Historisch Archief 1877-1940
DÉAMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ho. 535.
Een vriendschappelijke morgengroet,
blijde opmerking over het heerlijke weder
de taart wordt ontrold. De pakdrager
het- middagmaal in den bescheiden
van een of meer broodjes met vleesch,
wordt toevertrouwd, bergt de ver
lende «kostbare" voorwerpen in zijn
en stapt vooruit. Gewoonlijk is zoo'n
yidu tevens gids. Want de
overeenstemtusschen tqrrein en kaart laat bijwijlen
veel te wenschen over. Vooral daar
ontgonnen is, is de toestand vaak niet
? op de kaart te volgen. Heeren landmeters
>en zich weinig zelfkwelling opgelegd.
waar verandering van kadastrale
inuit de openbare akten is voort
gekois de verandering ook op de kaart
aaniht, maar overigens is de zaak gelaten
ze was.
Een heidevlakte te schatten levert
daarniet geringe bezwaren op, want hier en
vertoonen zich op het roodbruine veld,
Voor u ligt, gele plekken op grillige wijze
m geworpen. Deze plekken stellen voor
wlandjes, door de respectieve eigenaren
Verdeelde heide aangemaakt. Op de kaart
int' zich die uitgestrektheid aan u in
'vorm eener ruit, die uit zeer vele
langvierkante blokjes bestaat, op het
ziet ge een golvende heide, wonderlijk
insd en hier en daar belegd met
lichtige vakken.
i staat het aan de taxateurs om te weten
komen welke nummers der heideperceelen
als zoodanig, maar als geheel óf
gedeel: gecultiveerd bouwland moeten
ingeJjtQ&reven en geschat worden. Gewoonlijk laat
(^^f gids u hier in de steek. Zelfs al zijt ge
'iftpt hem tot overeenstemming gekomen
omde vraag of »Broersjan en Jan Willem
een en dezelfde persoon is, dan
ge nog langen tijd in raadselen waar
perceel begin en einde heeft.
Zoo dwaalt ge al zoekende rond over de.
" Ie doch oneffen baan, totdat de zon
stralen verdubbelt om uwe huidskleur
stasten. Ge hebt van negen perceeltjes
ruimer omschrijving en een taxatie
A%Bnnen geren, en gunt u geen rust, en dus
"f ""'öflik geen teug uit de veldflesch, voordat de
daar »schoon" is. Doch de aanhouder
en te 10/4 ure is de zaak gezond. Nu
zoekt ge een schaduwrijk plekje op en ge
al de nummers op, die beide bevatten
gewoonlijk op een gelijk cijfer worden
:eerd. Maar oSk hier rijst de vraag
de effen heidevlakte even laag getaxeerd
ten als het heuvelachtig gedeelte. En het
,twoord is dan niet zelden »Laten we even
de vlakte loopen." Dat even wordt dan
, * «l ligtelijk een half uurtje, dat tot een uurtje
'.uitdijt, zoodra er werkelijk tweeerlei heide
aanwezig is. Ziezoo, goddank, 't is in orde.
j,Waar nu heen ? Naar ginsch boerenerf. Halt,
staat voor een stuk bouwland van
respecgrootte. Om te weten in welke klasse
valt dient ge het te gaan bezien. Is het
ontgonnen land, in goeden staat van
tuur, oudhoevig of vernield ? ? Nadat het
.ifyietal tot overeenstemming is geraakt wordt
ingeboekt
£Öp"de kaart staat een klein perceeltje
aaniVen. 't Ligt tegen 't groote bouwland
"Wat kan 't wezen. Een akkerbosahje?
'elijk wel. want ge ziet het
akker
J& "Was moede. Daarna toog zij weder voort,
maar niet meer zoo vroolijk gestemd en zeker
V&n te zullen slagen, als aan het begin harer
' vlucht. Zij beproefde het nu bij zieken, armen
eu ongelukkigen, maar ook die woekerden
met hun ellendig leven en overlaadden haar
< mét scheldwoorden, omdat zij hun poogde te
beiooven van het eenige, wat zij nog bezaten,
zoodat Zieltje geheel en'al den moed verloor
?en een beter Kwartier der stad opzocht. Uit
'de geopende vensters van een gezellig huisje
Honk haar een helder lachende vrouwenstem,
afgebroken door juichende en lachende kin
derstemmetjes, in de ooren. Dat beviel haar,
en spoedig stond zij naast een bedrijvig
huismoedertje, dat aan haar werktafeltje gezeten,
toezicht hield over eene talrijke spelende
kinderschaar. Gewillig schikte zij een weinig ter
Z^de en noodigde Zieltje uit, n aast haar plaats
te nemen. Belangstellend luisterde zij naar
haar lot en vroeg waarmede zij haar van
dienst kon zijn. Hier droeg Zieltje voor de
«erste maal haar verzoek eenigszins schuchter
voor en knoopte er zelf de eindwoorden aan
vast: »Ik zie het al, 't zal niet gaan."
De jonge vrouw had tranen in de oogen,
toen züantwoordde: »Arme Ziel! het doet mij
bitter leed, dat ik u niet kan helpen. Ja, als
de kinderen er niet waren! Maar hoe zou ik
het kunnen verantwoorden tegenover die uit
gelaten troepen, dat God aan mijne hoede heeft
toevertrouwd, wanneer ik hun, zei het ook
maar n enkel uur te kort deed. En toch
" heb ik zoo innig met u te doen. Aan de
hemelpoort kloppen en niet te worden binnen
gelaten, waar uw moeder zeker wacht, dat
moet vreeselijk zijn! want leefde uw eigen
moeder nog, dan zoudt ge stellig niet te ver
geefs met uwe bede tot haar zijn gekomen."
«Mijne moeder?!" Zieltje voelde een welda
dig warm gevoel haar hart doorstroomen, niet
tegenstaande de professor haar bepaald het
recht zou hebben ontzegd, ook zulk een ding
te bezitten. Slechts flauw kon zij zich hare
moeder voorstellen, die haar had achtergelaten
tóen zij nog een klein meisje was; nu echter
begon een onstuimig verlangen naar haar lief
- moedertje in den hamel zich van haar meester
te maken. (Slot volgt.)
«'
maalshout ginds al staan. Maar is het wel
heelenal bosch, of is het een breede heg, die
broekweiland omsluit? Ziedaar een vraag
waarop ge u het antwoord kunt gaan halen
door nadere aanschouwing. Ge wandelt door
de voren van den heeten bouwkamp naar het
kleine perceeltje en maakt het nietig drie
hoekje tot een punt van overleg.
En ook hier wederom komt u een zucht
van ergenis op de lippen over de het
schattingswerk zoo bemoeielijkende omstandig
heid, dat de boeren en landheeren om bijna
eiken bouwkamp, ja veelal zelfs om het
hooiland en boekweitland akkermaals heggen
pf wallen hebben aangelegd, en zoodoende
uwen gezichtskring hebben afgesloten,
zoodat ge telkens. weer het genoegen smaken
moogt af te dalen in een al of niet droge
sloot, en terwijl ge poogt er u aan de andere
zijde weer uit te werken, tevens een staket
sel te bestijgen, dat aangebracht werd om
het vee binnen de ruimte te houden.
O veel gelukkiger Noord- en
Zuid-Hollandsche schatters, wat een leventje hebt ge
vergeleken met ons, uwe achterlandsche
collegaas! Gij~-kunt in uwe waterrijke
landsdouwen »Krelis met z'n schoit" voor laten
komen en plaats nemen op het bankje, dat
hij dwars in de schuit heeft neergelegd. Gij
kunt hem de vör-wetering in laten varen
en de achter-wetering terug;.- ge kunt om
U te vertreden hier en daar eens uitstappen
om de wei- en hooilanden, de knotwilgjes en
het groene gras eens nader te bezien en
wij, wij strompelen over de gladde heide,
over de ruwe stoppelvelden, door de met
stobben bezaaide dennebosschen, we
klouteren als schooljongens over hekken, gelinden,
rikkingen, of springen als jagers over de
slooten, die de lage perceelen van elkander
scheiden.
En dat valt te beurt aan mannen, die
meerendeels den leeftijd der grijsaards reeds
zijn ingetreden, die ja wel gemakkelijker
kunnen werken, maar de keuze hebben voor
elk grondstuk een omweg te maken of regel
matig voort te gaan.
TAX.
Van over de Grenzen.
Twee _ gedenkdagen, die in de af'geloopen
week zijn gevierd, geven aanleiding om den
blik op het verleden te richten.
Op 23 September was het vijf-en-twintig
jaren geleden, dat de heer Von Bismarck op
trad als Pruisisch minister-president, en op
20 September herdachten de Italianen den
dag, waarop, zeventien jaren geleden, hunne
troepen door de bres bij de Porta Pia de Eeu
wige Stad waren binnengetrokken, waardoor
aan de wereldlijke heerschappij van den Paus
een einde werd gemaakt en de sluitsteen werd
toegevoegd aan het gebouw der Italiaansche
eenheid.
De heer Von Bismarck heeft zijn gedenk
dag doorgebracht in de landelijke eenzaam
heid van Friedrichsruh, maar zijne bewonde
raars hebben voor hem gesproken, en zij heb
ben dit duidelijk genoeg gedaan. »Het is bijna
honderd jaren geleden," schrijft de Kölnische
Zeitung aan het slot van een artikel, waarin
over den reuzenarbeid des rijkskanseliers op
hoogst waardeerende wijze wordt gesproken,
»dat een onzer grootste denkers, Herder, toen
hij een blik wierp op de wereldgeschiedenis,
tot de overtuiging kwam, dat de staatkunde de
hoogste en de moeielijkstevaiiallemenschelijke
handelingen was; waar groote politieke uitkom
sten zijn verkregen, zal men inderdaad vinden,
dat zij slechts door de vereeniging van vele
groote eigenschappen mogelijk werden gemaakt:
veelomvattende kennis der feitelijke toestan
den, groote schranderheid, krachtigen moed,
volle toewijding aan het verheven doel, en
daarenboven nog die gaven des karakters,
waardoor men zijn vrienden aan zich ver
bindt, en zijnen tegenstanders eerst achting
en later liefde afdwingt, namelijk eerlijkheid,
rechtvaardigheid, matigheid en
vergevensgezindheid."
Had de Kölnische het hierbij gelaten, dan
zou men de feestelijke ontboezeming zooal
niet met onverdeelde instemming, dan toch met
sympathie hebben gelezen. Maar het slot
moest anders luiden. »Helaas, er waren ook
in den laatsten tijd nog zeer vele Duitschers,
die meenden, den meester de les te mogen
lezen, die zijne buitenlandsche politiek geheel
of ten deele prezen, zijne binnenlandsche
politiek geheel of ten deele afkeurden, en
hem zijne toch reeds zoo zware taak nog
moeielijker maakten. Ja, het kwam weder
zoover, dat wie zich boosaardige lasteringen
ten zijnen opzichte veroorloofde, nog niet eens
gevaar liep, aan de algemeene verachting te
worden prijsgegeven. Maar al te dikwijls moest
den rijkskanselier het verlangen bekruipen,
om een zoo wonderlijk geslacht aan zijn lot
over te laten en zijne dagen in de rust van
het ambteloos leven te besluiten; immers juist
naar aanleidingvan die marteling kwam hem
de klacht op delippen, dat hij zich »dopdmoede"
voelde. Thans is gelukkig alles weer in orde; de
rijkskanselier is gebleven, al had hij in het
parlement niet de meerderheid, die hij jaren
lang miste, en eerst bij de laatste verkiezin
gen, dank zij het compromis van
nationaalliberalen en conservatieven weer terugvond.
Eene aan het rijk getrouwe meerderheid staat
den rijkskanselier weder ten dienste, en daar
onder gelukkig juist sieraden van de
nationaal-liberale partij."
Men kan het der Kölnische niet ten kwade
duiden, dat zij in den ijver van een
nieuwbekeerde tot de partij Bismarck sans phrase,
de minder gelukkige eigenschappen van den
meester overneemt, en de oppositie, centrum,
Duitsch-vrijzinnigenf sociaal-democraten en
zoovele anderen, eenvoudig onder de vijanden
des rijks rangschikt, Maar men moet het be
treuren, dat Duitschlands eerste staatsman
nog steeds meent, de behoeften der Duitsche
natie met een schijnparlementarisme te kun
nen en te mogen bevredigen, en dat hij zich
zelf voor zoo onfeilbaar houdt, dat hij allen,
die het met zijne sterk wisselende meeningen
niet eens zijn, als vijanden van het vaderland
durft te brandmerken.
* *
De koning" van Italiëheeft op den voor
zijn volk zoo merkwaardiger» gedenkdag een
schrijven gericht tot den sindaco van Rome.
Zeker zou hij meer recht hebben gehad dan
de vrienden van den Duitschen rijkskanselier
om te klagen over de vijanden der nationale"
eenheid. Het non possumus van Pius IX
moge in den laatsten tijd op minder scherpe
wijze zijn uitgesproken, onverzoenlijk is
het Vatikaan gebleven. Het verschil betreft
slechts den vorm en. niet het wezen der op
positie. Leo XIII, de vriend van Bismarck,
is de grootste vijand van Italië's eenheid.
Doch van koning Umberto hooren wij slechts
woorden van verzoening. Met vertrouwen
spreekt de monarch over de aanstaande ge
lukkige omstandigheden, waaronder Home
aan de wereld zal kunnen toonen, dat iedere
vooruitgang, bij regelmatige ontwikkeling,
eene waardige en veilige gastvrijheid kan
aanbieden aan heri, die daar aan het Hoofd
der Kerk hunne hulde komen brengen, ter
wijl de Eeuwige Stad toch tegelijkertijd de
hoofdstad kan blijven van een waardig en
krachtig volk.
Het verschil is in het oogvallend, maar
gemakkelijk te verklaren. De heer v. Bismarck
heeft vijfentwintig jaren lang Duitschland
beheerscht, niet door de kracht zijner
begingelen, maar door den machtigen invloed van
zijn persoon. De onzekerheid, of zijn werk
na hem in zijnen geest zal kunnen worden
voortgezet, drukt hem en stemt hem bitter.
Hij heeft geen enkele belangrijke of'in
vloedrijke persoonlijkheid naast zich geduld; hij
heeft geen school gevormd; hij kent in den
staatsdienst slechts ondergeschikten, uitvoer
ders van zijnen wil, geen volgelingen of
medestanders, die het vertrouwen des mees
ters bezitten en diens arbeid, zij het dan ook
in gewijzigden vorm, kunnen voortzetten. De
volks vertegenwoordiging is voor hem een nood
zakelijk kwaad, het parlementarisme een
bron van voortdurende ergernis. Cavpur
daarentegen, de grondlegger van Italië's
eenheid, heeft discipelen gehad van velerlei
richting, doch die allen doordrongen
^varen ? van. deu geest des meesters.
Minghetti en Depretis, die jaren lang Italië's
staatkunde hebben geleid, hebben elkander
bij alle verschil van meening, gewaardeerd en
gesteund. Zij hebben de uitingen der natie
in hare volksvertegenwoordiging geëerbiedigd,
maar die vertegenwoordiging tevens weten te
leiden. Zij hebben beiden het hoofd kunnen
nederleggen, zonder gekweld te worden door
de vrees, dat het groote, door hen voltooide
werk, na hen zou worden afgebroken. En zij
zijn daarin gesteund geworden door twee
koningen, die, in den besten zin des woords,
constitutionneel hebben geregeerd.
Scherper dan ooit komt het verschil
tusschen de Duitsche en de Italiaansche politiek
uit in de houding van de beide regeeringen
ten opzichte van het Bulgaarsche vraagstuk.
Den heer Von Bismarck laat de strijd van het
Bulgaarsche volk tot verkrijging van zijne
nationale onafhankelijkheid onverschillig; hij
is volkomen bereid om de Bulgaren en al
hunne wenschen pp te offeren aan Rusland's
heerschzucht, indien hij daardoor eenig voor
deel meent te kunnen bedingen. Hij is ge
neigd, aan Rusland de verst strekkende
cpncessiën te doen, als hij daardoor een eind
kan maken aan het streven tot toenadering
tusschen deze mogendheid en Frankrijk. In
dit geval schijnt zijne berekening te hebben
gefaald: de czar heeft de Duitsche voorko
mendheid met bijna beleedigende minachting
behandeld, en de heer Von Bismarck mag
blijde zijn, als Oostenrijk, waar men zich over
de laatste kronkelgangen der Duitsche poli
tiek niet weinig heeft geërgerd, geneigd zal
blijken te zijn om zich te houden aan eene
alliantie, waarvan het tot nu toe slechts de
bittere vruchten der zelfvernedering heeft
geplukt.
Italiëdaarentegen heeft rondweg de partij
der Bulgaren gekozen, en verklaard, dat een
land, dat zijne nationale eenheid te danken
had aan eene revolutionnaire beweging, die
zich aan geen internationale tractaten stoorde,
de Bulgaren niet mag tegenwerken, wanneer
zij zich trachten te onttrekken aan de voog
dijschap van een vreemden staat, die voor deze
aanmatiging zelfs aan het tractaat van Ber
lijn geen voldoende gronden kan ontleenen.
Het kan zijn, dat de heer Von Bismarck
weder als eerlijk makelaar goede zaken, denkt
te doen. Op het oogenblik echter is de rol,
die hij speelt, verre van schitterend.
E. D. FI.TZEL.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL, TE AMSTERDAM.
Macbeth. De Musketiers. Flik, en Flok.
't Is een zonderling besluit geweest van de
Kongreskommissie, voor de 87 goede Vlamingen
en 450 welwillende Hollanders den Madbeth te
vertoonen.
Had men de tragcedie nog zonder al dien
thcatralen omhaal gespeeld, geheel op den
archieologischen voet geschoeid, dan had men zich
boos kunnen maken tegen het domme publiek, dat
zich verveelde; maar men had zich kunnen dekken
met de onschendbare rechten der historie. Nu
heeft het publiok zich tóch verveeld, en men kan
zich bezwaarlijk met iets anders verdedigen dan
het argument, dat men bewezen heeft iets voor
Shakespeare over te hebben.
Memant zal beweeren, dat Shakespeare een
vreemdeling is in het organisme der menschehjke
zielen, en de geschiedenis leert, dat, vooral in
vroeger dagen, de hartstochten een ontzettend
peil van ontwikkeling kunnen bereiken. Een
ieder zal toegeven, dat de verschijning van Banquo
diep aangrijpend is, en dat die iatfy-handen,
waar het bloed maar niet van afgewasschen kan
worden, en de slaapwandeling, de toeschouwers zeer
dramatiesch aandoen. Maar is de omvang van het
stuk ook in deze bekorting evenredig aan
het belang dier tooneelen ? De materieele om
vang van een kunstwerk heeft wel degelijk aan
de leer der proportiën te gehoorzamen en een
sujet, dat in een kader van twee voet breed en
drie voet hoog voldoende kan behandeld worden,
moet men niet levensgroot schilderen.
Ik beschuldig Shakespeare niet; maar hen, die
hem, zoo als hij daar gaat en staat, voor onze
dagen geschikt rekenen. Shakespeare mag gedaan
hebben wat hij wil; maar al die tafereelen! En
dan al die nacht-scènes. En dan die
gecentralizoerde moorden! De Burgemeester moest eene
aï/attotr-vergadering bijwonen en kon daarom niet
lang in. den schouwburg zijn. Als het zijn Ed.Achtb.
^>m een abattoir te doen was, had hij even goed
in de komedie kunnen blijven," zeide een
spotvogel. Het goede volk lachte, bij die bloederige
dingen. Het lachte óók bij de heksen. Voor
stellingen, die Shakespeare bedoeld heeft als
schrik-middelen aan te wenden, maken thands de
lieden aan 't lachen. Aan wien de schuld? Aan
hen, die geen rekening houden met onze moderne
behoeften en gevoeligheden.
Men heeft, ja, de gelegenheid gehad Dr.
Burgersdijk nog eens weer (en dit-maal buitensporig
luid) te bedanfeen voor de groote moeite, door
hem aan de vertaling van den kompleeten Shake
speare besteed; men heeft Bouwmeester kunnen
bewonderen bij de verschijning van Eanquo en
bij de slaapwandeling Mev. Frenkel kunnen toe
roepen : Rien de trop !" men heeft de Vlamingen
kunnen doen gelooven, dat wij de Avon-zwaan
bestudeercn en liefhebben: maar daarentegen
heeft men beleden, dat wij geen tooneelschrijvers
hebben. Onze dramaas, blij- en kluchtspelen
heeft men te-rug-gehouden als of zij geen
aankijkens waard waren. Dat was een groote on
billijkheid.
Dit alles** zij gezegd zonder iets af te dingeu
op de verdiensten der tooneelisten, die den
Macbeth" geleerd en gespeeld hebben, en vooral
behoudends de toejuiching, die de Heer W. P. de
Leur,hoofd-regisseur bij het?federlandschTooneeI",
verdiend heeft voor de mise-en-scène,
tooneelschikking en keuze van decors, toen men eenmaal be
sloten had de hulpmiddelen der moderne
tooneelkunst aan te wenden om het treurspel interessant
te maken.
Wat wij in den Stadsschouwburg,de twee
kongresdagen, gedaan hebben, zal anders niet met gulden
letteren in de tooneel-annalen worden
opgeteekend. Dat proza, loopend over Lucifer, en expres
vervaardigd om muziekstukken te verbinden,
waarin niets XVIe-eeuwsch herkenbaar was, die
lieve liedtjens van den Heer Frédéricq, voorge
dragen of men bij een piano stond in een kleine
kamer, dat Poëzie" met den totaal verknoeiden
eersten regel (nog wel een van Vondel!)
voorgedragen, zonder begrip, en met verwaarlozing
der aanwijzing van Verhulst, dat de
tusschenzang" en het Hallelujah-choor onmiddelijk aan
elkaar moeten sluiten, dat alles kan een des
kundig Vlaming moeilijk voldaan hebben. Hierna
beter.
* *
De Heeren Prot hebben Barbe bleue" aange
kondigd: een echt komiek ding, dat de groote
muziekmannen, die exkluzivisten zijn, de haren te
berge doet rijzen; maar ons, leekenvolk, amuzeert.
Zoo doet ook Les mousquetaires au convent."
Het komische is hier van goed gehalte en het
stuk doet alle eer aan den dramatischen slag der
Heeren Paul Ferrior en Jules Prevel. De eerste
is trouwens auteur van de aardige saynette in
vaerzen Chez l'avocat" en van de komedie
Tabarin" geschreven voor Coquelin ainé. Men
kan van De Musketiers" niet met waarheid zeg
gen, dat er de spot in gedreven wordt met de
monniken; want het zijn musketiers die zich
als monniken vermommen, en de goede abb
Bridaine komt er niet kwaad af. De Heeren
Kreeft, van Beem, Willemsen en Kelly, de Dames
Nagtegaal, Bouwmeester, Geytenbeek en Van
Westerhoven kwijten zich, zooals we 't van hen
gewoon zijn.
Ook trad op (voor Louise de Pontcourlay) Mej.
de Boer, die wij nog niet zagen spelen. Het jonge
meisjen is eene aanwinst voor het gezelschap. Zij
voegt bij losheid en gemak beschaving in uitspraak
en voorkomen. Zij heeft eene naïeviteit, die in
het nu gespeelde rolletjen goed te pas komt. Ook
haar houding misstond hier niet in. Maar in 't
algemeen moet zij de les der fransche burger
moeders ter harte nemen, Tenez-vous droites, mes
fllles!"
*
* *
Gemeentebesturen mogen de kermis afschaffen,
het volk wil althands de kermistijd blijven ge
denken, en de schouwburgbesturen vinden vrijheid,
als de kalender die periode aanwijst,
kermisstukken te geven. Men ziet het aan de voorstellingen,
in de Amstelstraat-theaters. Ik kan niet nalaten
in die stukken, hoe weinig ook aan zekere
kunsteischen voldoende, iets te waardeeren en toe te
juichen. Het is het rolksthümliche. Het volk, in
den gewonen zin, treedt er doorgaands in op, en
dat behaagt aan het publiek; maar wat mij vooral
toespreekt, dat is de schildering der
volksantipathiën, die er in voorkomt, de hekeling van dat
gene wat het volk ergert. Die kritiek wordt hier
niet uitgeoefend door haar een Pasguino in den
mond te leggen, en op een pilaar te plakken;
maar door ze in liedtjens, mot bis-coupletten",
te doen zingen. Pseudo-fatsoenlijke vrouwen,
gierigaarts en bankroetiers worden in-zonderheid in
die stukken door het volk getuchtigd.
In Flik en Flok" wordt de engelsche land
aard met onschuldigen spot overdekt. Dat
is':werkelijk hier nationaal, 't Was waar, wat Prof.
Allard Pierson tot Coppée gezegd heeft, dat wij,
Hollanders, altijd een zeker zwak voor de
Franschen gehad hebben." In de XHIe, XVIe en XVIHe
Eeuw haaldea we onze literatuur uit Frankrijk,