De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 2 oktober pagina 4

2 oktober 1887 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 536. getroffen. Beschrijvende muziek, waaraan de uitleg ~ntbreekt, blyft altyd min of meer een charade. 'at da heer Loots in dit Opus 3 heeft gegeven, bevat intusschen zooveel goeds, al is het ook wat rtapsodisch, en getuigt van zooveel degelijkheid, 4at. wjj met verlangen een opus 4 van hem te gemoet tóen, waarin aan onze verbeeldingskracht minder xware eischen worden gesteld. / Mejuffrouw Hendrika van Tussenbroek heeft in haar Sneeuwklokjes, eenstemmige kinderliederen met klavierbegeleiding, een paar allerliefste bun deltjes gegeven, die met de vroeger door ons be sproken kinderliederen van Mej. Cath. van Rennes eene fraaie en daarenboven wat hier veel «egt! eene zeer bruikbare verzameling voor de jeugd vormen. Mogen wij uit' hut feit, dat slechts boven enkele der teksten de naam van den ^dichter (Heye) is geplaatst, opmaken, dat de overige gedichtjes door Mej van Tussenbroek zelve zijn geschreven, dan verdient zij om de dichterlijk eenvoudige wy'ze, waarop zij den kindertoon heeft weten aan te slaan, dubbelen lof. De Charakterskizisen (f 1.50) en de Sneeuwklokjes (f 0,70 per bundel) zijn uitgegeven door den heer Brix van Wahlberg, die als gewoonlijk voor eene nette uitvoering en een passend gewaad heeft gezorgd. . D. P. WEDSTRIJD IN DE SCHILDERKUNST AAN DE RIJKS-AKADEMIE. Donderdag 11. is, door den Heer Joh. C. Zimmerman. in eene oordeelkundige en welsprekende -reden, aan de vier mededingers, aan zijne mede leden van de Kommissie van Toezicht, aan de Pro fessoren der Akademie en andere belanghebbenden medegedeeld, dat den Heer P. Ph. Rink de gou den medalje was toegekend en aan den Heer P. C. de Moor eene zilveren medalje, bij wijze van. aanmoediging. Aan de gouden medalje is het voorrecht ver bonden, dat de winner aan de Regeering voor een jaargeld, ter voortzetting zijner studiën, kan worden aanbevolen. Van de drie onderwerpen, dio ter keuze der mededingers stonden, had de Heer Rink het HomeArische behandeld: Nausikaa, Ulysses vindend aan het strand der zee, en hare speelnoten te-rug roepend, die, bij het zien van dien havelozen weemdeling, op de vlucht waren gegaan." De Heer de Moor had de andere klassische «toffe gekozen: Elektra, bij het bloedspoor van haren, door Clytemnestra vermoorden vader, haren broeder Orestes aanzettend om den dood des vaders op de ontaarde moeder te wreken." Beide onderwerpen werden ook behandeld door 'de twee andere mededingers. De Heer Rink heeft eene zeer oorspronkelyke opvatting gehad, zoo wat zyn buitengewoon hel deren, haast diafanen toon, als wat de ordonnantie ?van het ontwerp betreft. Als een echte Konings dochter treedt, kalm en lieflijk, Nausikaa, met hare - leliearmen" op in 't midden der schilderij, en tegenover Ulysses, die op den voorgrond geknield is, ter zijde blikkend, maakt zij eene lichte beweging met de rechterhand, die misschien een roep van hare lippen vergezelt, om hare vriendin nen te bemoedigen. 's Heeren Rinks mededinger heeft de figuren meer en profil behandeld ; het gebaar van Nausi kaa is sterker; vooral in de schets is dit zeer sprekend. Het dicht geboomte, waar Homerus van spreekt, stoffeert de schilderij en laat de zon Slechts even de figuren van ter zijde verlichten. De kompozitie herinnert meer dan de andere aan de manier der klassieke schilders van 't begin dezer Eeuw. De Heer de Moor heeft een schilderij gemaakt, dat sterk op de kleur van Rembrandt (bijv. in zg'n Jodinnetjen van ons Muzeüm ten onrechte het Joodsche Braidtjen genoemd) geïnspireerd is. Er is niets Grieksch' in. Hiervan afgezien, is de schets, wat uitdrukking en kleur betreft, zeer merkwaardig. De schilderij is veel zwakker. Beide figuren staan, als twee koppen op een medalje, wor elkaar. Had Elektra, zich voorover buigend, haren broeder aangezien, de kompozitie had veel gewonnen. De mededinger van den Heer de Moor heeft eene betere schilderij geleverd, dan zijne schets verwachten liet. Wat de Kommissie theatraal" genoemd heeft is wel hieraan toe te schrijven, dat de jonge schilder niet heeft weten te innoyeeren, in de schikking en uitdrukking dezer Elassieke figuren. Hij heeft zich niet genoeg gewacht om in het oulerwetsche te vervallen. Naar mijn .bescheiden oordeel, heeft het publiek zich te verheugen in eene rechtvaardige Jury uitspraak. Met de drie kunstschilders (de Heeren Allebé, Rochussen en Scholten) heeft de Kom missie van Toezicht aan de beoordeeling deelge nomen. De wedstrijd geeft een bemoedigende uitkomst. Geen dezer jonge lieden heeft vergeefs gewerkt. 30 S. '87. ALB. TH. NIEUW-GRIEKSCHB TAAL- EN LETTERKUNDE. door DB. H. C. MULLER. L De beoefening der Nieuw-Grieksche taal- en letterkunde verdient in meer dan n opzicht onze bijzondere aandacht, en vooral in Holland mag daar voor wel opnieuw een lans worden gebroken. Het is my niet onbekend dat enkelen reeds vroeger daar in zijn voorgegaan, en op verdienstelijke wijze ge tracht hebben dezen rijken schat voor hetNederlandsche publiek toegankelijk te maken. Al ware het alleen de plicht der dankbaarheid, dan zou ik hier ter plaatse den naam niet mogen verzwijgen van Dr. D. Burger, den rector der Latijnsche school te Amersfoort, die door het uitgeven van twee korte leerboeken de beoefening dier taal in ons land heeft bevorderd. Het is zijn Beknopte NieuwGrieksche Spraakkunst, en zijn Handleiding om het Nieuw-Grieksch te leeren, in de jaren 1877 en 1879 te Deventer verschenen; beide werkjes kunnen zeer geschikt als inleiding tot de studie dier taal gebruikt worden. 1) Zeer terecht merkt de schrijver in zijn inleiding op hoe de tegenwoordige Grieken in spijt van veler wanbegrip en al zijn er ook vreemde bestanddeelen in hun bloed gekomen, wel degelijk nakomelingen der oude Hellenen zijn, en hoe de kennis hunner taal dit duidelijk aan het licht brengt. Een verrassing noemt hij het voor den beoefenaar van het klassieke Grieksch, als hij in een blijkbaar daaruit afkomstige taal de gebeur tenissen van den dag door middel eenér hedendaagsche courant kan lezen. Volkomen juist ein delijk is zijne opmerking dat ook de nieuwe taal door haar verwonderlijk vermogen van afleiding en samenstelling uitstekend geschikt is om met kristal heldere woorden alle hedendaagsche denkbeelden uit te drukken. De reis van den Amsterdamschen hoogleeraar Dr. A. Pierson naar Griekenland en het Oosten heeft later, zij het dan ook meer indirect, er weer toe bijgedragen om de belangstelling voor het tegenwoordige Grieksche volk en zijn taal op te wekken. Er is echter nog veel meer, dat hier ter plaatse moet worden aangehaald. De beoefening dezer levende taal en letterkunde, laat ons het onmiddellijk zeggen, staat met zoo veel belangrijke zaken in veroand dat op haar niet genoeg de algemeene aandacht kan worden gevestigd. Vooreerst wil ik wijzen op de groote beweging van onzen tijd vóór en togen het behoud der klassieke taaistudie in het algemeen, en in het bijzonder als propaedeusis voor het hooger onder wijs. Reeds elders wees ik er op, dat ik mij niet aansluit bij de meening van hen, die nog in het einde der 19de eeuw de studie der beide klassieke talen als onmisbare propaedeusis van den geest en als noodzakelijke voorbereiding tot universitaire studiën beschouwen 2). Hierin zie men echter niet eene miskenning dier talen en harer literatuur, in tegendeel. Alleen behoort haar de juiste plaats te worden aangewezen, en is dit eenmaal geschied, dan zal ik, zoo noodig, tegenover drieste aanval len met geestdrift voor haar behoud blijven strijden. Doch wij bevinden ons nu in een overgangstijdperk, en wat noodig en nuttig is in die studiën zal op deiv duur zegepralend te voorschijn komen en zijn plaats blijvend behouden, lang nadat veel muffe schoolsche ballast zal zijn weggeruimd. Het is nu reeds voor een oppervlakkig beschou wer zeer goed in te zien dat do kennismaking met een levende taal als de nieuw-Grieksche, die zoo ontzachlijk veel van de" oude taal heeft be houden en door de pogingen van beschaafden en geleerden meer en meer nader tot dat doel wordt gebracht, het voertuig der gedachten van een krachtig vrijgevochten volkje, dat zoo zeer aan de oude traditiën hecht on zoo geheel daarin leeft en wortelt, voor de klassieke studiën in het alge meen en speciaal voor het hooger en gymnasiaal onderwijs van uitnemend belang is. Welk een schakel tusschen het oude en nieuwe, welk een frissche band tusschen lang vervlogen beschaving en tintelend jong leven! Het is waarlijk alsof zich een nieuwe wereld opent, en zoo is het ook, vooral voor hen die, meestal van de studeerkamer uit, zich bijna blind hebben getuurd op die onver gankelijke schoonheden, op die krachtige gestalten van vóór tweeduizend jaren. Doch hierover genoeg, want ik wil, althans hier ter plaatse en met de beperkte ruimte van een weekbladartikel, meer aanstippen dan uitwerken. Trouwens, er is nog veel meer, dat onze belangstel ling eischt. Afgezien nog van de zoo merkwaardige litera tuur, waarover later, van de groote vereering door het tegenwoordig Griekenland aan zijn oude schrij vers en dichters bewezen, van de vele zelfstandige studiën en bewerkingen die te Athene en elders het licht zien is reeds de taal zelf, en de wijze waarop zij gesproken en geschreven wordt, een der meest klemmende argumenten vóór het be houd der Grieksche studiën, mits in gezonden zin opgevat en niet beoefend ten koste van de kennis der meest verheven gewrochten en der meest be langrijke geestesproducten van andere, óók moderne cultuurvolken. Trouwens, op dit gebied is tegen woordig een natuurlijke reactie merkbaar. Er is echter, bij de studie dier taal, een groot struikelblok: de uitspraak. De twee verschillende uitspraken vormen een bijna onoverkomelijken scheidsmuur. De zoogenaamde uitvinding van on zen landgenoot Erasmus heeft toevalligerwijze ge zegevierd, en reeds meer dan 300 jaren volgt men zoowel hier als in het buitenland zijn Hollandsche manier van uitspraak, zooals van zelf spreekt naar de taal des lands gewijzigd. Heftig door Reuchlin, later en thans nog altijd door de Grieken zelf bestreden, is zij vastgeroest in studeeren collegekamers, binnen en buiten de scholen Het is hier alweer de plaats niet om het onder werp uitvoerig te behandelen, schoon het zoo nauw met de geheele klassieke studiën samenhangt; maar niet onvermeld mogen wij laten dat in de laatste tientallen van jaren een wrijving van ge dachten op dit gebied is ontstaan, die het beste voor de toekomst doet hopen. Nadat eerst de Grieksche gezant te Berlijn, de verdienstelijke letterkundige en dichter A. R. Rangabévoor do nieuw-Grieksche uitspraak in het krijt was getre den, werd deze weer door den Duitscher Friedrich Blass hevig bestreden, totdat onlangs in de per soon van den bekenden schrijver Eduard Engel een nieuw en duchtig kampioen vóór de opvatting van Reuchlin, het zoogenaamde itacisme, is op getreden 4). Diens beide werken hebben onge twijfeld een grooten stoot aan de kwestie gegeven, vooral ook omdat de schrijver populair heeft weten te zijn en meester is in bijtende satire. Wel wan hoopt bij voorshands, misschien nog meer dan de Griek Rangabé, aan het resultaat zijnor pogingen, maar zoo ingewortelde gebruiken kunnen ook niet plotseling worden veranderd. Dit vraagstuk, hoe schijnbaar onbeduidend op zich zelf ook, heeft echter een zeer vergaande strekking, niet bepaald met het oog op de algemeene taai studie (voor welke wetenschap het overigens, even als elk ander onderdeel, volstrekt niet van belang ontbloot is), maar omdat mét en door de uitspraak een geheel nieuwe wereld als het ware kan wor den ontsloten voor de duizenden en duizenden, die jaarlijks op de ontelbare gymnasia en hoogescholen van Europa hun geestelijk voedsel erlan gen. Wellicht overdrijven wij door zoo absoluut te spreken, doch zeker is het dat de kwestie der uitspraak juist hier van overwegenden invloed is. Er is nog meer, dat niet met stilzwijgen kan worden voorbijgegaan. Griekenland breidt zich uit, er is leven en vooruitgang duidelijk waar te ne men. Het onderwijs, waarover wij nader zullen spreken, gaat vooruit. De handel, zelfs op Holland, neemt toe volgens het oordeel van bevoegde beoor deelaars. Naar medegedeeld wordt, wonen bijvoor beeld te Triest meer dan 50,000 Grieken. In elk geval verschijnt daar wekelijks een Grieksche cou rant, de Nea Himera, (Nieuwe Dag), die niet alleen groote politieke en andere artikelen bevat, maar bij voorbeeld ook onlangs een zeer lezenswaardig feuil leton bevatte over den tegenwoordigen stand der Homerische kwestie 4). Reeds elders, in het boven aangehaald artikel, had ik gelegenheid er op te wyzen dat niet alleen zeer vele Grieken in het buiten land studeeren en tevens Griekenland elk jaar meer bezocht wordt door geleerden, oudheidkundigen en onderwijzers, maar dat er ook te Leipzig een Grieksch geïllustreerd tijdschrift, de Hesperos, ver schijnt, dat zeer vele bijdragen in proza en poëzie bevat en een uitmuntend middel kan worden ge noemd tot meerdere verspreiding van deze jonge ontluikende literatuur. Dat de zuivej^wetenschappelijke studiën, ook op het gebied der exacte wetenschappen en wat daarmee in verband staat, in Griekenland niet worden verwaarloosd, daarvan heb ik persoonlijk de bewijzen gezien bij gelegenheid van het Inter nationaal Vrijdenkerscongres, in 1883 te Amster dam gehouden. Als correspondent voor Griekenland trad daarbij op Dr. A. P. Pharmacopulo, een Griek uit Nanplia die te Parijs in de medicynen gestu deerd en te Napels onder de leiding van den be kenden Prof.Bovio en anderen zijne studiën voltooid heeft. Tegelijk mot hem werd door verscheidene andere Grieksche geleerden adhesie aan het Con gres betuigd. De heer Pharmacopulo vertaalde ook Büchner's Krachten Stof"irihetnveuw-Grieksch, en word later op verzoek der studenten te Napels privaatdocent in die taal aan de Universiteit al daar, waar hij thans nog werkzaam is 5). Wij behoeven waarlijk niet meer aan te voeren om voor het denkend gedeelte van het Nederlandsch publiek te bewijzen, dat de studie der nieuwGrieksche taal en letterkunde in Holland, het land niet alleen van Erasmus, maar ook van Scaliger, van Rhunkenius, van Hemsterhuis, van Cobet, al te veel is verwaarloosd. Men streeft er thans naar de studie der schijnbaar doode, oudGrieksche taal tot een bescheidener plaats terug te dringen, men heeft de uren, voor het onderwijs in die taal besteed, willen beknibbelen, maar men verwaarloost het beste middel om die schijndoodo moeder van een bloeiende, welig opgroeiende dochter te doen herleven. Men vergeet te putten uit den rijken schat der nieuw-Grieksche taal en literatuur, doet alsof deze gehoele nieuwe bescha ving, in haar geestdrift aan de oude ontleend, in haar vormen en denkbeelden met de oude op het innigst verbonden, niet bestaat en verstopt aldus haast zouden wij zeggen moedwillig voor jeugd en rijperen leeftijd een bron van letterkundigen smaak en overvloedig kunstgenot. 1) Lykoedis, Redevoering, uit het NieuwGrieksch vertaald door Dr. D. Burger, is mij niet onder oogen gekomen. 2) O. a. in het genoemde Gfron. Weekblad en in het onlangs opgerichte Tijdschrift voor gym nasia, onder de zinspreuk Coniunctis Viribus. Ik hoop spoedig eens de gelegenheid te verkrijgen om mijne meening daaromtrent meer uitvoerig uiteen te zetten. 3) A. R. Rangabé, Die Ausspr. des Griechischcn. F Blass, Ueber die Ausspr. des Griechischen (2e Aufl. 1882). E. Engel, Griechische Frühlingstage. Dezelfde, Die Ausspr. des Griechischen. Ein Schnitt in einen Schulzopf. In ons land is de kwestie onlangs op de rec torenvergadering aanhangig gemaakt, maar nog zonder bepaald resultaat. Wat mij betreft, wan neer ik elders de wetenschappelijke zijde der kwes tie zal behandelen zal ik o. a. ook wijzen op de getuigenissen van Grieksche geleerden en onder wijsmannen, zooals de H1I. Bulgaris en Papageorgiu te Athene, die mij onlangs interessante brieven daarover schreven. Het paed agogisch werk van den heer Balgaris enz. bespreek ik in een vol gend artikel. 4) Zie ook: Commerce de la Grèce avec les pays trangew, l Sopt.?31 Déc. 1886. Athènes, Imprimerio Nationale, 1887 (mij door den Griekschen consul alhier, N. Vlachos, welwillend af gestaan.) 5) Een studie van dezen heer Fharmacopulo, over het tegenwoordig Griekenland met het oog op de vrije gedachte, werd vertaald opgenomen in het tijdschrift De Dageraad, (Dec. 1883), waarnaar ik verwijs. De bewijzen van adhesie aan het congres van een groot aantal Grieksche doctoren en studenten zijn nog in mijn bezit. (Slot volgt). V A R I A. "" DE MADONNA VAN HOLBEIN. De wereldberoemde Madonna van Holbein te Darmstadt is op kosten van den groothertog door een bevoegd kunstenaar, Hauser te München, onder zocht en gerestaureerd, of liever van vroegere restauraties ontdaan. liet was zeker een taak vol gevaar en verantwoordelijkheid, aan de Madonna van Holbein, die op een millioen getaxeerd wordt. te gaan krabben en schrappen en afbijten, maar hot resultaat heeft bowezon dat Ilanser zich niet ver giste, toen hij meende dat er voor de kunst eene verovering te maken was. Het nieuwe schilderstuk toch gelijkt nauwelijks op het oude. Eerst moest er een dof vernis, dat opzettelijk met asphalt of iets dergelijks was ver mengd, om het beeld een oud" uiterlijk te geven, verwijderd worden. Toen reeds kwam er een rijkdom van vleoschkleur en stoffen voor den dag, een licht en kleur, die men nauwelijks had kun nen vermoeden. Er zaten evenwel nog over schilderingen op, die misschien honderd jaar oud waren, en het geheele stuk misvormden. Geen enkele figuur was onaangetast gebleven, de geestige schilder had zelfs aan al de gezichten een flauwen glimlach toegevoegd; de Madonna, het Christuskind, do knielende vrouwen, allen glimlachten zoetelijk, geheel in strijd met de ernstige tint van het schilderstuk. Het gezicht der Madonna, vroeger een conventioneele schoonheid in den smaak der latere Italiaansche manieristen, straalt nu, volgens een berichtgever in de Münchener neuesten Nachrichten, in zachte, verhevene kuischheid, bekoorlyicer dan zij op eenig ander stuk van Holbein voorkomt", De meening, dat de schilder der Dresdener Madonna een veredelde" kopie van Holbein's meesterstuk had gegeven, is nu omverge worpen; blijkbaar is het fraaie stuk te Dresden slechts een zwakke copie naar het origineel. De verslaggever is vol geestdrift; van de schoonste vleeschkleur zijn gezichten en handen; de stof der kleederen, de haren van het pelswerk, de marmeren nis, het patroon van het zwart damast, de sieraden der vrouwen, het Oostersch tapijt, overtreffen in natuurlijkheid en uitvoerig heid al wat van de Nederlandsche kleine meesters bekend is. De kop van burgemeester Meyer was geheel overgeschilderd; hij is nu prachtig hersteld. Daarby de uitsprekelijke fijnheid van de tot op den laatste stoppel afgeschoren baard!" roept de verslaggever uit. In allen gevallen is de ontdekking, vooral voor de velen die van Holbein en zijn tijd eene spe ciale studie gemaakt hebben, van het hoogste belang. Een weekblad door gevangenen geschreven, gezet en op fraai papier gedrukt, is onlangs in Amjrika verschenen. De plaats waar het blad wordt uitgegeven is de gevangenis te Stillwater in Minnesota en het is getiteld Ihe prison mirror de spiegel der gevangenis. Onder de ge vangenen die van hun opgespaard geld van 10?20 dollars voorschoten, bevinden zich de drie tot levenslange tucht.huisstraf veroordeelde roovers Gounger. Van deze drie broeders is de een, Coleman Gounger, bibliothecaris der gevangenis en tevens de drukker van The prison mirror. Als redacteur is een gevangene Leid Schoonmacher aangesteld en alle gevangenen hebben het recht bijdragen te leveren; de redactie wordt over stroomd met copie. Het geheel staat onder op zicht van den directeur van. het tuchthuis, Stordock. In het eerste nummer werd reeds de spot ge dreven met de oppassers, de beambten en den directeur zelven. Den redacteur is het recht verleend, in de courant aan te kondigen, dat byrlragen van buitenaf aan hem geadresseerd moeten worden. Aan president Cleveland werd op de volgende wijze een uitnoodiging gedaan: Alle couranten noodigen president Cleveland uit om de plaatsen, door hen vertegenwoordigd, met een bezoek te vcreeren. Om niet in beleefdheid te kort te schieten is de redactie van The prison mirror zoo vrij, eveneens den president tot 'een be zoek aan dit besloten gezelschap", dat evenwel geen deputatie naar hem zal afvaardigen, uit te noodigen." De courant deelt allerlei bijzonderheden mede over de 425 kostgangers, doet mededeelingen over de administratie en wordt in zeer bombastischeti stijl gcschre-\en. Niet alleen ontvangen de misdadigers of de Boys", zooals ze daar worden genoemd, ieder voor een dollar per jaar een exemplaar van The prison mirror, maar de beambten trachten ook de verspreiding van het blad buiten het tuchthuis te bevorderen, daar de zuivere opbrengst voor de vermeerdering der bibliotheek bestemd is. In haar eerste hoofdartikel zegt de redactie met veel vol doening: Onze courant is de eenige op de gegeheele wereld, die door gevangenen uitgegeven en verspreid wordt." Inderdaad is zulk eene onderneming alleen in Amerika mogelijk. Het hygiënisch Congres te Weenen is Maan dag door den kroonprins Rudolf geopend. Na de aanspraak van den president nam de kroonprins het woord en betoogde dat het kostbaarste ka pitaal der maatschappij en van den staat de mensch is; elk menschonleven vertegenwoordigt een vaste- waarde, zeide hij; dit te behouden en zoo lang mogelijk tot de uiterste grenzen onbe schadigd te bewaren, gebiedt de humaniteit en is tevens een wet der samenleving. De alleenstaande mensch, hoe menigvuldig de hem ten dienst staande middelen ook mogen wezen, is onmachtig zich te behoeden tegen de nadcelige invloeden, welke ons allen omgeven \ samenwerking is hier dus onontbeerlijk. Deze samenwerking wordt door de op wetenschappelijke gronden steunende leer der Hygiëne verkregen. Deze redevoering eindigde met de vriendschappe lijke begroeting der aanwezigen. De dicteer Jilaus Groth heeft dezer dagen het huis waarin hij geboren werd gekocht. Laastelijk behoorde het aan den veehandelaar Jacob Brammer. Voor de aanstaande Wagner-voorstellingen te Bayreuth is de tenor Ernest van Dijk uit Ant werpen geëngageerd na vooraf op de proef voor mevrouw Cosima Wagner en de twee kapelmeesters Levy en Mottl te hebben gezongen. Hij zal als Walter von Stoltzing in den Meistersinger" en in den Parsifal" optreden. Uit Dresden schrijft men: de kunstenaars be last met het uitdeelen der prijzen voor de beste pastei- en handteekeningen hebben zoowel zichzelven als de loden der tentoonstellingscommissie van de mededinging uitgesloten. De volgende kunstenaars werden bekroond: Italianen: P. Bectini, Cesare Fattorio, Gustave Simoni Eoardo Navone, Frawcesoo Coleman; van de Nederlanders: Charles Rochussen, Nicolaas van der Waaij, Emile Wouters; Spanjaarden: Bcnlimone, Pradilla; Duitschers in het buitenland: Th.Ethofer,Ludwig Passini. Uit Weenen: Hugo Darnaüt; Berlijn: Carl Breitbach, Wilhelm Feldman, Hans Gude, E. Henfelar, A. Hertel, Hans Hermann, Paul Meijerheim, Paul Molm, E. Muller-Coburg, Frans Scarbina, Louis Spangenberg; Dussoldorf: Andr. Achonbach, Ed. Dindemann, Gregor v. Bochmann. C. F. Dciker, Eugen. Dücker, E. v. Gebhardt, Carl Gehrts, Carl Irmer, A. Kaïnpf, E. Kampfer, Chr. Kröncr, Walter Petersen, Theodor llocholl, F. Röber, E. Schwabe, A.Schill, Adolf Scel, Wilh. Sohn; uit München: Hans Bartels, Adolf Ditscheiner, Tony Grubhofer, Hugo Kauffman, Christ.Speier; uitKarlsruhe: Wilh.Haasemann, Friederich Kallmorgen, Hormann Krabbes, Gustav Schönleber, Hamburg: Ascan Lutteroth; uit Schwerin: Carl Malchin: uit Dresden: Heinrich Hofman, Eduard Leouhardi, Günter Reibisch.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl