiedenis van Let
terkundigen haat en nijd.
Men. heeft in Nederlandsche dagbladen reeds
het een en ander kunnen lezen over den strijd,
die ontbrand is over en naar aanleiding van Zola's
laatsten roman: La Terre.
Reeds is het bekend dat de heeren Paul
Bonnetain, Rosny, Descaves, Margueritte en Guiches,
romanschrijvers en nouvellisten van den tweeden
en derden rang, in den Figaro een bezwaarschrift
hebben ingediend tegen La lerre, dont les
malpropretés ne se peuvent plus exeuser par des
raisons esthétigues.
Daar is nog een en ander bijgekomen. De heer
Paul Bonnetain heeft zich als schrijver een zeer
bernchten naam gemaakt door zijn eersten roman
Charlot s'amuse. Het heugt mij nog levendig hoe
de heeren Louis Ulbach en Jules Lormina, ter
gelegenheid van het Internationaal Letterkundig
Congres (1883) te Amsterdam zich beijverden, om
al wat met den naam van Zola in verband mocht
staan door bitteren spot te verguizen. De, secre
taris Lermina stelde een onderzoek in het werk,
of mij wellicht een woord van lof zou kunnen
ontvallen over de als de pest gehate Naturalis
ten. Hij poogde mij schrik aan te jagen door mij
te vragen:
Avez-vous lu Charlot s'amuse de Bonnetain?
Et la préface de Henri Céard? Eh bien! Céard
a crit: Je ne vous blame pas, mon cher ami,
d'avoir fait un roman sur la masturbation!
Daar ik van het een en ander volstrekt niets
gelezen had, mocht ik den secretaris Lermina
die, in het voorbijgaan gezegd, oude draken van
novellen voor de dagbladen samenstelt niet
anders te kennen geven dan mijn verbazing over
het mij medegedeelde feit. Ik voeg erbij, dat de
indruk, door de Anti-Naturalisten Ulbach en Ler
mina te Amsterdam, ook op mij gemaakt, niet
bijzonder verkwikkelijk of hartvervoerend is ge
weest.
Bonnetain, de auteur van Charlot s'amuse, werd
voor het Cour d'assises gedaagd wegens vergrijp
tegen de goede zeden in zijn eersten roman.
Alphonse Daudet kwam hem te hulp mot een
brief in de dagbladen en de advocaat Léon Cléry
wist door zijn pleidooi voor de jury een vrijspraak
voor Bonnetain uit te lokken. In de eerste plaats
schijnt het dus vrij zonderling, dat do auteur
van zulk een boek nu tot den staf van Figaro
behoorend, omdat hij voor dat blad brieven uit
Tongkin geschreven heeft . dat de auteur van
Charlot s'amuse als verdediger der christelijke
zedeleer tegen Zola te velde.trekt.
Daar La Terre eerst in October het licht zal
zien, daar ten onzent waarschijnlijk maar enkele
lezers het als feuilleton verschenen deel van dat
boek zullen gelezen hebbon, schijnt het mij niet
meer dan billijk het .oordeel op te schorten totdat
hei gebeele boek zal verschenen zijn. Ook kan
een kleine waarschuwing geen kwaad voor hen,
die gaarne hooren, dat de auteur van La Terre
door zijn eigene vrienden ten scherpste wordt
veroordeeld.
Het is to vreezen dat het nieuwe boek inder
daad allerlei stuitende vuilheden zal bevatten.
Eene volkomen nauwkeurige herhaling der
dagelijksche gesprekken van onze veldarbeiders ten
platte lande zou niet leesbaar zijn. Zola beeft
sedert zijne vestiging te Médan met zeer weinig
beschaafde boeren omgegaan. Hij heeft nu een
maal te recht of te onrecht als stelsel aan
genomen, dat hij niets verzwijgen mag. Hij ver
diept zich dus in de allerongenietbaarste wereld
der kleine pachters en boerenknechts, vooral waar
dezen hoorbaar en zichtbaar, tegen al de voor
schriften van goeden smaak en fatsoen zondigen.
Après Germinal Ventöse!" zei een spotvogel, Er
ligt in dit feit zeer veel dat hoogst onaangenaam
treft. Er voor terug te deinzen om dit scherp af
te keuren, zou een wansmaak verraden, welke
niet to dulden is.
Mij komt het voor, dat La Terre uit dit oog
punt stof tot zeer billijke verontwaardiging zal
kunnen geven. De geheele letterkunde der
dorpsverhalen in Europa heeft sedert Goethe en Joh.
Heinr. Voss eene buitengewoon ideale vlucht ge
nomen. Naturalistische boeren uit de volle wer
kelijkheid zullen naast de kunstmatig opgepoetste
en at'geschuierde landlui van Auerbach of' George
Sand geen stof tot bewondering geven aan teer
gevoelige lezers of lezeressen.
Het is dus te verwachten dat La Terre onder
een algemeen wraakgeroep op den index zal ge
plaatst worden. Zelfs indien ik mij daarmede ten
volle mocht vereenigen zou ik toch aan de letter
kundige alarmistcn het volgende in bedenking
geven; en in den vorm van enkele vragen zou ik
baar willen toeroepen:
Indien de tegenwoordige Chef der Naturalisten
met zijn roman over Fransche boeren bewijst, dat
hij alle wetten van betamelijkheid en goeden
smaak met voeten treedt, is daarom bet
Naturalismus zelfs reods ten ondergang gedoomd? Is deze
kunstwending geen merkwaardig teeken dor tijden?
Hield de tweede helft onzer eeuw zich niet
steeds meer on meer aan den catechismus der
werkelijkheid ? Is niet de geheele richting van het
denken dezer eeuw realistisch ? Hebben de vor
deringen der natuurwetenschappen niet menigeen
tot twijfelen gebracht, die zijne wereldbeschouwing,
zijne verklaring der levensraadselen afhankelijk
maakte van een geloof aan wonderen? Heeft het
streven naar waarheid in wijsbegeerte en kunst
niet geleerd tot twee nieuwe verschijnselen het
Possimismus en het Naturalismns ?
Het mag niet ontkend worden dat de critiek
bare volledige rechten behoudt in de beoordeeling
dezer nieuwe wijsbegeerte en dezer nieuwe kunst
leer, maar evenmin kan het geloochend worden
dat beide als verschijnselen onzer eeuw eene ei
genaardige historische waarde bezitten. Het Na
turalisme heeft een wettig recht van bestaan, om
dat het een streven naar waarheid huldigt,
tegenover een vroeger alom gevolgde mode, om de
wereld te schilderen, zooals zy niet is, om door
verbeeldingskracht de wanklanken der
werkehjkheid op te lossen naar het goedvinden ma eea
medelijdend dichterhart.
Het uitgangspunt der moderne Naturalisten, is
in het geheel niet verwerpelijk, mochten z^j ook
in hun brandenden ijver hun doel herhaaldelijk
hebben voorbijgestreefd. Zoo het mij geoorloofd
is, te herinneren aan een vroeger ter dezer plaatse
gebezigd woord, zou ik nogmaals willen herhalen:
Der Naturalismus ist ein Durchgangspunkt für
neuen Idealen. Zola moge het in zijn jongste
boek al zoo bont maken dat geen man van smaak
er eene enkele bladzijde van kan goedkeuren, dit
neemt niet weg dat hij reeds genoeg welgeslaagde
kunstwerken voltooide, om zijne aanspraak op den
naam van grootschrijver te wettigen; dit neemt
niet weg dat het wijsgeerig pessimismus van
Duitschland en het Naturalisme in den Franschen
roman verwante levenstrekken zyn, die de ge
steldheid der geesten in de laatste kwarteeuw
duidelijk doen uitkomen.
Het is zeer gemakkelijk, verschaft veel voldoe
ning, wint ons de hoogachting onzer tijdgenooten,
zoo wij maar met bittere verontwaardiging uit
naam der Zedeleer tegen den Kunstenaar te
velde trekken. De Kunst en de letteren moeten
zoo noodig, zich elke vernedering doen welge
vallen de zedeleer daarentegen maakt aan
spraak niet alleen op,een verlicht", maar zelfs
op het meest volstrekte despotisme. Moeiehjker,
maar ook verhevener is de taak van hen, die
zich niet ajleen bepalen tot een heftig toornen
tegen den dwalenden kunstenaar, maar die tevena
eene poging in het werk stellen, om zyne een
zijdigheid in verband met den toestand der
geesten gedurende een bepaald tijdsgewicht te
verklaren en zoo mogelijk als een ontwikke
lingsmoment tot hooger standpunt te handhaven.
De uit zuiver ethische gronden zoo zwaar aan
gevallen roman der Nationalisten kan uit ander
oogpunt beschouwd worden. Zola moge met La,
lerre nog zoo zwaar gezondigd hebben als men
wil hetgeen evenwel te bezien staat, daar het
slot mij onbekend is daarmede is het Natu
ralisme in den modernen roman nog niet voor
goed dood verklaard. Ik durf aannemen, dat een
zeer groot aantal der meest ontwikkelde hoofden
van onzen tijd eene realistische wereldbeschouwing
onvermijdelijk achten. Zij zullen waarschijnlijk
terugdeinzen voor de overdrijving van Pessimisten
en Naturalisten, maar gaarne erkennen, dat in
beider onlescbbare dorst naar waarheid een
levenswekkend beginsel schuilt.
En wanneer zij die met bange vrees inzien,
welke toekomst wij te gemoet gaan, indien wan
smaak en bandeloosheid steeds vermeteler te voor
schijn komen met allerlei gedrochtelijke kunst
werken, een antwoord op hunne noodkreten ver
langen, dan zal ik niet aarzelen te zeggen dat
het streven naar ivaarheid in wijsbegeerte en kunst
in ieder geval eerbiediging verdient.
Eerbied voor het streven, geenszins eerbied voor
de practijk van het streven. Voor de Naturalisten
is de kunst meestal eene dorre opsomming van
feiten, uit zoogenaamde documenten geput. Zy
hebben in den ijver, om ivaarUeid te verkondigen,
zich herhaaldelijk gruwelijk bezondigd tegen de
schoonheid. Ons past het dus overal waar het
vocgzaam is, «ene lans te breken voor de schoon
heid, als eenig doel onzer kunst. Onze kunst wil
zich verheffen boven de afscbuwelijkheden der
werkelijkheid, maar zal nimmer goedvinden, dat
men die werkelijkheid uit sentimenteele over
gevoeligheid ter zijde schuift. Onze kunstenaars
zullen geen kopiisten zijn, maar denkende man
nen, die onderscheid weten te maken tusschen
schoon en leelijk. Onze kunstenaars zullen de
schoonheid huldigen, als feitelijk gegeven in de
Natuur en in de kunstwerken van den mensch, .
als einddoel van alle kunst, omdat de kunst
geroepen is het kapitaal der menschelijke levens
vreugde zoo krachtig mogelijk uit te breiden.
Onze kunstenaars zullen door deze leer verplicht
worden niet naar de naakte waarheid alleen
te streven, maar vooraf te kiezen welke waarheid
welke stof zij voor hun kunstdoel het best zullen
kunnen gebruiken.
Der Naturalismus ist ein Durchgangspunkt für
neuen Idealen. Mij dunkt er schuilt waarheid in
dit gevleugelde woord!
DE. JAN TEN BEINK.
VARIA.
GEDENKSCHRIFTEN VAN
ADELAïDE RISTORI.
Bij den uitgever Paul Ollendorf zullen binnen
weinige weken, te Milaan en te Parijs, de Mémoires
der groote treurspelspeclster het licht zien. Deze
uitgave zal in de letterkundige wereld voorzeker
veel opzien baren; wij achten ons dus gelukkig,
er reeds nu een merkwaardig kijkje in te kunnen
geven. Het gedeelte, dat wij op 't oog hebben, is
getiteld: Hoe ik Tragédienne werd.
Mijne ouders waren zeer brave lieden, doch
uiterst middelmatige tooneelspelers. Zij vonden
het bijgevolg zeer natuurlijk, dat ik voor de
Kunst werd grootgebracht'', en als bad de hemel
hunne wcnschen willen verhooren, hadden zij de
gelegenheid, mij van mijn geboorte af, aan het
leven op de planken te gewennen. Nog geen drie
maanden oud, verscheen ik voor het publiek.
Destijds speelde men, en wel met veel succes,
een stuk in n bedrijf, Ie Cadeau du jour de Van.
Een meisje bemint een jong mensch: de vader wil
zijn toestemming voor die vereeniging niet geven;
zij trouwen heimelijk, zijn zeer gelukkig en krijgen
een kind. Zij heeft den moed niet, haar misstap
aan haar vader te bekennen en maakt van den
Nieuwjaarsdag gebruik om bet kind in een mand
mot bloemen aan zijn grootvader te zenden. De
grootvader wordt tot zachter gevoelens gestemd
en het stuk is uit. Zooals men ziet is de knoop
niet zeer ingewikkeld. En toch ! Bij mijn eerste
optreden, viel ik verkeerd in. Ik wachtte mijn