De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 25 september pagina 2

25 september 1887 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DÉAMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ho. 535. Een vriendschappelijke morgengroet, blijde opmerking over het heerlijke weder de taart wordt ontrold. De pakdrager het- middagmaal in den bescheiden van een of meer broodjes met vleesch, wordt toevertrouwd, bergt de ver lende «kostbare" voorwerpen in zijn en stapt vooruit. Gewoonlijk is zoo'n yidu tevens gids. Want de overeenstemtusschen tqrrein en kaart laat bijwijlen veel te wenschen over. Vooral daar ontgonnen is, is de toestand vaak niet ? op de kaart te volgen. Heeren landmeters >en zich weinig zelfkwelling opgelegd. waar verandering van kadastrale inuit de openbare akten is voort gekois de verandering ook op de kaart aaniht, maar overigens is de zaak gelaten ze was. Een heidevlakte te schatten levert daarniet geringe bezwaren op, want hier en vertoonen zich op het roodbruine veld, Voor u ligt, gele plekken op grillige wijze m geworpen. Deze plekken stellen voor wlandjes, door de respectieve eigenaren Verdeelde heide aangemaakt. Op de kaart int' zich die uitgestrektheid aan u in 'vorm eener ruit, die uit zeer vele langvierkante blokjes bestaat, op het ziet ge een golvende heide, wonderlijk insd en hier en daar belegd met lichtige vakken. i staat het aan de taxateurs om te weten komen welke nummers der heideperceelen als zoodanig, maar als geheel óf gedeel: gecultiveerd bouwland moeten ingeJjtQ&reven en geschat worden. Gewoonlijk laat (^^f gids u hier in de steek. Zelfs al zijt ge 'iftpt hem tot overeenstemming gekomen omde vraag of »Broersjan en Jan Willem een en dezelfde persoon is, dan ge nog langen tijd in raadselen waar perceel begin en einde heeft. Zoo dwaalt ge al zoekende rond over de. " Ie doch oneffen baan, totdat de zon stralen verdubbelt om uwe huidskleur stasten. Ge hebt van negen perceeltjes ruimer omschrijving en een taxatie A%Bnnen geren, en gunt u geen rust, en dus "f ""'öflik geen teug uit de veldflesch, voordat de daar »schoon" is. Doch de aanhouder en te 10/4 ure is de zaak gezond. Nu zoekt ge een schaduwrijk plekje op en ge al de nummers op, die beide bevatten gewoonlijk op een gelijk cijfer worden :eerd. Maar oSk hier rijst de vraag de effen heidevlakte even laag getaxeerd ten als het heuvelachtig gedeelte. En het ,twoord is dan niet zelden »Laten we even de vlakte loopen." Dat even wordt dan , * «l ligtelijk een half uurtje, dat tot een uurtje '.uitdijt, zoodra er werkelijk tweeerlei heide aanwezig is. Ziezoo, goddank, 't is in orde. j,Waar nu heen ? Naar ginsch boerenerf. Halt, staat voor een stuk bouwland van respecgrootte. Om te weten in welke klasse valt dient ge het te gaan bezien. Is het ontgonnen land, in goeden staat van tuur, oudhoevig of vernield ? ? Nadat het .ifyietal tot overeenstemming is geraakt wordt ingeboekt £Öp"de kaart staat een klein perceeltje aaniVen. 't Ligt tegen 't groote bouwland "Wat kan 't wezen. Een akkerbosahje? 'elijk wel. want ge ziet het akker J& "Was moede. Daarna toog zij weder voort, maar niet meer zoo vroolijk gestemd en zeker V&n te zullen slagen, als aan het begin harer ' vlucht. Zij beproefde het nu bij zieken, armen eu ongelukkigen, maar ook die woekerden met hun ellendig leven en overlaadden haar < mét scheldwoorden, omdat zij hun poogde te beiooven van het eenige, wat zij nog bezaten, zoodat Zieltje geheel en'al den moed verloor ?en een beter Kwartier der stad opzocht. Uit 'de geopende vensters van een gezellig huisje Honk haar een helder lachende vrouwenstem, afgebroken door juichende en lachende kin derstemmetjes, in de ooren. Dat beviel haar, en spoedig stond zij naast een bedrijvig huismoedertje, dat aan haar werktafeltje gezeten, toezicht hield over eene talrijke spelende kinderschaar. Gewillig schikte zij een weinig ter Z^de en noodigde Zieltje uit, n aast haar plaats te nemen. Belangstellend luisterde zij naar haar lot en vroeg waarmede zij haar van dienst kon zijn. Hier droeg Zieltje voor de «erste maal haar verzoek eenigszins schuchter voor en knoopte er zelf de eindwoorden aan vast: »Ik zie het al, 't zal niet gaan." De jonge vrouw had tranen in de oogen, toen züantwoordde: »Arme Ziel! het doet mij bitter leed, dat ik u niet kan helpen. Ja, als de kinderen er niet waren! Maar hoe zou ik het kunnen verantwoorden tegenover die uit gelaten troepen, dat God aan mijne hoede heeft toevertrouwd, wanneer ik hun, zei het ook maar n enkel uur te kort deed. En toch " heb ik zoo innig met u te doen. Aan de hemelpoort kloppen en niet te worden binnen gelaten, waar uw moeder zeker wacht, dat moet vreeselijk zijn! want leefde uw eigen moeder nog, dan zoudt ge stellig niet te ver geefs met uwe bede tot haar zijn gekomen." «Mijne moeder?!" Zieltje voelde een welda dig warm gevoel haar hart doorstroomen, niet tegenstaande de professor haar bepaald het recht zou hebben ontzegd, ook zulk een ding te bezitten. Slechts flauw kon zij zich hare moeder voorstellen, die haar had achtergelaten tóen zij nog een klein meisje was; nu echter begon een onstuimig verlangen naar haar lief - moedertje in den hamel zich van haar meester te maken. (Slot volgt.) «' maalshout ginds al staan. Maar is het wel heelenal bosch, of is het een breede heg, die broekweiland omsluit? Ziedaar een vraag waarop ge u het antwoord kunt gaan halen door nadere aanschouwing. Ge wandelt door de voren van den heeten bouwkamp naar het kleine perceeltje en maakt het nietig drie hoekje tot een punt van overleg. En ook hier wederom komt u een zucht van ergenis op de lippen over de het schattingswerk zoo bemoeielijkende omstandig heid, dat de boeren en landheeren om bijna eiken bouwkamp, ja veelal zelfs om het hooiland en boekweitland akkermaals heggen pf wallen hebben aangelegd, en zoodoende uwen gezichtskring hebben afgesloten, zoodat ge telkens. weer het genoegen smaken moogt af te dalen in een al of niet droge sloot, en terwijl ge poogt er u aan de andere zijde weer uit te werken, tevens een staket sel te bestijgen, dat aangebracht werd om het vee binnen de ruimte te houden. O veel gelukkiger Noord- en Zuid-Hollandsche schatters, wat een leventje hebt ge vergeleken met ons, uwe achterlandsche collegaas! Gij~-kunt in uwe waterrijke landsdouwen »Krelis met z'n schoit" voor laten komen en plaats nemen op het bankje, dat hij dwars in de schuit heeft neergelegd. Gij kunt hem de vör-wetering in laten varen en de achter-wetering terug;.- ge kunt om U te vertreden hier en daar eens uitstappen om de wei- en hooilanden, de knotwilgjes en het groene gras eens nader te bezien en wij, wij strompelen over de gladde heide, over de ruwe stoppelvelden, door de met stobben bezaaide dennebosschen, we klouteren als schooljongens over hekken, gelinden, rikkingen, of springen als jagers over de slooten, die de lage perceelen van elkander scheiden. En dat valt te beurt aan mannen, die meerendeels den leeftijd der grijsaards reeds zijn ingetreden, die ja wel gemakkelijker kunnen werken, maar de keuze hebben voor elk grondstuk een omweg te maken of regel matig voort te gaan. TAX. Van over de Grenzen. Twee _ gedenkdagen, die in de af'geloopen week zijn gevierd, geven aanleiding om den blik op het verleden te richten. Op 23 September was het vijf-en-twintig jaren geleden, dat de heer Von Bismarck op trad als Pruisisch minister-president, en op 20 September herdachten de Italianen den dag, waarop, zeventien jaren geleden, hunne troepen door de bres bij de Porta Pia de Eeu wige Stad waren binnengetrokken, waardoor aan de wereldlijke heerschappij van den Paus een einde werd gemaakt en de sluitsteen werd toegevoegd aan het gebouw der Italiaansche eenheid. De heer Von Bismarck heeft zijn gedenk dag doorgebracht in de landelijke eenzaam heid van Friedrichsruh, maar zijne bewonde raars hebben voor hem gesproken, en zij heb ben dit duidelijk genoeg gedaan. »Het is bijna honderd jaren geleden," schrijft de Kölnische Zeitung aan het slot van een artikel, waarin over den reuzenarbeid des rijkskanseliers op hoogst waardeerende wijze wordt gesproken, »dat een onzer grootste denkers, Herder, toen hij een blik wierp op de wereldgeschiedenis, tot de overtuiging kwam, dat de staatkunde de hoogste en de moeielijkstevaiiallemenschelijke handelingen was; waar groote politieke uitkom sten zijn verkregen, zal men inderdaad vinden, dat zij slechts door de vereeniging van vele groote eigenschappen mogelijk werden gemaakt: veelomvattende kennis der feitelijke toestan den, groote schranderheid, krachtigen moed, volle toewijding aan het verheven doel, en daarenboven nog die gaven des karakters, waardoor men zijn vrienden aan zich ver bindt, en zijnen tegenstanders eerst achting en later liefde afdwingt, namelijk eerlijkheid, rechtvaardigheid, matigheid en vergevensgezindheid." Had de Kölnische het hierbij gelaten, dan zou men de feestelijke ontboezeming zooal niet met onverdeelde instemming, dan toch met sympathie hebben gelezen. Maar het slot moest anders luiden. »Helaas, er waren ook in den laatsten tijd nog zeer vele Duitschers, die meenden, den meester de les te mogen lezen, die zijne buitenlandsche politiek geheel of ten deele prezen, zijne binnenlandsche politiek geheel of ten deele afkeurden, en hem zijne toch reeds zoo zware taak nog moeielijker maakten. Ja, het kwam weder zoover, dat wie zich boosaardige lasteringen ten zijnen opzichte veroorloofde, nog niet eens gevaar liep, aan de algemeene verachting te worden prijsgegeven. Maar al te dikwijls moest den rijkskanselier het verlangen bekruipen, om een zoo wonderlijk geslacht aan zijn lot over te laten en zijne dagen in de rust van het ambteloos leven te besluiten; immers juist naar aanleidingvan die marteling kwam hem de klacht op delippen, dat hij zich »dopdmoede" voelde. Thans is gelukkig alles weer in orde; de rijkskanselier is gebleven, al had hij in het parlement niet de meerderheid, die hij jaren lang miste, en eerst bij de laatste verkiezin gen, dank zij het compromis van nationaalliberalen en conservatieven weer terugvond. Eene aan het rijk getrouwe meerderheid staat den rijkskanselier weder ten dienste, en daar onder gelukkig juist sieraden van de nationaal-liberale partij." Men kan het der Kölnische niet ten kwade duiden, dat zij in den ijver van een nieuwbekeerde tot de partij Bismarck sans phrase, de minder gelukkige eigenschappen van den meester overneemt, en de oppositie, centrum, Duitsch-vrijzinnigenf sociaal-democraten en zoovele anderen, eenvoudig onder de vijanden des rijks rangschikt, Maar men moet het be treuren, dat Duitschlands eerste staatsman nog steeds meent, de behoeften der Duitsche natie met een schijnparlementarisme te kun nen en te mogen bevredigen, en dat hij zich zelf voor zoo onfeilbaar houdt, dat hij allen, die het met zijne sterk wisselende meeningen niet eens zijn, als vijanden van het vaderland durft te brandmerken. * * De koning" van Italiëheeft op den voor zijn volk zoo merkwaardiger» gedenkdag een schrijven gericht tot den sindaco van Rome. Zeker zou hij meer recht hebben gehad dan de vrienden van den Duitschen rijkskanselier om te klagen over de vijanden der nationale" eenheid. Het non possumus van Pius IX moge in den laatsten tijd op minder scherpe wijze zijn uitgesproken, onverzoenlijk is het Vatikaan gebleven. Het verschil betreft slechts den vorm en. niet het wezen der op positie. Leo XIII, de vriend van Bismarck, is de grootste vijand van Italië's eenheid. Doch van koning Umberto hooren wij slechts woorden van verzoening. Met vertrouwen spreekt de monarch over de aanstaande ge lukkige omstandigheden, waaronder Home aan de wereld zal kunnen toonen, dat iedere vooruitgang, bij regelmatige ontwikkeling, eene waardige en veilige gastvrijheid kan aanbieden aan heri, die daar aan het Hoofd der Kerk hunne hulde komen brengen, ter wijl de Eeuwige Stad toch tegelijkertijd de hoofdstad kan blijven van een waardig en krachtig volk. Het verschil is in het oogvallend, maar gemakkelijk te verklaren. De heer v. Bismarck heeft vijfentwintig jaren lang Duitschland beheerscht, niet door de kracht zijner begingelen, maar door den machtigen invloed van zijn persoon. De onzekerheid, of zijn werk na hem in zijnen geest zal kunnen worden voortgezet, drukt hem en stemt hem bitter. Hij heeft geen enkele belangrijke of'in vloedrijke persoonlijkheid naast zich geduld; hij heeft geen school gevormd; hij kent in den staatsdienst slechts ondergeschikten, uitvoer ders van zijnen wil, geen volgelingen of medestanders, die het vertrouwen des mees ters bezitten en diens arbeid, zij het dan ook in gewijzigden vorm, kunnen voortzetten. De volks vertegenwoordiging is voor hem een nood zakelijk kwaad, het parlementarisme een bron van voortdurende ergernis. Cavpur daarentegen, de grondlegger van Italië's eenheid, heeft discipelen gehad van velerlei richting, doch die allen doordrongen ^varen ? van. deu geest des meesters. Minghetti en Depretis, die jaren lang Italië's staatkunde hebben geleid, hebben elkander bij alle verschil van meening, gewaardeerd en gesteund. Zij hebben de uitingen der natie in hare volksvertegenwoordiging geëerbiedigd, maar die vertegenwoordiging tevens weten te leiden. Zij hebben beiden het hoofd kunnen nederleggen, zonder gekweld te worden door de vrees, dat het groote, door hen voltooide werk, na hen zou worden afgebroken. En zij zijn daarin gesteund geworden door twee koningen, die, in den besten zin des woords, constitutionneel hebben geregeerd. Scherper dan ooit komt het verschil tusschen de Duitsche en de Italiaansche politiek uit in de houding van de beide regeeringen ten opzichte van het Bulgaarsche vraagstuk. Den heer Von Bismarck laat de strijd van het Bulgaarsche volk tot verkrijging van zijne nationale onafhankelijkheid onverschillig; hij is volkomen bereid om de Bulgaren en al hunne wenschen pp te offeren aan Rusland's heerschzucht, indien hij daardoor eenig voor deel meent te kunnen bedingen. Hij is ge neigd, aan Rusland de verst strekkende cpncessiën te doen, als hij daardoor een eind kan maken aan het streven tot toenadering tusschen deze mogendheid en Frankrijk. In dit geval schijnt zijne berekening te hebben gefaald: de czar heeft de Duitsche voorko mendheid met bijna beleedigende minachting behandeld, en de heer Von Bismarck mag blijde zijn, als Oostenrijk, waar men zich over de laatste kronkelgangen der Duitsche poli tiek niet weinig heeft geërgerd, geneigd zal blijken te zijn om zich te houden aan eene alliantie, waarvan het tot nu toe slechts de bittere vruchten der zelfvernedering heeft geplukt. Italiëdaarentegen heeft rondweg de partij der Bulgaren gekozen, en verklaard, dat een land, dat zijne nationale eenheid te danken had aan eene revolutionnaire beweging, die zich aan geen internationale tractaten stoorde, de Bulgaren niet mag tegenwerken, wanneer zij zich trachten te onttrekken aan de voog dijschap van een vreemden staat, die voor deze aanmatiging zelfs aan het tractaat van Ber lijn geen voldoende gronden kan ontleenen. Het kan zijn, dat de heer Von Bismarck weder als eerlijk makelaar goede zaken, denkt te doen. Op het oogenblik echter is de rol, die hij speelt, verre van schitterend. E. D. FI.TZEL. Kunst en Letteren. HET TOONEEL, TE AMSTERDAM. Macbeth. De Musketiers. Flik, en Flok. 't Is een zonderling besluit geweest van de Kongreskommissie, voor de 87 goede Vlamingen en 450 welwillende Hollanders den Madbeth te vertoonen. Had men de tragcedie nog zonder al dien thcatralen omhaal gespeeld, geheel op den archieologischen voet geschoeid, dan had men zich boos kunnen maken tegen het domme publiek, dat zich verveelde; maar men had zich kunnen dekken met de onschendbare rechten der historie. Nu heeft het publiok zich tóch verveeld, en men kan zich bezwaarlijk met iets anders verdedigen dan het argument, dat men bewezen heeft iets voor Shakespeare over te hebben. Memant zal beweeren, dat Shakespeare een vreemdeling is in het organisme der menschehjke zielen, en de geschiedenis leert, dat, vooral in vroeger dagen, de hartstochten een ontzettend peil van ontwikkeling kunnen bereiken. Een ieder zal toegeven, dat de verschijning van Banquo diep aangrijpend is, en dat die iatfy-handen, waar het bloed maar niet van afgewasschen kan worden, en de slaapwandeling, de toeschouwers zeer dramatiesch aandoen. Maar is de omvang van het stuk ook in deze bekorting evenredig aan het belang dier tooneelen ? De materieele om vang van een kunstwerk heeft wel degelijk aan de leer der proportiën te gehoorzamen en een sujet, dat in een kader van twee voet breed en drie voet hoog voldoende kan behandeld worden, moet men niet levensgroot schilderen. Ik beschuldig Shakespeare niet; maar hen, die hem, zoo als hij daar gaat en staat, voor onze dagen geschikt rekenen. Shakespeare mag gedaan hebben wat hij wil; maar al die tafereelen! En dan al die nacht-scènes. En dan die gecentralizoerde moorden! De Burgemeester moest eene aï/attotr-vergadering bijwonen en kon daarom niet lang in. den schouwburg zijn. Als het zijn Ed.Achtb. ^>m een abattoir te doen was, had hij even goed in de komedie kunnen blijven," zeide een spotvogel. Het goede volk lachte, bij die bloederige dingen. Het lachte óók bij de heksen. Voor stellingen, die Shakespeare bedoeld heeft als schrik-middelen aan te wenden, maken thands de lieden aan 't lachen. Aan wien de schuld? Aan hen, die geen rekening houden met onze moderne behoeften en gevoeligheden. Men heeft, ja, de gelegenheid gehad Dr. Burgersdijk nog eens weer (en dit-maal buitensporig luid) te bedanfeen voor de groote moeite, door hem aan de vertaling van den kompleeten Shake speare besteed; men heeft Bouwmeester kunnen bewonderen bij de verschijning van Eanquo en bij de slaapwandeling Mev. Frenkel kunnen toe roepen : Rien de trop !" men heeft de Vlamingen kunnen doen gelooven, dat wij de Avon-zwaan bestudeercn en liefhebben: maar daarentegen heeft men beleden, dat wij geen tooneelschrijvers hebben. Onze dramaas, blij- en kluchtspelen heeft men te-rug-gehouden als of zij geen aankijkens waard waren. Dat was een groote on billijkheid. Dit alles** zij gezegd zonder iets af te dingeu op de verdiensten der tooneelisten, die den Macbeth" geleerd en gespeeld hebben, en vooral behoudends de toejuiching, die de Heer W. P. de Leur,hoofd-regisseur bij het?federlandschTooneeI", verdiend heeft voor de mise-en-scène, tooneelschikking en keuze van decors, toen men eenmaal be sloten had de hulpmiddelen der moderne tooneelkunst aan te wenden om het treurspel interessant te maken. Wat wij in den Stadsschouwburg,de twee kongresdagen, gedaan hebben, zal anders niet met gulden letteren in de tooneel-annalen worden opgeteekend. Dat proza, loopend over Lucifer, en expres vervaardigd om muziekstukken te verbinden, waarin niets XVIe-eeuwsch herkenbaar was, die lieve liedtjens van den Heer Frédéricq, voorge dragen of men bij een piano stond in een kleine kamer, dat Poëzie" met den totaal verknoeiden eersten regel (nog wel een van Vondel!) voorgedragen, zonder begrip, en met verwaarlozing der aanwijzing van Verhulst, dat de tusschenzang" en het Hallelujah-choor onmiddelijk aan elkaar moeten sluiten, dat alles kan een des kundig Vlaming moeilijk voldaan hebben. Hierna beter. * * De Heeren Prot hebben Barbe bleue" aange kondigd: een echt komiek ding, dat de groote muziekmannen, die exkluzivisten zijn, de haren te berge doet rijzen; maar ons, leekenvolk, amuzeert. Zoo doet ook Les mousquetaires au convent." Het komische is hier van goed gehalte en het stuk doet alle eer aan den dramatischen slag der Heeren Paul Ferrior en Jules Prevel. De eerste is trouwens auteur van de aardige saynette in vaerzen Chez l'avocat" en van de komedie Tabarin" geschreven voor Coquelin ainé. Men kan van De Musketiers" niet met waarheid zeg gen, dat er de spot in gedreven wordt met de monniken; want het zijn musketiers die zich als monniken vermommen, en de goede abb Bridaine komt er niet kwaad af. De Heeren Kreeft, van Beem, Willemsen en Kelly, de Dames Nagtegaal, Bouwmeester, Geytenbeek en Van Westerhoven kwijten zich, zooals we 't van hen gewoon zijn. Ook trad op (voor Louise de Pontcourlay) Mej. de Boer, die wij nog niet zagen spelen. Het jonge meisjen is eene aanwinst voor het gezelschap. Zij voegt bij losheid en gemak beschaving in uitspraak en voorkomen. Zij heeft eene naïeviteit, die in het nu gespeelde rolletjen goed te pas komt. Ook haar houding misstond hier niet in. Maar in 't algemeen moet zij de les der fransche burger moeders ter harte nemen, Tenez-vous droites, mes fllles!" * * * Gemeentebesturen mogen de kermis afschaffen, het volk wil althands de kermistijd blijven ge denken, en de schouwburgbesturen vinden vrijheid, als de kalender die periode aanwijst, kermisstukken te geven. Men ziet het aan de voorstellingen, in de Amstelstraat-theaters. Ik kan niet nalaten in die stukken, hoe weinig ook aan zekere kunsteischen voldoende, iets te waardeeren en toe te juichen. Het is het rolksthümliche. Het volk, in den gewonen zin, treedt er doorgaands in op, en dat behaagt aan het publiek; maar wat mij vooral toespreekt, dat is de schildering der volksantipathiën, die er in voorkomt, de hekeling van dat gene wat het volk ergert. Die kritiek wordt hier niet uitgeoefend door haar een Pasguino in den mond te leggen, en op een pilaar te plakken; maar door ze in liedtjens, mot bis-coupletten", te doen zingen. Pseudo-fatsoenlijke vrouwen, gierigaarts en bankroetiers worden in-zonderheid in die stukken door het volk getuchtigd. In Flik en Flok" wordt de engelsche land aard met onschuldigen spot overdekt. Dat is':werkelijk hier nationaal, 't Was waar, wat Prof. Allard Pierson tot Coppée gezegd heeft, dat wij, Hollanders, altijd een zeker zwak voor de Franschen gehad hebben." In de XHIe, XVIe en XVIHe Eeuw haaldea we onze literatuur uit Frankrijk,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl