Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 536.
getroffen. Beschrijvende muziek, waaraan de uitleg
~ntbreekt, blyft altyd min of meer een charade.
'at da heer Loots in dit Opus 3 heeft gegeven,
bevat intusschen zooveel goeds, al is het ook wat
rtapsodisch, en getuigt van zooveel degelijkheid,
4at. wjj met verlangen een opus 4 van hem te gemoet
tóen, waarin aan onze verbeeldingskracht minder
xware eischen worden gesteld.
/ Mejuffrouw Hendrika van Tussenbroek heeft in
haar Sneeuwklokjes, eenstemmige kinderliederen
met klavierbegeleiding, een paar allerliefste bun
deltjes gegeven, die met de vroeger door ons be
sproken kinderliederen van Mej. Cath. van Rennes
eene fraaie en daarenboven wat hier veel
«egt! eene zeer bruikbare verzameling voor
de jeugd vormen. Mogen wij uit' hut feit, dat
slechts boven enkele der teksten de naam van den
^dichter (Heye) is geplaatst, opmaken, dat de overige
gedichtjes door Mej van Tussenbroek zelve zijn
geschreven, dan verdient zij om de dichterlijk
eenvoudige wy'ze, waarop zij den kindertoon heeft
weten aan te slaan, dubbelen lof.
De Charakterskizisen (f 1.50) en de Sneeuwklokjes
(f 0,70 per bundel) zijn uitgegeven door den heer
Brix van Wahlberg, die als gewoonlijk voor eene
nette uitvoering en een passend gewaad heeft
gezorgd. . D. P.
WEDSTRIJD IN DE SCHILDERKUNST AAN
DE RIJKS-AKADEMIE.
Donderdag 11. is, door den Heer Joh. C.
Zimmerman. in eene oordeelkundige en welsprekende
-reden, aan de vier mededingers, aan zijne mede
leden van de Kommissie van Toezicht, aan de Pro
fessoren der Akademie en andere belanghebbenden
medegedeeld, dat den Heer P. Ph. Rink de gou
den medalje was toegekend en aan den Heer
P. C. de Moor eene zilveren medalje, bij wijze
van. aanmoediging.
Aan de gouden medalje is het voorrecht ver
bonden, dat de winner aan de Regeering voor een
jaargeld, ter voortzetting zijner studiën, kan
worden aanbevolen.
Van de drie onderwerpen, dio ter keuze der
mededingers stonden, had de Heer Rink het
HomeArische behandeld: Nausikaa, Ulysses vindend aan
het strand der zee, en hare speelnoten te-rug
roepend, die, bij het zien van dien havelozen
weemdeling, op de vlucht waren gegaan."
De Heer de Moor had de andere klassische
«toffe gekozen: Elektra, bij het bloedspoor van
haren, door Clytemnestra vermoorden vader, haren
broeder Orestes aanzettend om den dood des
vaders op de ontaarde moeder te wreken."
Beide onderwerpen werden ook behandeld door
'de twee andere mededingers.
De Heer Rink heeft eene zeer oorspronkelyke
opvatting gehad, zoo wat zyn buitengewoon hel
deren, haast diafanen toon, als wat de ordonnantie
?van het ontwerp betreft. Als een echte Konings
dochter treedt, kalm en lieflijk, Nausikaa, met hare
- leliearmen" op in 't midden der schilderij, en
tegenover Ulysses, die op den voorgrond geknield
is, ter zijde blikkend, maakt zij eene lichte
beweging met de rechterhand, die misschien een
roep van hare lippen vergezelt, om hare vriendin
nen te bemoedigen.
's Heeren Rinks mededinger heeft de figuren
meer en profil behandeld ; het gebaar van Nausi
kaa is sterker; vooral in de schets is dit zeer
sprekend. Het dicht geboomte, waar Homerus van
spreekt, stoffeert de schilderij en laat de zon
Slechts even de figuren van ter zijde verlichten.
De kompozitie herinnert meer dan de andere aan
de manier der klassieke schilders van 't begin
dezer Eeuw.
De Heer de Moor heeft een schilderij gemaakt,
dat sterk op de kleur van Rembrandt (bijv. in
zg'n Jodinnetjen van ons Muzeüm ten onrechte
het Joodsche Braidtjen genoemd) geïnspireerd
is. Er is niets Grieksch' in. Hiervan afgezien, is
de schets, wat uitdrukking en kleur betreft, zeer
merkwaardig. De schilderij is veel zwakker. Beide
figuren staan, als twee koppen op een medalje,
wor elkaar. Had Elektra, zich voorover buigend,
haren broeder aangezien, de kompozitie had veel
gewonnen.
De mededinger van den Heer de Moor heeft
eene betere schilderij geleverd, dan zijne schets
verwachten liet. Wat de Kommissie theatraal"
genoemd heeft is wel hieraan toe te schrijven,
dat de jonge schilder niet heeft weten te
innoyeeren, in de schikking en uitdrukking dezer
Elassieke figuren. Hij heeft zich niet genoeg
gewacht om in het oulerwetsche te vervallen.
Naar mijn .bescheiden oordeel, heeft het publiek
zich te verheugen in eene rechtvaardige Jury
uitspraak. Met de drie kunstschilders (de Heeren
Allebé, Rochussen en Scholten) heeft de Kom
missie van Toezicht aan de beoordeeling deelge
nomen.
De wedstrijd geeft een bemoedigende uitkomst.
Geen dezer jonge lieden heeft vergeefs gewerkt.
30 S. '87. ALB. TH.
NIEUW-GRIEKSCHB TAAL- EN
LETTERKUNDE.
door DB. H. C. MULLER.
L
De beoefening der Nieuw-Grieksche taal- en
letterkunde verdient in meer dan n opzicht onze
bijzondere aandacht, en vooral in Holland mag daar
voor wel opnieuw een lans worden gebroken. Het is
my niet onbekend dat enkelen reeds vroeger daar
in zijn voorgegaan, en op verdienstelijke wijze ge
tracht hebben dezen rijken schat voor
hetNederlandsche publiek toegankelijk te maken. Al ware
het alleen de plicht der dankbaarheid, dan zou ik
hier ter plaatse den naam niet mogen verzwijgen
van Dr. D. Burger, den rector der Latijnsche
school te Amersfoort, die door het uitgeven van
twee korte leerboeken de beoefening dier taal in ons
land heeft bevorderd. Het is zijn Beknopte
NieuwGrieksche Spraakkunst, en zijn Handleiding om
het Nieuw-Grieksch te leeren, in de jaren 1877
en 1879 te Deventer verschenen; beide werkjes
kunnen zeer geschikt als inleiding tot de studie
dier taal gebruikt worden. 1)
Zeer terecht merkt de schrijver in zijn inleiding
op hoe de tegenwoordige Grieken in spijt van
veler wanbegrip en al zijn er ook vreemde
bestanddeelen in hun bloed gekomen, wel degelijk
nakomelingen der oude Hellenen zijn, en hoe de
kennis hunner taal dit duidelijk aan het licht
brengt. Een verrassing noemt hij het voor den
beoefenaar van het klassieke Grieksch, als hij in
een blijkbaar daaruit afkomstige taal de gebeur
tenissen van den dag door middel eenér
hedendaagsche courant kan lezen. Volkomen juist ein
delijk is zijne opmerking dat ook de nieuwe taal
door haar verwonderlijk vermogen van afleiding en
samenstelling uitstekend geschikt is om met kristal
heldere woorden alle hedendaagsche denkbeelden
uit te drukken.
De reis van den Amsterdamschen hoogleeraar
Dr. A. Pierson naar Griekenland en het Oosten
heeft later, zij het dan ook meer indirect, er weer
toe bijgedragen om de belangstelling voor het
tegenwoordige Grieksche volk en zijn taal op te
wekken. Er is echter nog veel meer, dat hier ter
plaatse moet worden aangehaald.
De beoefening dezer levende taal en letterkunde,
laat ons het onmiddellijk zeggen, staat met zoo
veel belangrijke zaken in veroand dat op haar
niet genoeg de algemeene aandacht kan worden
gevestigd.
Vooreerst wil ik wijzen op de groote beweging
van onzen tijd vóór en togen het behoud der
klassieke taaistudie in het algemeen, en in het
bijzonder als propaedeusis voor het hooger onder
wijs. Reeds elders wees ik er op, dat ik mij niet
aansluit bij de meening van hen, die nog in het
einde der 19de eeuw de studie der beide klassieke
talen als onmisbare propaedeusis van den geest
en als noodzakelijke voorbereiding tot universitaire
studiën beschouwen 2). Hierin zie men echter niet
eene miskenning dier talen en harer literatuur, in
tegendeel. Alleen behoort haar de juiste plaats
te worden aangewezen, en is dit eenmaal geschied,
dan zal ik, zoo noodig, tegenover drieste aanval
len met geestdrift voor haar behoud blijven strijden.
Doch wij bevinden ons nu in een overgangstijdperk,
en wat noodig en nuttig is in die studiën zal op
deiv duur zegepralend te voorschijn komen en zijn
plaats blijvend behouden, lang nadat veel muffe
schoolsche ballast zal zijn weggeruimd.
Het is nu reeds voor een oppervlakkig beschou
wer zeer goed in te zien dat do kennismaking
met een levende taal als de nieuw-Grieksche, die
zoo ontzachlijk veel van de" oude taal heeft be
houden en door de pogingen van beschaafden en
geleerden meer en meer nader tot dat doel wordt
gebracht, het voertuig der gedachten van een
krachtig vrijgevochten volkje, dat zoo zeer aan
de oude traditiën hecht on zoo geheel daarin leeft
en wortelt, voor de klassieke studiën in het alge
meen en speciaal voor het hooger en gymnasiaal
onderwijs van uitnemend belang is. Welk een
schakel tusschen het oude en nieuwe, welk een
frissche band tusschen lang vervlogen beschaving
en tintelend jong leven! Het is waarlijk alsof zich
een nieuwe wereld opent, en zoo is het ook, vooral
voor hen die, meestal van de studeerkamer uit,
zich bijna blind hebben getuurd op die onver
gankelijke schoonheden, op die krachtige gestalten
van vóór tweeduizend jaren.
Doch hierover genoeg, want ik wil, althans hier
ter plaatse en met de beperkte ruimte van een
weekbladartikel, meer aanstippen dan uitwerken.
Trouwens, er is nog veel meer, dat onze belangstel
ling eischt.
Afgezien nog van de zoo merkwaardige litera
tuur, waarover later, van de groote vereering door
het tegenwoordig Griekenland aan zijn oude schrij
vers en dichters bewezen, van de vele zelfstandige
studiën en bewerkingen die te Athene en elders
het licht zien is reeds de taal zelf, en de wijze
waarop zij gesproken en geschreven wordt, een
der meest klemmende argumenten vóór het be
houd der Grieksche studiën, mits in gezonden zin
opgevat en niet beoefend ten koste van de kennis
der meest verheven gewrochten en der meest be
langrijke geestesproducten van andere, óók moderne
cultuurvolken. Trouwens, op dit gebied is tegen
woordig een natuurlijke reactie merkbaar.
Er is echter, bij de studie dier taal, een groot
struikelblok: de uitspraak. De twee verschillende
uitspraken vormen een bijna onoverkomelijken
scheidsmuur. De zoogenaamde uitvinding van on
zen landgenoot Erasmus heeft toevalligerwijze ge
zegevierd, en reeds meer dan 300 jaren volgt
men zoowel hier als in het buitenland zijn
Hollandsche manier van uitspraak, zooals van zelf
spreekt naar de taal des lands gewijzigd. Heftig
door Reuchlin, later en thans nog altijd door de
Grieken zelf bestreden, is zij vastgeroest in
studeeren collegekamers, binnen en buiten de scholen
Het is hier alweer de plaats niet om het onder
werp uitvoerig te behandelen, schoon het zoo
nauw met de geheele klassieke studiën samenhangt;
maar niet onvermeld mogen wij laten dat in de
laatste tientallen van jaren een wrijving van ge
dachten op dit gebied is ontstaan, die het beste
voor de toekomst doet hopen. Nadat eerst de
Grieksche gezant te Berlijn, de verdienstelijke
letterkundige en dichter A. R. Rangabévoor do
nieuw-Grieksche uitspraak in het krijt was getre
den, werd deze weer door den Duitscher Friedrich
Blass hevig bestreden, totdat onlangs in de per
soon van den bekenden schrijver Eduard Engel
een nieuw en duchtig kampioen vóór de opvatting
van Reuchlin, het zoogenaamde itacisme, is op
getreden 4). Diens beide werken hebben onge
twijfeld een grooten stoot aan de kwestie gegeven,
vooral ook omdat de schrijver populair heeft weten
te zijn en meester is in bijtende satire. Wel wan
hoopt bij voorshands, misschien nog meer dan de
Griek Rangabé, aan het resultaat zijnor pogingen,
maar zoo ingewortelde gebruiken kunnen ook niet
plotseling worden veranderd.
Dit vraagstuk, hoe schijnbaar onbeduidend op zich
zelf ook, heeft echter een zeer vergaande strekking,
niet bepaald met het oog op de algemeene taai
studie (voor welke wetenschap het overigens, even
als elk ander onderdeel, volstrekt niet van belang
ontbloot is), maar omdat mét en door de uitspraak
een geheel nieuwe wereld als het ware kan wor
den ontsloten voor de duizenden en duizenden,
die jaarlijks op de ontelbare gymnasia en
hoogescholen van Europa hun geestelijk voedsel erlan
gen. Wellicht overdrijven wij door zoo absoluut
te spreken, doch zeker is het dat de kwestie der
uitspraak juist hier van overwegenden invloed is.
Er is nog meer, dat niet met stilzwijgen kan
worden voorbijgegaan. Griekenland breidt zich uit,
er is leven en vooruitgang duidelijk waar te ne
men. Het onderwijs, waarover wij nader zullen
spreken, gaat vooruit. De handel, zelfs op Holland,
neemt toe volgens het oordeel van bevoegde beoor
deelaars. Naar medegedeeld wordt, wonen bijvoor
beeld te Triest meer dan 50,000 Grieken. In elk
geval verschijnt daar wekelijks een Grieksche cou
rant, de Nea Himera, (Nieuwe Dag), die niet alleen
groote politieke en andere artikelen bevat, maar bij
voorbeeld ook onlangs een zeer lezenswaardig feuil
leton bevatte over den tegenwoordigen stand der
Homerische kwestie 4). Reeds elders, in het boven
aangehaald artikel, had ik gelegenheid er op te
wyzen dat niet alleen zeer vele Grieken in het buiten
land studeeren en tevens Griekenland elk jaar meer
bezocht wordt door geleerden, oudheidkundigen en
onderwijzers, maar dat er ook te Leipzig een
Grieksch geïllustreerd tijdschrift, de Hesperos, ver
schijnt, dat zeer vele bijdragen in proza en poëzie
bevat en een uitmuntend middel kan worden ge
noemd tot meerdere verspreiding van deze jonge
ontluikende literatuur.
Dat de zuivej^wetenschappelijke studiën, ook op
het gebied der exacte wetenschappen en wat
daarmee in verband staat, in Griekenland niet
worden verwaarloosd, daarvan heb ik persoonlijk
de bewijzen gezien bij gelegenheid van het Inter
nationaal Vrijdenkerscongres, in 1883 te Amster
dam gehouden. Als correspondent voor Griekenland
trad daarbij op Dr. A. P. Pharmacopulo, een Griek
uit Nanplia die te Parijs in de medicynen gestu
deerd en te Napels onder de leiding van den be
kenden Prof.Bovio en anderen zijne studiën voltooid
heeft. Tegelijk mot hem werd door verscheidene
andere Grieksche geleerden adhesie aan het Con
gres betuigd. De heer Pharmacopulo vertaalde ook
Büchner's Krachten Stof"irihetnveuw-Grieksch,
en word later op verzoek der studenten te Napels
privaatdocent in die taal aan de Universiteit al
daar, waar hij thans nog werkzaam is 5).
Wij behoeven waarlijk niet meer aan te voeren
om voor het denkend gedeelte van het Nederlandsch
publiek te bewijzen, dat de studie der
nieuwGrieksche taal en letterkunde in Holland, het
land niet alleen van Erasmus, maar ook van
Scaliger, van Rhunkenius, van Hemsterhuis, van
Cobet, al te veel is verwaarloosd. Men streeft er
thans naar de studie der schijnbaar doode,
oudGrieksche taal tot een bescheidener plaats terug
te dringen, men heeft de uren, voor het onderwijs
in die taal besteed, willen beknibbelen, maar men
verwaarloost het beste middel om die schijndoodo
moeder van een bloeiende, welig opgroeiende
dochter te doen herleven. Men vergeet te putten
uit den rijken schat der nieuw-Grieksche taal en
literatuur, doet alsof deze gehoele nieuwe bescha
ving, in haar geestdrift aan de oude ontleend, in
haar vormen en denkbeelden met de oude op het
innigst verbonden, niet bestaat en verstopt aldus
haast zouden wij zeggen moedwillig voor jeugd
en rijperen leeftijd een bron van letterkundigen
smaak en overvloedig kunstgenot.
1) Lykoedis, Redevoering, uit het
NieuwGrieksch vertaald door Dr. D. Burger, is mij niet
onder oogen gekomen.
2) O. a. in het genoemde Gfron. Weekblad en
in het onlangs opgerichte Tijdschrift voor gym
nasia, onder de zinspreuk Coniunctis Viribus. Ik
hoop spoedig eens de gelegenheid te verkrijgen om
mijne meening daaromtrent meer uitvoerig uiteen
te zetten.
3) A. R. Rangabé, Die Ausspr. des Griechischcn.
F Blass, Ueber die Ausspr. des Griechischen
(2e Aufl. 1882).
E. Engel, Griechische Frühlingstage.
Dezelfde, Die Ausspr. des Griechischen. Ein
Schnitt in einen Schulzopf.
In ons land is de kwestie onlangs op de rec
torenvergadering aanhangig gemaakt, maar nog
zonder bepaald resultaat. Wat mij betreft, wan
neer ik elders de wetenschappelijke zijde der kwes
tie zal behandelen zal ik o. a. ook wijzen op de
getuigenissen van Grieksche geleerden en onder
wijsmannen, zooals de H1I. Bulgaris en Papageorgiu
te Athene, die mij onlangs interessante brieven
daarover schreven. Het paed agogisch werk van
den heer Balgaris enz. bespreek ik in een vol
gend artikel.
4) Zie ook: Commerce de la Grèce avec les
pays trangew, l Sopt.?31 Déc. 1886. Athènes,
Imprimerio Nationale, 1887 (mij door den
Griekschen consul alhier, N. Vlachos, welwillend af
gestaan.)
5) Een studie van dezen heer Fharmacopulo,
over het tegenwoordig Griekenland met het oog
op de vrije gedachte, werd vertaald opgenomen in
het tijdschrift De Dageraad, (Dec. 1883), waarnaar
ik verwijs.
De bewijzen van adhesie aan het congres van
een groot aantal Grieksche doctoren en studenten
zijn nog in mijn bezit.
(Slot volgt).
V A R I A. ""
DE MADONNA VAN HOLBEIN.
De wereldberoemde Madonna van Holbein te
Darmstadt is op kosten van den groothertog door
een bevoegd kunstenaar, Hauser te München, onder
zocht en gerestaureerd, of liever van vroegere
restauraties ontdaan. liet was zeker een taak vol
gevaar en verantwoordelijkheid, aan de Madonna
van Holbein, die op een millioen getaxeerd wordt.
te gaan krabben en schrappen en afbijten, maar
hot resultaat heeft bowezon dat Ilanser zich niet ver
giste, toen hij meende dat er voor de kunst eene
verovering te maken was.
Het nieuwe schilderstuk toch gelijkt nauwelijks op
het oude. Eerst moest er een dof vernis, dat
opzettelijk met asphalt of iets dergelijks was ver
mengd, om het beeld een oud" uiterlijk te geven,
verwijderd worden. Toen reeds kwam er een
rijkdom van vleoschkleur en stoffen voor den dag,
een licht en kleur, die men nauwelijks had kun
nen vermoeden. Er zaten evenwel nog over
schilderingen op, die misschien honderd jaar oud
waren, en het geheele stuk misvormden. Geen
enkele figuur was onaangetast gebleven, de geestige
schilder had zelfs aan al de gezichten een flauwen
glimlach toegevoegd; de Madonna, het Christuskind,
do knielende vrouwen, allen glimlachten zoetelijk,
geheel in strijd met de ernstige tint van het
schilderstuk. Het gezicht der Madonna, vroeger
een conventioneele schoonheid in den smaak der
latere Italiaansche manieristen, straalt nu, volgens
een berichtgever in de Münchener neuesten
Nachrichten, in zachte, verhevene kuischheid,
bekoorlyicer dan zij op eenig ander stuk van Holbein
voorkomt", De meening, dat de schilder der
Dresdener Madonna een veredelde" kopie van
Holbein's meesterstuk had gegeven, is nu omverge
worpen; blijkbaar is het fraaie stuk te Dresden
slechts een zwakke copie naar het origineel.
De verslaggever is vol geestdrift; van de
schoonste vleeschkleur zijn gezichten en handen;
de stof der kleederen, de haren van het pelswerk,
de marmeren nis, het patroon van het zwart
damast, de sieraden der vrouwen, het Oostersch
tapijt, overtreffen in natuurlijkheid en uitvoerig
heid al wat van de Nederlandsche kleine meesters
bekend is. De kop van burgemeester Meyer was
geheel overgeschilderd; hij is nu prachtig hersteld.
Daarby de uitsprekelijke fijnheid van de tot op
den laatste stoppel afgeschoren baard!" roept de
verslaggever uit.
In allen gevallen is de ontdekking, vooral voor
de velen die van Holbein en zijn tijd eene spe
ciale studie gemaakt hebben, van het hoogste belang.
Een weekblad door gevangenen geschreven,
gezet en op fraai papier gedrukt, is onlangs in
Amjrika verschenen. De plaats waar het blad
wordt uitgegeven is de gevangenis te Stillwater
in Minnesota en het is getiteld Ihe prison mirror
de spiegel der gevangenis. Onder de ge
vangenen die van hun opgespaard geld van 10?20
dollars voorschoten, bevinden zich de drie tot
levenslange tucht.huisstraf veroordeelde roovers
Gounger. Van deze drie broeders is de een,
Coleman Gounger, bibliothecaris der gevangenis en
tevens de drukker van The prison mirror. Als
redacteur is een gevangene Leid Schoonmacher
aangesteld en alle gevangenen hebben het recht
bijdragen te leveren; de redactie wordt over
stroomd met copie. Het geheel staat onder op
zicht van den directeur van. het tuchthuis, Stordock.
In het eerste nummer werd reeds de spot ge
dreven met de oppassers, de beambten en den
directeur zelven. Den redacteur is het recht
verleend, in de courant aan te kondigen, dat
byrlragen van buitenaf aan hem geadresseerd
moeten worden. Aan president Cleveland werd op
de volgende wijze een uitnoodiging gedaan: Alle
couranten noodigen president Cleveland uit om
de plaatsen, door hen vertegenwoordigd, met
een bezoek te vcreeren. Om niet in beleefdheid
te kort te schieten is de redactie van The prison
mirror zoo vrij, eveneens den president tot 'een be
zoek aan dit besloten gezelschap", dat evenwel
geen deputatie naar hem zal afvaardigen, uit te
noodigen."
De courant deelt allerlei bijzonderheden mede
over de 425 kostgangers, doet mededeelingen over de
administratie en wordt in zeer bombastischeti stijl
gcschre-\en. Niet alleen ontvangen de misdadigers
of de Boys", zooals ze daar worden genoemd,
ieder voor een dollar per jaar een exemplaar van
The prison mirror, maar de beambten trachten ook
de verspreiding van het blad buiten het tuchthuis
te bevorderen, daar de zuivere opbrengst voor de
vermeerdering der bibliotheek bestemd is. In haar
eerste hoofdartikel zegt de redactie met veel vol
doening: Onze courant is de eenige op de
gegeheele wereld, die door gevangenen uitgegeven
en verspreid wordt."
Inderdaad is zulk eene onderneming alleen in
Amerika mogelijk.
Het hygiënisch Congres te Weenen is Maan
dag door den kroonprins Rudolf geopend. Na de
aanspraak van den president nam de kroonprins
het woord en betoogde dat het kostbaarste ka
pitaal der maatschappij en van den staat de
mensch is; elk menschonleven vertegenwoordigt
een vaste- waarde, zeide hij; dit te behouden en
zoo lang mogelijk tot de uiterste grenzen onbe
schadigd te bewaren, gebiedt de humaniteit en is
tevens een wet der samenleving.
De alleenstaande mensch, hoe menigvuldig de
hem ten dienst staande middelen ook mogen
wezen, is onmachtig zich te behoeden tegen de
nadcelige invloeden, welke ons allen omgeven \
samenwerking is hier dus onontbeerlijk. Deze
samenwerking wordt door de op wetenschappelijke
gronden steunende leer der Hygiëne verkregen.
Deze redevoering eindigde met de vriendschappe
lijke begroeting der aanwezigen.
De dicteer Jilaus Groth heeft dezer dagen het
huis waarin hij geboren werd gekocht. Laastelijk
behoorde het aan den veehandelaar Jacob Brammer.
Voor de aanstaande Wagner-voorstellingen te
Bayreuth is de tenor Ernest van Dijk uit Ant
werpen geëngageerd na vooraf op de proef voor
mevrouw Cosima Wagner en de twee kapelmeesters
Levy en Mottl te hebben gezongen. Hij zal als
Walter von Stoltzing in den Meistersinger" en
in den Parsifal" optreden.
Uit Dresden schrijft men: de kunstenaars be
last met het uitdeelen der prijzen voor de beste
pastei- en handteekeningen hebben zoowel
zichzelven als de loden der tentoonstellingscommissie
van de mededinging uitgesloten. De volgende
kunstenaars werden bekroond: Italianen: P.
Bectini, Cesare Fattorio, Gustave Simoni Eoardo
Navone, Frawcesoo Coleman; van de Nederlanders:
Charles Rochussen, Nicolaas van der Waaij, Emile
Wouters; Spanjaarden: Bcnlimone, Pradilla;
Duitschers in het buitenland: Th.Ethofer,Ludwig Passini.
Uit Weenen: Hugo Darnaüt; Berlijn: Carl
Breitbach, Wilhelm Feldman, Hans Gude, E. Henfelar,
A. Hertel, Hans Hermann, Paul Meijerheim, Paul
Molm, E. Muller-Coburg, Frans Scarbina, Louis
Spangenberg; Dussoldorf: Andr. Achonbach, Ed.
Dindemann, Gregor v. Bochmann. C. F. Dciker,
Eugen. Dücker, E. v. Gebhardt, Carl Gehrts, Carl
Irmer, A. Kaïnpf, E. Kampfer, Chr. Kröncr, Walter
Petersen, Theodor llocholl, F. Röber, E. Schwabe,
A.Schill, Adolf Scel, Wilh. Sohn; uit München: Hans
Bartels, Adolf Ditscheiner, Tony Grubhofer, Hugo
Kauffman, Christ.Speier; uitKarlsruhe:
Wilh.Haasemann, Friederich Kallmorgen, Hormann Krabbes,
Gustav Schönleber, Hamburg: Ascan Lutteroth;
uit Schwerin: Carl Malchin: uit Dresden: Heinrich
Hofman, Eduard Leouhardi, Günter Reibisch.