Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMEK, WEEKBLAD VOOB NEDERLAND.
No.536.
t? '"
l>"
PS,
k 51
;
Demonstratie weinig ingenomen, omdat zij het
«ntijdige daarvan- inzagen en liever door eene
eoalitie met de vreesachtige en de aarzelende
jepublikeinen eene betere toekomst wilden
Worbereiden. De bonapartisten eindelijk
waren woedend, omdat de graaf van Parijs
,!tun den wind uit de zeilen trachtte te nemen,
Toch gaf het manifest stof tot velerlei
bedjsrekingen, en deed het den indruk, door het
militair vertoon der laatste weken gemaakt,
Mna vergeten.
Het moet eene teleurstellende gedachte voor
«ten graaf van Parijs zijn, dat zijne zorgvul
dig bestudeerde woorden op hun beurt in het
?rergeetboek zijn geraakt door den
kwajongensatreek van een vijftienjarigen knaap, en de
al te groote Strammheit van een Duitsch ge
meen soldaat. De toekomstige Philippe VII
Is naar den achtergrond gedrongen door den
jongenheer SchnaebeW en door Kichard
KaufBtann.
Het Schnaebele-incident behoort al weder
tot de geschiedenis, maar het droevige voorval
bij Rapn-la-Plaine zal aan. de Fransche en
ie Duitsche regeering nog menig uur van
Hoofdbreken kosten. Waarschijnlijk zal de
Duitsche regeering tot het aanbieden van
Terontschuldigingen moeten overgaan: wat
ten minste tot nu toe van de toedracht der
laak bekend is, wettigt de onderstelling, dat
iet ongelijk aan hare zijde is, voor zoover zij
aansprakelijk is voor de noodlottige vergis
singen van hare al te ijverige ondergeschikte
ambtenaren. Maar het feit, dat de kogel
?*an een Duitseh soldaat onschuldig Fransch
Bloed heeft doen vloeien, ' zal niet licht
worden vergeten, en het zal, welke ook
den afloop van het tegenwoordige incident
" moge zijn, de spanning aan de
Fransch?Jhutsche grens ontzaglijk doen toenemen. De
fc&lme houding van de pers, ook van de
«fficieuse bladen in de beide landen, bevestigt
iket vermoeden, dat het incident op dit
oogenUik zoowel aan de regeering te Berlijn als
aan die te Parijs hoogst onwelkom is. Men
kan aan hare vredelievende bedoelingen geloof
riaan, maar men moet daarbij den wensch
Bitspreken, dat zij het »handel naar mijn
woorden en niet naar mijn werken" wat min
der in toepassing brachten. De reeks der
grensconflicten wordt bedenkelijk groot en
aelfs het onbeduidendste geschil verkrijgt eene
onevenredige, abnormale beteekenis.
Terwijl deRomeinsche Senaat beraadslaagde,
ging Saguntum onder; maar terwijl de
Eurojreesche mogendheden nota's wisselen, is vorst
Serdinand van Bulgarije bezig, zijn gezag te
Bevestigen, Met allen eerbied voor zijne nog
jonge vorstelijke waardigheid mag men hem
vergelijken met den derden hond, die met het
Huif je wegliep. Dat hij, of liever zijne
regeeng, hierbij eenigszins cynisch te werk gaat
aai op den loop der verkiezingen en de stemming
der bevolking soms op zeer onzachte, met
«aze Westersche begrippen weinig strookende
wijae invloed tracht te oefenen, wie zal het
wraken ? De Bulgaren bezitten zeker vele goede
eigenschappen, maar de minder goede hebben
ich onder Rusland's knellende voogdij sterk
«ntwikkeld, en naar het schijnt kon de
verlokifende invloed van den Russischen roebel, als er
aast bij het werk is, slechts door den
knupjelstok der regeeriiig, het argumentwn
bacumiuni, met goed gevolg worden bestreden.
Wie in dien strijd de overhand zal behouden,
moet bij de verkiezingen blijken. Het is te
open, dat het de regeering is, omdat deze
de lieden op haar hand heeft, die zich door
den stok geen vrees laten aanjagen en door
den roebel niet laten omkoopen.
De Bulgaarsche quaestie is, zooals de Duit
sche naburen plegen te zeggen im
Versumpfm". Rusland zal zich wel wachten, het
«waard uit de schede te trekken, zoolang de
spanning tusBchen Duitschland en Frankrijk
Biet tot eene uitbarsting heeft geleid. Het
vergenoegt zich met pressie uit te oefenen op
den Sultan, en de ongelukkige beheerscher
der geloovigen doorleeft menig moeieliik
?ogenblik. Maar de Porte is aan diplomatieke
fressie gewend, en paart aan hoogst beleefde
Tormen in allervriendelijkste betuigingen
mn instemming eene onverzettelijkheid, die
bewonderenswaardig zou wezen, indien deze
aneesterlijke werkeloosheid niet het gevolg was
an volslagen onmacht, en van het bewust
zijn, dat elk krachtig optreden harerzijds
slechts aan hare vijanden ten goede komt.
Als de Turken vechten, komt hun dit op
«enige provinciën te staan, om het even of
ffltj, winnen of verliezen. Daarenboven kost
rechten geld, en van dit artikel is men te
Constantinopel altijd slecht voorzien. En
daarom bepaalt men zich wijselijk tot diplo
matieke schermutselingen. De Sultan zeiidt
- geen leger naar Oost-Roemelië, maar nota's
*n voorstellen te kust en te keur naar S t.
Petersburg. Hij is bereid om twee, drie,
zelfs zeven commissarissen te benoemen of
Jte laten benoemen voor de regeling der
Bulgaarsche aangelegenheden, als de groote
mogendheden hot maar eens kunnen worden
»ver de wijze, waarop die regeling moet ge
schieden. \Velk een genot moet het voor de
Turksche diplomaten zijn, die fraaie
volzinBen over de eenstemmigheid van het
Eurogeesch concert neer te schrijven ! Ongetwijfeld
fiebben zij hun la Foiitaine bestudeerd en
»jn het met den f'abeldichter eens:
Ainsi dans les dangers qui nous suivent
en croupe,
Le doux paiier ne nuit de rien.
E. D. PIJZEL.
Uit Parijs.
En joiiant du mirliton,
En jouant du mirliton! ..
Dat refrein weerklonk dag aan dag gedurende
3e geheele maand September" van Parijs tot
Saintffloud en van Saint-Cloud tot Parijs in den
geibkkigen tijd, dat men Paulus nog niet had
uitgevonden. Het was een door en door goedig
refrein en het vroolijke liedje was dood onschuldig.
Maar nu is dat alles anders geworden. Het
vroeger zoo bekende lied is in vergetelheid ge
raakt en het instrument, waaraan het gewijd was,
totaal in onbruik gekomen. Dat is jammer, waijfc.
ik mocht dien mirJiton van vroeger wel.
Hij heeft het zeker opgegeven, omdat hij zich
met in staat gevoelde de concurrentie vol te
houden tegen de poésie decadente et
instrumentiste", die tegenwoordig in eere is. Maar hij
heeft daarmede verkeerd gedaan, want hij had
boven deze poëzie onbetwistbaar veel voor. Hij
maakte den indruk \an te weten wat hij wou
zeggen en men begreep hem bijna altijd. Ook
was hij eenvoudig in zijn opschriften. Ik herinner
mij, een mirliton bezeten te hebben, waarop ik
met eenige bewondering, het volgende devies
vond geschreven:
Vons ternuez, Clarisse:
Que Ie bon Dieu vons bénisse!
Alle syniboliques of symbolistes zonden het, zelfs
al brachten zij hun gansche mengelmoes van
décadences bij elkaar, nimmer tot zulk een glas
heldere duidelijkheid kunnen brengen. Dit belette
evenwel niet, dat de mirliton het soms tot een
hoogte van sentimentaliteit kon brengen, die men
van hem allerminst zou hebben verwacht. Aan
hem toch danken wij b.v. dit niet minder merk
waardig distichon:
O mon ange, dans les amowrs,
Les belles nuits so.nt les beaux jours.
Meer dan een lyrische dichter in deze wereld
zou op dezen kreet des harten niet zijn gekomen.
En toch is het een feit, dat het met den
mirliton gedaan is of, zoo hij nog bestaat, dan
is het niet der moeite waard er over te spreken.
Op de kermis te Saint-Cloud, waar ik ouder ge
woonte den vorigen Zondag een kijkje ben gaan
nemen, vond ik slechts n kraam meer aan den
ouden eeredienst van den mirliton gewijd. Zij
maakte op mij den indruk van een anachronisme.
Op deze wijze gaan in Frankrijk de meest
eerwaardige instellingen voorbij. Maar eigenlijk
gezegd, is het toch meer een verplaatsing dan
een opheffing, want de mirlitonnade kan men
buiten de plek, waar zij het leven ontving, zoo
' wat overal terug vinden. Mirlitonnades op rijm
in de min of meer komische liedjes der caf
sconcerts, in de libretto's der opera's en in de
dichterlijke ontboezemingen onzer jeugdige barden.
Mirlitonnades in proza in de redevoeringen van
onze honorables
De mirliton is dood, leve de mirliton!
Dezer dagen is te Versailles in alle stilte een
man gestorven, wiens vaderlandsliefde hem van
een bescheiden procureur tot een held had ge
maakt. M. Rameau heeft een bijna tragische rol
gespeeld in het ongeluksjaar 1870. Hij was maire
van Versailles op het oogenblik, dat de Duitsche
legerbenden zich meester maakten van de stad,
waar de Koning van Pruissen zich in het paleis
van Lodewijk XIV tot Keizer liet uitroepen,
Gij kunt u gemakkelijk voorstellen, dat zijn
taak verre van licht mocht heeten, dat de ver
houdingen met den dag meer moeilijkheden
opleverden en een dreigend zwaard steeds boven
het hoofd hing van hem, wiens roeping het was
de belangen der overwonnenen te behartigen
tegenover de vele eischen der overwinnaars. Meer
dan eens verkeerde M. Rameau ernstig in gevaar.
Hy stelde zich steeds op de bres mot een een
voud, die aan zijn zelfopofferende toewijding nog
meer waarde bijzette.
M. de Bismarck, die zijn monschen kende, zoide
op zekeren dag toi hem: Mijnheer de maire,
ik zal u niet vergeten. Ik zou er trotsch op
wezen u tot landgenoot te hebben." Wat evenwel
niet verhinderde, dat toen er den volgenden dag
opnieuw een conflict uitbrak, Bismarck lachend
hem toevoegde: Mijnheer de maire, hot is
waarlijk mijn schuld niet. Wij zijn nu eenmaal
gedwongen elkaar te verafschuwen in weerwil
onzer wcderzijdsche achting." Een anderen keer
weigerde M. Rameau op zeer waardige wijzo een
rechtstreeksche uitnoodiging van don Duitschen
Keizer om een gala-diner to komen bijwonen.
Hij antwoordde met een kort briefje, welks inhoud
door droefgeestige fierheid uitmuntte en aldus
begon: Sire, op dit oogenblik is feestvieren
onmogelijk voor een rechtgeaard Franschman."
Zeker zou M. Rameau vorbaasd hebben opge
keken, als men hem een jaar of drie te voren,
toen niemand nog aan een oorlog, veel minder
nog aan een inval dacht, gezegd had, dat hij aan
dat zoo verschrikkelijk drama een werkzaam aan
deel zou nemen; dat bij, nederige aarden pot,
don schok zou hebben te weerstaan van den
ijzeren pot; dat hij geroepen zou worden een
moed aan den dag to leggen, die steeds samen
moest gaan met groote tegenwoordigheid van
geest en dat hij geschiedenis zou maken, hij, die
tot op dien tijd too niet anders had gedaan dan
gezegeld papier met inkt te bekladden.
De omstandigheden maken den mensch. Het
geval van M. Rameau is er weer een bewijs te
meer van.
Onder de nieuwtjes, die meer gefluisterd dan
openlijk rond gebazuind worden, behoort do aan
kondiging van ' een proces tot echtscheiding, dat
naar het zich laat aanzien nog al eenig gerucht
zal maken. Hot betreft Thérósa. Waarom zoudon
we haar naam niet noemen, waar andoren dat
reeds zonder omwegen hebben gedaan? Zij wil
zich laten scholden van haar man, M. Donval,
die. na als tooneelspclcr het vrij wel afgelegd te
hebben, directeur was van het Alcazar, toon de
populaire diva haar lust niet langer kon bedwin
gen om weder op de planken to verschijnen.
Dat is woer een geschikte aanleiding om hot
thema van de huwelijken in do tooneelworeld nog
eens op de proppen te brengen.
Het moet wel gezegd worden, dat men met
cijfers het snelst tot de oplossing dezer strijdvraag
zal geraken. Een statisticus heeft uitgerekend
ik geef u zijne berekeningen voor hetgeen zo zijn
dat in alle andere standen der maatschappij
de verhouding van de gelukkige huwelijken twaalf
percent bedraagt. Nog eens, ik sta volstrekt niet
in voor do juistheid van deze zeer bedroevende
cijfers. Maar, als men dien zelfden cijferaar mag
gelooven, zou de verhouding van de gelukkige
huwelijken in de tooneelwereld dalen tot slechts
drie percent. Als de berekening dezer proporties
juist is, dan wordt elke daaraan toegevoegde
commentaar volmaakt overbodig.
Wat meer bijzonder Thérésa betreft, heb ik het
altijd vreemd gevonden, dat zij zich onder het
huwebjksjuk heeft gebogen. Voor zoover men daar
over kon oordeelen, had z\j een onafhankelijkheid
van karakter en een oorspronkelijkheid van natuur,
die al heel weinig schenen te rijmen met het leven
aan den huiselijken haard. Zij scheen geschapen
om een aanschouwelijke voorstelling te geven van
de vrije vrouw in de vrije kunst. Bovendien zal
voor iedere artiste, die kennis heeft gemaakt met
het succes, onverschillig hoe ver zij het gebracht
heeft, het publiek de eenig ware echtgenoot blijven.
Alweder valt er een vervalsching op het gebied
der openbare schilderkunst te vermelden.
Ik spreek van openbare schilderkunst, omdat
dit doek op onbeschaamde wijze was uitge
stald met de handteekening van Lansyer er op
in den winkel van een kunstkooper. De schil
der, dien men gewaarschuwd had, maakte Mijn
heer de commissaris met de zaak bekend en
deze stelde een onderzoek in. Hier begint het
geval een episch tintje te krijgen. De commis
saris aan 't vragen : Gij weet toch, dat dit
schilderij een namaaksel is ? O, dat is heel
wel mogelijk, maar mijn schuld is het niet.
Waarom verkoopt ge het dan als een echten
Lansyer ? Wel, omdat ik het daarvoor gekocht
heb ootf. Waar ? van wien ? De koopman geeft
een adres op, en de commissaris op een drafje
daarheen. Hebt gij aan monsieur X... een
valschen Lansyer verkocht ? Wat blieft u ? De
ander wist er niets meer van of deed althans als
of hy er zich niets van herinnerde. Hoe komt ge
aan dat schilderij? O, bedoelt ge een schil
derij ? Ja zeker... een vervalscht doek, dat
Monsieur X. .. Wacht even... nu herinner ik
't mij... dat had ilc gekocht op de
Hammenkermis.
Dit merkwaardig antwoord opent voor den
kunsthandel een nieuw en ruim verschiet. Wie
had ooit gedacht, dat de welbekende
Hammenkermis ook al voor zulke operaties zou kunnen
dienep en zijn vroolijke bezoekers des avonds
tehuis zouden kunnen komen met drie hammen,
een dozijn worstjes, een landschap en een his
toriestuk ?
En toch schijnt dat te kunnen gebeuren.
Die Hammen-kermis waar men kunst
voorwerpen tegelijk met varkensvleesch verkoopt
brengt weder den lezer terug met een
behendigen zwaai terug tot de kermis van Saint-Cloud.
Ditmaal heb- ik daar twee moppen opgedaan, die
ik voor u bewaard heb.
De eerste: aan de deur der tent van een
Rifmensch. De paljas is aan 't opsnijden en zegt
met de grootste deftigheid: Dames en heeren,
het sujet, dat wij u vertoonen is niot maar een
geraamte, maar een geraamte uit pure toewijding;
want als hij er zoo akelig uitziet, als gij daar
binnen hem kunt aanschouwen, dan komt dit
alleen hierdoor, dat hij zich ter wille zijner fa
milie tot zulk een rif heeft gemaakt."
De tweede vondst: een tentje waar te zien is:
een dame die, aldus luidt het opschrift, voor
de eerste maal somnambule is en tegelijkertijd uit
munt door kolossalen lichaamsbouw. Boven het
tentje een groot dook, waarop deze kostelijke
annonce : A L'Alliance du F luide et du Solide !!
A. 15.
Uit het Haagje.
Terwijl de Nederlandsche zomerzon zich in
hcrfstzon hoeft omgewandcld. ...
Ik geloof dat ik me hier vergis; maar een ver
blijf van drie dagen te Amsterdam al heeft het
uitsluitend ten doel het behartigen onzer taal- en
letterkundige belangen is voldoende om een
Nederlander half te vorduitschen. We behoeven
onze jongelui wezenlijk niet meer naar
Duitsehland te zenden om zich gemeenzaam met de
Duitsche taal te maken; dat kunnen ze nergens
beter dan in do hoofdstad van Nederland.
Nu dan, ik wilde zeggen, dat nu we van don
zomer in den herfst zijn geraakt en zoetjes-aan
naar den winter sukkelen, we met dankbaarheid
terugzien op al bet goede in het afgeloopen fraaie
seizoen genoten.
Als ik spreek van fraai" seizoen, dan is dat
volstrekt geen hatelijkhcid aan 't adres van onzen
Nederlandschen zomer, want het feit, dat ik zelf,
ik, die tot u spreek, ik, die bijna eiken avond
naar Scheveningen heentoog, in don loop des
zomers tweemaal oen ganschen avond heb buiten
gezeten, zonder behoefte aan een overjas te ge
voelen, dat feit is, dunkt mij, welsprekend ge
noeg. Ja, tweemaal; 't komt adders om de
twee jaren maar eens voor. Zulk een bui
tenkansje geeft stof tot dankbaarheid, inder
daad. En dan ben ik ook erkentelijk voor de
heuschc bejegening gedurende het seizoen aan
het Kurhaus ondervonden. De directeur-generaal
heeft geen enkelen keer termen gelieven te vinden
om mij van de trappen van het bordes te laten
werpen, en daarvoor breng ik hem mijn weige
meenden dank. Hij had me anders die eer wel
eens kunnen doen te beurt vallen, want ik herinner
me, dat ik op een concert-avond me eens heb
verzet tegen een der heeren bedienden, die een
of twee kwartjes van een heer had gekregen om
ergens iemand een stoel onder het zitvlak weg te
trekken, als er nergens een vacant was, welke
heer bediende mij dat koopje wilde leveren.
Ik was even opgestaan, had me even omgedraaid
en daar zie ik den wit-goschorten heer de hand
op mijn tijdelijk eigendom leggen. Maar hij kreeg
het niet, ik laat me evenmin mijn kaas van
het brood als mijn stoel onder mijn zitgedeelte
weghalen. Goed echter dat de directeur-generaal
't niet zag, anders was ik gegaan met zang -en
dans als een heer, maar niet zoo deftig. Ik zou
't ook niet eens durven vertellen, als 't seizoen
niet verstreken was. Zo kunnen me nu daar ginds
niets meer maken en een bewustzijn als dit ver
hoogt iemands moed in zeldzame mate. Ik zou nu
zelfs nog meer van die inrichting
zeebad-Schevenmgen durven zeggen, wat ik anders liefst voor
me zou houden, maar dat zou niet veel mooier
zijn dan den dooden leeuw schoppen, en aan die
majesteitschennis wil ik me niet schuldig maken.
Ja, die pret hebben we al weer gehad, ik
bedoel, de zomerpret, en hoewel ik niet sentimen
teel ben ik ben 't wel geweest, maar 't is,
nelaas, al een heel tijdje geleden zie ik toch
met een zeker cholamelisch daar heb je weer
zoo'n Duitsch woord ik wil zeggen met zeker
melancholisch gevoel, dat me aan mijn jeugd her
innert, op den afgeloopen zomer terug.
't Is waar, op 'toogenblik dat ik dit schryf,
hebben we nog te goed het afscheidsconcert van
professor Mannstadt, maar als ge dit leest, nuja
beste vriend, behoort dat concert ook al tot de
geschiedenis. En dan hebben we nog te goed de
tot den 8n October verlengde Seinpost-genoegens,
eindigende bij voldoende inteekening met
een Groot Bal, in toilet de ville. Als er soms
en fout in het Fransch voorkomt, is ze niet van
mij, maar van do advertentie. En als dat achter
den rug is, helaas! blijft ons niets meer over
dan de herinnering aan onzen lieven zomer met
de lieve zomer-toiletjes aan het strand en in
't Bosch.
En van 't Bosch gesproken, daar gaan ze
mij de tent voor den grond gooien om er... wat
nieuws voor in de plaats te zetten. Ja, zie-je, dat
doet me toch weemoedig aan. Die oude tent, ze
was wel onbruikbaar voor 't geval dat er een re
genbui kwam opzetten, maar ze had toch zooveel
goeds, dat ze ons toezond in den vorm van
kokende theeketels, warme glazen bier en koude
dito grog. En wat moeten zij niet gevoelen, die
Witte-Sociëteitsleden, welke ten aanschouwo van
die oude tent, het allereerst kennis maakten met
hun vrouw en zulke leden zijn er bepaald,
daar kunt ge zeker van zijn die daar, in 't
gezicht der oude tent, de zielsgeliefde voor 't
allereerst het hof maakten en zoo gelukkig waren
fiat op het request te krijgen ?
Me dunkt, als ik in dat geval verkeerde, ging
ik naar die oude tent, terwijl ze aan 't afbreken
zijn, om op haar dierbare puinhoopen een robbertje
te weenen en daarna met mijn zakken vol steenen,
als zoo vele herinneringen, naar huis terug te
keeren. Ja, dat zou ik doen, maar ik heb er noch
mijn vromv voor 't eerst ontmoet, noch een mijner
dochters aan den man kunnen brengen, dus zal
ik me aan die sentimentaliteit niet overgeven en
het "Wandalen-werk rustig zijn gang laten gaan,
in de hoop van het eerstvolgend seizoen te worden
verrast met een spiksplinternieuw gebouw, in de
plaats der oude tent, een gebouw in den Neder
landschen renaissance-stijl, als 't eenigszins mogelijk
is. Mij dunkt, dat zou zoo goed passen bij die
oude eerwaardige hoornen in 't rond. Nu, als de
heer do Stuers in 't geval geraadpleegd wordt, is
er wel kans op. Ik hoop w een volgenden keer te
kunnen zeggen hoe 't gebouw 4kr ongeveer zal
uitzien, thans moet ik mij excuseeren uithoofde
van onwetendheid.
Men heeft indertijd, langs den gewonen prijs
vraag-weg, bouw-ontwerpen verzameld en ik meen.
me te herinneren, dat er geen enkel goed werd
gekeurd, namelijk door de regeering, die er onge
lukkigerwijze een woordje in mee te praten had,
omdat ze aan de Sociëteit een stukje bosch zou
afstaan, als men nu maar van die ingekomen
ontwerpen geen mixtum compositum gaat maken,
dan is 't mogelijk dat we een ordentelijk geheel
krijgen altijd in renaissance-stijl, hè'? Zonder
dat, geen vreugde in 't bosch!
Van renaissance-stijl gesproken, denk ik eens
klaps terug aan mijn uitstapje naar Amsterdam,
in mijn hoedanigheid van Nederlandsen'geleerde
een titel dien ik me voor die gelegenheid heb
aangeschaft voor den modieken prijs van n kop
stuk en ik verplaats me in mijn gedachten op
het 17e ccuwsch marktplein, dat veel aantrek
kelijks voor me had; ik heb er vooral goed bier
gedronken, welks géurigen smaak nog verhoogd
werd door de lieve handen der aardige
Hollandsche in haar aan de plaats analogisch kostuum.
Maar ik ben ook eens weer een kijkje gaan nemen
in het Rijksmuzeum, om me opnieuw te verheu
gen in den gelukkig gekozen stijl van dat gebouw.
Tot mijn groot genoegen zag ik, dat men er iets
op gevonden had om de Nachtwacht", die tegen.
den te hoogen wand iets van haar grandiozen aan
blik verloren had, te releveeren, door ze
onder een tent te brongen.
Dat staat goed.
De bezoeker kan nu nog duidelijker zien dan
vroeger, dat hot museum niet is gebouwd voor
de schilderijen, maar dat de schilderijen er zijn
voor 't gebouw. Men heeft een architectonisch
kunststuk als 't niet zoo kolossaal was, zou ik
zeggen: kunststukje, willen bouwen en omdat
het toch een dool zou hebben, hooft men 't tot
bergplaats van schilderstukken bestemd. Laat men
mij verbranden als ik me aan ketterij bezondig!
In don beginne dat beken ik, was ik zoo
kettersch niet, maar hoe meer ik in 't museum
kom, hoe minder 't mij als zoodanig bevalt.
Ik heb gehoord, maar vertel 't as-je-blieft
niet over, dat er een paar hoeren van hier
naar Groningen zijn geweest om de redactie van
een aldaar verschijnend blad eens onderhanden
te nemen wegens zeker verhaal over zeker twee
gevecht tusschon zekere hoeren ge ziet, ik
noem geen enkelen naam, zelfs geen letter
welk verhaal niet precies was zooals de zaken
zich hadden toegedragen. Volgons 't geen die
heeren aan die Groningsche redactie verklaarden,
moet alles op do meest loyale en gedistingeerde
manier in zijn werk zijn gegaan, en dit moet,
mcon ik, ook op een papier hebben gestaan, dat
in do Sociëteit ge weet welke ter lezing
lag. Ziet ge, zoo kan men zich vergissen.
Men kan 't een oogenblik minder gedistingeerd
vinden, dat iemand bijv. den naam van een fat
soenlijk meisje in een sociëteit noemt op een
wijze die oen bloedverwant of vriend van dat
meisje kwetsend acht; men kan een
tandtastelijkheid in 't openbaar ook niet de bon gout
vinden; men kan. 't ook afkeuren dat iemand
niet verschijnt op een plaats waar hij had
bohoorcn te wezen, edoch als men 't maar goed
hoort uitleggen door belanghebbenden, dan komt
mon allicht tot een ander besluit,
Als ik vandaag niet moest gaan stemmen, bleef
ik nog wat met u praten, want hot is al een
heele poos geleden, sinds ik u schreef. Ik hoop't
't vervolg wat beter te maken; nu moet ik mijn
burgerplicht gaan volbrengen. Ja, ik ga weer eens
voor den gemeenteraad stemmen. Dat hebben we
in lang niet gehad. Ge weet dat ik liberaal ben