De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 25 september pagina 4

25 september 1887 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 535 zekerheid kan beweerd worden, dat de slagingen in de algemeene en in de vergaderingen de tevredenheid derhoorhoorderessen hebben opgewekt, dat en BppT.' gezellige bijeenkomsten, dat de beide -; loonden m den Stads Schouwburg, de r^pide maaltijden, met smaakvolle gastvrijheid len algemeenen Voorzitter en den Burueester gegeven, de stoomvaarttocht naar andam, het laatste banket ter bovenzaal in ilix aller verwachting ver overtroffen. Moet 'ét critiek gemaakt worden liefst in den , mildejj. geest van een der sprekers op de '? laatste algemeene vergadering, Dr. Jan te Winkel, dan -zou ik alleen durven bewe ren, dat het decoratieve hier en daar iets te wenschen overliet. In de Zuid-Nederiandsche steden van Belgi wordt meer werk gemaakt van decoratie. In Leuven en Mechelen, in Gent en And werpen waren de meeste huizen met Nederlandsche -fin Belgische vlaggen getooid. In Mechelen vertoonden bijna alle hui'en de beide vlaggen. De Nederlandsche vlaggen hadden daarvoor eene donkerblauwe, eene azuurkleurige baan, allen waren splinternieuw. Ik herinner mij in 1879 te Mechelen bij onze intocht op een balcon een juichend Mechelaar gezien te hebTwn, welke met eene zware Nederlandsche vlag de congresleden begroette, en wiens hoezee ? al Tiet straatgedruisch overstemde. In de Belgische steden zijn gebouwen en vergadeingszalen ruimer en fraaier, dat is nu eenmaal niets anders. Maar men heeft door versiering dier zalen, door vlaggen, door , borstbeelden der beide koningen, door palmgroen en bloemen in Belgiëer bovendien naar gestreefd, de feestelijke stemming te verhoogen. Intusschen was de stemming der leden van het twintigste Congres steeds zoo uitmuntend, dat niemand een woord over gebrek aan ver siering heeft gerept, en het mij niet passen zou bij. zooveel voortreffelijks en liefelijks de ondankbare rol van Nurks te spelen. II. Belangrijk» Uitkomsten. Het uitstekend en practisch nut der Congj"essen is nu op nieuw gebleken. De algetteene Voorzitter sprak met hoogen lof over de volharding van Frof. Dr. M. de Vries in den ernstigen, langzaam vorderenden arbeid aan het Woordenboek. Juist verscheen de hooggeschatte en scherpzinnige hoofdredacteur ih eigen persoon en ziedaar het Wbordenoek en zijn schepper beide voor ieders oogen etaan. Het was geen voorbijgaande indruk. Aan den vorstelijken disch van den alge meenen Voorzitter sprak De Vries nogmaals over dezen reuzen arbeid,, waaraan nij nu bijkans dertig jaren zijns levens had besteed. -Zijne woorden maakten een zoo machtigen indruk, dat ieder hem verzocht ze nog eens op de algemeene zitting van het Congres te herhalen. De Vries heeft dit gedaan op Vrijdag den 16 September. De geheele ge schiedenis van de wording des Woordenboeks werd in korte trekken herinnerd; het wel en wee onpartijdig verhaald, en meegedeeld, dat al het omvangrijke materiaal nu bijeen is, en in zijne handen berust. Verrassende tijdin gen over de verzamelingen van woorden uit ons Zeewezen en onzen Waterstaat waren niet het minst belangrijk. De oorzaak van het , traag verschijnen der afleveringen is bekend. Wetenschappelijke arbeid vordert tijd. De slotsom van een grondig onderzoek wordt niet in n namiddag opgemaakt. Daarom moeten er meer handen en hoofden aan het werk gaan. Maar hier on+b-eekt geld. Geld, om jonge, bekn? ???? : mederedacteuren te honoreeren. Kwam deze zwarigheid niet in den weg, het Woordenboek zou niet alleen A, maar ook reeds lang B, O en D gezegd hebben. Onder den indruk dezer woorden geschiedden er wonderen. Terstond werd besloten, dat er een Commissie van finantiëelen bijstand zal benoemd worden, die met de vaste (bestendige) Commissie der congressen zal samenwerken. Jan van Beers in zijne hoedanigheid van lid des Gemeenteraads van Andwerpen belooft, dat hij in de vergadering yaa dezen raad zal voorstellen eene bijdrage uit de gemeentekas aan het Woordenboek te schenken. Later deelt de abbéBrouwers mee, dat de gemeenteraad van Nieuwer-Amstel reeds besloot eene bij drage voor dit doel af te staan. Inderdaad, de commissie van bijstand zal binnen korten tijd benoemd worden. De voor uitzichten op sneller voortzetting van het Woordenboek zijn niet alleen belangrijk ver beterd daar nu nieuwe medearbeiders zul len kunnen worden aangesteld maar daar enboven wordt de bewonderenswaardige vlijt, de onwaardeerbare arbeid van den altijd trouw volhardenden De Vries met nieuwe belang stelling, met nieuwen steun beloond. Het Woordenboek, eene bij uitnemendheid nationale zaak, won algemeene en afdoende belangstelling en ziedaar, eene belangrijkef wtlwmst van dit twintigste Congres. Nog eene andere uitkomst schijnt mij niet van gewicht ontbloot. Ons aller vriend, de wakkere Dr. Max Kooses opperde het denk beeld den invloed en de werkzaamheid der Congressen te verhoogen door het stichten van een Taaiverbond tusschen Noord en Zuid. Zijn denkbeeld is gelukkig in hooge mate. De tijd, die tusschen twee congressen ver loopt, is dikwijls te lang. De vruchten der beraadslaging gaan vaak te loor. De draad knapt te spoedig af. Men ziet niets tot stand komen. Er moet meer aanhoudende samen werking bestaan tusschen de vaste leden en bezoekers der Letterkundige Congressen. De kracht,die er schuilt in de voortdurende inspan ning van alle dezen, is nog nimmer op de proef gesteld. Dr. Max Rooses sprak ditmaal alleen het denkbeeld uit. Hij stelt zich voor zoodra mogelijk tot den arbeid over te gaan. Daai de «bestendige" Commissie in de eerste plaats belast is met administratieve werkzaamheden daar zij hoofdzakelijk optreedt, als het er op aankomt de volgorde en de plaats der Con gressen te regelen, moet juist het nieuwe »Taalverbohd" de nationale en heilige zaak Ier aaneensluiting van allen, die de Neder.andsche taal spreken in Nederland en België, met nieuwen ijver behartigen. III. Het twintigste Congres heeft de beide aatste te Breda en te Brugge ver overtroffen. Over dit laatste punt mag ik maar zeer jort zijn. Het is altijd teleurstellend te erva ren, dat men met de beste bedoeling bezield, toch moet bukken voor de hoogere macht van meer begunstigden. Breda en Brugge ionden ook moeilijk iets aanbieden, dat Am sterdam niet zou overtreffen. In Breda moesten de beraadslagingen soms kunstmatig worden ?erekt, daar de officiëele stof ontbrak; in Brugge vulde het twistrumoer van twee strij dende partijen de zalen der afdeelingen en der algemeene vergadering met dat eentonig geraas, 't welk zenuwachtige gestellen tot wanhoop pleegt te brengen. Treffend kwam zoo het contrast met het jongst congres uit, waar te veel stof was voor debat. Ik ken sprekers, die met een nauwkeurig bewerkte voordracht in den zak maar niet aan de beurt konden komen .... poor Yoricks.' De uitkomst is zeer bevredigend. Zij, die over malaise klagen, zouden indien zij eenige uren aan het Congres hadden wil len wijden, misschien voor drie-vierden hun pessimisme hebben ter zijde gesteld. Dr. JAN TEN BRINK. DE NIEUWE UITGAVE VAN VONDELS WERKEN door prof. Dr. J. A. ALBEEDINGK THIJM. De Heer Roelants, uitgever te Schiedam, is een wakker man. Voor de Nederlandsche letteren heeft hij zich in vele opzichten verdienstelijk gemaakt. Op het voetspoor van Pers, Colom, de Wees en Lescaille stelt hij zich vooral ten taak om den naam van Neêrlands kcurpoëet in de annalen van onzen Boekhandel te doen voortleven. Wie bladerde niet reeds onder de Latijnsche Poort" in de toen blauwe (nu gele) Pantheon boekjes? 't Is waar, de tekst was daarin niet altijd even betrouwbaar en de druk wel wat dagblad-achtig voor een hoogdravend XVIIIde eeuwer, doch men las Vondel en kon hem met zich voeren waarheen men verlangde, en dat wilde heel wat zeggen. Zoo was het, meen ik, omstreeks '52. Dat toen ook wel de degelijke oude drukken werden geraadpleegd, wie zal daar aan twijfelen, die de Gids van '37 opslaat en Vondel met Roskam en Rommelpot ziet optre den! Doch dit behoeft geen betoog, want reeds in 1855 kwam bij Gebroeders Binger het eerste deel van de Vondel van van Lennep" van de pers. Daar stonden zij, de XII prachtbanden, en drongen de blauwboekjes op den achtergrond, en nog waren de letterzwoegeren niet voldaan. Zeide eens een geestig criticus, niet zonder reden, dat die deelen rustig sluimeren" in de boeken kasten der inteekenaren, jongeren lieten dat dozijn niet zoo kalm staan en ziet, vóórdat het laatste deel in 1869 in het licht kwam, was reeds een andere uitgave van Joost van Vondel's vol ledige dichtwerken aangekondigd en wel door den Heer Roelants; zij zou worden bewerkt door Dr. van Vloten. In 1866 was de volledige Vondel dan ook in twee lijvige deelen verkrijgbaar. Al had menigeen heel wat bezwaar tegen de ver nieuwde spelling, waarin Vondels taal gestoken was, en al kon de verklaring dier taal veelal genade vinden in de oogen van de Taalgids, deze Vondel moest een volksuitgave zijn bij uitnemendheid, en de nieuwe uitgever had veel gelegenheid om ge breken en tekortkomingen van Van Lennep te verbeteren. Doch meer dan twintig jaar zijn er reeds weer sedert verloopen, zoowel Van Lennep's als Van Vloten's uitgave is bijna nog slechts anti quarisch verkrijgbaar en meer dan ooit treedt toch weer de studie van den grooten Agrippijner op den voorgrond, zoo zelfs dat geen dier beide uitgaven nog geheel kan voldoen aan al de nu gestelde eischen. Wederom is het de Heer Roelants, die inziet waaraan behoefte bestaat, en moeielijk kon hij het beter aanleggen, om daarin te voorzien, in geen betere handen kon hij de zorg voor een nieuwe uitgftve van Vondels Werken stellen, dan hij nu gedaan heeft. Prof. Alberdingk Thijm immers is een dier oude aanvoerders van de schare der Vondel-mannen tegen wien wij met eerbied opzien. Hij heeft de geheele Vondel-beweging medegemaakt, en nauw was do eerste aflevering van Van Lennep's uitgave verschenen, of een uitvoerig overzicht van zijn hand in de lijd, bij iedere nieuwe aflevering her haald, deed het voortreffelijke van Van Lennep's werk uitkomen, doch wees ook op menige tekort koming. Alb. Thijm leefde ook daarin mede en Van Lennep verzuimde niet met zijn opmerkingen rekening te houden. En welk diep: inzicht in Vondei's loven en werken, welke juiste karakterteekening van die edele figuur, welk fijn gevoel voor de schoonheden van dat groote dichtgenie spraken er uit de tal rijke verhalen, die jaar op jaar zoo bescheiden het licht zagon tusschen het Mengelwerk van den Volksalmanak voor Nederlandsche Katholieken. Hoe welkom was de Laatste a/levering tot het iverk van Mr. Jacob van Lennep, waarin ook de juweeltjes uit den Almanak, doch opnieuw gezet, vermeerderd en geheel omgewerkt, ja, mot tal rijke nieuwe tafreoltjes verrijkt, als Portretten Kan Vondel het licht zagen. Voorzeker de oude aanvoerder was ook hier weer de^ücrste onder de Vondelmannen: par droit de naissance, uit innige verwantschap met de edele ziel van Vondel, door de afspiegeling van 's Dichters genie in zijn arbeid. Deze geloerde, die zijn geheele, langjarige Icvon aan de studie van Vondel en zijn eeuw gewijd heeft, heeft hot eerste deel van do nieuwe uit gave van Vondels Werken, in deze dagen bij Roelants te Schiedam verschenen, op het 20o Nederl. Taal- en Letterkundig Congres aange boden. Terecht kan men groote verwachtingen koesteren van dit werk. Het kan naar een eerste deel van Vondels werken, dat noodzakelijk de minder belangrijke gedichten uit 's mans jeugd moet bevatten, moeilyk worden beoordeeld, op welke wijze zijn groote meesterstukken zullen worden uitgegeven en behandeld. Toch kan in groote trekken althans, het plan der uitgave ook dat eerste gedeelte worden opgemaakt. En, volgens onze bescheiden meening, is de opvatting van deze nieuwe, met korte, doen kernachti'ge, bio- en bliographische, geschied- en taalkundige aanteekeniugen bijzonder gelukkig te noemen. De spelling is in vele opzichten naar het hedendaagsche taalgebruik gewijzigd, in die mate echter dat de karakteristieke nuances in 's dichters taal, de eigenaardigheden van spelling en klank mot de meeste nauwkeurigheid behouden zijn, Hier tegen zal niemand bezwaar hebben, die weet hoe weinig vast onze groote dichter was op zijn eigen taalregels. Met groote zorg zijn de oudste drukken voor deze uitgave gebruikt, zoodat men overtuigd kan zijn, hier den tekst te vinden, dieu Vondel zelf onder de oogen gehad heeft. Een groote fout, die alle vroegere uitgaven aankleeft, bestaat in de geheel verkeerde interpunctie, die de beteekenis zeer dikwijls duister, ja onverstaan baar maakt, Van Lennep heeft op de beteekenis hoegenaamd geen acht geslagen «n slechts nagedrukt wat hij in do oude uitgaven vond; van Vloten heeft ze trachten te verbeteren, doch niet altijd met het juiste begrip van den zin. Ver gelijkt men deze uitgave van prof, Alberdingk Thijm met die van zijn beide voorgangers, dan komt men tot de ervaring dat menig vers van Vondel, door de interpunctie hier gevolgd on eindig wint in diepen zin en verheven opvatting. Doch daar is meer dat die beide uitgevers op hun kerfstok te verantwoorden hebben. Hun tekst is niet in alle deelen vertrouwbaar. Reeds Dr. Penon, in zijn akademisch proefschrift moest rondweg van de van Lennep-uitgaven verklaren: ik aarzel niet den tekst (wat de hekeldichten be treft) voor eeer slecht te verklaren, en dit oordeel is gegrond op het slechte gebruik dat de com mentator van de piano-drukken heeft gemaakt. En Prof. Alberdingk moet in zijn aanteekening oij do Vorstelijke Warande" reeds de verkla ring var het hart (Dl. I. p. 181): Indien van Lennep en van Vloten onze editie der Warande van 1G17 gebruikt hebben, staan zij schuldig aan veranderingen, die bijna nooit verbeteringen zijn. Op v. Vloten's verbazingwekkende drukfouten be hoeft niet nader te worden gewezen. Een ver gelijking woerd voor voord, met de oude oorspron kelijke drukken was en is dus voor den nieuwen uitgever een gewetenszaak, en zoo heeft hij zijn taak opgevat. Het eerste deel van de tien die omen Vondel bij hot publiek weer beter zullen bekend maken, bevat, gelijk het verleden Zaterdagmorgen ter tafel werd gebracht, do volgende stukken : Dedicatie aan de Jonkvrouwen van Vriesland enOverIJssel- Oorlof-lied. Op liet Twaalfjarig Bestand. Uitvaart en 'Ireurdicht van Henricus de Groote. Het PascJia, Vergelijkinge van de verlossinge der kinderen Israëls, enz. ( Versjes van Bredero, Bartiëns e. a. op 't Pascha). Lofgang aan Mr. W. Bartiëns. Up denselfden. Hymnus over Je Scheeps vaart. Den Gulden Winkel. Raadsel. Vier Uiter sten. Het laatste Oordeel. Jaar-zang. Hemeltaartzang. Pinxterzangen, Aandachtige Betrachting over Christus Lijden. Zedig Gedicht van de Ijdel heid, der Menschen. Houwelijkszang tusschen God en de Ziele. De Vaderen. Klinlc-veers op J. Heins. Zedig oorlofs-versoek des vertaalders. Vorstelijke Warande der Dieren. De Heerlijkheid van Salomon. De Helden Godes. De Christelijke Ridder. Klinkert op de reizen van Willem Cz. Schouten. Sur Fadmirable navigation de Guillaume Schou ten. Grafschrift op Bredero. Op de afbeelding van Joan van Oldenbarnevelt. Geuze-vesper. Gesperk. Hel stoksken van J. v. Oldenbarnevelt. Papenblixem. Op Episcopius. Op Arminius. Op Uijt-enbogaert. Op de boeten betaald door Peter Schrijver. Op een Moordpasquil. Hierusalem Ver woest. Aan den Bruidegom Lambrecht Jacobsz. Verder in een bijvoegsel de rederijkersrijmon uit 's dichters jeugd. Een schat van gedichten, voorwaar, doch een schat van aanteekeningen maakt zelfs die vaak krachtelooze eerstelingen vol aantrekkelijkheid voor den lezer. Die verklaringen, in kernachtige korte woorden bij ieder gedicht on ook doorloo pend aan den voet der bladzijden gevoegd, zijn vol oorspronkelijke opmerkingen en verrassende lichtpunten, zooals slechts een fijne geest, doorvoed met de kennis van Vondel en diens tijd, er kan geven. Maar ook geen overlading, geen nota bene's die de aandacht van den tekst afleiden. Hoc gaarne zouden wij hier eenige voorbeelden van die schrandere commentaren aanhalen! Toch kunnen wij niet nalaten nu reeds te wijzen op de aanteekeningen die aangeven, hoe Vondel zich geleidelijk tot treurspeldichtor ontwikkelt; hoe hij, soms belemmerd en tegengewerkt, eindelijk, na het groote drama van den Vader dos Vaderlands in 1619, verslingert raakt aan aeloude en bloênde treurtooneejen. Dit is een opvatting, die van evenveel scherpzinnigheid als nieuwheid getuigt. Ook de bijzonderheden ovor kunstenaars en kunstwerken beloven heel wat juistere medodeelingen te geven dan Thijm's beide voorgangers bij machte waren te verzamelen. Vooral na de nieuwe studiën en ontdekkingen op dat gebied kan men van dezen kunsthistoricus een schat van belangrijke aanteekeningen verwachten. Dozo korte, oppervlakkige beschouwingen geven slechts een flauw overzicht van hot eerste deel der feestgave, die de Heer Roelants bij Vondel's 300-jarig geboortefeest aan do Noderlandsche Let teren aanbiedt. De uitgever heeft echter gezorgd dat het uiterlijk der boekdeelcn de litterarische gemoederen heel wat moer zal innemen dan eene koude aankondiging dit vermag to doen. In handig 8°formaat, op licht getint papier gedrukt, wekt dit eerste deel gaandeweg de be langstelling; men bladert het door, men wordt aangetrokken door de keurige typografische uit voering, door de aangename afwisseling van de 17-eewsche karakters der titels, en men leest ten slotte dien duidelijken druk met zooveel ge mak, dat den gewonen lezer de bezwaren van Vondel's taal haast niet hinderen zullen, die toch in de doftigo Van Lennep-editie en in don schomerachtigen druk van Van Vloten velen afschrikken. Sierüjke beginletters, meestal naar de initialen van den oorspronkelyke drukker gesneden, brengen het boekdeel nog meer in het eigenaardige karrakter, aan die uitgave eigen, evenals de friezen en culs-de-lampe hier en daar aan de witte vlakken een aangename afwisseling schenken, die de oud'e drukkers er dikwijls met zooveel smaak wisten in te leggen. Men behoeft niet te vragen of de Heer Roelants begrijpt hoe Vondel dient te worden gedrukt en wat er vereischt wordt om hem niet alleen op den schrijfdisch" der ge letterden te doen openslaan. Geen nood dat de werken van 's Landts oudste en grootste Poëet voortaan nog onopengesneden sluimeren zullen. Het zijn 300 jaar na 's mans geboorte, en op nieuw beleven zijn nog lang niet verouderde werken een nieuwe uitgave; wie denkt hier niet aan het woord van Vossius, dat een zoo ware voorspelling bevat: Scribis aetermtati. J. F. M. STERCK. Amsterdam, 18 IX '87. FRIEDRICH THEODOR VISCHER. Op een uitstapje naar zijn familie in Oostenrijk overleed deze week een man, die anders in de laatste jaren van zijn lang leven zijn geboorteland Zwaben niet verlaten had, de wijsgeer, dichter en criticus Friedrich heodor Vischer. Alle Duitsche bladen bevatten uitvoerige studiën over zijn leven en zijn werken, dat zeker, wanneer het niet zoo veelzijdig was geweest, aan zijn naam nog meer bekendheid en waardeering zou verschaft hebben, dan thans het geval was. Een der artikelen noemt hem terecht: een weerbaar man, die in de intellectueele vrijheidsoorlogen van onze eeuw ruste loos medestreed, een denker van doordringende scherpzinnigheid, die ons in kunst, litteratuur en politiek menig duister werelddeel ontsloot, een kunstenaar met het woord, en een van de vier of vijf stylisten, wier taal aan de spits vau de Duit sche taal staat." De schrijver voegt er bij: Ondanks den veelomvattende!! arbeid van zijn lang leven of veeleer juist daarom is Visoher moeielijk ouder een gild te brengen. Was hij dichter of criticus, kunstenaar of man van nadenken, heerschte in hem het meest de fantazie of het verstand? Daar Lij een acsthetica in het Duitsch heeft geschreven, noemde men liem gaarne den aesthetieus Viseher. Maar wat was dit een onbepaalde, in do lucht han gende beroepsaanwijzing; zoo vaak men deii buitengewonen man in rij eu gelid wil stellen, ont glipt hij aan onze vingers. De uiterste tegenstel lingen hadden zich m hem harmonisch verwerkt. Hij was een criticus, die den dichter naderde; hij was een dichter, die vaak tot criticus oversloeg, een denker die vrijmoedig pleizier kan hebben in gedachtelooze scherts, een adelaar gelijk, die plot seling lust zon hebben een spreeuw te zijn " En Johannes Proesz haalt in zijn artikel Vischers verzen over zich zelf aan; Doch ein Getheilter biu ich nun geworden, Ein halbes hier, nnd dort ein halbes Gliick; Den Scheitel grüszet Jcalte Luft aus ATon!cn, Uud uacli dem Südeu geht der feuchte Bliek." De levensbeschrijvers laten niet na, al Vischers eigenschappen aan zijne hoedanigheid van Schwabe, ein potenzirter Deutscher", toe te schrijven, eu Visseher zelf heeft in zijne studie over Dr. Strausz und die Württemberger" 1838 in de Hallische Jahrbücher verschenen, zelf het type van den Zwaab geteekend, waarin hij gaarne zich zelf her kende. Hij vindt daarin, »eene mengeling vau poëtische diepzinnigheid en kritisohe scherpzinnig heid, een neiging tot nadenken bij een teugelloos zwervende fantazie. De Zvvaab is een speculatieve kop en heeft daarbij iets onnoozels; in hem leeft het vrije kritische zelfbewustzijn in den vorm der naïeveteit. Vandaar zijn eenigzins linksch wezen bij aangeboren scherpzinnigheid, zijne logheid, die een fijn practisch verstand niet uitsluit. De Zwaab is schuchter tot barschheid toe, hij leert moeielijk te bevelen, hij heeft zulk een kinderlijk gemoed, dat hij meent dat eene vorstin, die hem heden een blik heeft geschonken, morgen een knoop aan zijn overhemd zal naaien, - meu zie Auerbacli, die een dasspeld van koningin Augusta alleen wilde aannemen, wanneer zij zelve hem die aan de das stak, maar heeft dej Zwaab den rem zijner schuwheid eenmaal overwonnen, dwingt meu hem, zich een man te toonen, dan kan zijn teruggehou den levenskracht met een zokere woestheid uit barsten; hij gelijkt dan op den ouden Dietrich vau Bern, dien men met stooten en slagen moet prik kelen, maar wien dan ook van woede de vlammen, uit mond en oogeu komen." In deze woorden heeft Viseher voor ecu deel zijn eigen karakter geteekend. Hij was uit het stadje Ludwissburg, een hofstadje, door de Wurtemberp;sche hertogen geheel naar het model van Versailïes gebouwd, maar in ecu prachtige natuur, die zelfs den mythologisch versierden tuin van het slot overweldigd, eu er thans een hoog roman tisch park van gemaakt heeft, op eenige uren van Stutt«art. Zijn vriend was David Strausz, ook een Ludwigsburger.geborenin 1806;Vischerin 1S07. Uit dezelfde streek kwamen vroeger de dichter Mörike, de dichter Justinus Kerner, de dichter Schiller; zij allen speelden iu het slotpark vau Ludwigshurg. In 1821 gingen Viseher en Straviss samen naar het protestautselie theologische seminarium te Blanbeurcn; vervolgens naar het theologische Stift te Tiibingen. In beide inrichtii'geii worden tallooze Wnrtembergschc knapen, dank zij de gul heid der stichters, geheel kosteloos opgeleid voor orthodoxe predikanten; zij ontvangen er kost-, in woning, zelfs zakgeld, en komen er gewoonlijk als goed klassiek onderlegde denkers met vrijzinnige denkbeelden vandaan. Een Würtembergsche ma gister kan alles worden", zegt een spreekwoord daar te lande; Hegel en Schelling werden er groote philosofen, Herwegh een revolutionair dichter, Reinhart werd diplomaat, pair van Frankrijk en graaf, en Talleyrand beweerde dat deze zonder zijne theologie niet zulk eeii goed diplomaat zou ge worden zijn. Viseher studeerde te Blaubeuren onder den be roemden Ferdinand Christian Baur, den stichter der latere Tiibinger schoool; te Tübingeu bleef hij de vriend vau Strausz, en werd na het verplichte vicariaat bij een plattelandspredikant en een groote theologische rondreis door Noordduitscliland, om. aldaar aan de herders te vragen, hoe zij Romei

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl