De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 18 september pagina 3

18 september 1887 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Na. 534 DB AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. heeren, staande werd aangehoord, en daarop volgde Beethoven's Ouverture Zur Weihe des Hauses. Toen daarop de nog steeds binnenstroomende gasten gezeten waren en het wat kalmer begon te worden, rees de gordijn omhoog en trad Mevrouw Beersmansop om in eenige goedgestelde dichtregelen den man, die het initiatief voor den bouw geno men heeft (de heer J. van der Hoop Jac. Zn.), den architect Verheul en der offervaardige bur gerij, d* zo°welverdiende hulde te brengen; blijk baar was mevr. Beermans onder den indruk van het wezealyk plechtig en gewichtig oogenblik. Daverende toejuichingen bewezen de instemming der aanwezigen en toen mevr. B. weder voor het voetlicht verscheen, had zg een keurige btoemenmand in ontvangst te nemen. Weber's Jubel-Ouverture volgd«, met het Wil helmus als slot, hetwelk eveneens staande werd aangehoord, en daarop kwamen de Hollandsche tooneelisten aan het woord met Oude Vrijsters, eene in weinige dagen geschreven dramatische schets van Rosier Faassen. In de pauze begaf ieder zich naar de foyers; veel werd hierover reeds geschreven, maar waarlijk niets te veel zy zijn in n woord prachtig; dames en heeren, allen in soiree-toilet, bewogen zich voortdurend naar links en rechts, naar boven en naar beneden om alles in oogenschouw te nemen het was een recht levendig tafereel en men hoorde allerwege slechts uitroepen vaft bewondering en be vrediging. Na de pauze kwam de Opera aan het woord met de ouverture en tweede acte lannhauser; van critiek mag in een verslag als dit geen sprake wezen, maar onvermeld mag toch niet blijven de schitterende wyze waarop mevr. Mielke en de heer Behrens zich van hunne taak kweten; eerst genoemde had aan het slot der voorstelling even eens eenige bloemgeschenken in ontvangst te nemen. Nu was de gordijn voor goed gevallen, naar men meende, maar het aanwezige publiek keerde zich als n man naar de plaats waar de heer Verheul gezeten was, en rustte nist voor dat de jonge, talentvolle kunstenaar ten tooneele ver schenen was; daar klonk een algemeene juichtoon hem tegen en ontving hjj een prachtigen lauwer krans, welverdiend na jarenlange inspanning en werkzaamheid; dat hy aan Rotterdam nog vele bewijzen van zijn scheppenden geest moge ver schaffen is de wensch van allen! Een souper besloot dezen Feestavond; dat er een recht gezellige toon heerschte, behoeft nauwelijks gezegd, en dat nadat de voorzitter, de grijze Van der Hoop, een toast op Z. M. den Koning had gebracht, de sluizen der welsprekendheid onafgebroken geopend bleven, is eveneens natuurlyk. Herdacht werden achtereenvolgens het Ge meentebestuur, dat den grond byna kosteloos af stond, het Bestuur der Schouwburgvereeniging, de heer Verheul, de heeren die de zaak door grooten financieelen steun mogelyk gemaakt hebben, het Nationaal Tooneel, de Opera, de heer Rosier Faas sen, de heer Th. H. H. Verhey, het garnizoen, de cri tiek enz.,terwfll onder de sprekers verdienen genoemd te worden de HH. V. d. Hoop, Van Rijckevorsel, Denekamp, Ebeling, Joseph Jacobson, Lagrange, Hymans van Veenendaal, Haverkorn van Rijswyck, Bolle, Bos, enz. Veel geestdrift verwekte de heer Boelen (een der gasten uit Amsterdam) door zijn toast op Rotterdam, terwijl als eene eigenaardig heid nog vermelding verdient dat aan den Voor zitter der Schouwburg-Vereeniging een gouden sleutel van het gebouw, in etui, werd aangeboden. Men bleef tot laat in den nacht bjjeen. De nieuwe kunsttempel is dus in gebruik ge nomen, moge1 daarin het schoone, het ware, het goede (zooals de heer Jacobson, met herinnering aan de opschriften in den schouwburg te Frank fort zich uitdrukte), steeds behartigd worden en tot zjjn recht komen! Moge hij steeds meer en meer beantwoorden aan zyne bestemming: een huis te zijn waarin alles zich vereenigt en allen samenwerken tot den dienst van haar, die het alles bezielt en doorgloeit: De Kunst! V. TEN-TOON-STELLING JAN VAN BEERS Ja. Het Bestuur der Panorama-zaal Plantage" heeft volle aanspraak op onze erkentenis der ge legenheid, waarin zij de bevolking onzer hoofd stad gesteld heeft, om met eenige volledigheid de verschillende zijdon van het talent te leeren kennen eens kunstenaars, die hier tot dus-verre minder van zich heeft doen spreken dan hij 't verdient. Jan van Beers, de vader, heeft hier, reeds van zijn eerste optreden af, eene ontvangst genoten, gelijk hij zich, voor zijne gevoelige, soms zelfs wel een weinig weeke poëzie, van de droge Hollanders niet had voorgesteld. Maar wij waren nog in het tijdperk der nagalmen van Byron ; de poëzie van Nicolaas Beets was tot Belgien door gedrongen. Daar was eenige te rheidsverwantschap tusschen den ouderen en jongeren dichter( en het kwam den bestuurderen en gasten der Hollandsche Maatschappij, die met de gewoonte van Belgen en Diütschers bekend waren, niet vreemd voor, dat bij een toost, op een avond, die Beets en van Beers had to zamen gebracht, de laatste den eerste om den hals viel. Da Costa, Oosterwijk Bruyn, Beets, de Génestet en Van Zeg gelen (ieder in zijn genre) zijn hier nooit popu lairder geweest dan do beminlijke zanger van den ongelukkige, die zoo auwd, zoo arrm, zoo bliend en zoo alleen" was. De romanschrijvers, die tegenwoordig zoo druk in de weer zijn met hunne herediteitstheorie, a met het wantrouwen van alle kunstverschijnsels, die den kunstenaar niet zyn aangeërfd, zullen bezwaarlijk, bij het zien der werken van Van Beers Jr., kunnen verklaren, hoe deze zoon dien vader had. Zelden zag men kunst, die verder uit elkaar liep dan die van den dichter van Livarda en van den schilder van La Sirene. Als iemant de Jongelingsdroomen in zijn zak steekt, zal hij zich moeilijk ter Panoramazaal in de rechte stemming gebracht voelen, om deze te genieten. Intusschen wij houden Van Beers Jr. onrecht doen, met in hem alleen een tegenvoeter van zijn dichterleken vader te zien. Wel ontbreken in zyn kunst de tranen, die overvloedig in die van Van Beers Sr. voor-handen zijn, en is dit ontegenzeggelijk een merkwaardig verschil. Als de natuur intusschen aan den zoon onthouden heeft wat zy den vader schonk, daarentegen heeft de zoon hoedanigheden, die vergeefs bij den vader gezocht worden. De glimlach i& den zoon gemeenzaam. Rijk aan zins verscheiden heid, aan vernuftige toespelingen is die glimlach echter niet. Het is een glimlach van zinnelijk welgevallen. Vrouwelyke schoonheid, meestal wat te sterk geparfumeerd en zonder veel charakterstudie, dïukt hy uit in figuren, ontleend aan boudoirs, die niet altyd met een Salut, demeure chaste et pure!" zullen worden begroet. 't Is wel jammer, dat men in deze ten-toon stelling niet de meesterlijke geschilderde fries heeft kunnen opnemen, die de uitvaart van Graaf Karel den Goede voorstelt, en in ons Rijksmuzeüm hangt- Dan zou men van de veelzijdigheid van 's Heeren van Beers voortreffelijk talent een dieper en meer waren indruk krijgen. Met groote vindingrijkheid en een diep gevoel van harmonie zijn de honderden personen geschikt en bewerkt, die de schilderij van Karel den Goede stoffeeren. Van iets dergelijks is op deze ten-toon-stelling geen spoor. De bezoeker zal echter licht gelooven, dat er weinig schilders zijn, die kunnen wat Jan van Beers kan. Hij heeft aan Bastion Lepage, zoo min als aan Manet, zoo min als aan Meissonier iets te beny'den. Wilt gij fipaye levensgroote voorstellingen, goed gekomponeerd, natuurlijk gedisponcerd, _korrekt geteekend, de vleezen n de stoffen uitmuntend uitgedrukt, kom dan zijn Little Jack Horner, zijn Eng. soldaat en dienstmeisjen, zyn Lawntennis-pauze, zijn Flirtation bewonderen. Voor een kleine 3.000 gld. zijt gij eigenaar van een dezer stukken. Het is niet mogelijk de stoffen beter te schil deren, dan, op verschillende schaal, door dezen kunstenaar gedaan wordt. En als gij mij vraagt of hij de fyzionomiën op het leven weet te be trappen, ga dan voor zijn portretten van den komponist Benoit en van den beeldhouwer Van der Straeten staan. Als uitvoering is onovertrefbaar de ne rhurkende jonge Dame, met eonjapansche pop (No 43) Als meesterstuk van rose harmoniën, vreemd aan alle konventie, geldt te-recht het groote stuk De Minnebrief (No 36); maar te recht vraagt de schil der fr. 300 mér voor het eerste. Men neemt u tegenwoordig kwalijk, wanneer gij een zinrijk, geestig of gevoelig onderwerp iets geestigs of gevoeligs en daarom waardeerbaars vindt; maar een gewoon mensch kan toch niet nalaten, bij het zien van zoo veel edele krachten, van zoo veel liefde voor het schoone, van zoo veel volhardende energie als zich hier uitspreken, te zeggen : wat is het jammer, dat hij zich wat repeteert. Die een blonden vrouwenkop efi face kan schilderen, gelijk No. 46, met oogen van een fijn bleek groen, waar het turkooisblaauw der lichten" van Baertgen Hooft bij wechvalt, die een Luiheid kan afbeelden, al is de bekoorlijk heid wat sans gêne, als deze op haar hand lig gende juffer te aanschouwen geeft, is een mees ter van den alleroersten rang : il est tres grand dans son genre, maar dit genre is niet groot. En wat heeft de schilder toch gestudeerd! Zie zijn modegekken, zijn jockeys en wat niet al! Zie een paar honderd landschap studies, die van groote gevoeligheid voor de verscheidenheid der natuureffekten getuigen. Mij dunkt niets belet den Heer van Beers zijn genre uit te breiden, en ons tafereelen te geven, die niet alleen behagen, maar ontroeren. Op dat gebied wachten wij hem. 10 Sopt. 87. ALE. TH. HET 20ste NEDERLANDSCH TAAL- EN LETTERKUNDIG CONGRES. Amsterdam ontving deze week het Congres der letterkundigen van Noord en Zuid binnen zijne muren. Eenigo van do meest beteekenisvollc namen uit het Zuiden, de oenen meer de Vlaamsche be weging, de anderen meer de eigenlijke letterkunde vertegenwoordigd, hadden aan de roepstem der commissie gehoor gegeven, on vele Nedoiiandsche letterkundigen en belangstellenden waren opge' komen, om met hen tot het veelvoudig doel der congressen samen te werken: gemeenschappelijk belangrijke vraagstukken te behandelen, do wederzijdscho waardeering en aansluiting tusschcu de mannen van letteren en kunst in beide landen to bevorderen, en het gemeenschappelijk nationaal bewustzijn te versterken. Aan al deze doeleinden werd in ruime mate voldaan, en niet minder aan de steeds gebleken behoefte van gastheeren en gasten, orn den con grestijd tot eene feestperiode in iederen zin te maken. Naast de algemeene en afdeelingsvergaderingen bevat het officieel en het officieus pro gramma een reeks van feestelijke en gezellige bijeenkomsten, wier herinnering zeker bij al de deelnemers even levendig zal nablijven als die van de redevoeringen en debatten. Wanneer de laatste dronk zal zijn gebracht, en de congresleden zich naar Zuid en Oost bobben verspreid, wanneer voor de laatste maal de antithese: twee vaderlanden, n moedertaal" is gevarieerd. zal men zich do rede van Professor Quack en die van Prof. de Vries, en bet debat over de Afrikaansche broeders en dat over de opleiding der tooneelkunstenaars, en do afzwering van Zola door Prof. Jan ton Brink, en do voordrachten van Prof. Burgersdijk en Ds. Laurillard, en de hartelijke en smaakvolle woorden waarmede Mevr. Lina Schneider hare Geschichte der NiederlündisvJten Lüf.ratur aanbood, en zooveel belangrijks en onderhoudends meer herinneren, maar ook de voor stelling van Mucbeth en de opvoering van Lucifer, Prof. Paul Frédéricq's sympathieke voordracht van oud-Vlaamsche liederen en Mr. J. N. van Hall's uitmuntende vertolking van Scbimmel's verzen, de receptie op het Raadhuis en de toespraak van den burgemeester, de bezoeken aan bet Marktplein, het Rijksmuseum, de tentoonstel ling Jan van Beers, aan Zaandam, de gezel lige bijeenkomsten in het Paviljoen, in de witte zaal van Krasnapolsky, de ontvangst in de studen ten-sociëteit, de kleine particuliere feestjes. En van dat alles zal het resultaat zijn een verhoogd gevoel van aaneensluiting, van solidariteit tusschen de stam- en taaiverwan ten, een levendige behoefte om werkzaam en ijverig en krachtig en beteekenisvol en waar en waardig te zijn, en dit is zeker de beste vrucht der congressen. HET RUMOER OVER LA TERRE." Nieuwe bijdrage tot de geschiedenis van Let terkundigen haat en nijd. Men. heeft in Nederlandsche dagbladen reeds het een en ander kunnen lezen over den strijd, die ontbrand is over en naar aanleiding van Zola's laatsten roman: La Terre. Reeds is het bekend dat de heeren Paul Bonnetain, Rosny, Descaves, Margueritte en Guiches, romanschrijvers en nouvellisten van den tweeden en derden rang, in den Figaro een bezwaarschrift hebben ingediend tegen La lerre, dont les malpropretés ne se peuvent plus exeuser par des raisons esthétigues. Daar is nog een en ander bijgekomen. De heer Paul Bonnetain heeft zich als schrijver een zeer bernchten naam gemaakt door zijn eersten roman Charlot s'amuse. Het heugt mij nog levendig hoe de heeren Louis Ulbach en Jules Lormina, ter gelegenheid van het Internationaal Letterkundig Congres (1883) te Amsterdam zich beijverden, om al wat met den naam van Zola in verband mocht staan door bitteren spot te verguizen. De, secre taris Lermina stelde een onderzoek in het werk, of mij wellicht een woord van lof zou kunnen ontvallen over de als de pest gehate Naturalis ten. Hij poogde mij schrik aan te jagen door mij te vragen: Avez-vous lu Charlot s'amuse de Bonnetain? Et la préface de Henri Céard? Eh bien! Céard a crit: Je ne vous blame pas, mon cher ami, d'avoir fait un roman sur la masturbation! Daar ik van het een en ander volstrekt niets gelezen had, mocht ik den secretaris Lermina die, in het voorbijgaan gezegd, oude draken van novellen voor de dagbladen samenstelt niet anders te kennen geven dan mijn verbazing over het mij medegedeelde feit. Ik voeg erbij, dat de indruk, door de Anti-Naturalisten Ulbach en Ler mina te Amsterdam, ook op mij gemaakt, niet bijzonder verkwikkelijk of hartvervoerend is ge weest. Bonnetain, de auteur van Charlot s'amuse, werd voor het Cour d'assises gedaagd wegens vergrijp tegen de goede zeden in zijn eersten roman. Alphonse Daudet kwam hem te hulp mot een brief in de dagbladen en de advocaat Léon Cléry wist door zijn pleidooi voor de jury een vrijspraak voor Bonnetain uit te lokken. In de eerste plaats schijnt het dus vrij zonderling, dat do auteur van zulk een boek nu tot den staf van Figaro behoorend, omdat hij voor dat blad brieven uit Tongkin geschreven heeft . dat de auteur van Charlot s'amuse als verdediger der christelijke zedeleer tegen Zola te velde.trekt. Daar La Terre eerst in October het licht zal zien, daar ten onzent waarschijnlijk maar enkele lezers het als feuilleton verschenen deel van dat boek zullen gelezen hebbon, schijnt het mij niet meer dan billijk het .oordeel op te schorten totdat hei gebeele boek zal verschenen zijn. Ook kan een kleine waarschuwing geen kwaad voor hen, die gaarne hooren, dat de auteur van La Terre door zijn eigene vrienden ten scherpste wordt veroordeeld. Het is to vreezen dat het nieuwe boek inder daad allerlei stuitende vuilheden zal bevatten. Eene volkomen nauwkeurige herhaling der dagelijksche gesprekken van onze veldarbeiders ten platte lande zou niet leesbaar zijn. Zola beeft sedert zijne vestiging te Médan met zeer weinig beschaafde boeren omgegaan. Hij heeft nu een maal te recht of te onrecht als stelsel aan genomen, dat hij niets verzwijgen mag. Hij ver diept zich dus in de allerongenietbaarste wereld der kleine pachters en boerenknechts, vooral waar dezen hoorbaar en zichtbaar, tegen al de voor schriften van goeden smaak en fatsoen zondigen. Après Germinal Ventöse!" zei een spotvogel, Er ligt in dit feit zeer veel dat hoogst onaangenaam treft. Er voor terug te deinzen om dit scherp af te keuren, zou een wansmaak verraden, welke niet to dulden is. Mij komt het voor, dat La Terre uit dit oog punt stof tot zeer billijke verontwaardiging zal kunnen geven. De geheele letterkunde der dorpsverhalen in Europa heeft sedert Goethe en Joh. Heinr. Voss eene buitengewoon ideale vlucht ge nomen. Naturalistische boeren uit de volle wer kelijkheid zullen naast de kunstmatig opgepoetste en at'geschuierde landlui van Auerbach of' George Sand geen stof tot bewondering geven aan teer gevoelige lezers of lezeressen. Het is dus te verwachten dat La Terre onder een algemeen wraakgeroep op den index zal ge plaatst worden. Zelfs indien ik mij daarmede ten volle mocht vereenigen zou ik toch aan de letter kundige alarmistcn het volgende in bedenking geven; en in den vorm van enkele vragen zou ik baar willen toeroepen: Indien de tegenwoordige Chef der Naturalisten met zijn roman over Fransche boeren bewijst, dat hij alle wetten van betamelijkheid en goeden smaak met voeten treedt, is daarom bet Naturalismus zelfs reods ten ondergang gedoomd? Is deze kunstwending geen merkwaardig teeken dor tijden? Hield de tweede helft onzer eeuw zich niet steeds meer on meer aan den catechismus der werkelijkheid ? Is niet de geheele richting van het denken dezer eeuw realistisch ? Hebben de vor deringen der natuurwetenschappen niet menigeen tot twijfelen gebracht, die zijne wereldbeschouwing, zijne verklaring der levensraadselen afhankelijk maakte van een geloof aan wonderen? Heeft het streven naar waarheid in wijsbegeerte en kunst niet geleerd tot twee nieuwe verschijnselen het Possimismus en het Naturalismns ? Het mag niet ontkend worden dat de critiek bare volledige rechten behoudt in de beoordeeling dezer nieuwe wijsbegeerte en dezer nieuwe kunst leer, maar evenmin kan het geloochend worden dat beide als verschijnselen onzer eeuw eene ei genaardige historische waarde bezitten. Het Na turalisme heeft een wettig recht van bestaan, om dat het een streven naar waarheid huldigt, tegenover een vroeger alom gevolgde mode, om de wereld te schilderen, zooals zy niet is, om door verbeeldingskracht de wanklanken der werkehjkheid op te lossen naar het goedvinden ma eea medelijdend dichterhart. Het uitgangspunt der moderne Naturalisten, is in het geheel niet verwerpelijk, mochten z^j ook in hun brandenden ijver hun doel herhaaldelijk hebben voorbijgestreefd. Zoo het mij geoorloofd is, te herinneren aan een vroeger ter dezer plaatse gebezigd woord, zou ik nogmaals willen herhalen: Der Naturalismus ist ein Durchgangspunkt für neuen Idealen. Zola moge het in zijn jongste boek al zoo bont maken dat geen man van smaak er eene enkele bladzijde van kan goedkeuren, dit neemt niet weg dat hij reeds genoeg welgeslaagde kunstwerken voltooide, om zijne aanspraak op den naam van grootschrijver te wettigen; dit neemt niet weg dat het wijsgeerig pessimismus van Duitschland en het Naturalisme in den Franschen roman verwante levenstrekken zyn, die de ge steldheid der geesten in de laatste kwarteeuw duidelijk doen uitkomen. Het is zeer gemakkelijk, verschaft veel voldoe ning, wint ons de hoogachting onzer tijdgenooten, zoo wij maar met bittere verontwaardiging uit naam der Zedeleer tegen den Kunstenaar te velde trekken. De Kunst en de letteren moeten zoo noodig, zich elke vernedering doen welge vallen de zedeleer daarentegen maakt aan spraak niet alleen op,een verlicht", maar zelfs op het meest volstrekte despotisme. Moeiehjker, maar ook verhevener is de taak van hen, die zich niet ajleen bepalen tot een heftig toornen tegen den dwalenden kunstenaar, maar die tevena eene poging in het werk stellen, om zyne een zijdigheid in verband met den toestand der geesten gedurende een bepaald tijdsgewicht te verklaren en zoo mogelijk als een ontwikke lingsmoment tot hooger standpunt te handhaven. De uit zuiver ethische gronden zoo zwaar aan gevallen roman der Nationalisten kan uit ander oogpunt beschouwd worden. Zola moge met La, lerre nog zoo zwaar gezondigd hebben als men wil hetgeen evenwel te bezien staat, daar het slot mij onbekend is daarmede is het Natu ralisme in den modernen roman nog niet voor goed dood verklaard. Ik durf aannemen, dat een zeer groot aantal der meest ontwikkelde hoofden van onzen tijd eene realistische wereldbeschouwing onvermijdelijk achten. Zij zullen waarschijnlijk terugdeinzen voor de overdrijving van Pessimisten en Naturalisten, maar gaarne erkennen, dat in beider onlescbbare dorst naar waarheid een levenswekkend beginsel schuilt. En wanneer zij die met bange vrees inzien, welke toekomst wij te gemoet gaan, indien wan smaak en bandeloosheid steeds vermeteler te voor schijn komen met allerlei gedrochtelijke kunst werken, een antwoord op hunne noodkreten ver langen, dan zal ik niet aarzelen te zeggen dat het streven naar ivaarheid in wijsbegeerte en kunst in ieder geval eerbiediging verdient. Eerbied voor het streven, geenszins eerbied voor de practijk van het streven. Voor de Naturalisten is de kunst meestal eene dorre opsomming van feiten, uit zoogenaamde documenten geput. Zy hebben in den ijver, om ivaarUeid te verkondigen, zich herhaaldelijk gruwelijk bezondigd tegen de schoonheid. Ons past het dus overal waar het vocgzaam is, «ene lans te breken voor de schoon heid, als eenig doel onzer kunst. Onze kunst wil zich verheffen boven de afscbuwelijkheden der werkelijkheid, maar zal nimmer goedvinden, dat men die werkelijkheid uit sentimenteele over gevoeligheid ter zijde schuift. Onze kunstenaars zullen geen kopiisten zijn, maar denkende man nen, die onderscheid weten te maken tusschen schoon en leelijk. Onze kunstenaars zullen de schoonheid huldigen, als feitelijk gegeven in de Natuur en in de kunstwerken van den mensch, . als einddoel van alle kunst, omdat de kunst geroepen is het kapitaal der menschelijke levens vreugde zoo krachtig mogelijk uit te breiden. Onze kunstenaars zullen door deze leer verplicht worden niet naar de naakte waarheid alleen te streven, maar vooraf te kiezen welke waarheid welke stof zij voor hun kunstdoel het best zullen kunnen gebruiken. Der Naturalismus ist ein Durchgangspunkt für neuen Idealen. Mij dunkt er schuilt waarheid in dit gevleugelde woord! DE. JAN TEN BEINK. VARIA. GEDENKSCHRIFTEN VAN ADELAïDE RISTORI. Bij den uitgever Paul Ollendorf zullen binnen weinige weken, te Milaan en te Parijs, de Mémoires der groote treurspelspeclster het licht zien. Deze uitgave zal in de letterkundige wereld voorzeker veel opzien baren; wij achten ons dus gelukkig, er reeds nu een merkwaardig kijkje in te kunnen geven. Het gedeelte, dat wij op 't oog hebben, is getiteld: Hoe ik Tragédienne werd. Mijne ouders waren zeer brave lieden, doch uiterst middelmatige tooneelspelers. Zij vonden het bijgevolg zeer natuurlijk, dat ik voor de Kunst werd grootgebracht'', en als bad de hemel hunne wcnschen willen verhooren, hadden zij de gelegenheid, mij van mijn geboorte af, aan het leven op de planken te gewennen. Nog geen drie maanden oud, verscheen ik voor het publiek. Destijds speelde men, en wel met veel succes, een stuk in n bedrijf, Ie Cadeau du jour de Van. Een meisje bemint een jong mensch: de vader wil zijn toestemming voor die vereeniging niet geven; zij trouwen heimelijk, zijn zeer gelukkig en krijgen een kind. Zij heeft den moed niet, haar misstap aan haar vader te bekennen en maakt van den Nieuwjaarsdag gebruik om bet kind in een mand mot bloemen aan zijn grootvader te zenden. De grootvader wordt tot zachter gevoelens gestemd en het stuk is uit. Zooals men ziet is de knoop niet zeer ingewikkeld. En toch ! Bij mijn eerste optreden, viel ik verkeerd in. Ik wachtte mijn

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl