De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 16 oktober pagina 3

16 oktober 1887 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. raadsman der Kroon op te treden. De tal rijke proefschriften over onderwerpen van internationaalrechtelijken aard, die in de 'laatste vijftien jaren onder zijne leiding wer den geschreven, getuigen, hoe diepen indruk aijn onderwijs bij hen achterlaat. Wat de leerlingen -van Mr. Asser bovenal hoogschatten, is zijne groote belangstelling in hunne studiën. Het dadelijk door hem ingevoerde pleitcollege is voor beide partijen leen bron van genoegen. Asser's hulpvaar digheid, de gemakkelijheid van zijn om gang, ziedaar, wat allen om strijd roemen. Zij, en allen die het wél meenen met Amsterdam's Universiteit, wenschen hem van ganscher harte nog menig jaar van evengroote frischheid en even nuttige werkzaam heid toe. H. J. B. Van over de Grenzen. De Fransche pers houdt zich sints acht dagen bezig met een schandaal, dat overal elders aanleiding zou geven tot meer of min uitvoerige verslagen in de rubriek der »Gemengde Berichten" of der »Rechts-en politieaaken", maar dat thans op weg is om, zoo als men in Duitschland zegt: »eine Hauptund Staatsaffaire" te worden. De zaak Limousin ?Wordt niet alleen in de Fransche bladen, maar ook in die van andere landen, besproken met een ijver, alsof het welzijn en de vrede van Europa er van afhing. Eene bende gelukzoekers en oplichters, in welke het vrouwelijk element van de schoone sekse kan men in dit geval niet spreken eene hoofdrol speelt, heeft sints jaren op niet ongelukkige wijze gespeculeerd op de ijdel heid van hen, die een lintje in het knoopsgat voor een onmisbaar bestanddeel van hun ge luk houden, en heeft zich voor de bewezen diensten rijkelijk laten betalen. Ziedaar eene alledaagsche historie. Maar het blijkt, dat deze bende handlangers heeft gehad onder de hoogst geplaatste burgerlijke en militaire au toriteiten, personen, die de plichten van rang en stand en ambt misbruikend, zich voor al of niet verleende tusschenkomst rijkelijk heb ben laten betalen. Tot deze rubriek behooren ongetwijfeld de generaals Caffarel en d'Andlau, mogelijk ook de schoonzoon van den president der Fransche republiek, om van anderen niet te spreken. Ook deze omstan digheid, hoe treurig ook, is niet voldoende om de buitengewone belangstelling in de zaak Limousin te verklaren. Wanneer allerwege de nieuwsgierigheid is geprikkeld en hier en daar het leedvermaak zich duidelijk open baart, ligt dit vooral hieraan, dat de Fran sche regeering zelve in deze zaak in een twijfelachtig licht verschijnt. Bij madame Limousin zijn een of twee visitekaartjes geVonden van generaal Boulanger, op welke naast den naam van den oud-minister van oorlog eene banale beleefdheidsformule te lezen wasDaarenboven was de hoofdbeschuldigde maar zeker niet de meest schuldige generaal Caffarel, een protégévan dezen oud-minister. Geen verstandig mensch zou hieruit coucludeeren tot de medeplichtigheid van den heer Boulanger. Maar deze heeft het noodig ge oordeeld, zijn onmiddellijken chef, den tegenwoordigen minister van oorlog, de laagste bedoelingen ten laste te leggen. »De geheele zaak Caffarel is slechts tegen mij gericht" verklaarde generaal Boulanger aan ieder, die het wil weten. En de wijze, waarop hij zich daarby over generaal Ferron, den tegen woor digen minister van oorlog uitliet, was van dien aard, dat eene disciplinaire straf niet achterwege kon blijven. Deze is dan ook werkelijk uitgesproken. Waarschijnlijk zal generaal Boulanger dientengevolge het kommando over het dertiende legerkorps moeten nederleggen en zich moeten troosten met den hem nu reeds door zijne iutransigente vrienden aangeboden zetel in het Fransche parlement. Daar zal deze al te woordenrijke hoofdofficier zeker beter op zijn plaats zijn, dan aan de spits van het departement van oorlog of van eene Fransche legerafdeeling. Het is zeer te betreuren dat de officieuse Norddeulsche Allgemeine Zeituny het noodig heeft geoordeeld, van deze treurige zaak een onderwerp te maken voor eene internationale polemiek, en zich de bewering heeft veroorloofd, dat de radicale ministers van oorlog, Thibaudin en Boulanger, de politiek in de rangen van het leger hebben binnengevoerd en daardoor de deuren wijd hebben open gezet voor omkpoperij en demoralisatie. De politiek heeft zich sedert vele jaren in het Fransche leger doen gelden, omdat een aantal officieren zich in hun hart niet kunnen vereenigen met den. Re publiek, welke zij krachtens hun eed moeten dienen. Onder een reactionair Ministerie zou echter de verdeeldheid in het officiers corps nog grooter zijn dan onder een radicaal bestuur. Maar de Norddeutsclie blijft in gebreke om aan te tooiien, wat het radi calisme der genoemde ministers van oorlog te maken heeft met de eerlooze en bedriegelijke handelingen van eenige avonturiers en van hunne lichtzinnige, door verkwisting en geld gebrek tot oneerlijke praktijken gedreven handlangers. Te recht schrijft de Neue Freie Presse: »de eigenaardige positie der Norddeutsche Allgemeine, Zeitung legt haar verplichtin gen op, die zij geheel uit het oog heeft ver loren. Haar oordeel over de zaak-Caffarel moet in Frankrijk groote ergernis geven, en het komt ons volkomen onnoodig voor, dat men, juist nu de opgewondenheid over de geweerschoten, die den luitenant de Wangen verwondden en den drijver Brignon doodden, eenigszins tot bedaren is gekomen, te Berlij n den republikeinsche staatsvorm verantwoordelijk maakt voor een incident, dat in landen met monarchalen regeeringsvorm reeds her haaldelijk is voorgekomen. Waartoe moet dit dienen? zoo vraagt men zich te ver geefs af. De gansche wereld wil den vrede, en in de officieele kringen van Berlijn geeft men zich alle moeite om dien te handhaven. De Duitsche regeering heeft in de ongeluk kige zaak van Raon-sur-Plaine eene verstan dige bereidwilligheid getoond, om door hare tegemoetkoming de ernstige gevolgen van een conflict te voorkomen. Hoe zal men het nu verklaren, dat het blad, dat tot deze re'geering in de nauwste betrekking staat, thans van een incident, dat toch slechts het Fran sche publiek en de Fransche rechtbanken aangaat, gebruik maakt voor een aanval op het Fransche leger en op den republikeinschen staatsvorm ?" Men zal hierop antwoorden, dat de Norddeutsche de Franschen slechts met gelijke munt betaalt. De Parijzer boulevard-bladen maken .immers ook van elke misdaad, die in Duitsch land wordt begaan, gebruik, of liever mis bruik om met valsch pathos uit te roepen: »Ziet, welke zedelooze lieden die Duitschers zijn." Maar te vergeefs zal men in de serieuse organen der Fransche pers, allerminst in de organen der regeering, naar dergelijke oneer lijke insinuatiën zoeken. Wanneer de officieuse Norddeuische gaat polemiseeren op de wijze van den Intransigeant, is het waarlijk geoor loofd te twijfen aan de eerlijkheid van Duitschland's vredelievende verzekeringen. * * * In Bulgarije zijn de verkiezingen afgeloopen. De uitslag is niet twijfelachtig geweest: de aanhangers der regeering zijn tienmaal talrijker dan de leden der oppositie. Toch is die uitslag niet in alle opzichten bevredigend. Het is gebleken, dat de regeering zich niet sterk genoeg rekende, om de door haar toe gezegde volkomen vrijheid der verkiezingen het beslissend oogenblik te handhaven. :n aantal raddraaiers der oppositie zijn voor de algemeene verkiezingen onschadelijk gemaakt, daar de regeering hen achter slot en grendels heeft gezet. Ongetwijfeld is deze maatregel in Bulgarije niet zoo willekeurig, als hij in onze geordende West-Europeesche toestanden zou zijn. De Bulgaarsche regeering heeft gee_n andere middelen om Rusland's prestige in den vorm van Rusland's roebels te bestrijden. Maar zij zal het slechts aan zich zelve te wijten hebben, wanneer hare houding bij de verkiezingen waarschijnlijk slechts bij enkele verkiezingen door de Russische partij wordt aangegrepen als een bewijs, dat de vrije uiting van den volkswil met geweld is verhinderd. Overigens is de Bulgaarsche quaestie in statu quo gebleven. De onderhandelingen tusschen de Porte en Rusland worden voort gezet, maar schijnen tot niets te zullen leiden. Klaarblijkelijk acht de Russische regeering het oogenblik nog niet gekomen, om haar laatste woord te spreken. Wellicht zal de terugkomst van den czar, die dezer dagen uit Kopenhagen naar S t. Petersburg terugkeert, de ontknooping eenigsziiis verhaasten. E. D. PlJZEL. Kunst en Letteren. HET TOONEEL, TE AMSTERDAM. Faust. De Meen van Merrouw Aubray. De meer en meer gebruikelijke weg. DE DOCHTEKS VAN ASEMAN. In het Grand Théatre" is Possart als MepJiistopheles opgetreden. Zoo mogelijk, dan heeft de groote kunstenaar zich, in Göthes beroemde schepping, nog wér overtroft'en. In-zonderhoid het gesprek met den Schiller was nog klaarder. treffender, pikanter dan ten vorigen jare. Als men Possarts intonatiën, gebaar en gang hierin waar neemt, schijnt zich een nieuw licht over Göthes wijsgeerige hekelingen te verbreiden. Ook de an dere tooneelen, waarin de Geest der ontkenning" optreedt, kenmerkten zich, van Possarts zijde, door de diepst gevoelde charakterschildering. Het hoogkornieke, dat Göthe te-recht in dezen laat-middeleeuwschen Duivel gelegd heeft, werd voortreffelijk geschilderd. Wat 2011 Vondels verheven treurspel Lucifer" niet gewonnen hebben, als de dichter een schrede achtcrwaards of voorwaards had kunnen doen, en, zich wat vollediger onttrekkend aan de klassieke gebruiken der XVIIe Eeuw, op zijn Shakespeares of Göthes het tragische en komische had durven bij-een-voegen. De Duivelen van Vondel hebben al te veel familietrekken gemeen. En dat Vondel toch het komieke begreep, bewijzen zijn liedtjens en puntdichten wel. Mejufvrouw Bertens is eene MargaretJie van talent. Zij vatt'e recht goed, waar zij met spel, toon en blik heen moest streven. Volkomen naïvi teit werd op sommige plaatsen, waar deze onder steld werd, wel eens gemist. De Heer Bergmann speelde voor Faust; in den aanvang een weinig al te luidruchtig. Zijne dui delijke uitspraak valt te waardeeren. Mevr. Miiller-Borcherdt stoorde niet, als Frau Martha. Wagner was goed; de studenten hebben het hunne gedaan ; de Schuier stond in onnoozelheid niet op de hoogte van dien des vorigen jaars. 't Was jammer, dat het samenspel somtijds wat te wanscben liet. Bijv. zoo'n schermpartij. Stoot gij maar toe !" zegt Mephistopheles tot Faust, als deze duelleert mot Valentin : ich parire." Na tuurlijk wordt de Duivel ondersteld door den bra ven soldaat niet gezien te worden. Maar nu hadden de Heeren Bergmann en Werther dat uitvallen en afweeren toch ook zóó moeten inrich ten, d&tMephistopheles gelegenheid had tot pareeren. Omstreeks 1500 had men wel eenigszins andere' regels bij het schermen dan tegenwoordig; maar Göthe heeft het zich toch geheel modern gedacht; zoo als h\j ook van Polizei" spreekt en een een voudig nieisjen aan een grooten Heer laat vragen, of deze wel aan God gelooft (iets dat in Daniël Rochat" volkomen op zijn plaats, maar hier een anachronisme is en, bij het opvoeren van een Duivel, een ongerijmdheid bovendien). De fraaye komedie van Alexandre Dumas fils is met veel talent in den Stadsschouwburg ge speeld. Wij zagen vroeger Mevr. Kleine in de rol van Madame Aubray; Mevr. de Vries was niet minder. Zij gaf goed de groote Dame, met hare filanthropische denkbeelden, te-rug. Men kent het stuk: het behandelt een der lievelingsdenk beelden van den auteur: de mannen, de schuldige oorzaak der meeste onzedelijkheid; de mogelijk heid une femme qui tombe te releveeren; maar Madame Aubray, die Dumas'denkbeeld vertegen woordigt, te-rug-schrikkend als haar zoon op een vrouw verliefd wordt, die geen vlekkeloos verle den heeft. De Heer De Jong en Mej. S. van Biene hebben met warmte, waardigheid en distinktie hunne rollen vervuld. Aangenaam was het ons den Heer Tourniaire hier (als Valmoreau) weer goed op zijn dreef te zien. Mevr. Rössing, als de 13-jarige Lucienne, al vast niet minder eene voorbeeldige ingénue. Ook de Heeren Morin (Barantiri) en Van Schoonhoven (Tellier) hebben zich gekweten, zoo als men 't van hen verwachten mocht. Met veel voldoening zagen wij het nieuwe blyspel ('t is immers nieuw?) De meer en meer gebruikelijke weg". Nu kunnen de optimisten, die het den Raad van Beheer kwalijk nemen, dat hij de Koninklijke Vereeniging niet mér oorspronklijke stukken laat spelen, eens zien wat er van wordt, als de Raad minder streng in zijn kritiek en minder onbarmhartig" in zijne afwijzingenis! Het blijspel van Junior, dat zoo goed gespeeld ?werd als maar mogelijk was *), is een type van onbeduidendheid. De grap en greep is niet mislukt: want er is geen greep gedaan, er was geen grap voor-handen. Zet den minsten franschen kok of kapper voor zoo'n titel, en hij zal u iets komieks leveren. Het thema is rijk; maar de pianist heeft geen vingers gehad. Men zegt, dat, door elkaar, de ongelukkige letterkundige, die de ingezonden tooneelstukken voor don Raad van Beheer, moet beoordeelen, jaarlijks een 400-tal cahiers na te pluizen, krijgt, 't Is waarlijk of papier en inkt geen geld kosten ? daar gelaten dat onherstel baar tijdverlies! Neen, met dankbaar genoegen zagen wij Zonder Naam" van den Heer Rosier Paassen, met ingenomenheid verwachten wij Van Mauriks nieuw blijspel: maar over het geheel zijn onze penvoerders geen dramatisten. De kunst van den tooneelschrijver is .iets zeldzaams bij ons. Toch zouden de Heeren Van der Hoeve en Mannoury alszins bevoegd zijn, om, als gelukkige praktici, den Heer Junior in 't oor te fluisteren, dat hij maar liever zoodra de kantoorboeken gesloten zijn, naar bed moet gaan." * * * De reeks lief geschreven huislijke tafreeltjens en zedelesjens, die de muzikus en schouwburgdirekteur Adolf L'Arronge, onder den titel van Hasemanns Töchtcr" ten tooneele gebracht beeft, en door E. S. Gulp in vrij vloeyend Hollandsen zijn overgezet, worden inden Salon des Variétés" met lust en kunst vertoond. Men behoeft zich niet te verwonderen, dat bijv. de Heer Thönissen, die oen aardige ietwat komieke figuur in dit Tooneelspel" voorstelt, natuur en waarheid op de daad betrapt. Toen men op het Leidsche Plein en elders, voor een dertig, veertig jaar, nog aan de manie der deklamatie leed, mengde de aristokratische Jan Kneppelhout zich reeds onder den minderen man, in den Salon van Duport en prees de onopgesmuktheid der vertoo ning, bij de toch frisscbo kostumen, huldigde, in n woord, het naturalisme, dat als een nieuwe dag opging over onze schouwburgwaereld. Die traditie bleef bewaard. Dat eene nazaat van den onvergetelijken Rosonveldt, Mev. Hnysers, als Jufvromv Haseman en Mev. Fuchs?Barbiers, als Jufcrouw Klinkert de studie van het dagelijksch leven in hun spel voelbaar maken is even-min te verwonderen. De Heer Albert Mutters, die dit maal een jonge rol vervult, betoont zich een twee lingbroeder van Willem van Zuylen; dat is loi's genoeg. Mevrouw Marie Verstrate, met haar aangenaam gekleurd Nederlandsen, vervult met smaak de rol der oudste dochter; do zwaardere partij van Rosa werd. door Mev. vau Ollefen?Kley recht verdien stelijk, met veel schakeering, vervuld. Eenmaal zal zij er wellicht -in slagen, door verdere oefening, de beschaafdheid van toon en gebaren nog |peer in over-een-stemming te brengen met hare dank bare fyzionomie. Do Heer, van den Heuvel speelde met kracht en gevoel de rol van Herman Körner, al is hij er wat jong voor. Zijn stem moet nog wat gladder worden. In de dramatische tooneolen maakte hij met Mev. van Ollefen?Kley een aandoenlijken groep uit. De Heer Frank heeft zich, in de goedige apothekersrol, wél gekweten. Het spraakgebrek, waar de auteur melding van maakt, had wel iets merkbaarder mogen zijn. De misee^scène van den Heer Blaaser was, de voor-handen ruimte in aanmerking genomen, zoer voldoende. De omstandigheid, dat men met geen tabaks wolken te worstelen had, lokte Woensdagavond talrijke Dames naar den kleinen schouwburg. 13 Okt. '87. A. TH. *) Behalve dat er wat veel met den rug naar het publiek werd gezeten. GALEOTTO. Het Duitsche tooneel is door Paul Lindau, met een vertaling uit het Spaansch verrijkt: Galeotto, drama in drie bedrijven en een voorspel van Jos Eccliegaray; het werd Zaterdag voor het eerst in het Deutsche Theater te Berlijn opgevoerd. Het succes schijnt, blijkens de vele moeite, die de recensenten zich geven om de interessante bedoeling die boven of onder of naast het stuk ligt, te doen uitkomen, niet zeer groot geweest te zijn; de inhoud is de volgende. Don Ernesto is een jong dichter; hij wil een drama ^aleotto schrijven. Galeotto is de gevaar lijke, alledaagsche kennis, die er pleizier in heeft, de reinen tot zonde te verleiden. Hij doet dit niet uit een satanischen, Mephistopheles-achtigen lust tot het kwaad; hij is veeleer de verpersoon lijking van laffe alledaagschheid, die uit onbe dachtzaamheid, grof heid en traagheid het verderf te voorschijn roept. Hij doet wj onschuldigen d zonde opkomen en sluipt na de daad gedachteloos weg. Dit wordt in het voorspel uiteengezet, ea wat Don Ernesto daarin dicht, beleeft luj zelf ia het drama. Don Ernesto is de zoon van een handelswiéttd van Don Manuel. Ernesto's vadar heeft indertijd Don Manuel uit het verderf en uit het verlies zijner eer als koopman gered; uit dankbaarheid daarover neemt Don Manuel, een edel mensch, den wees Ernesto in zijn huis. Maar Don Manuel is een bejaard man; hij heeft eene jonge vrouw. Het vertrouwelijke onschuldige samenleven dezer drie menschen heeft geen enkele booze bijgedachte; het wordt echter door invloeden der buitenwereld gestoord. Niet n persoon, maar iedereen, de wereld, is het die, en zonder de bedoeling om te vergiftigen, den laster doet hoorec; zij wekt, zonder de bedoeling om kwaad te spreken, het gerucht, dat Don Ernesto en Manuels vrouw elkander beminnen. Het gemompel wordt luider, de lasteraar, de wereld, is niet te betrappen, niet te dooden. De geruchten zeggen reeds duideljjk en beslist, dat Don Manuel bedrogen wordt; nu eerst, door deza geruchten, wordt in Don Ernesjo de gedachte aan de zonde gewekt. Hij verlaat Don Manuels huis, ten deele om den laster te doen verstommen, ten deele omdat hij de thans in hem ontkiemende liefde voor Don Mauuels gade wil ontvluchten. Nadat dit geschiedt is, wordt Don Manuel, niet door een booswicht maar weder door een goedig, onhandig en zorgeloos man, de wereld" vertegenwoordigend, don Severo, zijn broeder, op het spoor gebracht van het vermoeden, en door jaloezie aangetast Het wantrouwea neemt steeds toe. Don Manuels vrouw wordt floor een nietswaardige beleedigd^ Don Manuel zal het zwaard voeren om hare beleedigde eer te wreken. Het komt tot een duel, en Don Manuel, doodelijk gewond, werdt in de woning van Don Ernesto gebracht, waarin, door eene zeer onschuldige oorzaak, zijn vrouw zich bevindt Zij wilde verhinderen dat er bloed zou vloeien. Maar in de gedachte van den stervende wordt, nu hij zijne vrouw in het huis van den jongen man ziet, het ver moeden zekerheid. Onder onuitsprekelijke smart geeft hij den geest, hij sterft, zonder te vergeven, en laat de beide onschuldigen, Don Ernesto en zijne vrouw, in wanhoop achter. Heeft dan de wereld gewild, dat er niets roins bestaan zou, en heeft zelfs Don Manuel het gewild, welnu laat de wereld triomfeeren, laat de alledaagschheid over winnen !" roept Ernesto Manuels weduwe, die neerzinkt, toe, wij beminnen elkander, wij zijn zoover als de wereld ons gedreven heeft, welnu, wees mijn vrouw1." Het stuk heeft, daar do karakters geen van allen groote kracht of groote waarde bezitten, meer als ontleding dan als drama beteekenis. De kritiek \vijt aan den acteur die Don Manuel speelde het gemis van eenheid en hartstocht; aan de actrice die Don Manuels vrouw vertolkte, gemis aan demonische kracht en innigheid; zij prijst in den Don Ernesto het sprunghaft-excentrische. Zoowel blaam als lof bewijzen, dat acteurs en critici met het stuk geen vrede hebben gehad; de eenen hebben er geen kracht, de anderen geen eenheid in kunnen brengen, en het voorspel, waarin Ecchegaray heeft gemeend, zijne bedoeling te moeten uiteenzetten, is voor niemand een vol doende verklaring geweest. * * * Ecchegaray, die als tooneeldichter zeer vrucht baar geweest is, is thans 55 jaar oud. Hij wordt in zijn vaderland ook als politicus en als man der wetenschap vereerd. Hij begon zijne loopbaan als ingenieur en werd toen leeraar op een bijzonder instituut. Reeds in zijn jeugd deed hij verzen in proza verschijnen; toen hij zich ook door politieke artikelen en weldra als spreker in het parlement onderscheiden had, bood men hem eene minister portefeuille aan, die hij echter slechts korten tijd voerde. MUZIKAAL OVERZICHT. Rotterdam, 14 October 1887. De opvoering van Mozart's Zauberflöte op j.I, Zaterdag mag in vele opzichten welgeslaagd heeten; eerstens een Sarastro van den heer Behrens, waarmede het ideale genoegzaam bereikt werd, eone Pamina van Mcj. Ottiker, die wat men van deze partij hier gewend is wol niet in de schaduw stelde, maar toch ook niet al te zeer daarbij af viel. De drie knapen (de dames Fisscher, Weiss en Diller) zoo rein en echt muzikaal gezongen als sedert jaren op ons tooueel niet werd gehoord; de Drei Damen (Bodenius, Frank en Jaïde) hoewel niet onberispelijk toch ook niet storend, eene Papayena van Mevr. v. Bongardt en een deels nieuw en interessant decoratief... ziedaar factorea die tot eene uitvoering moesten leiden waarby vrij wat te genieten viel. Dat er schaduwzijden waren, is niet meer dan natuurlijk; zoo stond Elmhorst's Tamino verre achter bij wat Grüning daarin in het vorige seisoen leistete- voornamelijk de eerste aria kwam volstrekt niet tot haar recht, de hinderlijke bij voeging van een h tusschen de lettergrepen (laatste regel bijv.: Und e-hewiy wa-hare sie-hie dann mei-hein,) maakten het aanhooren tot een ware marteling. Ik heb deze onhebbelijke gewoonte reeds bij vele zangers opgemerkt; zijn er wellicht onderwijs-inrichtingen in Duitschland waar dit zoo geleerd wordt? het is eenvoudig afschuwelijk. Mevr. Biazüi schonk als Königin der Nacht aan vankelijk bevrediging, in de tweede aria bleek zij echter tegen de bekende staccati niet opgewassen; ik acht het echter onbillijk eene zangeres daarom te veroordeelen, er zullen er zér weinige zijn, die er dat zonder kleerscheuren afbrengen: dat ligt echter minder aan haar, dan aan den componist, die zulke halsbrekende kunststukken verlangt. En dus ofschoon ik bij Mevr. Biazzi het ge mis aan fijnheid van voordracht en gratie van beweging betreur wil ik haar dese zonde niet al te zwaar aanrekenen. De heer Sieglitz had de rol van Papageno op zich genomen; daar deze niet tot zijn emplooi behoort, mag men hem over de onvoldoende wijze, waarop hij zich kweet, niette hard vallen. De Sprecher kwam by den heerKromer niet tot zijn recht, Monostatos daarentegen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl