Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
aen 5 : 12'uitlegden", evenals zijn vriendStrausz
repetitor in het Stift, in 1833. In Juli 1835
ver" scheen .van Stransz het eerste deel van Dm Leben
Jesu. Sirausz werd van zijn repetitorsehap ontzet,
«n Vischer zeide mede de theologische wetenschap
vaarwel. In 1837 werd hij te Tübingen buitenge
woon hoogleeraar in aesthetica en litteratuur, on
dernam toen zijne reizen door Italiëen Grieken
land en werd in 1844 gewoon hoogleeraar. Toen
waren reeds in 1837 zijn geschrift Ueber das
Erhobene wid Komische en in 1844 het _eerste deel
zijner Kritische Gdnge verschenen; zijn welspre
kendheid deed de studenten aan zijn lippen han
gen. De inaugureele oratie te Tübingen echter was
zoo vrijzinnig, dat de Regeering hem terstond voor
twee jaren schorste. In den tijd zijner schorsing
begon hij zijn hoofdwerk, Die Aeslhetik oder die
Wissenschaft des Schonen, dat vaa 1847 tot 1858
uitkwam, een werk dat vol van verbazende ken
nis, toch ten slotte den denker en criticus niet
?voldaan beeft; althans later sprak Vischer over het
werk zelf en verscheidene onderdeelen ervan de
?scherpste oritieken uit en beproefde het op vele
plaatsen om te werken,
In 1849 ontrukte de politiek hem aan de
stu'die. Vischer was een Grosz-deutscher" hij wilde
geen Duitschland zonder Oostenrijk, en hoe hij la
ter zijn bekeering tot een Duitsohland zonder Oos
tenrijk onder Pruisen voltooide, heeft hij in een
open brief aan Speidel trachten uit een te zetten.
In 1849, toen hij met de overblijfselen van het
Parlement te Stuttgart van zijn zetel verjaagd
was, ging hij weder "naar Tübingen en bleef er
professor tot in 1855, toen hij de uitnoodiging der
'Zurichsche Universiteit aannam. Tot 1866 gaf hij
daar college» maar gaf toen aan de roepstem der
Wurtembergers gehoor, en doceerde tot het eind
zijner loopbaan tegelijk te Stuttgart aan het
Polytechnicüm en te Tübingen aan de hoogeschool.
Talloos zijn de geschriften, dichterlijke en
philosophische en kritische, in deze lange periode
aan zijn" pen ontvloeid. Zijn roman, Auch Jüiner
(1878), zijne satire op de Jaust-commentatoren
engedeeltelijk op Göthe zelf, der Tragödie Dritter
Theil, zijn bundel Lyrische Gange (] 862) geven ver
schillende zijden van zijn talent weder, geen van
allen echter kan als type van zijn werk
zaamheid gelden. Wie Vischer kennen wil, zijn
vernuft, zijn kennis, zijn poëzie, zijn fijnen en
groven humor, zijn vrijheidszin, zijn haat tegen
piëtisme en reactie, dient de stof tot deze studie
uit tallooze verspreide geschriften bijeen te zoe
ken, en mist dan nog liet onwaardeerbaar mate
riaal zijner Colleges, waar de hoog philosophische
of kritische redeneering, met reisherinneringen, met
scherts en geestige opmerkingen doorvlochten, een
onuitwischbaren indruk achterliet.
Vischer vertoefde slechts eenige dagen te
Gmunden; hij was vóór zijn vertrek daarheen reeds
ongesteld geweest, een. indigestie van cham
pignons, en de daarop volgende reis schijnt
den tachtigjarige te zeer aangepakt te hebben. Hij
is te Gmunden begraven; bij zijn graf werden tal
rijke redevoeringen gehouden, waarvan die van
Aar] Emil Praazos, uit naam der Duitsche schrij
verswereld, de belangrijkste was.
Ingezonden.
Geachte Redakteur!
Zou dfl eenvoudige, maar zoo krachtige en roe
rende lied, dat in den tijd der verfoeide Engelsche
overheersching onze staragenooten sterkte in hun
mannelijk verzet, nog eens in herinnering ge
bracht mogen worden in uw blad? Misschien zou
het eenigszins ter aanvulling kunnen dienen der
discussies, die op het taal- en letterkundig Congres
evoerd zijn over het min of meer waardelooze van
de taal of zoo men wil 't dialekt der boers" ?
Dat het op Kleinfontein geblijk,
Dat vrijheidsgeest niet gauw bezwijk.
Trouw is ons nog aan onzen staat,
Dat zal de dwingland weinig baat,
Dat hij zoo slim, dat het o'erleg.
Hier uit ons land moet hij weer weg!
Ons wil weer vrij difar blijf ons bij,
Aan onze zij zal 't recht zelf strij!
Ons blijf ons Republiek getrouw
En hoe hulle dit ook wil beschouw,
Ons vraa' net, wat ons toebehoor
En waarom dan zulle ons kom stoor?
Laat staan onf land, ons arrem land,
Loop heen, ons neem geen dief zijn hand,
Ons wil weer vrij daar blijf ons bij,
Aan onze zij zal 't recht zelf strij.
Dit is ons eigen dankbaar land,
Ons vaders het met eigen hand
De wildernis in die woestijn,
Herschapen tot een lief fontein.
Ons eisch ons erfnis, kostbaar land
De vrijheid van ons Vaderland.
Ons wil weer vrij daar blijf ons bij,
? Aan onze zij zal 't recht zelf strij!
Deez' heilig grond, door vaders bloed,
Door tranen, die uit vol gemoed
Ons moeders hier eens heb gestort;
En wat ook nou dan van ons word,
Ons word ons vaders nooit ontrouw,
Ons zal ons Republiek bchouw!
Ons wil weer vrij daar blijf ons bij,
Aan onze zij zal 't recht zelf strij!
De erfpand van ons vaders trouw.
Die diep geworteld vrijheidsboom
Die kap hulle nooit en nimmer meer.
Zijn spruite groeit gedurig weer,
Zijn takke vloeit gedurig uit
En dek nog eens Afrika-Znid.
Ons wil weer vrij daar blijf ons bij,
Aan onze zij zal 't recht zelf strij!
Vermorsel ons dan, als julle wil,
Julle het dio macht die doode is stil,
Maak van ons land een woesternij,
Zoo het julle ook Natal gekrij!
Maar hoor! en het toch op deez' gpraak
Gedenk aan Sandlawana's wraak.
Ons wil weer vrij, : daar blijf ons bij,
Aan onze zij zal 't recht zelf strij!
Ik vraag het, ook aan hen die met zooveel
geringschatting over deze taal oordeelen, is het
zoo wanhopig daarmee gesteld? Ligt er in de
variatiën van dit lied geen eigenaardige bekoor
lijkheid, geen gloed en kracht?
Waar boeren, voor meer dan twee eeuwen uit
hun land getogen, die zeker weinig aan taal- en
letterkundige studiën dachten, en geen standaard
voor hun taal hadden (want als zoodanig zou
men toch niet den statenbijbel beschouwen?) dan
in verre gewesten, zóó hunne gedachten nog
weten uit te drukken, is er dan, nu de sympathie
en de relatiën met het moederland zich steeds
meer uitbreiden, in do toekomst niet nog iets
voor die taal te verwachten? '
Nog iets is er, waarvoor ik. naar aanleiding
van een der op het congres men zooveel warmte
behandelde punten, zoo gaarne een plaatsje in
uw blad zou vragen,
De treffende schets, die prof. Matthijs de Vries
gaf van de geschiedenis van het woordenboek,
en waarin hij op zoo bescheidene wijze deed uit
komen dat er geld, veel geld uoodig was om goed
voort te kunnen werken en kundige mannen aan
zich te verbinden, vond, dit was duidelijk, een
warmen weerklank bij allen, die hem aanhoorden.
't Geloof dat zoo de waardigheid n van 't woor
denboek n van 't congres gedoogd hadden dat
het handgeklap zich zOöspoedig omzette in klin
kende munt, als de abt Brouwers daarvan zoo
uitnemend de kunst verstaat, er minstens even
zulke welsprekende klanken zouden zon gehoord,
als die welke nu uit den mond van den heer
Lauriüard klonken, toen hij het voorstel deed
tot 't vormen van eene commissie van bijstand.
Maar 't is waar, zulk een commissie, als zy
tot stand komt, geeft een meer gewijden klank
aan 't geld, als het inkomt.
Nu het woord; klinkende munt" er uit is,
valt 't mij al lichter met het woord, of liever het
voorstel, dat dit mijn schrijven ten doel heeft,
voor den dag te komen, 't Is namelijk dit: Zou
er niet ten bate van 't grootsche werk van den
Leidsche hoogleeraar een sneeuw-bal-collecte kun
nen worden opgericht ?
Niet wetende of deze wijze om geld by een te
brengen algemeen bekend is, diene het volgende
ter inlichting:
De personen, er in betrokken, dragen de namen
van het Alfabet. Iemand, die het initiatief tot
een dergelijke collecte wil nemen noemt zich A,
geeft een vooraf bepaalde kleine bijdrage (een
gulden, tien stuivers, een kwartje) en neemt de
verplichting op zich een vooraf bepaald aantal
andere personen te winnen, die zich allen B
noemen en zich op hunne beurt verbinden het
zelfde te doen ; namelijk: de bewuste bijdrage te
geven en voor het bewuste aantal C's te zorgen.
De C's zorgen weer voor de D's, en dit gaat door
tot de letter die men als de laatste wil stellen,
of tot 't einde van 't alfabet.
Om verwarring te voorkomen moeten de bijdra
gen alle aan A worden gezonden; iedere letter
geeft de zijne aan dengene, door wien hij gewon
nen is, maar zendt de gezamentlijke bijdragen
van hen, die hij gewonnen heeft, onmiddelijk aan
de A op. H
Ik heb gehoord (als het onjuist is, laat 'k het
voor rekening van den zegger) dat er op deze
wijze f 60.000 voor de bizondere school is bijeen
gebracht.
Men zou 't ook zóó kunnen inrichten, dat er
verschillende A's waren. Zou 't bijv. met de
waardigheid van zulk een commissie van bijstand
strijden, zoo de verschillende leden zich met 't
initiatief tot zulk een collecte belastten?
Door op verschillende plaatsen A's te hebben».
bijv. in Zuid- zoowel als in Noord-Xederland,
zoude de zaak grootere uitgebreidheid kunnen
krijgen.
Ik vrees wel dat mijn denkbeeld als dwaas en
onuitvoerbaar zal beschouwd worden; dwaas om
dat het geheel afwijkt van de wijze waarop men
gewoon is voor dergelijke doeleinden geJd te ver
zamelen, (of ten minste commissies daarvoor te
benoemen) onuitvoerbaar omdat er niets verve
lender is en minder staat dan bij guldens of
kwartjes geld bijeen te krijgen en zich daarvoor
moeite te geven.
Mocht hot echter aan een hunner, wier initiatief
een spoorslag zou zijn ter bereiking van hot doel,
niet geheel onuitvoerbaar voorkomen, dan zoude
hij hierdoor ook aan hen, wier hart warm klopt
voor hunne natie on hunne taal, maar wier sym
pathie zich niet in groote gaven kan uiten, de
gelegenheid om een steentje aan te dragen tor
voltooiing van het grootsche gebouw van den grijzen,
den onvermoeiden, den talcntvollen architect pro
fessor Matthys de Vries.
U zeer dank zeggende, geachte Redacteur, voor
de plaatsing dezer regelen, heb ik de eer mij te
noemen
Uw Dw. Dn.
19 September 1887. E. B.
Mijnheer de lle'Jucteur f
Ik dweep met, het Woordenboek. Ik dweepte
er reeds mede vóór ik Prof. de Vries de
beteekcnis van dat Boek der Boeken nog eens, met zoo
veel vuur, lieb hooren verhalen. En dat zegt veel
want mcnschen, die nu niet in een toast aan tafel
of in een speech op ecu congres, maar zoo dood
eenvoudig, volkomen nuchter en geheel alleen,
met enthousiasme aan ecu Woordenboek denken,
zijn zeldzaam! Maar van hoeveel geestdrift ook
vervuld, ik kau nog maar niet in de stemming
komcu van den Nieuwer Amstclschen gemeente
raad, die dadelijk de bron deed ruischelen eu een
gouden regen op de modernste aller Danae's
ucdcrdalen.
Wij weten toch dat voor elke aflevering de Ned.
Regeeriug f 1000 en de Belgische llegcering f 500
geeft. Dat is dus f 1500 vast. Vervolgens zijn er
zeker eenige duizenden inteckenarcn op het Woor
denboek in Noord en Zuid. Zoo zal er dus voor
elke aflevering nu reeds pi. m. f3000 beschikbaar
moeten zijn; immers de uitgever zal wel niet
minder honorarium geven dan de beide koning
rijken der Nederlanden te samen. Eu kan uu voor
dat geld niet naast den ijverigen eu krachtigeu
hoogleeraar een tweede-man gevonden worden, die
onder zijn Icidiug de gereed Ijggcnde bouwstoffen
bewerkt ?
Dat men hulp vraagt voor het Woordenboek,
uitstekend. Maar dat dan ook volledige inlichtingen
worden verstrekt omtrent den flnancieelen toestand
der onderneming.
Hoogachtend,
Uw Dm. Dr.
'sHage, 20 Sept. 1887. A. Z.
IN MEMORIAM.
A. L. G. BOSBOOM?TOUSSAINT.
Vrij wilde ikzijn!" *) 'tKlonk fier uit vrouwenmond.
Een koninklijke ziel was haar gegeven,
Groot voelde zij, groot wist zij weer te geven,
Wat voor haar ook in volle klaarheid stond.
En sterk en rustig in die vrijheid bond
Ze een strijdaan tegen lauwheid, half heid.-Streven
Naar kloekheid leerde zij, en deed herleven
Het voorgeslacht, dat kloeke daan bestond.
t
Word groot!" ruischt uit de blaan door haar
beschreven;
Wees kloek; aanvaard den roem van 't grootsch
verleden;
,J)je roem, mijn volk, tane in uw handen niet!"
In 't hart uws volks blijf, hooge Vrouwe, leven ;
Maak helder hoofd en buk, maak vast zijn schreden;
<3tij zult het: groote dooden sterven^siet!
MAKIE BODDAEKT.
*) In hare voorrede bij de volksuitgave van
den Delftschen Wonderdokter".
VARIA.
' De heer Michotte uit Brussel, vroeger een groot
vriend van Rossini, houdt zich tegenwoordig on
ledig met net schrijven eener biographie, hem in
der tijd door Rossini zelven in de pen gegeven.
Juist verscheen het tweede deel van dit werk in
de FanfüUa detla JDomenica te Rome.
Hoe terughoudend Rossini zich ook tegenover
de meeste menschen hield, hij maakte een
uitzondering met den toenmaals jeugdigen Mi
chotte, voor wien hij een bijzondere voorliefde en
vriendschap koesterde; en gedurende de veelvul
dige wandelingen, welke zij te zamen in^het Bois
de Boulogne te Parijs deden, was Rossini gewoon
zijn jongen vriend allerlei bekentenissen te doen
en voorvallen uit zijn leven te vertellen. Eiken
avond hield Michotte getrouw aanteekening van
hetgeen de meester hem had medegedeeld. En
toen nu onlangs het stoffelijk overschot van Ros
sini, dat zoo lang in Fransche aarde rustte, naar
Santa-Croce te Florence word overgebracht, be
sloot hij deze gesprekken met den meester aan
de vergetelheid te ontrukken en in druk uit te
geven.
Een dezer gesprekken had plaats in den winter
vóór het jaar van zijn overlijden, en liep daar
over, dat Rossini na het vervaardigen van zijn
Guillaume Teil" en ten gevolge van zekere
vooroordeelen van het publiek allen lust tot
componeeren verloren had. Hij sprak over den
gespannen toestand waarin hij gedurende de
compositie van dat werk verkeerd had, on zeide
ongeveer het volgende: Aan allen die de praatjes
aangaande mijn kalmte en onverschilligheid wat
de kunst betreft verzonnen hebben, kunt gij zeg
gen: dat, bestond er een wet, welke den componisten
gebood, op straffe van den naam van artist te
verbeuren, voortdurend vol geestdrift en opge
wondenheid tegenover vroegere werken te staan,
ik mij toch nooit aan zulk een wet zou onder
werpen. God weet dat ik vroeger in de dagen
toen ik van stad tot stad trok ook met lust en vlijt
arbeidde, want ik was gedwongen in Italiëonge
veer vijf werken per jaar te leveren. Ik schreef
vlug, want het viel mij niet moeilijk mijn gedachten
van het eene onderwerp naar het andere te
verplaatsen, on daar bij toch helder en duidelijk
te blijven. De Barbier de Séville" was in 13
dagen gereed. Voor mijn andere Italiaansehe
opera's had ik zelden meer tijd dan een maand
noodig. Voor Semiramis" gebruikte ik 33 dagen.
Aan Guillaume Teil" werkte ik vijf maanden,
en dat vind ik erg lang. Deze opera componeerde
ik in l'etit Boug" de villa van mijn vriend
Aguado. Het was daar een prettig vroolijk leventje
en ik was een hartstochtelijk hengelaar dit
is ook de oorzaak van de mindere regelmatig
heid in dit werk. Ik herinner mij onder anderen,
dat ik de scène der zameuzwering op een morgen,
al wachtend tot er een visch aan den haak zou
komen, geheel in mijn hoofd uitwerkte. Op eens
ontdekte ik dat, terwijl ik mij met Arnold en
Geslcr bezig hield, een grooto karpcr mij den
hengel uit de hand had gerukt. Ik heb meestal
staande voor een schrijftafel gewerkt en geen
piano bevond zich ooit in inijn nabijheid. Groote
hemel... een piano. Do onmiddelijko nabijheid van
dat instrument is een plaag voor alle componisten in
het algemeen en voor theatercomponisten in 't bij
zonder. Ik kende vroeger menig ongelukkige die als
aan zijn piano was vastgegroeid, zooals bijv. die goede
Bcllini... en dan mijn arme Meijerbeer,dic drie vierde
van zijn leven voor de piano doorbracht. En het was
niet noodig geweest, want zonder dat had hij
ideeën genoeg. Maar dit was nu eenmaal zoo'n
gewoonte van hem geworden, die hij begonnen
had om zijn virtuositeit als pianist te onderhouden.
Hij had geen vertrouwen in zijn eigen scheppingen,
alvorens die duizendmaal op de piano herhaald
te hebben. Dit neemt niet weg, dat hij grooto
werken tot stand heeft gebracht, maar tot welk
oen prijs! Wat Meijerbeer aangaat mogen boozc
tongen daarover spreken, zooals zij verkiezen,
maar hij on ik droegen elkander een hartelijke
genegenheid toe. Behalve over de piano hadden
wij nooit verschil; maar den eersten dag dat ik
hem in Venetiëleerde kennen, verweet ik hem
zijn piano-manie: Wat zal ik er aan doen?"
antwoordde hij, ik heb behoefte aan opwinding,
en do piano oefent een prikkelenden invloed op
mij uit." Hot is mij nooit gelukt hem aan 't ver
stand te brengen, dat hij genoeg genie bezat om
dezen prikkel te kunnen ontberen. Bij I'leyel had
hij een kleine platte piano laten maken, met
slechts weinig octaven, die hij overal op reis met
zich mee voerde. Zoo sleepte mjjn arme vriend
zijn leven lang een ware foltermachine achter zich
aan, en daardoor ontstond bij hem onbewust het
wantrouwen in zijn eigen scheppingen. Ik herhaal
nogmaals: dat een ieder zich hoede voor de piano!
BÜdit instrument te componeeren, ia even ver
velend als vermoeiend, even gevaarlek als ont
zenuwend."
De beioemde Opstenrijksche Afrika-reiziger, dn
Holub, is met zy'n echtgenoote Maandag il. t
Hamburg aangekomen, na vier jaren in
ZuidAfrika te hebben doorgebracht, waar zij aan de
grootste gevaren en ontberingen zijn blootgesteld
geweest. Een medewerker van de Hamburger
Correspondens had een onderhoud met dr. Holub,
waarin deze op aanschouwelijke wijze zijn weder
varen schetste.
Nadat hij reeds eenmaal, van 1872 tot 1879, in
Zuid-Afrika vertoefd had en in de Diamantvelden
van Kimberley eee aanzienlijk vermogen had ver
worven, ondernam hij vier jaar geleden, vergezeld
van zijn jonge gade en vijf beproefde Oostenrijksche
soldaten, zijn tweede groote reis, waaraan lüj
niet alleen zijn eigen vermogen geheel ten offer
bracht, maar ook de aanzienlijke geschenken
en gaven van Keizer Frans Jozef en zijn Weener
vrienden besteedde. Op deze reis drong hij tot op
plaatsen door, die geen ander reiziger voor hem
nog had betreden van het Zuiden uit, door hat
land van Matako en Maschulukumht tot dicht aan
het Bangweolsmeer en weldra zal dan ook de '
kaart van Afrika op de aldaar nog witgebleven
plaatsen van namen en aanwijzingen voorzien
worden. De voornaamste zwarigheid aan zijn tocht
verbonden en welke dezen in een zeker opzicht
verre boven de beroemde expedities van Stanley
verheft, was daarin gelegen, dat hij met z\jn klein
geleide een gebied moest erkennen dat uit een
territoriaal oogpunt in de kleinst mogelijke
afdeelingen gesplitst was. Terwijl Stanley in 1876 een
talrijk, hem tot liet einde der reis trouw gebleven,
reisgeleide uit Zanzibar medenam, waagden zich
de dragers door Holub gehuurd niet verder dan
tot de grenzen der volgende hoofdplaats, zoodat
hij nooit eeu geordende troep inlandsche man
schappen aan zich kan verbinden, maar lederen
dag weer op nieuw hetzelfde vraagstuk had op
te lossen. Dat Holub trouwens zoo diep in die
streken kon doordringen (hij is 316 Engelsche
mijlen noordwaarts gereisd, dwars ?? door wilde
volksstammen hem, die nog nooit een blanke
hadden aanschouwd) had hij slechts aan zijn hoe
danigheid van geneesheer te danken, die hem
dagelijks de gelegenheid aanbood de inlanders met
zijn middelen te hulp te komen, zoodat hij in hun
oogen voor een gevreesden toovenaar doorging.
Ook zijn vrouw werd met een eerbiedig ontzag
door hen aangezien. Menigmaal was zij het,
die, door geweren van haar echtgenoot en
zijn bedienden beschermd, de onderhandelingen
ten opzichte van dragers en levensmiddelen voer
de en eens zelfs kon zij zich niet dan met groote
moeite aan de eer onttrekken tot koningin te wor
den uitgeroepen. Steeds had de expeditie met
de grootste moeielijkhctlen en een voortdurende
onzekerheid te kampen; menigen nacht moesten
de mannen, hun geladen geweren in de hand, de
kleine legerplaats tegen de hen omringende vij
andig gezinden Maschukulumben bewaken; zware
aanvallen van koorts wierpen de mannen en ten
slotte ook Mevrouw Holub op het ziekbed, en
eens vond Holub, alleen op een expeditie uitge
gaan, bij zijn terugkomst zijn legerplaats geplun
derd, zijn bedienden verdreven en al zijn verza
melingen en dagboeken verloren. En nochtans
heeft het moedig echtpaar, door koortsen verzwakt,
met gewonde voeten, zonder voedsel, aan alle
govaren blootgesteld, door diepe moerassen den
weg naar den beschermenden Traansvaal
ternggemaakt, en niet alleen zichzelven gered, maar
ook een rijke verzameling voortbrengselen uit het
dieren-, planten- en delfstoflenrijk medegebracht,
zooals men die tot dusverre in Europa nog niet
gekend heeft. In het jaar 1889 denkt Holub zijne
in 154 kisten bewaarde verzameling te ordenen
en een tentoonstelling te Weenen te organiseeren.
Een groot aantal zijner belangwekkende schetsen
en teekeningen zullen dan in de Illustr. Ztg."
en in de Graphic" verschijnen en zijn in drie
deelcn vervatte reisbeschrijving zal zoo spoedig
mogelijk door hem in hot licht worden gegeven.
Bijzonderheden omtrent Mozart. Nu het eeuw
feest van de eerste, opvoering van den Don
Juan in de kunstwereld de algemcene aandacht
trekt, is het niet van belang ontbloot, een blik
te werpen in het verledenc, de omstandigheden
na te gaan onder welke de onsterfelijke meester
geloefd heeft en zooals zich die weerspiegelen in
een brief.dion Mozart in het najaar vanl787,dus juist
honderd jaren geledon, uit Weenen aan zijn zus
ter schreef. Daarin staat o, a. te lezen : De
keizer heeft mij tot hofmuziekant aangesteld, de
benoeming is officieel geschied, doch slechts met
een toelage van 800 gulden. Er is echter nie
mand aan het hof die zooveel heeft," enz. In een
vrocgeren brief aan zijn vader lezen wij : Ik
hob hier de beste relatiën dien men zich denken
kan, ben overal zeer gezien en bemind, men over
stelpt mij met ccrbewijzingen, ik ben goed be
taald bovendien, en ik zou in balzburg naar 400
gulden smachten ?" De oude papa Mozart die
zijn zoon in Weenen bezoekt, schrijtt op zijn
beurt naar Salzburg : Ik geloof dat Wolfgang
wanneer hij geen schulden te betalen heeft, thans
2000 gulden in do bank kan brengen ; daar is
zijn geld goed bewaard. Kort daarop werd Mo
zart bovendien tot Domkapelmeester aangesteld,
met al de emolumenten die van oudsher aan deze
betrekking verbonden waren. Men ziet dus dat
de algemeen verspreide meening, als zou de
groote moester te Weenen zonder betrekking of
middelen valt bestaan gebleven zijn, op een
dwaling berust. Mozart is vier jaren lang in
derdaad hof-componist geweest en wel met een
grooter inkomen dan al de andere aan.
hot hof verbonden virtuozen ontvingen, In
engeron zoowel als in ruimcren zin werd hij hoog
geschat on vereerd on de waarde zijner scheppin
gen werd algemeen erkend. Nochthans bleef hij
zooals wij uit andere zijnor brieven weten, niet
geheel voor ruateriecle zorgen bewaard en waren
zijn tijdgenootcn er verre van af, het genie van