De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 25 september pagina 5

25 september 1887 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. aen 5 : 12'uitlegden", evenals zijn vriendStrausz repetitor in het Stift, in 1833. In Juli 1835 ver" scheen .van Stransz het eerste deel van Dm Leben Jesu. Sirausz werd van zijn repetitorsehap ontzet, «n Vischer zeide mede de theologische wetenschap vaarwel. In 1837 werd hij te Tübingen buitenge woon hoogleeraar in aesthetica en litteratuur, on dernam toen zijne reizen door Italiëen Grieken land en werd in 1844 gewoon hoogleeraar. Toen waren reeds in 1837 zijn geschrift Ueber das Erhobene wid Komische en in 1844 het _eerste deel zijner Kritische Gdnge verschenen; zijn welspre kendheid deed de studenten aan zijn lippen han gen. De inaugureele oratie te Tübingen echter was zoo vrijzinnig, dat de Regeering hem terstond voor twee jaren schorste. In den tijd zijner schorsing begon hij zijn hoofdwerk, Die Aeslhetik oder die Wissenschaft des Schonen, dat vaa 1847 tot 1858 uitkwam, een werk dat vol van verbazende ken nis, toch ten slotte den denker en criticus niet ?voldaan beeft; althans later sprak Vischer over het werk zelf en verscheidene onderdeelen ervan de ?scherpste oritieken uit en beproefde het op vele plaatsen om te werken, In 1849 ontrukte de politiek hem aan de stu'die. Vischer was een Grosz-deutscher" hij wilde geen Duitschland zonder Oostenrijk, en hoe hij la ter zijn bekeering tot een Duitsohland zonder Oos tenrijk onder Pruisen voltooide, heeft hij in een open brief aan Speidel trachten uit een te zetten. In 1849, toen hij met de overblijfselen van het Parlement te Stuttgart van zijn zetel verjaagd was, ging hij weder "naar Tübingen en bleef er professor tot in 1855, toen hij de uitnoodiging der 'Zurichsche Universiteit aannam. Tot 1866 gaf hij daar college» maar gaf toen aan de roepstem der Wurtembergers gehoor, en doceerde tot het eind zijner loopbaan tegelijk te Stuttgart aan het Polytechnicüm en te Tübingen aan de hoogeschool. Talloos zijn de geschriften, dichterlijke en philosophische en kritische, in deze lange periode aan zijn" pen ontvloeid. Zijn roman, Auch Jüiner (1878), zijne satire op de Jaust-commentatoren engedeeltelijk op Göthe zelf, der Tragödie Dritter Theil, zijn bundel Lyrische Gange (] 862) geven ver schillende zijden van zijn talent weder, geen van allen echter kan als type van zijn werk zaamheid gelden. Wie Vischer kennen wil, zijn vernuft, zijn kennis, zijn poëzie, zijn fijnen en groven humor, zijn vrijheidszin, zijn haat tegen piëtisme en reactie, dient de stof tot deze studie uit tallooze verspreide geschriften bijeen te zoe ken, en mist dan nog liet onwaardeerbaar mate riaal zijner Colleges, waar de hoog philosophische of kritische redeneering, met reisherinneringen, met scherts en geestige opmerkingen doorvlochten, een onuitwischbaren indruk achterliet. Vischer vertoefde slechts eenige dagen te Gmunden; hij was vóór zijn vertrek daarheen reeds ongesteld geweest, een. indigestie van cham pignons, en de daarop volgende reis schijnt den tachtigjarige te zeer aangepakt te hebben. Hij is te Gmunden begraven; bij zijn graf werden tal rijke redevoeringen gehouden, waarvan die van Aar] Emil Praazos, uit naam der Duitsche schrij verswereld, de belangrijkste was. Ingezonden. Geachte Redakteur! Zou dfl eenvoudige, maar zoo krachtige en roe rende lied, dat in den tijd der verfoeide Engelsche overheersching onze staragenooten sterkte in hun mannelijk verzet, nog eens in herinnering ge bracht mogen worden in uw blad? Misschien zou het eenigszins ter aanvulling kunnen dienen der discussies, die op het taal- en letterkundig Congres evoerd zijn over het min of meer waardelooze van de taal of zoo men wil 't dialekt der boers" ? Dat het op Kleinfontein geblijk, Dat vrijheidsgeest niet gauw bezwijk. Trouw is ons nog aan onzen staat, Dat zal de dwingland weinig baat, Dat hij zoo slim, dat het o'erleg. Hier uit ons land moet hij weer weg! Ons wil weer vrij difar blijf ons bij, Aan onze zij zal 't recht zelf strij! Ons blijf ons Republiek getrouw En hoe hulle dit ook wil beschouw, Ons vraa' net, wat ons toebehoor En waarom dan zulle ons kom stoor? Laat staan onf land, ons arrem land, Loop heen, ons neem geen dief zijn hand, Ons wil weer vrij daar blijf ons bij, Aan onze zij zal 't recht zelf strij. Dit is ons eigen dankbaar land, Ons vaders het met eigen hand De wildernis in die woestijn, Herschapen tot een lief fontein. Ons eisch ons erfnis, kostbaar land De vrijheid van ons Vaderland. Ons wil weer vrij daar blijf ons bij, ? Aan onze zij zal 't recht zelf strij! Deez' heilig grond, door vaders bloed, Door tranen, die uit vol gemoed Ons moeders hier eens heb gestort; En wat ook nou dan van ons word, Ons word ons vaders nooit ontrouw, Ons zal ons Republiek bchouw! Ons wil weer vrij daar blijf ons bij, Aan onze zij zal 't recht zelf strij! De erfpand van ons vaders trouw. Die diep geworteld vrijheidsboom Die kap hulle nooit en nimmer meer. Zijn spruite groeit gedurig weer, Zijn takke vloeit gedurig uit En dek nog eens Afrika-Znid. Ons wil weer vrij daar blijf ons bij, Aan onze zij zal 't recht zelf strij! Vermorsel ons dan, als julle wil, Julle het dio macht die doode is stil, Maak van ons land een woesternij, Zoo het julle ook Natal gekrij! Maar hoor! en het toch op deez' gpraak Gedenk aan Sandlawana's wraak. Ons wil weer vrij, : daar blijf ons bij, Aan onze zij zal 't recht zelf strij! Ik vraag het, ook aan hen die met zooveel geringschatting over deze taal oordeelen, is het zoo wanhopig daarmee gesteld? Ligt er in de variatiën van dit lied geen eigenaardige bekoor lijkheid, geen gloed en kracht? Waar boeren, voor meer dan twee eeuwen uit hun land getogen, die zeker weinig aan taal- en letterkundige studiën dachten, en geen standaard voor hun taal hadden (want als zoodanig zou men toch niet den statenbijbel beschouwen?) dan in verre gewesten, zóó hunne gedachten nog weten uit te drukken, is er dan, nu de sympathie en de relatiën met het moederland zich steeds meer uitbreiden, in do toekomst niet nog iets voor die taal te verwachten? ' Nog iets is er, waarvoor ik. naar aanleiding van een der op het congres men zooveel warmte behandelde punten, zoo gaarne een plaatsje in uw blad zou vragen, De treffende schets, die prof. Matthijs de Vries gaf van de geschiedenis van het woordenboek, en waarin hij op zoo bescheidene wijze deed uit komen dat er geld, veel geld uoodig was om goed voort te kunnen werken en kundige mannen aan zich te verbinden, vond, dit was duidelijk, een warmen weerklank bij allen, die hem aanhoorden. 't Geloof dat zoo de waardigheid n van 't woor denboek n van 't congres gedoogd hadden dat het handgeklap zich zOöspoedig omzette in klin kende munt, als de abt Brouwers daarvan zoo uitnemend de kunst verstaat, er minstens even zulke welsprekende klanken zouden zon gehoord, als die welke nu uit den mond van den heer Lauriüard klonken, toen hij het voorstel deed tot 't vormen van eene commissie van bijstand. Maar 't is waar, zulk een commissie, als zy tot stand komt, geeft een meer gewijden klank aan 't geld, als het inkomt. Nu het woord; klinkende munt" er uit is, valt 't mij al lichter met het woord, of liever het voorstel, dat dit mijn schrijven ten doel heeft, voor den dag te komen, 't Is namelijk dit: Zou er niet ten bate van 't grootsche werk van den Leidsche hoogleeraar een sneeuw-bal-collecte kun nen worden opgericht ? Niet wetende of deze wijze om geld by een te brengen algemeen bekend is, diene het volgende ter inlichting: De personen, er in betrokken, dragen de namen van het Alfabet. Iemand, die het initiatief tot een dergelijke collecte wil nemen noemt zich A, geeft een vooraf bepaalde kleine bijdrage (een gulden, tien stuivers, een kwartje) en neemt de verplichting op zich een vooraf bepaald aantal andere personen te winnen, die zich allen B noemen en zich op hunne beurt verbinden het zelfde te doen ; namelijk: de bewuste bijdrage te geven en voor het bewuste aantal C's te zorgen. De C's zorgen weer voor de D's, en dit gaat door tot de letter die men als de laatste wil stellen, of tot 't einde van 't alfabet. Om verwarring te voorkomen moeten de bijdra gen alle aan A worden gezonden; iedere letter geeft de zijne aan dengene, door wien hij gewon nen is, maar zendt de gezamentlijke bijdragen van hen, die hij gewonnen heeft, onmiddelijk aan de A op. H Ik heb gehoord (als het onjuist is, laat 'k het voor rekening van den zegger) dat er op deze wijze f 60.000 voor de bizondere school is bijeen gebracht. Men zou 't ook zóó kunnen inrichten, dat er verschillende A's waren. Zou 't bijv. met de waardigheid van zulk een commissie van bijstand strijden, zoo de verschillende leden zich met 't initiatief tot zulk een collecte belastten? Door op verschillende plaatsen A's te hebben». bijv. in Zuid- zoowel als in Noord-Xederland, zoude de zaak grootere uitgebreidheid kunnen krijgen. Ik vrees wel dat mijn denkbeeld als dwaas en onuitvoerbaar zal beschouwd worden; dwaas om dat het geheel afwijkt van de wijze waarop men gewoon is voor dergelijke doeleinden geJd te ver zamelen, (of ten minste commissies daarvoor te benoemen) onuitvoerbaar omdat er niets verve lender is en minder staat dan bij guldens of kwartjes geld bijeen te krijgen en zich daarvoor moeite te geven. Mocht hot echter aan een hunner, wier initiatief een spoorslag zou zijn ter bereiking van hot doel, niet geheel onuitvoerbaar voorkomen, dan zoude hij hierdoor ook aan hen, wier hart warm klopt voor hunne natie on hunne taal, maar wier sym pathie zich niet in groote gaven kan uiten, de gelegenheid om een steentje aan te dragen tor voltooiing van het grootsche gebouw van den grijzen, den onvermoeiden, den talcntvollen architect pro fessor Matthys de Vries. U zeer dank zeggende, geachte Redacteur, voor de plaatsing dezer regelen, heb ik de eer mij te noemen Uw Dw. Dn. 19 September 1887. E. B. Mijnheer de lle'Jucteur f Ik dweep met, het Woordenboek. Ik dweepte er reeds mede vóór ik Prof. de Vries de beteekcnis van dat Boek der Boeken nog eens, met zoo veel vuur, lieb hooren verhalen. En dat zegt veel want mcnschen, die nu niet in een toast aan tafel of in een speech op ecu congres, maar zoo dood eenvoudig, volkomen nuchter en geheel alleen, met enthousiasme aan ecu Woordenboek denken, zijn zeldzaam! Maar van hoeveel geestdrift ook vervuld, ik kau nog maar niet in de stemming komcu van den Nieuwer Amstclschen gemeente raad, die dadelijk de bron deed ruischelen eu een gouden regen op de modernste aller Danae's ucdcrdalen. Wij weten toch dat voor elke aflevering de Ned. Regeeriug f 1000 en de Belgische llegcering f 500 geeft. Dat is dus f 1500 vast. Vervolgens zijn er zeker eenige duizenden inteckenarcn op het Woor denboek in Noord en Zuid. Zoo zal er dus voor elke aflevering nu reeds pi. m. f3000 beschikbaar moeten zijn; immers de uitgever zal wel niet minder honorarium geven dan de beide koning rijken der Nederlanden te samen. Eu kan uu voor dat geld niet naast den ijverigen eu krachtigeu hoogleeraar een tweede-man gevonden worden, die onder zijn Icidiug de gereed Ijggcnde bouwstoffen bewerkt ? Dat men hulp vraagt voor het Woordenboek, uitstekend. Maar dat dan ook volledige inlichtingen worden verstrekt omtrent den flnancieelen toestand der onderneming. Hoogachtend, Uw Dm. Dr. 'sHage, 20 Sept. 1887. A. Z. IN MEMORIAM. A. L. G. BOSBOOM?TOUSSAINT. Vrij wilde ikzijn!" *) 'tKlonk fier uit vrouwenmond. Een koninklijke ziel was haar gegeven, Groot voelde zij, groot wist zij weer te geven, Wat voor haar ook in volle klaarheid stond. En sterk en rustig in die vrijheid bond Ze een strijdaan tegen lauwheid, half heid.-Streven Naar kloekheid leerde zij, en deed herleven Het voorgeslacht, dat kloeke daan bestond. t Word groot!" ruischt uit de blaan door haar beschreven; Wees kloek; aanvaard den roem van 't grootsch verleden; ,J)je roem, mijn volk, tane in uw handen niet!" In 't hart uws volks blijf, hooge Vrouwe, leven ; Maak helder hoofd en buk, maak vast zijn schreden; <3tij zult het: groote dooden sterven^siet! MAKIE BODDAEKT. *) In hare voorrede bij de volksuitgave van den Delftschen Wonderdokter". VARIA. ' De heer Michotte uit Brussel, vroeger een groot vriend van Rossini, houdt zich tegenwoordig on ledig met net schrijven eener biographie, hem in der tijd door Rossini zelven in de pen gegeven. Juist verscheen het tweede deel van dit werk in de FanfüUa detla JDomenica te Rome. Hoe terughoudend Rossini zich ook tegenover de meeste menschen hield, hij maakte een uitzondering met den toenmaals jeugdigen Mi chotte, voor wien hij een bijzondere voorliefde en vriendschap koesterde; en gedurende de veelvul dige wandelingen, welke zij te zamen in^het Bois de Boulogne te Parijs deden, was Rossini gewoon zijn jongen vriend allerlei bekentenissen te doen en voorvallen uit zijn leven te vertellen. Eiken avond hield Michotte getrouw aanteekening van hetgeen de meester hem had medegedeeld. En toen nu onlangs het stoffelijk overschot van Ros sini, dat zoo lang in Fransche aarde rustte, naar Santa-Croce te Florence word overgebracht, be sloot hij deze gesprekken met den meester aan de vergetelheid te ontrukken en in druk uit te geven. Een dezer gesprekken had plaats in den winter vóór het jaar van zijn overlijden, en liep daar over, dat Rossini na het vervaardigen van zijn Guillaume Teil" en ten gevolge van zekere vooroordeelen van het publiek allen lust tot componeeren verloren had. Hij sprak over den gespannen toestand waarin hij gedurende de compositie van dat werk verkeerd had, on zeide ongeveer het volgende: Aan allen die de praatjes aangaande mijn kalmte en onverschilligheid wat de kunst betreft verzonnen hebben, kunt gij zeg gen: dat, bestond er een wet, welke den componisten gebood, op straffe van den naam van artist te verbeuren, voortdurend vol geestdrift en opge wondenheid tegenover vroegere werken te staan, ik mij toch nooit aan zulk een wet zou onder werpen. God weet dat ik vroeger in de dagen toen ik van stad tot stad trok ook met lust en vlijt arbeidde, want ik was gedwongen in Italiëonge veer vijf werken per jaar te leveren. Ik schreef vlug, want het viel mij niet moeilijk mijn gedachten van het eene onderwerp naar het andere te verplaatsen, on daar bij toch helder en duidelijk te blijven. De Barbier de Séville" was in 13 dagen gereed. Voor mijn andere Italiaansehe opera's had ik zelden meer tijd dan een maand noodig. Voor Semiramis" gebruikte ik 33 dagen. Aan Guillaume Teil" werkte ik vijf maanden, en dat vind ik erg lang. Deze opera componeerde ik in l'etit Boug" de villa van mijn vriend Aguado. Het was daar een prettig vroolijk leventje en ik was een hartstochtelijk hengelaar dit is ook de oorzaak van de mindere regelmatig heid in dit werk. Ik herinner mij onder anderen, dat ik de scène der zameuzwering op een morgen, al wachtend tot er een visch aan den haak zou komen, geheel in mijn hoofd uitwerkte. Op eens ontdekte ik dat, terwijl ik mij met Arnold en Geslcr bezig hield, een grooto karpcr mij den hengel uit de hand had gerukt. Ik heb meestal staande voor een schrijftafel gewerkt en geen piano bevond zich ooit in inijn nabijheid. Groote hemel... een piano. Do onmiddelijko nabijheid van dat instrument is een plaag voor alle componisten in het algemeen en voor theatercomponisten in 't bij zonder. Ik kende vroeger menig ongelukkige die als aan zijn piano was vastgegroeid, zooals bijv. die goede Bcllini... en dan mijn arme Meijerbeer,dic drie vierde van zijn leven voor de piano doorbracht. En het was niet noodig geweest, want zonder dat had hij ideeën genoeg. Maar dit was nu eenmaal zoo'n gewoonte van hem geworden, die hij begonnen had om zijn virtuositeit als pianist te onderhouden. Hij had geen vertrouwen in zijn eigen scheppingen, alvorens die duizendmaal op de piano herhaald te hebben. Dit neemt niet weg, dat hij grooto werken tot stand heeft gebracht, maar tot welk oen prijs! Wat Meijerbeer aangaat mogen boozc tongen daarover spreken, zooals zij verkiezen, maar hij on ik droegen elkander een hartelijke genegenheid toe. Behalve over de piano hadden wij nooit verschil; maar den eersten dag dat ik hem in Venetiëleerde kennen, verweet ik hem zijn piano-manie: Wat zal ik er aan doen?" antwoordde hij, ik heb behoefte aan opwinding, en do piano oefent een prikkelenden invloed op mij uit." Hot is mij nooit gelukt hem aan 't ver stand te brengen, dat hij genoeg genie bezat om dezen prikkel te kunnen ontberen. Bij I'leyel had hij een kleine platte piano laten maken, met slechts weinig octaven, die hij overal op reis met zich mee voerde. Zoo sleepte mjjn arme vriend zijn leven lang een ware foltermachine achter zich aan, en daardoor ontstond bij hem onbewust het wantrouwen in zijn eigen scheppingen. Ik herhaal nogmaals: dat een ieder zich hoede voor de piano! BÜdit instrument te componeeren, ia even ver velend als vermoeiend, even gevaarlek als ont zenuwend." De beioemde Opstenrijksche Afrika-reiziger, dn Holub, is met zy'n echtgenoote Maandag il. t Hamburg aangekomen, na vier jaren in ZuidAfrika te hebben doorgebracht, waar zij aan de grootste gevaren en ontberingen zijn blootgesteld geweest. Een medewerker van de Hamburger Correspondens had een onderhoud met dr. Holub, waarin deze op aanschouwelijke wijze zijn weder varen schetste. Nadat hij reeds eenmaal, van 1872 tot 1879, in Zuid-Afrika vertoefd had en in de Diamantvelden van Kimberley eee aanzienlijk vermogen had ver worven, ondernam hij vier jaar geleden, vergezeld van zijn jonge gade en vijf beproefde Oostenrijksche soldaten, zijn tweede groote reis, waaraan lüj niet alleen zijn eigen vermogen geheel ten offer bracht, maar ook de aanzienlijke geschenken en gaven van Keizer Frans Jozef en zijn Weener vrienden besteedde. Op deze reis drong hij tot op plaatsen door, die geen ander reiziger voor hem nog had betreden van het Zuiden uit, door hat land van Matako en Maschulukumht tot dicht aan het Bangweolsmeer en weldra zal dan ook de ' kaart van Afrika op de aldaar nog witgebleven plaatsen van namen en aanwijzingen voorzien worden. De voornaamste zwarigheid aan zijn tocht verbonden en welke dezen in een zeker opzicht verre boven de beroemde expedities van Stanley verheft, was daarin gelegen, dat hij met z\jn klein geleide een gebied moest erkennen dat uit een territoriaal oogpunt in de kleinst mogelijke afdeelingen gesplitst was. Terwijl Stanley in 1876 een talrijk, hem tot liet einde der reis trouw gebleven, reisgeleide uit Zanzibar medenam, waagden zich de dragers door Holub gehuurd niet verder dan tot de grenzen der volgende hoofdplaats, zoodat hij nooit eeu geordende troep inlandsche man schappen aan zich kan verbinden, maar lederen dag weer op nieuw hetzelfde vraagstuk had op te lossen. Dat Holub trouwens zoo diep in die streken kon doordringen (hij is 316 Engelsche mijlen noordwaarts gereisd, dwars ?? door wilde volksstammen hem, die nog nooit een blanke hadden aanschouwd) had hij slechts aan zijn hoe danigheid van geneesheer te danken, die hem dagelijks de gelegenheid aanbood de inlanders met zijn middelen te hulp te komen, zoodat hij in hun oogen voor een gevreesden toovenaar doorging. Ook zijn vrouw werd met een eerbiedig ontzag door hen aangezien. Menigmaal was zij het, die, door geweren van haar echtgenoot en zijn bedienden beschermd, de onderhandelingen ten opzichte van dragers en levensmiddelen voer de en eens zelfs kon zij zich niet dan met groote moeite aan de eer onttrekken tot koningin te wor den uitgeroepen. Steeds had de expeditie met de grootste moeielijkhctlen en een voortdurende onzekerheid te kampen; menigen nacht moesten de mannen, hun geladen geweren in de hand, de kleine legerplaats tegen de hen omringende vij andig gezinden Maschukulumben bewaken; zware aanvallen van koorts wierpen de mannen en ten slotte ook Mevrouw Holub op het ziekbed, en eens vond Holub, alleen op een expeditie uitge gaan, bij zijn terugkomst zijn legerplaats geplun derd, zijn bedienden verdreven en al zijn verza melingen en dagboeken verloren. En nochtans heeft het moedig echtpaar, door koortsen verzwakt, met gewonde voeten, zonder voedsel, aan alle govaren blootgesteld, door diepe moerassen den weg naar den beschermenden Traansvaal ternggemaakt, en niet alleen zichzelven gered, maar ook een rijke verzameling voortbrengselen uit het dieren-, planten- en delfstoflenrijk medegebracht, zooals men die tot dusverre in Europa nog niet gekend heeft. In het jaar 1889 denkt Holub zijne in 154 kisten bewaarde verzameling te ordenen en een tentoonstelling te Weenen te organiseeren. Een groot aantal zijner belangwekkende schetsen en teekeningen zullen dan in de Illustr. Ztg." en in de Graphic" verschijnen en zijn in drie deelcn vervatte reisbeschrijving zal zoo spoedig mogelijk door hem in hot licht worden gegeven. Bijzonderheden omtrent Mozart. Nu het eeuw feest van de eerste, opvoering van den Don Juan in de kunstwereld de algemcene aandacht trekt, is het niet van belang ontbloot, een blik te werpen in het verledenc, de omstandigheden na te gaan onder welke de onsterfelijke meester geloefd heeft en zooals zich die weerspiegelen in een brief.dion Mozart in het najaar vanl787,dus juist honderd jaren geledon, uit Weenen aan zijn zus ter schreef. Daarin staat o, a. te lezen : De keizer heeft mij tot hofmuziekant aangesteld, de benoeming is officieel geschied, doch slechts met een toelage van 800 gulden. Er is echter nie mand aan het hof die zooveel heeft," enz. In een vrocgeren brief aan zijn vader lezen wij : Ik hob hier de beste relatiën dien men zich denken kan, ben overal zeer gezien en bemind, men over stelpt mij met ccrbewijzingen, ik ben goed be taald bovendien, en ik zou in balzburg naar 400 gulden smachten ?" De oude papa Mozart die zijn zoon in Weenen bezoekt, schrijtt op zijn beurt naar Salzburg : Ik geloof dat Wolfgang wanneer hij geen schulden te betalen heeft, thans 2000 gulden in do bank kan brengen ; daar is zijn geld goed bewaard. Kort daarop werd Mo zart bovendien tot Domkapelmeester aangesteld, met al de emolumenten die van oudsher aan deze betrekking verbonden waren. Men ziet dus dat de algemeen verspreide meening, als zou de groote moester te Weenen zonder betrekking of middelen valt bestaan gebleven zijn, op een dwaling berust. Mozart is vier jaren lang in derdaad hof-componist geweest en wel met een grooter inkomen dan al de andere aan. hot hof verbonden virtuozen ontvingen, In engeron zoowel als in ruimcren zin werd hij hoog geschat on vereerd on de waarde zijner scheppin gen werd algemeen erkend. Nochthans bleef hij zooals wij uit andere zijnor brieven weten, niet geheel voor ruateriecle zorgen bewaard en waren zijn tijdgenootcn er verre van af, het genie van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl