De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 18 september pagina 5

18 september 1887 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 534 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. »een te roepen. Wat later braken er hier en daar hevige en soms bloedige geschillen uit tusschen de leden der exercitie-genootschappen en de ge kegelde troepen. Meenden nu de voorstanders van Oranje hunne gevoelens niet te mogen bedwingen en begonnen zij door het veelvuldig dragen van Oranje-lint en door welsprekende leuzen openlijk hunne meening Aan den dag te leggen, de tegenstanders be schouwden dit als eene uitdaging. Onder het voorwendsel van heftige tooneelen te willen voorko men, verboden de Staten van Holland in 1785 het dragen van oranje-teekenen, het roepen van -?Vivat Oranje" en wat dies meer zij. Doch niet alleen met dergelyke speldeprikken zouden de Staten hun tegenstander bestoken. Nadat reeds in December 1782 door de Oranjegasten eene demonstratie ten gunste van den Stadhouder was op touw gezet eene demonstratie welke tot wanordelijkheden aanleiding had gegeven, hadden er in September 1785 opnieuw onlusten in den Haag plaats, wat ten slotte tengevolge had, dat de Staten van Holland zonder den Prins als Kapitein Generaal te kennen, eigenmachtig «bevelen gaven aan den bevelhebber der Haagsche bezetting. Den Prins werd verder het recht ont zegd om voor die bezetting het wachtwoord te geven, en de Staten dreven eindelijk de stoutheid zooverre, dat zij de stadhouderlijke poort van het Binnenhof waardoor tot nog toe alleen de Stadhouder mocht passeeren ook toegankelijk verklaarden voor de leden der staten. Twee dezer Gevaerts en de Ggselaar zouden het in Maart 1786 wagen door die stadhouderlijke poort te ryden, wat hun bijna het leven had gekost, daar een opgewonden volksmenigte - opgeruid door den kapper Mourand beiden afgevaardigden te hjf ging. Eer het zoover was gekomen, had de Prins met -z\jne familie reeds den Haag verlaten (Dec. 1785) en zich met de zijnen na een tochtje door de noordelijke provinciën te hebben gemaakt op het Loo gevestigd, van waar hij wat later zijne residentie naar Nijmegen verlegde. Gelderland was nog steeds de partij van Oranje toegedaan, al had ook daar de democratie talrijke aanhangers. Deze nu lieten niet af om door allerlei verzoekschriften en petitiën hunne meening over den staat van zaken kenbaar te maken, wat de staten van dat gewest er eindelijk toebracht -om bij resolutie van 11 Mei 1786 het rondloopen met die verzoekschriften of het ter teekening leggen van dergelijke papieren verboden, evenals het indienen van petitiën als anderszins door meer dan zes personen geteekend. Dit verbod deed een storm van verontwaardiging bjj de anti-stadhouderlijke partij opgaan; twee steden Elburg en Hattem, beide zeer patriot tisch weigerden het besluit der Staten van ?Gelderland af te kondigen, en gesteund door de Hollandsche democraten bleven zy, ondanks alle vertoogen en waarschuwingen, in hunne weigering volharden. De hooge gewestelijke over heid mocht en kon dit niet dulden, en de Staten besloten' dan ook den Stadhouder te machtigen om des noods met geweld de beide steden tot inkeer te brengen. Het scheen alsof het b\j Elburg of Hattem tot «en treffen zou komen; de patriotten waren overal te wapen getrommeld, aan klinkende frasen ont brak het niet, doch toen de Prinselijke troepen vóór de poorten stonden, bleek het dat alles slechts schreeuwen was geweest, en zonder bloedvergieten, ja, zonder noemenswaardig verzet werden de beide Geldersche steden tot haar plicht gebracht. Natuurlijk moest de Prins het weer ontgelden; de Staten van Holland besloten den 22 Sept. 1786 om den stadhouder te schorsen als Kapitein-Ge neraal van dit gewest, en ontsloegen het krijgs volk van den eed van getrouwheid aairhun hoogen bevelhebber afgelegd; de generaal van Rijssel werd met het algemeen commando belast en een commit van defensie bestaande uit vijf personen ingesteld. Welk een grenzelooze verwarring daardoor is ontstaan, valt licht te begrijpen; de troepen betaald door de Staten werden voor een groot deel aangevoerd door officieren, de partij van den Stadhouder toegedaan; de prinsgezinden ontken den hardnekkig de wettigheid van het besluit der Hollandsche Staten, en een groot deel van het leger weigerde dan ook te gehoorzamen. Ware Willem V een Maurits of een Willem III geweest, hij zou spoedig aan een dergelijke wan verhouding een einde hebben gemaakt, eene wan verhouding, grootendeels ook al een gevolg van het gebrek aan eenheid in de Republiek,waar iedere provincie haar eigen krijgsmacht had; doch onze laatste Stadhouder bezat veel te weinig karakter en wilskracht om flink op te treden. Zijne Hoogheid werd heel boos, heel veront waardigd, doch dit hielp niets, en toen de patriot ten ontwaarden, dat zij op de krijgsmacht van Holland geen staat konden maken, bleven zij al hun aandacht aan de volkswapening wijden. Een vreemdeling heeft bij die volkswapeniug een groote rol gespeeld. Het was de Rhijngraaf van Salm de Schele" bijgenaamd een van die berooide duitsche vorstjes, die voor geld hun leven ?en hun talenten veil hadden. Kolonel van het leger der Republiek was hij bij het dreigend gevaar van een oorlog met den keizer van Oostenrijk belast met het bijeenbrengen van een vrijkorps. Nadat hij zich bij de patriotten had aangesloten, werd dit korps de kern van de anti-stadhouderlijke krijgs macht, vooral nadat de Staten van Holland het in September 1786 in betaling hadden genomen. Fei telijk werd daardoor de Rhijngraaf van Salm voor een deel de tegen-Kapitein-Generaal, vooral nadat in 1787 Utrecht hem het opperbevelhebberschap van het leger zijner Provincie had opgedragen. Aanvankelijk schijnt deze legeraanvoerder veel werkkracht en talent aan den dag te hebben ge legd, het oordeel van den franschen gezant Vérac althans was zeer gunstig over dien generaal,?steeds heel krijgshaftig gelaarsd en gespoord, met een groote sabel op zijde, en door pruik en kleeding herinnerde aan het tijdvak van Karel XII; de ondervinding zou later -wat anders leeren, en de geschiedschrijvers hebben nog altijd uit te maken in hoeverre de Rhijngraaf. een lafaard of een ver rader, of wel beide te gelijk is geweest. Men heeft de krijgsmacht der patriotten niet aaar dien Rhijngraaf te beoordeelen. Onder de keezen" of weegluizen" zooals z\j verachtelijk werden genoemd door hen, die door hunne tegen standers Oranjebliksems" of te wel Oranje donders" werden geheeten, onder de keezen" toch werd niet alleen de mindere man geteld, maar ook de liberalen uit die dagen, en al hadden voor en na 1786 vele regenten zich van de democratie afgescheiden, de patriotten konden met trots in hunne gelederen wijze op zoovele en aehtenswaardige mannen uit den lande, wier streven even grootsch als onbaatzuchtig is geweest. Nog een oogenblik zou de Kans geheel ten gunste van Oranje keeren: een groot doel der patriotten was gestemd tot onderhandelen; de prins zou in al zyn waardigheden worden her steld, doch de republiek zou een meer demo cratisch karakter krijgen. Waren de voorstellen niet gestuit op de stijfhoofdigheid van den stad houder een deze heeft daarmede een groote schuld op zijne schouders geladen ons vader land zou door eene verstandige hervorming voor vele en groote rampen bewaard zijn geoleven; nu ging de gunstige tijd met onderhandelen voorbij, het verzoeningsplan lekte uit het werd al spoedig uitgekreten als een poging tot verraad en door {eene volksbeweging alsmede, door de intriges van den Franschen gezant Vérac gelukte het in de voornaamste steden van Holland eene democratische meerderheid in het bestuur te brengen. m. De zomer van 1787 was aangebroken. In Holland, Groningen en Overijsel waren de patriotten aan het roer; Zeeland, Friesland en Gelderland waren grootendeels de partij van Oranje getrouw gebleven; Utrecht was verdeeld. In de hoofdstad van het Sticht toch vaardigden de democraten hunne bevelen uit, in Amersfoort zetelde het orangistisch deel der Staten. In Holland zijn overal de~vrijkorpsen onder de wapens, de generaal van Rijssel voert er het opper bevel over het zoogenaamde Hollandsche cordon; in en om Utrecht heeft de krijgsmacht van den Rhijn graaf post gevat. Op de vlakte van Zeist is het leger van den Stadhouder bijeengebracht. Nu en dan komt het tusschen beide partijen tot een weinig beteekenende worsteling; zoo laat een prinselijke troep zich bij Vreeswijk verrassen en op de vlucht drijven; niet ver van de Bildt heeft een ruitergevecht plaats; een aanval op het kamp van Zeist mislukte evenals een aanslag op Soestdyk. Utrecht wordt door de patriotten versterkt, de dorpen daar om heen door de prinsgezinder in staat van tegenweer gebracht. Ieder begreep dat het vroeg of laat tot een treffen moest komen, doch niemand wist wat er eigenlijk wel gebeuren zou. Noch bij de prins gezinden, noch bij de patriotten bestond een vast plan, en mangelde het dezen nog aan kracht, genen wisten niets beters te doen dan een lang dradig declaratoir in de wereld te zenden, en aller lei mogelijke en onmogelijke plannen te smeden, plannen die altijd weer afstuitten op den Prins, niet geneigd om iets van zijne rechten te missen, niet anders willende dan weer door de Staten van Holland en een jubelend volk te worden &»gehaald. Zou Willem V dan niet willen doortasten, zijne gemalin was tot handelen geneigd, ook Enge land scheen iets gunstiger voor eene tusschenkomst gestemd, en al ware het slechts door het voorschiecen van groote sommen, zou het veel kunnen doen. Een plan om den Prins naar Holland te doen trekken en daar eene contra-revolutie te verwek ken, moest even spoedig worden opgegeven als ontworpen; de prinses evenwel dorst het stoute stuk te bestaan. Weet ge een beter plan," voegde zij den Stadhouder toe, zeg het dan. Er moet iets worden gedaan. Ik ben bereid uwe plannen te ondersteunen en mede te werken om ze te doen gelukken. Maar indien gij er geen betere hebt, moet gij het(mijne aanvaarden." En zij ging. De vrienden in den Haag waren gewaarschuwd, de oranje-sociëteiten zouden het vuurtje doen ontbranden, de engelsche gezant al weer zou een vreemdeling voor een groot deel de hoofdpersoon zijn deed al zijn best. Den 28en Juni werden te Schoonhoven en te Haastrecht 17 paarden besteld voor drie rijtuigen, welke heetten bestemd te zijn voor eene vreemde baronnesse met haar gevolg. Dit verwekte achter docht, de vrijkorpsen kwamen in het geweer, er werd besloten de rijtuigen te onderzoeken, en weldra verspreidde zich als een loopend vuurtje het gerucht door het land, dat Hare Koninklijke Hoogheid, Mevrouw de Prinses aan de Goejanverwellesluis (bij Gouda) door de aldaar geposteerde militairen en auxiliairen gearresteerd en in ver zekering gehouden is." Men heeft die aanhouding later voorgesteld als geprovoceerd door de Oranje-partij, dat schijnt echter onjuist; de verslagenheid over het gebeurde was integendeel onder den eersten indruk bij de stadhouderlijken zeer groot, en evengroot was de wankelmoedigheid van de Staten-Generaal, die heel blijde >was, dat de Prinses op den dag na hare aanhouding voldaan had aan het verzoek van het commitévan defensie om met het oog op zeer mogelijke binnenlandsche troebelen terug te keeren. Reeds den 4de Juli was het gebeurde te Potsdam bekend; de koning van Pruisen scheen woedend over de boleediging zijne zuster aange daan, eene beleediging die echter volstrekt niet persoonlijk was, integendeel, de Princes had bij haar vertrek gemeend haren dank te moeten be tuigen voor de eerbiedige en de beleefde wijze waarop zij was behandeld. De commandant van Wezel, de generaal von Gaudy, kreeg onmiddellijk bevel de ruiterij op de grenzen marschvaardig te maken en den 10e Juli eischte de Pruisische gezant Thulomoijer namens den koning, zijn meester, van de Staten van Hol land eene schitterende voldoening, wat door deze beantwoord werd met een breedvoerig stuk, waarin zij den vreemden vorst het recht ontzeiden, van zich te bemoeien met de maatregeien, die zij wettige souverein ter verzekering van de rust en de vrede in den lande noodzakelijk keurden. Na dit manlijke woord zou Holland echter een paar dagen later in de vergadering der StatenGeneraal het voorstel doen om toch een vreemde als scheidsrechter in onze binnenlandsche politiek te mengen: Frankrijk zou die scheidsrechter zyn. De Oranjepartij daarentegen wilde dat Engeland en Pruisen niet Frankrijk het geschil langs vredelievenden weg zouden beslechten. Intusschen wilde Frankryk den Pruisischen koning van een gewapende tusschenkomst terug houden, en wellicht zou het daarin zijn geslaagd, toen eensklaps Engeland zich voor den Stadhouder in de bres stelde en aan Willem Frederik beloofde, dat indien Frankrijk de democratie ter hulpe kwam Engeland ten gunste van den Prins het zwaard uit de schede zou trekken. De hoop der patriotten was nu meer en meer op Frankrijk gevestigd; zij verwachtten dat de reeds hier te lande aanwezige Fransche officieren en het handjevol kanonniers, gevolgd zouden worden door een flink legercorps. Te vergeefs evenwel. Frankrijk beloofde veel, maar zond geen troepen over onze grenzen, zelfs niet toen de regeerende Hertog van Brunswijk Wolfenbuttel, Karel Willem Ferdinand, een neef van den gehaten leidsman van Willem V zich met een aanzienlijke macht op de oostelijke grenzen legerde en zijn hoofdkwartier te Cleef opsloeg, _iï>aar te Cleef ontving de Pruisische veldroer van 's Prinsen zijde de noodige inlichtingen, zelfs plannen en beschrijvingen van forten en ves tingen werden hem ter hand gesteld, de aanvalswegen zijn staf aangewezen, het ultimatum den 8 September 1787 bij de Staten van Holland in gediend in overleg met den Prins vastgesteld. Zooals te verwachten was, bleef dat ultimatum onbeantwoord, en toen dan ook de fatale termijn was verstreken, trok het Pruisische leger den 13 September ons vaderland binnen. Een leger van 26.000 goed gedisciplineerde en goed geoefende soldaten, aangevoerd door een der eerste generaals van die dagen, zou nu wel dra staan tegenover de krijgsmacht der patriotten, aan geregelde troepen een 14.000 man (Knoop) en eenige duizende auxiliairen" sterk, schutters en vrijwilligers, wier militaire waarde zeer ge ring was. Een legerhoofd hadden de patriotten niet: te Utrecht zou de Ruijugraaf zijn bloed en leven wagen, de generaal van Rijssel zou Naarden ver dedigen, het bevel over de andere steden en for ten was aan bevelhebbers van lageren rang opgedragen, terwijl hot comitévan defense de opperleiding moest voeren, eene leiding even ge brekkig als onvoorzichtig. In drie divisiën rukte dan het Pruisische leger den 13 September 1787 ons land binnen, waarbij het natuurlijk in hoofdzaak op Holland was gemunt. De Ie divisie onder den generaal van Lottum moest over Zeist naar Goooiland trekken; de 2e met den Generaal von Gaudy als aanvoerder zou langs de beide oevers van Rhijn en Lek naar Nieuwpoort en Schoonhoven marcheeren; de 3e eindelijk waarbij de Hertog van Brunswijk zelf, had het onder bevel van den generaal Knobelsdorf op Gorcum gemunt. De marsch van het Pruisische leger gelijkt in ;;de eerste -dagen op eene militaire wandeling : nergens wordt tegenstand ontmoet, integendeel overal wordt het met gejuich en -stoffelijke blijken van belangstelling ontvangen. Den 16en Septem ber wordt een oorlogsvaartuig op de Lek bij Vreeswijk genomen, den 17en reeds is Gorcum in handen van den vijand; het was nauwelijks ver dedigd, doch nog schandelijker dan Van der Capellen de commandant van Gorcum had de Rhijngraaf zich gedragen : reeds in den avond van den 15 September trok terwijl nog geen vijand in den omtrek was te bekennen zijn leger terug en liet Utrecht dat zelfde Utrecht, hetwelk hij tot zijn laatsten ademtocht zou ver dedigen aan zich zelf over. (Slot volgt). DE VLIEGENDE HOLLANDER. Novelle van Soplms Bauditz. Op een eenigzins oude kaart van Frankrijk zal men te vergeefs' St. Jean Lerou zoeken; maar neemt men een nieuwe ter hand, dan zal men den naam zeer spoedig op de Noordkust van Bretagne vinden. De reden hiervan is intusschen niet, dat het visschersdorpje eerst kortelings ge bouwd is, het bestaat zeker reeds meer dan hon derd jaar, het is alleen eerst in den allerlaatsten tijd ontdekt geworden. Het kan nu ongeveer twintig jaar geleden zijn, dat een Fransch zoeschilder, wiens naam thans niemand meer kent, geheel toevallig op een mooien lentedag naar St. Jean Lerou afdwaalde, en besloot daar den zomer uit te blijven. Hij schilderde een reusachtige massa studiën, storm en windstilte, roodbruine klippen, visschers en booten, en daar hij zich in zijn vrijwillige bal lingschap zoo bijzonder welbehagelijk bevonden had, keerde hij de eerstvolgende jaren daarheen terug, telkens in gezelschap van een aantal ka meraden. St. Jean Lerou was toen nog in de periode van volkomen onschuld; de schilders kregen voor een spotprijs het grootste vertrek van een visschershut voor den heelen zomer voor hun uitsluitend ge bruik; zij deelden de maaltijden zoowel als de familie-omstamlighoden van hun gastheer, en de hoogste stoffelijke weelde, die men kende, bestond in een glas cider, dat echter alleen op zon- en feestdagen te pas kwam. Het duurde echter niet lang of St. Jean Lerou kwam in de mode. Van jaar tot jaar nam het aantal kunstenaars, die het dorpje tot hun zomerverblijf kozen, toe; weldra kwam men er ruimte te kort, en eenige ondernemende visschers begon nen een kleinen vleugel aan hun bescheidene hut te bouwen, eene marquiso van zeildoek daarvoor aan te brengen, en de zuidzijde met klimrozen te te beplanten. Langzamerhand werd de cider ook door cognac en wijn verdrongen, welke dranken men thans in het plaatsje zelt kon koopen, en na verloop van tien jaren was St. Jean Lerou niet te herkennen. Alle kunstschilders, zeeschilders of niet, moesten daar den zomer doorbrengen, anders liepen zij gevaar, niet onder de echte talenten gerekend te worden. De oorspronkelijke bewoners van het dorpje gaven ook de een na den ander htin vroeger handwerk geheel op, zij leefden nog alleen van. en voor de vreemdelingen, en werden geheel op ~ dezelfde wijze gedemoraliseerd, als de róodhuiden, wanneer deze met de Europeesche beschaving ia aanraking komen. De visschers leerden spoedig, dat zij er meer mede verdienen konden, eene maand lang kunstenaars uit te zuigen, dan twaalf maanden lang op vischvangst uit te gaan; do speculatiegeest ontwaakte, en thans verheft zich in het eens zoo kale visschersdorpje eene gansene rij van prachtige winkels, en daaronder eene, waarin uitsluitend verf verkocht wordt, daar het gebleken is, dat de nieuwe school eene in ver houding tot de grootte der beschilderde vlakte verbazende hoeveelheid daarvan gebruikt. De inboorlingen verdienen schatten met het poseeren als model, en er is in St. Jean Lerou geen" menschelijk wezen meer te vinden, dat ieder Parijzenaar niet kent, aangezien men ze ontelbare malen op ontelbare schilderijen heeft afgebeeld gezien. En evenals met de bevolking, is het ook met de localiteiten het geval; het publiek kent iedere rotsklip en lederen vermolmden boom op eenige mijlen in het rond; het weet tot in de kleinste bijzonderheden, hoe het er uit ziet, wanneer al de kunstenaars in een der pas opge richte pensions ontbijten. Het leven te St Jean Lerou biedt niet veel afwisseling, 's Morgens gaan de kunstenaars aan het werk, en de zeeschilders spannen hun witte parasols in een lange ry aan het strand uit, zoodat het in de verte den indruk maakt, als wer den er op den dorren grond op groote schaal champignons geteeld. Tot den middag wordt onder deze gansche rij paddestoelen gewerkt, en. wel zoo gewerkt, als de Franschen plegen te wer ken, wanneer het er op aan komt, zich naam te maken, of, wanneer men dien reeds gemaakt heeft, ook verder te zorgen dat die behoorhjk gewaardeerd wordt. Men schildert het eene stuk voor en het andere na, met dezelfde onvermoei bare energie. De tyd na tafel is aan het dolce far niente gewijd, dat voor ieders bijzondere lief hebberij wordt van pas gemaakt. Het grootste gedeelten der zomergasten legert zich op het door de zon verschroeide grasperkje, tusschen de beide pensions; hier gebruikt men zijn koffie en cognac, rookt zijn cigaretten, bladert een weinig in den nieuwsten roman en werpt jaloersche blikken op de weinige gelukkigen, wien het gelukt is, eene plaats in de schaduw van den grooten hagedoorn te veroveren. Dit is de eenige boom op het gras perkje, en men heeft, om oneenigheden te verm\jden, beproefd een abonnement op zijne schaduw uittegeven ten voordeele van de armen der,plaats. Toen het echter bleek, dat de aboimés niet zeker waren, hunne plaats niet door anderen bezet te vinden, is deze regeling weer opgeheven en thans komt het er alleen op aan, de eerste te zijn; men huldigt onverbiddelijk den Romeinschen rechts- .'?' regel, beati possidentes, zalig zijn de bezitters; men schuift met de zon om den boom heen, maar schuift daarentegen niet voor eene dame op zijde, Over 't geheel schijnt het onderscheid tusscheri' de seksen te St. Jean Lerou geheel opgeheven. ' te zijn; kunstenaar en kunstenares zijn kameraden, van liefde en galanterie is geen sprake, alleen met betrekking tot het baden heeft men, daar het toiletmaken op het open strand moet plaatarj hebben, de voorzorg genomen, te bepalen, pat ' de dames gedurende een zeker deel van den dag de kleine baai tot haar uitsluitende beschikking , zullen hebben. Eenige leden van het gezelschap komen 3en gansenen namiddag niet verder dan tot het gras veld; zij vergenoegen zich, van daar naar de zee te zien, en de voorbijvarende stoom- en zeilschepen. te tellen. De jongere, meer bewegelijke badgasten. daarentegen maken gemeenschappelijke uitstapjes naar den vuurtoren, die op de uiterste landtong ligt, of zij trekken schoenen en kousen uit en gaan ten tijde van de eb ver in zee om krabben te vangen. De kern der badgasten te St Jean Lerou zijn' en blijven de kunstenaars, maar er zijn ook nog andere menschen. Voor alles zijn er altoos een paar kunstcritici van beroep. Deze worden door hun verblijf aldaar in staat gesteld, om aan de eene zijde hun blad met de steeds gewilde en interessante berichtjes te voorzien: dat de jonge, veelbelovende N. N., die het volgend jaar in den salon denkt te debuteeren, juist aangekomen is," of, dat: de beroemde kunstenaar H. H. thans in allen ernst er aan denkt, zijne Stranding te vol tooien", en aan de andere zijde leeren zij hier reeds vooruit alles kennen, wat in het volgend voorjaar zal worden ten toon gesteld?of ook wel gerefuseerd,?en vernomen tegelijkertijd,wat zij over die verschillende schilderijen hebben te schrijven, hetgeen, zooals van zelt'spreekt, voor alle partijen gemakkelijk is. Nu en dan verdwaalt er ook wel eens naar St. Jean Lerou een element dat er niet behoorde; dit zijn dan lieden die toevallig er heen komen, ot die om de eene of andere reden lust hebben, om de beroemde plaats te leeren kennen, welke langzamerhand de verzamelplaats voor de kunst des lands schijnt te zijn geworden. Zoo kwam eenige jaren geleden direct uit Parijs, mademoiselle Sarah Reichbourg in het visschersplaatsje aan. Zij was de dochter van een schatrijk bankier, en kwam met kamenier, hond en pape gaai. Het heette, dat zij zoebaden wilde nemen, in werkelijkheid was zij alleen gekomen om van de kunstenaars gedaan te krijgen, dat zij haar een plaatje, met hun naam er onder, op een van hare waaiers teekenden, waarvan zij er een groote> massa bij zich had. Met eene vrijmoedigheid en energie, die alleen aan eene dame eigen kunnen zijn, ging zij op alle schilders toe. en bracht het in weinige dagen zoover, dat alles vluchtte, zoodra zij maar te zien was. Gelukte het haar een kun stenaar machtig te worden, dan liet zij haren buit niet varen, voordat de gevangene, deels om zijno vrijheid terug te krijgen, deels in de hoop op eene aanzienlijke bestelling van haren vader, haar be loofd had, haren wensch te vervullen. Toen al de waaiers van mademoiselle Sarah Reichbourg beschreven waren, reisde zij naar Parijs terug, waar juist een groot muziekfeest plaats had, om daar de componisten en virtuoseu hunne namen op eene andere afdeeling waaiers te laten schrijven. Van de bestellingen van den

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl