Historisch Archief 1877-1940
?*>
N*. 535
DE AMSTEBDAMMEB
A*. 188?
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND;
Ieder nommer bevat een Plaat.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.)
Verschijnt eiken Zaterdagavond.
Uitgever: Ij. VAN HOLKEMA, te Amsterdam,
Keizersgracht 436.
Zondag 25 September,
Abonnement per 3 maanden f 1.?. fr. p. p. f 1.1&
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . , . 0.10.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer . . 0.20.
Reclames per regel
INHOUD:
HERZIENING DER GRONDBELASTING of:
DE VERZUCHTING VAN EEN SCHATTER, I,"
door Tax. FEUILLETON: Hoe zieltje inden
hemel kwam II. VAN OVER DE GRENZEN,
door E. D. Pijzel. KLUNST EN LETTEREN:
Het tooneel te Amsterdam, door Alb. Th.
Muziekaal Overzicht, door Joh. C. V. -r Jozef
Hofmann, door Felix. Herder. Nationale tentoon
stelling en wedstrijden van ameublementen te
Rotterdam, door H. E. Ons twintigste Congres,
door Dr. Jan ten Brink. De nieuwe uitgave
van Vondels werken, door Prof. J. A. Alb. Th., be
oordeeld door J. F. M. Sterck. Friedrich
Theodor Vischer. Ingezonden, door E.B. Inge
zonden, door A. Z. In memoriam A. L. G.
Bosboom-Toussaint, door Marie Boddaert. VA
RIA. De Vliegende Hollander, II. SCHAAK
SPEL. Vóór honderd jaar, V, door F. A. Buis.
ALLERLEI. RECLAMES.?BEURSOVER
ZICHT. - ADVERTENTIËN.
Herzienii Jer
De
of:
val een tiatter.
De schranderheid Uwer lezers is er mij
borg voor, M. de R. dat zij reeds dadelijk
hebben begrepen dat dit dubbele motto het
opschrift is van een treurspel in proza, waar
uit ik u enkele bladzijden wensch voor te
lezen.
'k Heb er zwaar over gedacht het bovenste
gedeelte te schrappen, maar daarvoor hield
de vrees mij terug dat uwe lezers, gedreven
door hunne onbeminnelijkheid jegens
»schatters/' de verzuchting niet zouden willen
opvangen en juist dat vrees ik het aller
meest.
Wetende hoe gemakkelijk het gros te
winnen is door een diepzinnigen titel, liet ik
«Herziening der Grondbelasting" staan in
de hoop dat de verzuchting van een schatter
hen zou gerust stellen omtrent de
zwaar-opde-handachtigheid van den inhoud.
'k Vond het namelijk niet onaardig Uwe
lezers eens een kijkje aan te bieden in het
dagwerk eener afdeeling, belast met de
herFeuilleton,
(Een sprookje.)
j _
En nu was 't voorbij! Zij was gestorven
en zacht zette haar de engel des doods voor
de hemelpoort neder. «Hier zult gij moeten
blijven. Zieltje." zeide hij medelijdend,omdat
hij wel zag dat ze eenigszins bevreesd was,
»totdat Petrus u opendoet. Ik moet weer
naar de aarde om andere menschenzielen
terug naar den hemel te dragen."
»Ach! blijf nog wat," smeekte Zieltje; »gij
zijt zoo lief en goed voor mij geweest; volstrekt
met zoo verschrikkelijk als men anders u wel
voorstelt, en ik ben zoo bang alleen."
Maar de engel des doods zag haar slechts
nog eenmaal droefgeestig lachend aan, breidde
zijn vleugelen uit en vloog terug naar de
aarde. Zieltje oogde hem na, zoolang zij nog
een stipje van zijn rouwkleurige wieken kon
onderscheiden, wischte zich daarna een paar
traantjes uit de oogen en blikte nieuwsgierig
rond. Boven haar, onder haar, om haar heen
niets dan hemelaether en wolken het
bevreemdde haar dat ze er zoo gerust op
loopen kon en vóór haar de gouden hemel
poort, door welker sleutelgat een wonderbare
glans naar buiten straalde.
Zieltje richtte hare schreden er heen en
wilde juist op de teenen gaan staan, om een
nieuwsgierigen blik naar binnen te werpen,
toen de deur zich opende en Petrus in de
opening verscheen. _
»Wat wilt gij hier?" vroeg hij Zieltje, die
eenigszins geschrikt was, op niet al te
vriendelij ken toon.
Maar zij herstelde zich oogenblikkelijk en
antwoordde dapper: »In den hemel komen,"
want zij twijfelde geen oogenblik of zij had
daar het volste recht op.
»Dat kunt ge niet!"
»Waarom met?"
»Denk eens na, of ge u wel n goede daad
uit uw leven kunt herinneren."
Zieltje was, toen zij nog leefde, geen al te
groote vriendin van nadenken geweest, maar
nu deed zij haar uiterste best. Maar hoe zij
haar geheugen ook pijnigde, geen enkele goede
daad wilde haar temnnen schieten en treurig
schudde zij dus het hoofd.
»Daar! Ziet ge nu wel? Hoe kan ik u dus
in den hemel laten; alleen de goeden mogen
ziening van de belastbare opbrengst der
onbebouwde eigendommen. Er wordt in dezen
zomer zoo naarstiglijk geneusd in den grond
eigendom van Nederland dat het
eenigermate onbeleefd zou mogen heeten over het
gaan en staan der honderden schatters in
den lande het stilzwijgen nog verder te be
waren.
Maar daar onze landgenooten niet vrij
zijn van opmerkelijk onbekend te zijn met
alle belastingzaken, waarbij niet te smok
kelen valt, zoo deel ik hun mede, dat in het
jaar 1879 een wet is aangenomen waarin
vastgesteld werd dat de grondbelasting zou
worden herzien. Daartoe werden districten
gevormd, in die districten afdeelingen; in
die afdeelingen werden schatters benoemd, die
den meer weidschen' naam van »Leden der
Commissie" ontvingen.
Die heeren togen zoo omstreeks het jaar
1881 aan het voorloopige werk. Zij stelden
de schalen der schatting vast en kozen ver
volgens de typen, dat wil zeggen: zij wezen
een zeker aantal perceelen gronds van ver
schillenden aard en onderscheiden liggingen
bestemming aan, die in de schalen van schat
ting werden ingedeeld.
Dat voorloopige werk hield lang aan.
Eerst in het voorjaar van 1887 ontvingen
de schatters order om met de eigentlijke
schatting een begin te maken.
De wet van 1879 bepaalde dat het
geheele herzieningswerk in 4 jaren moest
worden volbracht en ziet, er zijn er nu
reeds 6 om. Dat pijnigde ongetwijfeld ook
het Hoofdbestuur dat met verblijdenden ijver
anderen tot ijver aanspoorde. Achtereenvol
gens als beschikte men over een corps
renteniers ? kwamen strengere dagorders
af. Kan men eerst nog met 4 dagen
schattens in de week volstaan, later drong men
aan op 4 a 5 per week om ten slotte er op
te wijzen dat het geheele werk der schatting
binnen 2 jaren moet zijn volbracht.
Ge kunt dus nagaan hoe verwoed de
schatters aan het werk zijn getogen.
En daar ik nu juist een week huisarrest
Gods aangezicht zien. Wat hebt ge toch
eigentlijk op aarde uitgevoerd?"
»Ach! Goede Petrus, ik heb slecht geleefd,
maar gij kunt niet gelooven, hoe schoon dat
leven was. Stel u eens voor: bloemengeur,
vogelenzang, zonneschijn,veel
vroolijke,levenslustige menschen om mij heen en een onver
stoorbare goede luim negentien jaren lang,
dan hebt ge het beeld van mijn leven."
Petrus schudde afkeurend het hoofd en
reep naar den deurknop, maar Zieltje hield
em aan den zoom van zijn gewaad vast en
smeekte: «Wees niet dadelijk zoo streng, goede
Petrus! Zie! ik heb toch ten minste niets
kwaads gedaan; maar gij hebt eens, zooals
f u nog wel zult herinneren, den dienstknecht
alchus een oor afgehouwen en uwen Heiland
verloochend en zijt toch wel in den hemel
gekomen."
Vertoornd wilde de portier des hemels de
deur toetrekken, maar hij kwam tot betere ge
dachten, en zeide op veel zachter toon dan te
verwachten was: »Dat begrijpt gij niet, Zieltje!
Laat mij over de donkere bladzijde van mijn
levensboek, die gij zooeyen hebt opgeslagen,
het zwijgen bewaren. Mijn Heiland heeft mij
vergeven, dat zij u genoeg. Wat het andere
betreft, ja! het was niet goed gedaan, maar
het geschiedde uit al te grooten ijver en was
in elk geyal een daad. Gij echter hebt niets
gedaan als dagdieven en uwen tijd verspillen
en daarom juist mag ik u niet binnenlaten."
»Als 't niets anders is!" lachte Zieltje weder
gerustgesteld, »Dat doen de andere menschen
ook. Ik heb er geen een gekend, voor wien
de tijd eenige waarde zou hebben gehad."
»Zieltje, ik bedroef mij over u! Maar om
kort te zijn, ik heb de opdracht ontvangen,
u mede te deelen, dat gij niet eerder in den
hemel zult worden toegelaten, voor dat ge
een medelijdend mensen gevonden hebt. dat
u, zij het ook n enkel uur van zijn leven
schenkt. Daar gaat niemand zoo gemakkelijk
toe over en gij zult spoedig gelegenheid ge
noeg hebben, om u van de waarde te overtuigen,
die andere menschen aan den tijd hechten.
Keer dus op aarde terug. Eén dag uitstel
wordt u toegestaan. Brengt gij heden avond
tijding van het u geschonken uur levens, dan
opent zich voor u de hemelpoort zoo niet
dan kan ik u niet helpen."
»Dan ben ik niet bevreesd!" riep Zieltje
vroolijk. «Maar n dag slechts ? Mag ik niet
wat langer op de schoone aarde vertoeven?"
Petrus dreigde met den vinger; «Laat u
raden, kleine Ziel; verspil uwen tijd niet
weer met nuttelooze beden," en weg was hij.
Zieltje zweefde echter welgemoed terug naar
heb gekregen omdat ik mij versprongen heb,
zoo maak ik mij mijn gedwongen vacantie
ten nutte, om van mijn collega s een groep
te maken wier doen en laten ik wensch
»af te pottretteeren".
Waarom het te verzwijgen, de groep door
snuffelt den Achterhoek. Een schoone
landsdouw met golvend graan, heuvlenreeksen,
roodbruine heidevlakten, boschpartijen en
broeklanden.
Met twee collega's, waarvan de een twee
uren gaans van den ander afwoont, heb ik
circa 30,000 hectaren in te schatten. Dertig
duizend hectaren! Toen we, happig op de
kleine f 3000, die de Staat der Neder
landen ons hoofdelijk aanbood ter vol
tooiing van het werk, onze sollicitatiën
inzonden, telden we die zwaarwichtige
dertig duizend hectaren zoo licht als een
veertje, want de schatters die een tien
tal jaren eerder de gebouwen hadden
herschat, hadden zoo en dan, in een gul oogen
blik, ons doen watertanden. Zij hadden,
wat men noemt, een lekker slaadje gemaakt
uit dat baantje, en wij waren in dezen tijd
van mondjesmaat al niet minder happig op
een lekker staatskluifje dan onze »gebouwde"
voorgangers. Het gebeurde dan ook dat
wij in onze sollicitatie concurrenten kregen
waar we versteld van stonden. Barons,
jonkheeren, burgemeesters, dijkgraven, dikbuiken
en oude heeren dongen mee, en hoe
algemeener het verlangen bleek naar die be
trekking, des te inniger vertrouwden we op
het zelfde fortuintje als aan onze collega's
van gebouwde eigendommen te beurt was
gevallen.
En thans ? wij zeggen Borger na :
En nu, ik kan mijn haren tellen
Maar wie telt mijner tranen tal ?
Het schattingswerk is begonnen. De rollen
zijn verdeeld. Die op goeden voet met het
kadaster staat wordt benoemd tot
kaartuitde aarde, die in lentepracht schitterde en
glansde, als een reusachtige diamant in den
zonneschijn. Maar Zieltje was zoo begeerig
den haar opgedragen last te vervullen, dat
zij zich in het voorbijvliegen slechts even
den tijd gunde, een lief koozeiiden blik op al
die heerlijkheden te werpen, en recht naar
het bed eener vriendin ijlde, die evenals
vroeger zij, een vroolijk, zorgeloos, slechts
aan het genot gewijd leven leidde. Deze
wreef zich slaapdronken de oogen: »Zijt gij
het, Zieltje? Gisteren avond vernam ik toch
op het bal bij deii bankier het feest was
anders zeer goed geslaagd en men miste u
zeer dat gij gestorven waart?"
»Dat _ben ik ook maar ik ben slechts
even uit den hemel nedergedaald, om u een
vriendschapsdienst te verzoeken."
»Spreek, wat kan ik, arme sterveling, .voor
u doen?"
«Gij zijt niet arm, maar integendeel in
ruime mate met aardsche goederen gezegend ;
gij bezit bijvoorbeeld; jeugd, schoonheid, rijk
dom en tijd."
»Ja, wat het laatste betreft, hebt gij gelijk,"
lachte de vriendin, «Mocht mijn eerzucht som
wijlen aan de grootheid der andere gaven
getwijfeld hebben tijd had ik steeds ge
noeg en overvloedig."
«Nu, ziet ge wel! Dan zal het u ook geen
offer zijn, mij een uur van uwen levenstijd
te schenken."
De vriendin zette groote oogen op van
verbazing. «Ge zijt niet recht wijs, Zieltje,"
zeide zij. «Juist omdat mijii tijd zoo kostelijk
voorbijgaat, zou het een dwaasheid zijn dien
zoo moedwillig te verkwisten. Ik weet immers
niet wanneer mijn leven zijn grens zal bereikt
hebben hoe kunt gij dus willen dat ik het,
ook maar met een enkel uur, bekorten zal?
Neen Zieltje! daarvoor moet ge bij anderen
wezen, die arm zijn en ellendig en niet zoo
veel prijs op hun tijd stellen."
«Én uurtje slechts, ter wille van onze oude
vriendschap!" smeekte Zieltje.
»Geen minuut!" antwoordde de vriendin boos
en wendde het gezicht van haar af, naarden
muur.
Verdrietig droeg Zieltje haar eerste teleur
stelling met zich mede naar een nauw steegje
in de voorstad. Haar zoekende blik viel op
de half gesloten vensters, waarachter, zooals
zij wist, een oude geleerde huisde. «Halt! bij
hem wil ik mijn geluk beproeven," dacht zij,
»De oude man. weet toch zijn leven niet te
genieten, wat zal het hem dus op een uur
meer of minder aankomen van het
plantenleven, dat hij achter zijn boeken voortsleept."
legger en terreinverkenner, de beide andefe
leden vullen de in duplo bestaande zakboekjes
in. Daar het bij greusperceelen wenschejyk
is voorzien te zijn van meer kaarten, worden
de andere kaarten gewoonlijk medegenomen.
De zakboekjes bevattende al dë*kadastrale
nummers, zijn somtijds in twee a drie stuks
onderverdeeld. In dat geval is de invuller
»voor zijn pleizier uit" daar hij telkens van
boek verwisselen most en dus den drager
van materiaal, proviand en regenschermen
in zijn nabijheid houden moet.
De drie mogendheden hebben tevoren af
spraak gemaakt: bij goed weer komen we op
dat tijdstip daar bijeen. Het tijdstip der bij
eenkomst is gewoonlijk des morgens te 7 ure.
Dat is niet vroeg, meent ge? Dat is zoo,
maar vergeet niet, dat het punt vaa bijeen
komst voor n der drie schatters zeker twee
uren gaans verwijderd ligt, zoodat hij te 6
ure tusschen de wielen gaat zitten en dus
te 5 M ure uit de veeren dient te stappen,
Wat het weder aangaat, dat was voor ons
schatters, dezen zomer voortreffelijk.
Er was veel zon, matige wind en weinig
regen. Regen is onze schrik, wind onze
vijand. Want in plaats van de veldkaarten
op linnen en in zakformaat, boodt men ons
n. b. groote stugge rollen papier aan, van
zoodanige lengte en breedte, dat de wind er
in blaast als in een zeil, zoodat de aanwijzer
bemoeielijkt wordt in zijn werk door het
fladderen van de rol, waarvan hij de num
mers heeft aftelezen en waarop hij zijn
teeken te zetten heeft.
Regen maakt de kaarten niet alleen
onoogelijk maar heeft de nog onhebbelijker
eigenschap de inkt der kadaster-cijfertjes te
doen vervloeien. Zoodra er druppels gaan
vallen is het werk dus gedaan en de ge
dwongen rust treedt in.
Maar juist omdat het dezen zomer zoo
bizonder weinig regende, was het weder, om
te schatten, uitmuntend.
Van die uitmuntende gelegenheid is dan
ook gretig geprofiteerd.
De schatters zijn dus te 7 ure
bijeenge
Meteen zat zij reeds boven op een reusach
tiger! foliant voor den geleerde, zonder zelf
recht te begrijpen, hoe zij zoo snel was bin
nengekomen. De oude man schoof zijn bril
op het ivoorwitte voorhoofd en vroeg lang
zaam: «Wie zijt gij en waar komt gij vandaan,
klein wezen?"
»Ik ben eene gestorvene en kom van den
hemel, om u te verzoeken mij een uur van
uw leven te schenken, aan welks langeren of
korteren duur u zeker niets gelegen zal zijn."
»Gij spreekt onlogisch als alle vrouwelijke
schepselen," doceerde de geleerde rustig. «Eer
stens keeren de dooden niet weer terug, waaruit
volgt, dat gij geen recht hebt om hier te zitten,
ergo gij bestaat niet. Maar zelfs aangenomen
dat gij bestondt, dan dwaalt gij toch geweldig
met te gelooven, dat het leven geen waarde
voor mij heeft. Dat wil zeggen, als zaak op
zich zelf kan het mij weinig schelen, het
behoort echter niet mij, maar der weten
schap, waaraan ik het sedert vijftig jaren
heb gewijd. Wat zoudt gij, schim, ook kun
nen weten van de heilige vreugde, die het
hart des geleerden vervult, wanneer het hem
gelukt is, zelfs het kleinste tipje van den
sluier op te lichten, die de natuur omgeeft.
In het voetspoor der onsterfelijkeii treden,
hunne geheimen uitvorschen en nieuwe waar
heden ontdekken ? dat alleen geeft ons
leven waarde, en hoe zou ik dan, zelfs over
een enkel uur van het mijne, lichtzinnig dur
ven beschikken, wanneer misschien juist dat
uur voorbestemd is, mij de oplossing te geven
van een of ander kostbaar iiatuurgelieiin, dat
den menschen ten nutte kan zijn. Houd
mij echter nu niet langer op. Het vonkelen
van uw oogen stoort mijn gedachten, ofschoon
ik weet dat gij geen recht hebt oogen te be
zitten en slechts een voortbrengsel mijner
verbeelding zijt."
Opnieuw boog de geleerde het in
kamerlucht gebleekte hoofd over zijn geliefde boeken;
terwijl Zieltje schouderophalend den haar
onbegrijpelijken man verliet. Zij was een
weinig geraakt over de onvoorwaardelijke
wijze, waarop hij haar bestaan had willen
loochenen.
Min of meer spijtig vloog zij daarom naar een
kind, dat in het gras speelde: «Geef mij een..."
neen, dat ging toch niet! Hoe kon zij het kind
iets ontnemen, van welks waarde het volstrekt
f een begrip had, en wat het zeker even gul zou
ebben weggeschonken als de bloemen, die het
Zieltje toereikte.met zulk een wereld van zonne
schijn en onschuld in de oogjes, dat Zieltje
er door getroffen werd. Een poosje bleef
zij naar het spelende kind staan kijken, want