De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 9 oktober pagina 4

9 oktober 1887 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 537. * fóftverkrniden. Jacob Grimm (Deutsche Mythologie, "jfcrpite Anflage II Band, p. 1160, 1844), verze,fcert, dat het bekende geneeskundige koningskruid iUasilicum) bij de Germanen Madalger heette. ,Ju> de Germaansche en Scandinavische heldensage (Vllkinasaga) heet Heime's vader Maldalghèr, daar : hjj een toovenaar is. Rajna (t. a. p. p 436) drukt 'zi$i niet mét volkomen zekerheid uit, maar neemt »dp waarschijnlijkheid der overeenstemming tusschen MadelgiJB en Madalger aan. In het Italiaansch Malagigi, in het Fransch ,'Maugis, klinkt deze naam in het Duitsch Madalgis of Madalgisal, zoodat het eerste element Madal overeenstemt, en het tweede met dezelfde > tflêgüiletter aanvangt in Madalgir en Madalger. ?De toovenaar Madalgys draagt dus een Gers_-Ok*anschen-Frankischen naam en vertegenwoor digt een Duitsch bestanddeel in den aiouden roman der Quatre Fils Aymon, terwijl deroman, % dïe zqn naam draagt: La. Chanson de Maugis, van * Veel later datum is, gelijk zeer juist is aangetoond -in de Histoire Littéraire de la France, (tome XXII, - p. ? 700?708) door Paulin Paris (1852): LA CJÏANSON DB MAUGIS est certainement d'une date Men moins reculée, que celle des QUATRE FILS - AIMON. Il est probable, qu'un trouvère, ayant remarquél'intérêt que l'on prenait au larron Maggia, a l'épée Froberge et au cheyal Bayard dans la chanson primitive, aura pensé, qu'on coaterait volontiers Thistoire de Fenfance de ce Z Maugis, et de la conquête du cheval et de l'épée." ? Nu volgt hieruit onmiddellijk, dat, zoo de naam jtStt Malegijs of Madelgys uit het oud-Duitsche .Madalger (Koningskruid) is gevormd, er wel nimj mer sprake kan zyn van eene inkrimping, die uit Madelgys, Maeldoch en uit Maeldoch Madock zou maken. Ten slotte, de naam Madock staat op zich zelven en is van Keltischen oorsprong. Maerlant vermeldt dat de romans van Madock, Fierabras, Eenval, Tristram en Amadas in zijn tijd bestonden. T$og spreekt hij in denRymbybel van Madofs droom, «eo als ook in een onuitgegeven fragment van den -?Borchtgrave van Coetchy" van Madox drome gespro ken wordt,alsin den laatsten tijd,vooraldoor De Vries, in z\jn hoogst belangrijke critische uitgave der nieuwe fragmenten van Couchy is herinnerd. Reeds had den Wüems (Reinaert (1850) XXXIH) en de jonge Serrure(I/etferfc. Geschiedenis van Vlaanderen I,168, 1872) Madocs droom in verband gebracht met Madoc, den zoon van Owen Guynnead, Prins van Wallis, die omstreeks het jaar 1170 America zou ontdekt hebben, en zoo wonderlijke dingen omtrent dit nieuwe land verhaalde, dat zijne tijdgenooten het voor een droom hielden. De hoogleeraar Moltzer heeft daarenboven in het Tijdschrift van Nederl. laai en Lett. (III, 1883, blz. 312?320) de zeer treffende opmerking gemaakt, dat het verhaal van een droom in de oude Artussagen voorkomt, dat de naam Madoc in het oorspronkelijk Madawc waarom ik met den hoogleeraar Van Hel ten (Van den Vos Beinaerde, 1887) in het eerste vers van onzen Beinaert-&& spelling Madock zou willen vooorstellen herhaaldelijk in de Artus Romans wordt gevonden. Uit het Mabinogion van Lady Guest ontleent hij een Madoc ab Uthur, een Madoc Qóch van Mawddwy, een Madoc Morvryn, een Madoc, de zoon van Twrgadam, een Madoc, den _ zoon van Teithyn. Madelgys wortelt in Germaanschen, Madock in Wallischen bodem. Deze beide namen voor gelijkluidend te verklaren gaat niet aan. Onze dichter Willem, de beroemde auteur van den Vos Beinaerde, heeft een Chanson de geste over Madoek behandeld. Dat die verloren ging voor onze .Midden Nederl. Letteren is jammer, maar niet bevreemdend. Er is zooveel verloren gegaan. Onze roman van Amadas is ook verloren, terwijl juist de Provenc.aalsche zangers in de 12e eeuw er voor zorgden, dat de Spanjaarden deze stof tot onvergankelijke glorie voor hunne nationale letteren konden behouden en bewerken. Dr. JAN TEN BRINK. 1) Een afdruk dezer lezing werd mij op heusche ?wijze gezonden door Mr. Nap. de Pauw. ; NIEUW-GRIEKSCHE TAAL- EN LETTERKUNDE. door DK. H. C. MDLLEB. n. Wat het tegenwoordige Griekenland in het algemeen betreft, men behoeft nog niet eens mee te gaan met de geestdrift van een Hans Muller, een Eduard Engel, een Johannes Flach, om te erkennen dat de taal en letterkunde van zulk een volk, vooral tegenwoordig, een nauwkeurige studie verdient. Een volk dat in weinig jaren do com municatiemiddelen (straten en spoorwegen) zoo zeer verbeterd heeft, dat in zijn metalen, zijn vruchten, zijn wijn, zijn klimaat zulk een bron van welstand bezit, dat zooveel voor onderwijs en ontwikkeling offert (reeds in 1880 waren er in Griekenland 22 gymnasia, 165 helleensche scholen en ruim 1100 lagere scholen), dat zulk een groote universiteit in stand houdt, dat een zoo sterk nationaliteitsgevoel heeft, kan niet alloen niet ten onder gaan maar heeft een toekomst en aanspraak op de belangstelling van de beschaafden en geleerden in geheel Europa. (1) Het behoeft bijna niet gezegd dat vooral de toestand van het onderwijs, dat trouwens zoo nauw met de taal en de literatuur samenhangt, gewicht in de schaal legt. Daarover dus nog een enkel woord. Aan de hand van den heer B. N. Bulgaris te Athene, die een beknopte geschiedenis van het onderwijs geschreven heeft, kan do be langstellende lozer keunis maken met hetgeen zoowel in andere landen als vooral ook in Grie kenland, na do bevrijding, in dit opzicht gedaan is en wordt. Hij kan aldus do eerbiedwaardige figuur van Leon Melas, den Pestalozzi van het nieuwe en herlevende Griekenland, leeren waar doeren; diens navolger en levensbeschrijver Bul garis, die aan het hoofd van een groot instituut te Athene staat, heeft onder anderen een nieuwe methode ingevoerd, wier doel is het zoo zuiver mogelijk spreken en schrijven van de Griekscho taal. (2) Dat het onderwijs bloeit en vooruitgaat is niet te verwonderen van een volk, dat na zijn bevrij ding uit het juk der Turken eene zoo alleszins rijke letterkunde begint te ontwikkelen. Het wordt meer dan tijd dat, in navolging van Duitschland, ons van ouds door zijne klassieke studiën bekend vaderland aan die literatuur zyne volle aandacht gaat schenken. Voor de letterkundigen is deze taal en de zoo afwisselende schat van voortbrengselen, daarin geschreven, van de grootste waarde. Velen meen en nog steeds dat in Grie kenland een patois van Turksch en Italiaansch wordt gesproken, en zelfs vele geleerden weten volstrekt niet hoe klein het onderscheid is tus schen de taal van het Nieuwe Testament en een tegenwoordige Atheensche courant. En toch zegt e<m kenner als Daniel Sanders dat de veranderin gen in die taal sedert honderden van jaren min der zijn dan die, welke het Engelsen in den tijd van Chaucer tot Shakespeare ondervonden heeft. Daarbij komt dat de taal ieder jaar zuiverder en klassieker wordt door het uitwerpen van vreemde woorden en het aannemen van oude en goede vormen, en dat er in het algemeen in Griekenland een streven bemerkbaai is om de schatten van het verledene, die zulk een ontzachlijken invloed op Europa nebben gehad, ook aan de nieuw-Grieksche letterkunde dienstbaar te maken. De reeds genoemde schrijvers Rangabéen S,anders hebben op velerlei wijze bijgedragen tot eene betere kennis dezer ontluikende literatuur. De stukken uit verschillende Grieksche schrijvers, in het werk van den laatstgenoemde aangehaald, vormen b. v. een zeer goed_overzicht. Eerst wordt de taal van Homerus vergeleken met de volkstaal van D. Vikelas, die deze gedichten in rijmlooze verzen heeft overgebracht. Dan volgt de vertaling van Herodotus en Xenophon door J. Gennadius, en die van Plutarchus door den ouderen Rangabé. Een aantal middeleeuwsche stukken kunnen als voorbeeld voor de veranderingen in de taal gelden. Hieraan sluiten zich eenige zeer interessante lie deren van de Roovers of Klephten (Harmatolen), totdat wij komen aan den beroemden Griek Adamantios Koraïs, die zooveel voor zijn volk en taal gedaan heeft. Uit de nieuwere literatuur der 19e eeuw worden stukken medegedeeld van Melas, Trikupis en anderen, een geestig huiselijk tafe reeltje van Vlachos, en vooral ook eenige verdien stelijke vertalingen, zooals die van den Othello door Vikelas, die van Sardou's Rabagas door Kampuroglu, en Lessing's Nathan door Rangabé. De poësie is, helaas, in dit werkje zeer schaarsch be deeld, want men vindt er slecht n gedicht van den nieuwen Anakreon, A. Christopulos, en n enkel stuk uit een bekend humoristisch blijspel van Rangabé(3). Een dergelijke verzameling van welgekozen fragmenten is echter uitstekend geschikt om den beginner een beeld te geven van de nieuw-Grieksche literatuur, waarin vooral sedert het begin dezer eeuw bijna alle genres met veel succes wor den beoefend. Afgezien van vertalingen en be werkingen, bloeit bovenal de poësie, die in ver schillende van hare onderdeelen, zooals het lierdicht en de (politieke) satire met veel geluk en talent is beoefend. Het is alsof er een aantal zangers is opgestaan, die in rijkdom en veelzijdigheid de groote voorbeelden hunner onsterfelijke voorouders trachten te evenaren. Zelfs wanneer wij ons bij de fraaie letteren bepalen, kan het toch onmogelijk ons doel wezen hier ter plaatse meer dan een vluchtigen blik te slaan op het vele goede en schoone dat sedert de bevrijding van Griekenland het licht heeft gezien. Werken zooals Rangabé's Geschiedenis, te Leipzig verschenen, en andere (zooals van Nicolai) bevatten een volledig overzicht der nieuw-Grieksche literatuur tot op dezen tijd, en daarin wordt ook aan de beoefening der meest verschillende weten schappen de noodige aandacht geschonken. Om met de lyrische poësie te beginnen, zoo willen wij b.v. wijzen op Rizos, den minister en dichter der Ode aan de Bellenen, op den ouden Rangabé(vader van den gezant te Berlijn), op Solomos die met zijn Ode aan de vrijheid in geheel Griekenland beroemd is geworden, op Kalbos die de heldendaden der zoogenaamde Heilige Schaar bezongen heeft. Boven allen schit teren echter de twee broeders Sutsos, Panagiotis en Alexander, die als de hoofden van het nieuwere dichtergeslacht kunnen worden aangezien. Vele gedichten van hen en anderen zijn zoowel door Grieken als door den voortreffelijken letterkun dige Prof. Boltz in het Duitsch overgebracht. Eindelijk moeten wij als lyrisch dichter nog den blinden Tantalides noemen, die zelden ernstige maar meestal vroolijke liedjes geschreven heeft. In de elegische dichtsoort kunnen de namen worden genoemd van Paraschos, Basiliados (den vertaler van King Lear), den gevoelvollon Karatsutsas, en den jonggestorven Paparrigopulos. Vikellas, een koopman te Parijs, schreef o. a. een schoone elegie, waarin hij tegen de oude Grieken te velde trekt, uit verdriet daarover dat de tegen woordige hunne fouten en tekortkomingen vaak door de deugden hunner voorouders trachten te bedekken. Niet het minst munten de Grieken uit in het hekeldicht, ook in verband met den aard van dit kleine volkje. Alexander Sutsos, die zoowel de niouw-Grieksche Juvonalis als een tweede Bérauger genoemd wordt, overtreft hier alle anderen. In do politieke satire is deze hartstochtelijke en geniale vaderlander een onovertroffen meester, en schoon hij ook op velerlei ander gebied mot talent werk zaam was, hierin vooral schittert zijne oorspron kelijkheid en kracht. Hij werd o. a. nagevolgd door den geleerden plantkundigc Orphanides uit Smyrna, en door vele anderen, die satirieke ge dichten, ja gelieele satirieke bladen en tijdschrif ten lieten verschijnen,' waarmede thans nog in Griekenland wordt voortgegaan. De epische poësie der nieuw-Grieken is wel is waar een veelbeoefend genre, maar Let aantal dichters houdt volstrekt niet gelijken tred met de verdiensten van het geleverde. Wij noemen hier slechts Byzantios, wiens Sokrates en Aristophanes" een beeld vormt van het volksleven in hot oude Athene, Vlachos die niet alloen uit het Fransch, Duitsch en Engelsch vertaald heeft, maar ook een epos Phidias en Perikles" schreef, Rangab (vader en zoon) die bijna alle soorten van poësie heeft beoefend, Bernardakes, Markoras, enz. Telkens wordt er echter ook op dit gebied iets nieuws geleverd, en vooral moeten wij de vrucht baarheid bewonderen, waarvan de schrijvers en dichters in dit kleine land ieder jaar op nieuw de meest doorslaande blijken geven. (Wordt vervolgd) (1) Hans Muller, Griechische Reisen und Studiën (aangehaald bij Flach) 1887. E. Engel, Griechische Frühlingstage. 1887. J. Flach, Der Hellenismus der Zukunft. 1887. Het eerste en laatste boek bij Friedrich te Leipzig, Magazin für die Literatur des Auslandes'. (2) B. N. Bulgaris. Geschiedenis der paedagogiek. Athene, 1884. L. Melas, Gerostathis of herinneringen uit mijn jeugd. Met afb. 3 dln. Athene, 1879?1884. Het examenwerk der leerlingen van de school van Bulgaris is met zeer interessante inleidingen door genoemden heer uitgegeven (Athene,1880?81) en vormt een onschatbare bijdrage tot de kennis van het onderwijs in Griekenland. Zie ook het Programma (Kanonismos) der school van A. Papageorgiu, Athene 1886. (3) Zie o. a. D. Sanders, Neugriechische Granimatik nebst Sprachproben, u. s. w. Leipzig, 1881. p. 204 268. In eenige no's van de Revue Sociale, indertijd onder redactie van den Griek Argyriades te Parijs uitgegeven, stonden belangrijke artikelen over de hierboven aangehaalde volksliederen van Griekenland. Rangabé's blijspel, de Bruiloft van Kutrulis, in klassieke versmaat geschreven, is het eerst in 1845 en later dikwyls te Athene uit gegeven. PROFESSOR B. J. STOKVIS. Wij stellen prijs op u als een van Ne rlands beste zonen!" Met die woorden bracht onze burgemeester, mr. Van Tienhoven, hulde aan den algemeen beminden en geachten hopgleeraar B. J. Stokvis, nadat deze het geneeskundig congres met een schitterende redevoering, als voorzitter had geopend. Wij bieden heden onzen lezers een portret aan van Prof. Stokvis, dat, zoo goed als het in steendruk en bij de groote oplaag mogelijk is, de ge laatstrekken van den hoogleeraar teruggeeft. Wat echter teekenstift noch pen kan wederge ven, is het beminnelijk gemoed, het gevoelig hart van den man, die in den volsten, uitgebreidsten zin des woords humaan is. Als medicus om zijn buitengewone kennis hoog geacht en gewaardeerd door collega's en leerlin gen, vol vertrouwen en hoop tegemoet gezien door zijn patiënten, de vraagbaak van vrienden en bekenden, is Prof. Stokvis een dier zeldzame menschen, wien het gegeven is met onbezweken ijver en toewijding voor velen een zegen, een vertrouwd vriend, een raadsman en helper te zijn. Wanneer hij de ziekenkamer binnenkomt, treden rust en kalmte met hem in. Zijn scherp ziend oog, zoo geoefend en gelukkig in het ont dekken van den zetel der kwaal of van de ziekte zelf, ziet slechts zelden mis; zijn juiste diagnose baant dikwijls den weg ter genezing en menige zieke wien hoop en moed ontzonken zijn, voelt, door zijn deelnemende stem gerustgesteld, door zijn kalmte, zijn vriendelijken blik getroost, beiden herleven. Voor Prof. Stokvis, bestaat wanneer het een zieke geldt, geen rang of stand, geen arm of rijk. Zonder aanzien des persoons raadt en helpt hij waar en zooveel hij kan. Een ziek mensch" vraagt zijn hulp ! Dat is hem genoeg. Hij is in waarheid een mensch" onder de menschen. Met kalmen ernst doet hij zijn werk maar met vroolvjken, ja soms kinderlijk joligen luim is hij, in zijn huis, de zon van zijn gezin; blijde met de blijden, een hartelijk vriend, een gezellig gastheer, en wanneer de muze, die hem van der jeugd af haar gunsten schonk over hem vaardig wordt, getuigen vriend en magen, dat de dichter nog niet is opgegaan in den medicus. In zijn gedichten wie kent er niet eenige van? paart zich groote eenvoud aan waarlijke po tisch gevoel en gedachten maar... niemand waar deert zo zoo weinig als de bescheiden dichter, die het: In al 'i menschelyke is poëzie .'" zelf zoo volkomen begrijpt; die in de moeilijkste om standigheden des levens met oneindig geduld overal het zonnestraaltje, het lichtpunt weet aan te wijzen en het dikwijls ook aanbrengt. In 1807 werd Dr. Stokvis door de Societéroyale des Sciences médicales et naturelles de Bruxelles, waarvan hij correspondeerend lid is, bekroond met de gouden medaille voor zijn werk over Albuminurie. In 1874 tot Hoogleeraar hier ter stede benoemd, werd hij in 1884 Doctor honoris causa aan de Universiteit te Edinburgh. Men benoemde hem veder achtereenvolgens tot lid van do Koninklijke Academie van Wetenschappen, van het Genoot schap van letterkunde te Leiden, van het Isra litisch Armbestuur, verkoos hem tot voorzitter van de Vacantie-koloniën en van de Tooneelschool te Amsterdam. Met een zeldzaam redenaarstalent begaafd, weet hij met zijn bezielend woord leerlingen en hoor ders te boeien, 't Is een genot hem te hooren, het feu sacréis bij hem geen schijnsel; neen ! verwarmend gloeit het u tegen, 't schittert in zijn redevoeringen en werkt weldadig op de hoorders, die aan zijn lippen hangen. In 1880 hield Prof. Stokvis in de Walekerk alhier, als president van het Genootschap van natuur- genees- en heelkunde, een redevoering ter gedachtenis van Jan Swammerdam. In 1881 vertegenwoordigde hij de Nederlandsche Faculteit bij het Virchow Jubilacum te Berlijn. In 1883 presideerde hij het Koloniaal Genees kundig Congres en weinige dagen geleden zagen wij hem weder met eere den voorzitterszetel in nemen van het Congres, dat zoovele geleerden en vrienden der wetenschap in Nederladnd's hoofd stad verecnigdc. Moge hij in zijn veelzijdigen werkkring nog lang velen ten zege zijn! Gids voor de Rechterlijke Macht in het Koninkrijk der Nederlanden, uit officieele bronnen te zamengosteld door P. F. VAS VLOTEN. 1887. Eerste jaar. Amsterdam 1887. Is het niet zonderling, dat het tot dusverre nie mand mocht gelukken, ten behoeve der Nederlandsche rechtspraktijk een, zooal niet onberispe lijk, dan toch in alle opzichten bruikbaar jaar boekje samen te stellen? Acht en veertig jaren, die sedert de afschaffing der Fransche en de in voering der Nederlandsche wetgeving, hebben onze praktizijns zich moeten tevreden stellen met een Jaarboekje van de Begterlijke Magt in het Koningrijk der Nederlanden en zijne Koloniën; niettegenstaande zijne vele gebreken, vindt men dit onder toezicht van mr. C. C. E. d'Engelbronner samengestelde en bij Noorduyn en Zoon te Gorinchem uitgegeven werkje nog altijd op alle schrijftafels. Jaar in jaar uit zoekt men, zoekt vooral de in een onzer groote steden gevestigde advocaat of procureur, in dat boekje te vergeefs een antwoord op dezelfde vragen, vindt hij er de zelfde foutieve antwoorden op andere, ergert hein vooral dezelfde onnauwkeurigheid in het spellen van namen en voornamen. Toch blijft men het er maar mee doen! Geen wonder, dat toen (een half jaar te laat!) in Juni 11. de aan het hoofd dezer mcdedeeling genoemde Gids van Van Vloten aangekondigd werd, menigeen met eenige verwachting dit boekje bestelde. Welk een teleurstelling! Het werkje is nog onvollediger en nog minder bruikbaar dan zijn voorganger. Zeer zeker heeft de heer Van Vloten in som mige opzichten verbeteringen aangebracht. Achter den naam der advocaten bij het hof te Amster dam en de rechtbank te Rotterdam (waarom niet ook bij den Hoogen Raad te 's-Hage?) werden straat en huisnummer door hem vermeld. In alphabetische lijsten van de straten van Amster dam en Rotterdam gaf hij op, in welke wijk zij gelegen zijn en tot welk kantongerecht, welke afdeeling van het bevolkingsbureau, welke politiesectie enz. zij behooren. De voornaamste bepalin gen van het reglement van orde voor den inwendigen dienst der rechtbank te Amsterdam wer den door hem medegedeeld. Een aardrijkskun dige woordenlijst werd door hem opgesteld, waarin voor elke gemeente de zetel der arrondissements rechtbank, die van het kantongerecht, de deur waarder bij het kantongerecht enz. zijn opgege ven. Dit zijn juist eenige van de voornaamste zaken, die nu in d'Kngebronner's Jaarboekje noode gemist worden. Waarom gaat nu echter de heer Van Vloten weer alles bederven, door in zijn Gids niets op te nemen van al hetgeen mr. d'Engelbronner wél vermeldt, b. v. omtrent het Hoog Militair Gerechtshof, omtrent de Militaire Auditiën, omtrent den Raad van Tucht en Koop vaardij, omtrent de Lands- en Rijksadvocaten, omtrent de Commissarissen des Konings, omtrent de Betaalmeesters, omtrent de Registratie, Zegel, Hypotheken, Kadaster en Domeinen, omtrent de Rijkspolitie, omtrent Marechaussee en Rijksveldwacht, omtrent het beheer der Gevangenissen en last not least omtrent de Rechterlijke Macht enz. in onze Koloniën? Dat zijne onvergefelijke gebre ken. Zelfs in hetgeen de heer van Vloten mede deelt, is hij niet onberispelijk: hij vermeldt b. v. wél, welke leden der balie den raad van toezicht en discipline uitmaken, maar geeft noch den deken noch den secretaris op, hij vermeldt o. a. aan het slot van de lijst der Utrechtsche advocaten een viertal confrères, die te Groningen t'huis behooren! Het Jaarboekje van mr. d'Engelbronner is dus nog altijd zonder ernstigen mededinger gebleven. Wij hopen echter, dat het van zijn bevoorrechte positie niet langer misbruik zal blijven maken. Pogingen als die van den heer Van Vloten be hooren op te wekken om de redactie van eene onmisbare handleiding eens met wat meer zorg en meer toewijding ter harte te nemen. Geheel de Nederlandsche rechtswereld zal dankbaar wezen, als het Jaarboekje voor 1888 op een nieuwe leest geschoeid wordt. LENTULUS. V A R I A. Catalogus van Boeken, over Nederlandsche Taal- en Letterkunde, verkrijgbaar bij den boekhandelaar R. W. P. BE VRIES, 1887. Onder dezen zedigen titel heeft de Heer R. W. P. de Vries zijne offergave gebracht op het altaerplat" der Noord- en Zuid-Nederlandsche Broeder schapsvernieuwing, die met den naam van 20e Nederlandscb Taal- en Letterkundig Congres" wordt aangeduid. 't Is een fraai gedrukt boekdeel in kl. 4o, ruim 300 bladzijden groot. De Auteur is een man van kennis en smaak. Het mag dus overbodig gere kend worden te getuigen, dat wij hier met een zeer belangrijke bibliografische bijdrage te doen hebben. Deze katalogus bevat 1824 nommers. Zij zijn systematicsch en chronologiesch gerangschikt. Geschiedenis en werken van genootschappen en tijdschriften over ned. taal- en letterkunde in 't algemeen openen de rij; dan volgt de Taalkunde in 't bizonder; tot deze kategorie worden ook betrokken de spreekwoorden en persoons- en plaatsnamen. De Letterkunde begint met algemeene bloemlezingen en jaarboekjens ; clan volgt haar geschiedenis en chronologiesch, weer van het algemeene tot het bizondere gaande, eeuw voor eeuw de geheele Nederlandsche en Vlaamsche" Litteratuur. Men vindt hier natuurlijk niet eene kompleete verzameling van alle Nederlandsche voortbrengselen der lotterknndige kunst; veel minder van alle in 't Nederlandsen gedrukte boeken; maar veel wordt hier toch gevonden dat menig beschaafd Nederlander onbekend zal wezen; terwijl een Alphabetisch Registor" u met een oogopslag leert, wat hier al bij-én is. Het zijn niet alleen do waarheden, waarvan men met recht kan zeggen, dat men ze kent, wanneer men ze noemt; 't is ook vaak het geval met de personen. Die De Vries heet, heeft een sterke prozumptie voor zich, dat hij is een man van energie en van groote liefde voor de zaak, waaraan hij zich gewijd heeft. Ons nationaal belang kan er niet anders dan bij winnen, wanneer R. W. l', d. V., het ijverig Bestuurslid van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, voortgaat, de geschiedenis der Vaderlandscho kunst en let teren bibliografiesch te beoefenen. 6 Okt. '87. A. TH.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl