De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 9 oktober pagina 2

9 oktober 1887 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

, r 'f DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.537. onbeschroomd tijdelijk verblijf houden al uwe vooruitstekende lichaamsdeelen. ^ j' neus vooral wordt algemeen gezocht. ; EB tindien ge de geurige Mokka aanvaardt «[ie de boerin u voorzet en de eetbare waar f door uwen pakdrager aangebracht, l," verdeelt deze flottante bevolking zich aw lichaam, uw brood en uw kommetje, .?telt op uw kruin, rent zeer geaffaifeerd | over de vurenhouten tafel, zoekt den dood fia uwe koffie of het voortbestaan op uw K boterham. !?"' Natuurlijk verdedigt ge lijf en goed tegen ??'- deze schuimers enzijtge daardoor een vermake^ Mk wezen geworden voor de deelbevolking ^ die uwe bewegingen achter de vuile, grauwe ruitjes volgt, elkander aanstoot bij eiken slag dien ge doet, *n gniffelt en verholen proest over het zonderling wezen dat zich f ftan een vlieg laat gelegen liggen. ,*- De boer en boerin zijn allengs op hun , .praatstoel gekomen. Langs een langen omr wég,-behendig laveerend, hebben zij uw kraton ;5 ^beslopen en uwe zending uitgehoord. fc ~ Ctebruik makende van onze neiging om als "mannen van gezag op te treden, hebben zij Ons aan 't praten gekregen en zijn zij allengs ^.ürarmer geworden over het snoode onrecht "? dat KJJ nu juist zooveel belasting moeten op brengen, 't Is als te slim.'' .En eenmaal op dat meest geliefde van alle boeren-rijpaarden gezeten, hollen zij nu door den hoofdelijken omslag, over de hande en spandiensten en tegen de rijkslasten in '* toet een vaart dat wij, schatters, er bij aan ^-'t geeuwen raken. \ * "'t Eenige wat ons uit den slaap houdt, is *het innige royalisme dat uit hunne woorden spreekt. Hunne »vente'" dienen »den Koning", de 'rjjkslasten zijn *voor den Koning", dejacht^ opzieners zijn »Koningsjagers" en zoo concentreeren zij alle gezag in den constitutioaeelen vorst. Ja waarlijk, hadde koning Willem I dat zoo goed geweten als wij die het dagelijks erva ren, nij had zijn toevlucht niet genomen tot Tilburg maar tot onzen Achterhoek, want ons boerenvolk, moet een volk naar zijn hart geweest zijn. TAX. Van over de Grenzen. Men is niet gewoon zich den heer Von Bismarck als een oud man voor te stellen, al heeft hij de zeventig reeds achter den rug, en men zal dus met eenige verwondering heb ben gezien, dat de Duitsche officieuse pers, toen net bekend was geworden, dat de Itaaansche minister-president Crispi den Duitsehen rijkskanselier te Friedrichsruhe een bezoek zou brengen, zich beriep op den hoogen leeftijd en den ziekelij ken toestand van den laatstgenoemden staatsman. Thans, nu de bijeenkomst werkelijk heeft plaats gehad, spreekt men in Duitschland, in Oostenrijk en in Italiëweer over den «ijzeren" kanselier, en werpt de gedachte verre van zich, dat het door hem tot stand gebrachte of bezegelde bondgenootschap het werk zou zijn van een man, die met n voet in het graf staat, al is men nog eenigszins huiverig om de nieuwe combinatie te verheerlijken als een monumenlum aereperennius, een werk, dat den tand des tijds kan trotseeren. Voor die huiverigheid bestaan zeer gegronde redenen. De alliantie der Centraal-Europeeaehe mogendheden is niets nieuws; zij heette reeds sedert eenige j aren te bestaan, maar er is nooit eenige kracht of heerlijkheid vanhaar uitgegaan. Italiëheeft zich tot nu toe met de asschepoesters-rol moeten vergenoegen, en de vriendschap met Oostenrijk heeft den heer Von Bismarck niet weerhouden om telkens opnieuw de partij van Rusland te kiezen, zonder-zich in het minst te bekommeren om de wenschen en belangen van den bondge noot. Nauwelijks is graaf Kalnoky uit Frie drichsruhe naar Weenen teruggekeerd, of signor Crispi komt met den Duitschen rijkskan selier confereeren. En de noodige zorg wordt gedragen, om aa_n deze conferentie de grootst mogelijke plechtigheid bij te zetten: vier se cretarissen vergezellen den Italiaanschen pre mier, en tegelijk met hem verschijnen koning Umberto's gezant te Berlijn en de Duitsche minister van buitenlandsche zaken op het landgoed van den heer Von Bismarck. De officieuse pers verheerlijkt de samenkomst met breeden woordenvloed als een werk des vredes bij uitnemendheid. Wat er eigenlijk is afgesproken, geeft zij slechts onduidelijk te kennen, maar mag men haar gelooven, dan zijn er dezen keer spijkers met Koppen gesla gen. Da Norddeutsohe Allgemvine Zeitung, in den regel de meest sphinx-achtige van de o_fficieuse organen, verklaart zelfs, schoon in bedekte termen, dat bepaalde verbintenissen zijn aangegaan voor het geval, dat een Europeesche oorlog onvermijdelijk bleek. Twee vragen doen zich voor, wanneer men de beteekenis der bijeenkomsten te Friedrichs ruhe overweegt. In de eerste plaats: Wat is de reden van deze plotselinge demonstratie? In de tweede plaats: heeft de nieuwe groepeerïng, die naar meri beweert in de plaats van den drie-keizersbond treedt, eenige sta biliteit? Op de eerste vraag is het antwoord niet .twijfelachtig. De heer Von Bismarck heeftin de laatste tijden al zijne pogingen, om eene toekomstige coalitie tusschen Rusland en Frankrijk te verhinderen, zien ais .uiten pp de hooghartige en minachtende onverschillig heid, om niet te zeggen de vijandige houding van den Czar. Hij heeft beurtelings gevleid :n gedreigd, geglimlacht en het voorhoofd gerimpeld, maar alles te vergeefs. Trachtte de Duitsche officieuse pers door allerlei halve waarheden of halve onwaarheden de Rus sische fondsen te deprecieeren, dan antwoordde men te St. Petersburg door eene ukase uitte vaardigen over het grondbezit door vreemde lingen, een besluit, dat vele Duitschers, ook uit de kringen der hoogste aristocratie, gevoelig trof. Dreigt men te JBerlijn met een tarieven-oorlog, te St. Petersburg antwoordt men: wij hebben uwe producten niet noodig. Doch de heer Von Bismarck heeft meer dan koord op zijn boog. De reptiliën kregen bet wachtwoord, om het zwaard in de schede te steken, en weder stichtelijke artikelen te schrij ven over de onvervreemdbare sympathieën, die Rusland en Duitschland voor elkander ge voelden. Had niet de heer Von Bismarck pas weinige maanden geleden gesproken over de «torenhooge vriendschap", die de beide natiën althans de beide regeeringen verbond? En was er sedert dien tijd iets veranderd? Men wees van Russische zijde op Bulgarije, en op Duitschlands lijdelijk, maar daarom (liet minder stelselmatig verzet tegen Ruslands streven op het Baikanschiereiïand. En dadelijk was de heer Von Bismarck gereed, om tegenover de arme Bulgaren eene boemanspolitiek toe te passen, die zelfs den Russen te grof was, hetgeen niet weinig wil zeggen. Terzelfder tijd werd de hoogbejaarde en zwakke keizer naar Stettin gezonden, in de heimelijke, doch niet genoeg geheim ge houden hoop, dat de czar hem daar uit Kopenhagen _een bezoek zou brengen. Maar d.e czar bleef weg; en de organen der Rus sische regeering verkondigden opnieuw, dat Rusland zich zijn volle zelfstandigheid en vrijheid van handelen wilde voorbehouden. Zoo bleek dus ook love's labour lost te zijn, en nu was het tijd om de bondgenooten, die niet zonder ergernis dezen avances hadden gezien, uit het schemerduister te voorschijn te halen en hen als «wachters van den vrede" met Duitschland in rij en gelid te stellen. Wat nu de stabiliteit der nieuwe groepee rng betreft het komt ons voor, dat die minder van den heer Von Bismarck dan van den Czar afhangt. De Oostenrijksche pers wijst er pp, dat Duitschland in de gegeven omstandigheden het bondgenootschap van Oostenrijk en Italiëniet kan missen. Volko men juist doch slechts in de gegeven om standigheden. Zoodra de czar den Duitschen buurman de hand der verzoening toesteekt, dat wil zeggen, zoodra hij duidelijk toont, met de Fransche republikeinen geen gemeene zaak te willen maken, zullen de tegenwoordige bondgenooten terugkeeren naar het halfdon ker, waarin zij de rol van grande utilitézoo bescheiden, maar zoo verdienstelijk hebben vervuld. Of dit zal geschieden, en, zoo ja, hoe lang het nog zal duren, eer eene nieuwe wending plaats heeft, hangt grootendeels af van den loop der gebeurtenissen in Bulgarije. Naar het schijnt, heeft de wisseling van nota's tusschen Constantinopel en St. Petersburg over het zenden van Russische of Turksche commissarissen naar Sofia geene an dere beteekenis, dan dat men met goed fatsoen de zaak slepend wil houden. Klaarblijkelijk wacht Rusland de resultaten af van den ondermijningsarbeid, dien zijne agenten, in den laatsten tijd ijveriger dan ooit in Bulgarije voortzetten. Eene uitbarsting zal wel niet kunnen worden voorkomen; het is slechts de vraag, of zij krachtig genoeg zal zijn, om de bestaande regeering omver te werpen, en vorst Ferdinand het Tot van zijn voorganger te doen ondergaan. Er zijn geluk kig teekenen, die er op wijzen, dat de par tijen, die voor Bulgarijes onafhankelijkheid strijden, zich in het vorstendom meer aaneen sluiten. Het onderhoud van den gewezen minister-presideiit Radoslavoff, het hoofd der «loyale oppositie", met vorst Ferdinand en mat de vertegenwoordigers van Engeland en van Italiëis zeker een stap in de goede richting. Maar er _ moet nog heel wat meer gebeuren, eer het nieuwe régime bovestigd en tegen alle aanvallen van Russische zijde bestand is. Zoolang de Bulgaarscbe quaestie niet tot eene crisis leidt, zal waarschijnlijk de tegen woordige groepeering blijven bestaan. Vloeit er op net Balkan-Schiereiland bloed, dan staat alles in Europa weer op losse schoeven. De wijze, waarop de Duitsche regeering zich beijverd heeft om het laatste grensconflict met Frankrijk bij te leggen, geeft reden om te hopen, dat eene verstoring van het staat kundig evenwicht niet van die zijde zal komen. E. D. PIJZEL. Uit de Bissehopstad. 11 faut souffrir pour tre lelie ! Dat kunnen zij getuigen, onze dametjes die met hare gepantserde corsetten en hooggehakte schoenen, onze heeren die met hun dichtsluitende boordjes en nauwe laarzen, gemak en gezondheid aan de schoonheid ten offer hrengen. De laatsten zijn niet dan ten koste van hun gemak een Adonis in hun eigen oogen, de eersten niet dan met opoffering harer gezondheid de pronkjuweelen der schepping, naar 't algemeen gevoelen. De ijdelheid staat nu op een zeer gespannen voet met de gezondheid. Il faut souffrir pour tre belle! Dat weetevenzeer onze oude Bisschopstad, die zooveel werk maakt van haar uiterlijk. Zij steekt zich ieder voorjaar in een bekoorlijk zomertoilet, dat menig koket plaatsje van meer jeugdigen leeftijd haar benijdt. En als zij dan aan Flora's hof de kleurigste en geurigste schatten ontleent, om zich met een fraaien bonten bloemengordel om haar middel te tooien, en vink en lijster en merel en leeuwrik noodigt om haar ter eere een loflied te zingen, dan ziet onze stad er zoo lachend en vriendelijk lit, dat zy onmiddelly'k ieder voor zich inneemt. Maar ook Utrecht heeft aan 't uiterlyk schoon ten raste harer gezondheid geofferd. Ons plantsoen is eenig, wat fraaien aanleg bereft, waaraan schatten zyn besteed; en nog wordt aarlyks ongeveer vyftien duizend gulden uitge geven voor het onderhoud van wandelplaatsen. et is waar, iemand die niet bepaald een Entettungskur moet doen, en louter voor zyn pleizier hijgend en zuchtend gedurig bergop moet tlimmen en kleuteren, moge zoo'n wandeling een mderneming van belang noemen; tegenover de asten staan de lusten : hij wordt dan toch telkens >eloond met den aanblik op de heerlykste boschen waterpartijen. Of de Utrechtenaren hun plant soen wel op den waren prijs schatten? Nog nim mer heeft een hunner een sonnet er aan ge wijd ; en dit feit kenschetst tegenwoordig. Hoe fraai intusschen ook de aanleg verdient te heeten, op vele plaatsen is ons plantsoen een ware cache-misère. Als we, de Argusoogen onzer )lantsoenrechters trotseerende, door struikgewas leendringen en een blik daarachter werpen, zien we hier en daar in nauwe, vuile stegen en sloppen en hofjes, die in een bedompte atmosfeer naar adem schijnen te snakken. De menschen wonen daar te midden van een heirleger van lucht- en ichtschuwe bacteriën, die er een ruim arbeids veld vinden en er, telkens als zy' de kans schoon zien, de bevolking met allerlei ziekten teisteren. Deze belemmering nu in de vrije toetreding van ucht en licht, immers twee der voornaamste le vensfactoren, heeft die fraaie aanleg op zyn relening. Toen omstreeks 1830 Utrechts wallen geslecht werden, riep men den wydvermaarden Zocher te mlp. Deze groote tuinbouwkundige 't klinkt zijnen hartstochtelyken vereerders nog steeds pro'aan in de ooren had veel verstand van tuin aanleg, maar weinig begrip van gezondheidsleer. Overal waar zich achter de vestingwallen een onoogelyke steeg, een nieüg huisje of een verweerde muur bevond, wierp hij hooge heuvels op van vijf ?i zes, soms tien meter. Wai men uit een aesthetisch oogpunt liever niet zag, werd zoodoende on zichtbaar, en aan 't plantsoen verleenden die ber gen en dalen 'ets schilderachtigs. Langen tyd was Zocher liet genie. Veroorloofde zich iemand een bescheiden aanmerking op die anti-hygienische heuvels, hy' werd zoo vierkant op zyn plaats gezet, dat hem de lust tot spreken vooreerst werd benomen. Der Geist der stets verneint", zoo zuchtten de mannen van het on veranderd behoud?die revolutionnaire tijdgeest met zijn gelijkmakingstheorieën, kan geen hoop grond meer met rust laten. Alles moet onder de wet. Zelfs de nagedachtenis van een beroemd man moet ontheiligd." Eerst nadat allerlei hygiënisten, nadat de leden der Vereeniging tot bevordering der Volksgezondheid hunne stemmen verhieven, begon men in te zien, dat Zocher er niet minder groot om zou worden, al werden hem een paar blaadjes uit zijn lauwerkroon ontnomen, en dat men de gezondheid, en zelfs ook de fraaiheid der stad zou kunnen bevorderen door de heuvelen te slechten, als daar in de plaats dier onaanzienlijke huisjes weldra flinke moderne woningen zouden verry'zen, en een fraaie breede boulevard zich om de stad zou uit strekken. Dat dit geen luchtkasteelen in een of ander utopistenbrein waren, hebben Lucas-Bolwerk en Lepelenburg bewezen. Maar.... de natuurkundigen hebhen ons nu eenmaal geleerd, dat de eigenschap der traagheid aan alle licha men gemeen is, en de Utrechtsche stedelijke raad maakt hierop geen uitzondering. Het is het, eerst den heer E. H. Kol door ijver en geduld en naar dr. Broers met zijn ondeugende openhartigheid er bijvoegt door zijn lidmaatschap van den raad mogen gelukken, de hoopen aarde voor zijn woning weg te krijgen en deze woning te vergrooten en te verfraaien". Wel werden hier en daar later nog heuvels afge graven, in eens tot een fiksch plan over te gaan, ligt weinig in den geest der tegenwoordige bur gerij en der tegenwoordige regeering, de enkele fiksche raadsleden niet te na gesproken" Vijftien jaren is het geleden, sedert die woorden geschre ven werden. Nog is de regeeringsgeest dezelfde, nog staan daar vele heuvels, en nog hangt dat fiksche plan in de lucht. Es war zw schön gewcsen, es hat nicht sollen sein! Achter de Cellebroederstraat, daar waar eens de vrome Cellebroeders hunne gebeden ten hemel zonden, staat thans o tempora, o mores! een huis, welks bewoonsters niets in meerdere mate dan juist de duisternis noodig hebben om haar onheilig bedrijf uit te oefenen. En gold hier nu maar het uit 't oog uit 't hart," doch 't schijnt, dat hoe donkerder de weg is die er heen leidt, hij te beter gevonden wordt; een giftige paddenstoel zoekt de schuilhoeken. Laat dien berg weggraven en de daarachter verborgen ongerechtigheden, die in een stad als Utrecht gelukkig nog nimmer 't volle daglicht hebben kunnen verdragen, zullen verdwijnen. Een zijstraat dierzelfde Cellebroedersstraat loopt blind tegen den wal. Bij de Heerenstraat bevindt zich achter een tweede hoogte mede een onfrisch steegje. En bij de Tolsteeg onttrekt een heuvelenreeks nog veel aan ons oog, wat, bij gebreke van ventilatie,' alles behalve rooskleurig er uit ziet. Ik twijfel, of de lucht daar wel haar juiste zuurstofgehalte van 23 pCt, dat een mensch van natuurswege toekomt, bezit. En toch Een zee van licht en frissche lucht Jaagt dikwerf dokters op de vluchtf Wanneer zalmen eens doortasten? Het zou voor Utrecht waarlijk geen verlies zijn, als de arbeidersbevolking naar de gezondere buitenwij ken verhuisde en al die openbare en particuliere huizen, blindestegen en sloppen plaats maakten voor fraaie boulevardwoningen. Wanneer zal die verbetering komen? Och, de Génestet heeft ons optimisten in deze dingen gelukkig een goeden troost gegeven: 't duurt nog een groote veertien dagen." HKIS. Kunst en Letteren. HET TOONEEL, TE AMSTERDAM. EBNST POSSABT. Possart is weer in ons midden. Wy zyn den leeren yan Lier dank schuldig, die het Grand Chéatre" weer laten stralen van zyn genie. Het komt er weinig op aan, wat die man speelt. ly weet alles te verheffen, te veredelen, te verleteren. Wy hebben, ten vorigen jare, hem zelfs :unnen zien in die Rauher", en dat beteekent -y wat. Toch behoeft het gezegd te worden? het is oneindig aangenamer hem in een charakter te zien optreden, dat onzer moderne aes,hetiek minder aanstoot geeft dan de meeste toneelstukken van Schiller. Die Bluthochzeit" is alles behalve een meeiterstuk. Wy hebben het meermalen by de lessen der historie en bij de eischen der dramaturgie onvol daan ter toetse gebracht. Maar de harmonie van het eheel en de mindere of meerdere vryheid, waarnee Albert Lindner met zijne geschiedgestalten leeft omgesprongen, is, in dit geval, van ondereschikte beteekenis. Hij heeft ons in zijnen König E.arl IX. eene persoonlykheid gegeveu, die, te midden der gebeurtenissen van het drama, eene consequente rol vervult. En deze persoonlykheid s door Possart met ongeëvenaard meesterschap ms levend voor oogen gevoord. De zwakke Koning uit een tydperk, waarin verwyfdheid en wreeSleid soms hand aan hand gingen, trad voor ons op. Hy wekte ons medelijden, door de slingeringen, waaraan zyn weinig manlijke natuur was overgele verd. Het spreekt van zelf, dat de georganizeerde jodsdienst, onder de handen van Lindner, een nystiesch orgaan wordt, waarvan partijhoofden iich bedienen om hun oogmerken te bereiken. De begaafde, maar vóór alles politiek gestemde dochter uit het roemruchtig geslacht der Medicissen is hier een officieuze Bijksvoogdes, die de landschoenen van Jeanne d'Albret vergiftigd heeft en die, in de slaapkamer van den toekomstigen 3enri IV, den hugenootschen Koning van Navarre, vergiftigde kaarsen liet branden (met medeweten van den Cardinal von Lothringeri), waarvan, door sen toeval, Charles IX en Marguerite de Valois ilachtoffers worden. Onder den invloed van haar dweepzucht en aangestoken door haar bloeddorst, ieekent Karl het besluit der verdelging van de Hugenoten. Maar als hy verneemt, dat de Admi raal Coligny (die, in de historie, onder verdendng stond het hoofd eener samenzwering te zyn), door den dolk der Katharina-pa.rtij getroffen is, dan herneemt hij zijn rechten als Koning; maakt een einde aan de slachting en sluit den Koning van Navarre in zyn armen. Onvergetelijk is deze omkeering, deze triomf van Koninklijk besef en menschelijkheid, gelijk Possart ons die voortooverde. In dergelijke heerlijk voor bereide overgangen munthylbt. Hij is de Shakespeare der uitvoering In het treurspel Macbeth waardeert men soms de langzame ontwikkeling, de overgangen in het charakter, die men bij Molière niet zoo aantreft. Zulke psychologische processen worden ook door Possart met vleesch en been bekleed en tintelen van leven. In dat tponeel van Ich, der König vonFrankreich" en in het samenspel met Marguerite, terwy'l dat beiden, onbewust van hun toestand, onder den invloed komen van den verstikkenden kaarsendamp, dat eindigt met haar sterven achter de schermen en zijn dood op het tooneel, ontwikkelde Possart een kracht, die de toeschouwers diep ontroerde. Daar was onmiskenbaar het genie aan het woord, en die gevoelig is voor zyn slagen bracht hem het offer der verrukkingstranen. Ik heb meermalen betuigd, dat mij geen tooneelspeler bekend is, die meer buiten zich-zelven treedt dan Possart, om geheel over te stappen in het charakter, dat hij vertoonen moet. Zelden zag ik ook een tooneelkunstenaar, die zoo bedreven is in het aanwenden der uiterlijke middelen, waarmee zijne scheppingen geschilderd worden. Er is haast geen grooter onderscheid denkbaar, dan tusschen den jeugdigen Karl IX en Advokat Behrendt, in het Faillissement": dien bedaarden, scherpzinnigen pleitbezorger, wiens weinige haren spierwit en krullend zijn, die toch zoo veel gevoel, zoo veel goedheid heett, en op een gegeven oogenblik, door zijn moed en verontwaardiging, den spekulant ontwapent, die hem aanvalt met een revolver. Ist das Ding geladen?" vraagt de oude man, te midden van de indrukwekkende les, die hij den Schwindler" leest. Stichtend inderdaad is de eerbied voor de kunst, die uit het heele optreden van Possart spreekt. Daar zijn, ook voor hem, geen kleinigheden. Die dan ook meent, dat er kleinigheden in de kunst zijn, miskent haar wezen. Wat drukt alles vol maakt, bij Possart, uit wat het moet uitdrukken! Met hoe veel ernst heeft hij zich van het minste gebaar, de geringste intonatie rekenschap gegeven! Wat zyn de onderdeelen van die fyzionomie, bij al hare wisselingen, met elkaar in over-eenstemming! Wat is hier voor onze jonge artiesten te leeren! De Meiningers hebben, in der ty'd, de Blut hochzeit" hier gegeven. Wij kunnen in geene vergelijking der tweërlei tooneelschikking treden. De tegenwoordige geeft geen stof tot aanmer kingen; maar hoofd voor hoofd doet men Possarts omgeving geen dienst haar met de Meiningers te vergelijken, Het was bizonder jammer, dat men niemant beters had voor de rol van de vreeslijke Katharina von Medici dan Mevr. Müller-Borcherdt. Wij willen de vrouw niet onbeleefd bejegenen; maar het was een heel besluit haar deze rol in handen te geven. Mejufvrouw Emilie von Aichsberg heeft wel wat koel, maar niet onverdienste lijk de partij van Margwerite de Valois vervuld. Zonder zich in het minst te bekommeren om het uiterlijk van den Koning, die eiken Franschman een kip in den ketel wou steken, heeft de Heer Carl Bergmann ons een tamelyken Navarre gegeven. Waarom de goede man echter altijd in huls schermhandschoenen droeg, is onduidelijk. Men droeg ter X Vle Eeuw iu huis geen handschoenen. Alencon (de Heer Burger) glimlachte steeds, hoe weinig aanleiding de Bluthochzeit" hier ook toe geve. Mej. Erna Palm, wier naam op het pro gramma achter Marquise von Fontanges te lezen. staat, voldoet veel beter in het Faillissement".

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl