Historisch Archief 1877-1940
No.
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
raadsman der Kroon op te treden. De tal
rijke proefschriften over onderwerpen van
internationaalrechtelijken aard, die in de
'laatste vijftien jaren onder zijne leiding wer
den geschreven, getuigen, hoe diepen indruk
aijn onderwijs bij hen achterlaat.
Wat de leerlingen -van Mr. Asser bovenal
hoogschatten, is zijne groote belangstelling
in hunne studiën. Het dadelijk door hem
ingevoerde pleitcollege is voor beide partijen
leen bron van genoegen. Asser's hulpvaar
digheid, de gemakkelijheid van zijn om
gang, ziedaar, wat allen om strijd roemen.
Zij, en allen die het wél meenen met
Amsterdam's Universiteit, wenschen hem van
ganscher harte nog menig jaar van
evengroote frischheid en even nuttige werkzaam
heid toe.
H. J. B.
Van over de Grenzen.
De Fransche pers houdt zich sints acht
dagen bezig met een schandaal, dat overal
elders aanleiding zou geven tot meer of min
uitvoerige verslagen in de rubriek der
»Gemengde Berichten" of der »Rechts-en
politieaaken", maar dat thans op weg is om, zoo
als men in Duitschland zegt: »eine
Hauptund Staatsaffaire" te worden. De zaak Limousin
?Wordt niet alleen in de Fransche bladen, maar
ook in die van andere landen, besproken met
een ijver, alsof het welzijn en de vrede van
Europa er van afhing.
Eene bende gelukzoekers en oplichters, in
welke het vrouwelijk element van de schoone
sekse kan men in dit geval niet spreken
eene hoofdrol speelt, heeft sints jaren op niet
ongelukkige wijze gespeculeerd op de ijdel
heid van hen, die een lintje in het knoopsgat
voor een onmisbaar bestanddeel van hun ge
luk houden, en heeft zich voor de bewezen
diensten rijkelijk laten betalen. Ziedaar eene
alledaagsche historie. Maar het blijkt, dat
deze bende handlangers heeft gehad onder de
hoogst geplaatste burgerlijke en militaire au
toriteiten, personen, die de plichten van rang
en stand en ambt misbruikend, zich voor al
of niet verleende tusschenkomst rijkelijk heb
ben laten betalen. Tot deze rubriek
behooren ongetwijfeld de generaals Caffarel en
d'Andlau, mogelijk ook de schoonzoon van den
president der Fransche republiek, om van
anderen niet te spreken. Ook deze omstan
digheid, hoe treurig ook, is niet voldoende
om de buitengewone belangstelling in de zaak
Limousin te verklaren. Wanneer allerwege
de nieuwsgierigheid is geprikkeld en hier en
daar het leedvermaak zich duidelijk open
baart, ligt dit vooral hieraan, dat de Fran
sche regeering zelve in deze zaak in een
twijfelachtig licht verschijnt. Bij madame
Limousin zijn een of twee visitekaartjes
geVonden van generaal Boulanger, op welke
naast den naam van den oud-minister van
oorlog eene banale beleefdheidsformule te
lezen
wasDaarenboven was de hoofdbeschuldigde
maar zeker niet de meest schuldige generaal
Caffarel, een protégévan dezen oud-minister.
Geen verstandig mensch zou hieruit
coucludeeren tot de medeplichtigheid van den heer
Boulanger. Maar deze heeft het noodig ge
oordeeld, zijn onmiddellijken chef, den
tegenwoordigen minister van oorlog, de laagste
bedoelingen ten laste te leggen. »De geheele
zaak Caffarel is slechts tegen mij gericht"
verklaarde generaal Boulanger aan ieder, die
het wil weten. En de wijze, waarop hij zich
daarby over generaal Ferron, den tegen woor
digen minister van oorlog uitliet, was van
dien aard, dat eene disciplinaire straf niet
achterwege kon blijven. Deze is dan ook
werkelijk uitgesproken. Waarschijnlijk zal
generaal Boulanger dientengevolge het
kommando over het dertiende legerkorps moeten
nederleggen en zich moeten troosten met den
hem nu reeds door zijne iutransigente vrienden
aangeboden zetel in het Fransche parlement.
Daar zal deze al te woordenrijke hoofdofficier
zeker beter op zijn plaats zijn, dan aan de
spits van het departement van oorlog of van
eene Fransche legerafdeeling.
Het is zeer te betreuren dat de officieuse
Norddeulsche Allgemeine Zeituny het noodig
heeft geoordeeld, van deze treurige zaak een
onderwerp te maken voor eene internationale
polemiek, en zich de bewering heeft veroorloofd,
dat de radicale ministers van oorlog, Thibaudin
en Boulanger, de politiek in de rangen van het
leger hebben binnengevoerd en daardoor de
deuren wijd hebben open gezet voor
omkpoperij en demoralisatie. De politiek heeft zich
sedert vele jaren in het Fransche leger doen
gelden, omdat een aantal officieren zich in
hun hart niet kunnen vereenigen met den. Re
publiek, welke zij krachtens hun eed moeten
dienen. Onder een reactionair Ministerie
zou echter de verdeeldheid in het officiers
corps nog grooter zijn dan onder een
radicaal bestuur. Maar de Norddeutsclie blijft
in gebreke om aan te tooiien, wat het radi
calisme der genoemde ministers van oorlog te
maken heeft met de eerlooze en bedriegelijke
handelingen van eenige avonturiers en van
hunne lichtzinnige, door verkwisting en geld
gebrek tot oneerlijke praktijken gedreven
handlangers. Te recht schrijft de Neue Freie
Presse: »de eigenaardige positie der
Norddeutsche Allgemeine, Zeitung legt haar verplichtin
gen op, die zij geheel uit het oog heeft ver
loren. Haar oordeel over de zaak-Caffarel
moet in Frankrijk groote ergernis geven, en
het komt ons volkomen onnoodig voor, dat
men, juist nu de opgewondenheid over de
geweerschoten, die den luitenant de Wangen
verwondden en den drijver Brignon doodden,
eenigszins tot bedaren is gekomen, te Berlij n den
republikeinsche staatsvorm verantwoordelijk
maakt voor een incident, dat in landen met
monarchalen regeeringsvorm reeds her
haaldelijk is voorgekomen. Waartoe moet
dit dienen? zoo vraagt men zich te ver
geefs af. De gansche wereld wil den vrede,
en in de officieele kringen van Berlijn geeft
men zich alle moeite om dien te handhaven.
De Duitsche regeering heeft in de ongeluk
kige zaak van Raon-sur-Plaine eene verstan
dige bereidwilligheid getoond, om door hare
tegemoetkoming de ernstige gevolgen van
een conflict te voorkomen. Hoe zal men het
nu verklaren, dat het blad, dat tot deze
re'geering in de nauwste betrekking staat, thans
van een incident, dat toch slechts het Fran
sche publiek en de Fransche rechtbanken
aangaat, gebruik maakt voor een aanval op
het Fransche leger en op den republikeinschen
staatsvorm ?"
Men zal hierop antwoorden, dat de
Norddeutsche de Franschen slechts met gelijke munt
betaalt. De Parijzer boulevard-bladen maken
.immers ook van elke misdaad, die in Duitsch
land wordt begaan, gebruik, of liever mis
bruik om met valsch pathos uit te roepen:
»Ziet, welke zedelooze lieden die Duitschers
zijn." Maar te vergeefs zal men in de serieuse
organen der Fransche pers, allerminst in de
organen der regeering, naar dergelijke oneer
lijke insinuatiën zoeken. Wanneer de officieuse
Norddeuische gaat polemiseeren op de wijze
van den Intransigeant, is het waarlijk geoor
loofd te twijfen aan de eerlijkheid van
Duitschland's vredelievende verzekeringen.
*
* *
In Bulgarije zijn de verkiezingen
afgeloopen. De uitslag is niet twijfelachtig geweest:
de aanhangers der regeering zijn tienmaal
talrijker dan de leden der oppositie. Toch is
die uitslag niet in alle opzichten bevredigend.
Het is gebleken, dat de regeering zich niet
sterk genoeg rekende, om de door haar toe
gezegde volkomen vrijheid der verkiezingen
het beslissend oogenblik te handhaven.
:n aantal raddraaiers der oppositie zijn
voor de algemeene verkiezingen onschadelijk
gemaakt, daar de regeering hen achter slot
en grendels heeft gezet. Ongetwijfeld is deze
maatregel in Bulgarije niet zoo willekeurig,
als hij in onze geordende West-Europeesche
toestanden zou zijn. De Bulgaarsche regeering
heeft gee_n andere middelen om Rusland's
prestige in den vorm van Rusland's roebels
te bestrijden. Maar zij zal het slechts aan
zich zelve te wijten hebben, wanneer hare
houding bij de verkiezingen waarschijnlijk
slechts bij enkele verkiezingen door de
Russische partij wordt aangegrepen als een
bewijs, dat de vrije uiting van den volkswil
met geweld is verhinderd.
Overigens is de Bulgaarsche quaestie in
statu quo gebleven. De onderhandelingen
tusschen de Porte en Rusland worden voort
gezet, maar schijnen tot niets te zullen leiden.
Klaarblijkelijk acht de Russische regeering
het oogenblik nog niet gekomen, om haar
laatste woord te spreken. Wellicht zal de
terugkomst van den czar, die dezer dagen uit
Kopenhagen naar S t. Petersburg terugkeert,
de ontknooping eenigsziiis verhaasten.
E. D. PlJZEL.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL, TE AMSTERDAM.
Faust. De Meen van Merrouw Aubray.
De meer en meer gebruikelijke weg.
DE DOCHTEKS VAN ASEMAN.
In het Grand Théatre" is Possart als
MepJiistopheles opgetreden. Zoo mogelijk, dan heeft
de groote kunstenaar zich, in Göthes beroemde
schepping, nog wér overtroft'en. In-zonderhoid het
gesprek met den Schiller was nog klaarder.
treffender, pikanter dan ten vorigen jare. Als men
Possarts intonatiën, gebaar en gang hierin waar
neemt, schijnt zich een nieuw licht over Göthes
wijsgeerige hekelingen te verbreiden. Ook de an
dere tooneelen, waarin de Geest der ontkenning"
optreedt, kenmerkten zich, van Possarts zijde, door
de diepst gevoelde charakterschildering. Het
hoogkornieke, dat Göthe te-recht in dezen
laat-middeleeuwschen Duivel gelegd heeft, werd voortreffelijk
geschilderd. Wat 2011 Vondels verheven treurspel
Lucifer" niet gewonnen hebben, als de dichter een
schrede achtcrwaards of voorwaards had kunnen
doen, en, zich wat vollediger onttrekkend aan de
klassieke gebruiken der XVIIe Eeuw, op zijn
Shakespeares of Göthes het tragische en komische
had durven bij-een-voegen. De Duivelen van Vondel
hebben al te veel familietrekken gemeen. En dat
Vondel toch het komieke begreep, bewijzen zijn
liedtjens en puntdichten wel.
Mejufvrouw Bertens is eene MargaretJie van
talent. Zij vatt'e recht goed, waar zij met spel,
toon en blik heen moest streven. Volkomen naïvi
teit werd op sommige plaatsen, waar deze onder
steld werd, wel eens gemist.
De Heer Bergmann speelde voor Faust; in den
aanvang een weinig al te luidruchtig. Zijne dui
delijke uitspraak valt te waardeeren.
Mevr. Miiller-Borcherdt stoorde niet, als Frau
Martha.
Wagner was goed; de studenten hebben het
hunne gedaan ; de Schuier stond in onnoozelheid
niet op de hoogte van dien des vorigen jaars.
't Was jammer, dat het samenspel somtijds wat
te wanscben liet. Bijv. zoo'n schermpartij. Stoot
gij maar toe !" zegt Mephistopheles tot Faust, als
deze duelleert mot Valentin : ich parire." Na
tuurlijk wordt de Duivel ondersteld door den bra
ven soldaat niet gezien te worden. Maar nu
hadden de Heeren Bergmann en Werther dat
uitvallen en afweeren toch ook zóó moeten inrich
ten, d&tMephistopheles gelegenheid had tot pareeren.
Omstreeks 1500 had men wel eenigszins andere'
regels bij het schermen dan tegenwoordig; maar
Göthe heeft het zich toch geheel modern gedacht;
zoo als h\j ook van Polizei" spreekt en een een
voudig nieisjen aan een grooten Heer laat vragen,
of deze wel aan God gelooft (iets dat in Daniël
Rochat" volkomen op zijn plaats, maar hier een
anachronisme is en, bij het opvoeren van een
Duivel, een ongerijmdheid bovendien).
De fraaye komedie van Alexandre Dumas fils
is met veel talent in den Stadsschouwburg ge
speeld. Wij zagen vroeger Mevr. Kleine in de
rol van Madame Aubray; Mevr. de Vries was
niet minder. Zij gaf goed de groote Dame, met
hare filanthropische denkbeelden, te-rug. Men kent
het stuk: het behandelt een der lievelingsdenk
beelden van den auteur: de mannen, de schuldige
oorzaak der meeste onzedelijkheid; de mogelijk
heid une femme qui tombe te releveeren; maar
Madame Aubray, die Dumas'denkbeeld vertegen
woordigt, te-rug-schrikkend als haar zoon op een
vrouw verliefd wordt, die geen vlekkeloos verle
den heeft.
De Heer De Jong en Mej. S. van Biene hebben
met warmte, waardigheid en distinktie hunne
rollen vervuld.
Aangenaam was het ons den Heer Tourniaire hier
(als Valmoreau) weer goed op zijn dreef te zien.
Mevr. Rössing, als de 13-jarige Lucienne, al vast
niet minder eene voorbeeldige ingénue. Ook
de Heeren Morin (Barantiri) en Van Schoonhoven
(Tellier) hebben zich gekweten, zoo als men 't
van hen verwachten mocht.
Met veel voldoening zagen wij het nieuwe
blyspel ('t is immers nieuw?) De meer en meer
gebruikelijke weg". Nu kunnen de optimisten, die
het den Raad van Beheer kwalijk nemen, dat hij
de Koninklijke Vereeniging niet mér
oorspronklijke stukken laat spelen, eens zien wat er van
wordt, als de Raad minder streng in zijn kritiek
en minder onbarmhartig" in zijne afwijzingenis!
Het blijspel van Junior, dat zoo goed gespeeld
?werd als maar mogelijk was *), is een type van
onbeduidendheid. De grap en greep is niet mislukt:
want er is geen greep gedaan, er was geen grap
voor-handen. Zet den minsten franschen kok of
kapper voor zoo'n titel, en hij zal u iets komieks
leveren. Het thema is rijk; maar de pianist heeft
geen vingers gehad. Men zegt, dat, door elkaar,
de ongelukkige letterkundige, die de ingezonden
tooneelstukken voor don Raad van Beheer, moet
beoordeelen, jaarlijks een 400-tal cahiers na te
pluizen, krijgt, 't Is waarlijk of papier en inkt
geen geld kosten ? daar gelaten dat onherstel
baar tijdverlies! Neen, met dankbaar genoegen
zagen wij Zonder Naam" van den Heer Rosier
Paassen, met ingenomenheid verwachten wij Van
Mauriks nieuw blijspel: maar over het geheel zijn
onze penvoerders geen dramatisten. De kunst
van den tooneelschrijver is .iets zeldzaams bij ons.
Toch zouden de Heeren Van der Hoeve en
Mannoury alszins bevoegd zijn, om, als gelukkige
praktici, den Heer Junior in 't oor te fluisteren,
dat hij maar liever zoodra de kantoorboeken
gesloten zijn, naar bed moet gaan."
*
* *
De reeks lief geschreven huislijke tafreeltjens
en zedelesjens, die de muzikus en
schouwburgdirekteur Adolf L'Arronge, onder den titel van
Hasemanns Töchtcr" ten tooneele gebracht beeft,
en door E. S. Gulp in vrij vloeyend Hollandsen
zijn overgezet, worden inden Salon des Variétés"
met lust en kunst vertoond.
Men behoeft zich niet te verwonderen, dat bijv.
de Heer Thönissen, die oen aardige ietwat komieke
figuur in dit Tooneelspel" voorstelt, natuur en
waarheid op de daad betrapt. Toen men op het
Leidsche Plein en elders, voor een dertig, veertig
jaar, nog aan de manie der deklamatie leed,
mengde de aristokratische Jan Kneppelhout zich
reeds onder den minderen man, in den Salon van
Duport en prees de onopgesmuktheid der vertoo
ning, bij de toch frisscbo kostumen, huldigde, in
n woord, het naturalisme, dat als een nieuwe
dag opging over onze schouwburgwaereld. Die
traditie bleef bewaard. Dat eene nazaat van den
onvergetelijken Rosonveldt, Mev. Hnysers, als
Jufvromv Haseman en Mev. Fuchs?Barbiers, als
Jufcrouw Klinkert de studie van het dagelijksch
leven in hun spel voelbaar maken is even-min te
verwonderen. De Heer Albert Mutters, die dit
maal een jonge rol vervult, betoont zich een twee
lingbroeder van Willem van Zuylen; dat is loi's
genoeg.
Mevrouw Marie Verstrate, met haar aangenaam
gekleurd Nederlandsen, vervult met smaak de rol
der oudste dochter; do zwaardere partij van Rosa
werd. door Mev. vau Ollefen?Kley recht verdien
stelijk, met veel schakeering, vervuld. Eenmaal zal
zij er wellicht -in slagen, door verdere oefening,
de beschaafdheid van toon en gebaren nog |peer
in over-een-stemming te brengen met hare dank
bare fyzionomie. Do Heer, van den Heuvel speelde
met kracht en gevoel de rol van Herman Körner,
al is hij er wat jong voor. Zijn stem moet nog
wat gladder worden. In de dramatische tooneolen
maakte hij met Mev. van Ollefen?Kley een
aandoenlijken groep uit. De Heer Frank heeft zich,
in de goedige apothekersrol, wél gekweten. Het
spraakgebrek, waar de auteur melding van maakt,
had wel iets merkbaarder mogen zijn. De
misee^scène van den Heer Blaaser was, de voor-handen
ruimte in aanmerking genomen, zoer voldoende.
De omstandigheid, dat men met geen tabaks
wolken te worstelen had, lokte Woensdagavond
talrijke Dames naar den kleinen schouwburg.
13 Okt. '87. A. TH.
*) Behalve dat er wat veel met den rug naar
het publiek werd gezeten.
GALEOTTO.
Het Duitsche tooneel is door Paul Lindau, met
een vertaling uit het Spaansch verrijkt: Galeotto,
drama in drie bedrijven en een voorspel van Jos
Eccliegaray; het werd Zaterdag voor het eerst in
het Deutsche Theater te Berlijn opgevoerd. Het
succes schijnt, blijkens de vele moeite, die de
recensenten zich geven om de interessante bedoeling
die boven of onder of naast het stuk ligt, te
doen uitkomen, niet zeer groot geweest te zijn;
de inhoud is de volgende.
Don Ernesto is een jong dichter; hij wil een
drama ^aleotto schrijven. Galeotto is de gevaar
lijke, alledaagsche kennis, die er pleizier in heeft,
de reinen tot zonde te verleiden. Hij doet dit
niet uit een satanischen, Mephistopheles-achtigen
lust tot het kwaad; hij is veeleer de verpersoon
lijking van laffe alledaagschheid, die uit onbe
dachtzaamheid, grof heid en traagheid het verderf
te voorschijn roept. Hij doet wj onschuldigen d
zonde opkomen en sluipt na de daad gedachteloos
weg. Dit wordt in het voorspel uiteengezet, ea
wat Don Ernesto daarin dicht, beleeft luj zelf ia
het drama.
Don Ernesto is de zoon van een handelswiéttd
van Don Manuel. Ernesto's vadar heeft indertijd
Don Manuel uit het verderf en uit het verlies
zijner eer als koopman gered; uit dankbaarheid
daarover neemt Don Manuel, een edel mensch,
den wees Ernesto in zijn huis. Maar Don Manuel
is een bejaard man; hij heeft eene jonge vrouw.
Het vertrouwelijke onschuldige samenleven dezer
drie menschen heeft geen enkele booze bijgedachte;
het wordt echter door invloeden der buitenwereld
gestoord. Niet n persoon, maar iedereen, de
wereld, is het die, en zonder de bedoeling om te
vergiftigen, den laster doet hoorec; zij wekt,
zonder de bedoeling om kwaad te spreken, het
gerucht, dat Don Ernesto en Manuels vrouw
elkander beminnen.
Het gemompel wordt luider, de lasteraar, de
wereld, is niet te betrappen, niet te dooden. De
geruchten zeggen reeds duideljjk en beslist, dat
Don Manuel bedrogen wordt; nu eerst, door deza
geruchten, wordt in Don Ernesjo de gedachte
aan de zonde gewekt. Hij verlaat Don Manuels
huis, ten deele om den laster te doen verstommen,
ten deele omdat hij de thans in hem ontkiemende
liefde voor Don Mauuels gade wil ontvluchten. Nadat
dit geschiedt is, wordt Don Manuel, niet door een
booswicht maar weder door een goedig, onhandig
en zorgeloos man, de wereld" vertegenwoordigend,
don Severo, zijn broeder, op het spoor gebracht
van het vermoeden, en door jaloezie aangetast
Het wantrouwea neemt steeds toe. Don Manuels
vrouw wordt floor een nietswaardige beleedigd^
Don Manuel zal het zwaard voeren om hare
beleedigde eer te wreken. Het komt tot een duel,
en Don Manuel, doodelijk gewond, werdt in de
woning van Don Ernesto gebracht, waarin, door eene
zeer onschuldige oorzaak, zijn vrouw zich bevindt
Zij wilde verhinderen dat er bloed zou vloeien. Maar
in de gedachte van den stervende wordt, nu hij zijne
vrouw in het huis van den jongen man ziet, het ver
moeden zekerheid. Onder onuitsprekelijke smart
geeft hij den geest, hij sterft, zonder te vergeven,
en laat de beide onschuldigen, Don Ernesto en
zijne vrouw, in wanhoop achter. Heeft dan de
wereld gewild, dat er niets roins bestaan zou, en
heeft zelfs Don Manuel het gewild, welnu laat de
wereld triomfeeren, laat de alledaagschheid over
winnen !" roept Ernesto Manuels weduwe, die
neerzinkt, toe, wij beminnen elkander, wij zijn
zoover als de wereld ons gedreven heeft, welnu,
wees mijn vrouw1."
Het stuk heeft, daar do karakters geen van
allen groote kracht of groote waarde bezitten,
meer als ontleding dan als drama beteekenis.
De kritiek \vijt aan den acteur die Don Manuel
speelde het gemis van eenheid en hartstocht;
aan de actrice die Don Manuels vrouw vertolkte,
gemis aan demonische kracht en innigheid; zij
prijst in den Don Ernesto het
sprunghaft-excentrische. Zoowel blaam als lof bewijzen, dat acteurs
en critici met het stuk geen vrede hebben gehad;
de eenen hebben er geen kracht, de anderen
geen eenheid in kunnen brengen, en het voorspel,
waarin Ecchegaray heeft gemeend, zijne bedoeling
te moeten uiteenzetten, is voor niemand een vol
doende verklaring geweest.
* *
*
Ecchegaray, die als tooneeldichter zeer vrucht
baar geweest is, is thans 55 jaar oud. Hij wordt
in zijn vaderland ook als politicus en als man der
wetenschap vereerd. Hij begon zijne loopbaan als
ingenieur en werd toen leeraar op een bijzonder
instituut. Reeds in zijn jeugd deed hij verzen in
proza verschijnen; toen hij zich ook door politieke
artikelen en weldra als spreker in het parlement
onderscheiden had, bood men hem eene minister
portefeuille aan, die hij echter slechts korten tijd
voerde.
MUZIKAAL OVERZICHT.
Rotterdam, 14 October 1887.
De opvoering van Mozart's Zauberflöte op j.I,
Zaterdag mag in vele opzichten welgeslaagd heeten;
eerstens een Sarastro van den heer Behrens,
waarmede het ideale genoegzaam bereikt werd,
eone Pamina van Mcj. Ottiker, die wat men van
deze partij hier gewend is wol niet in de schaduw
stelde, maar toch ook niet al te zeer daarbij af
viel. De drie knapen (de dames Fisscher, Weiss
en Diller) zoo rein en echt muzikaal gezongen
als sedert jaren op ons tooueel niet werd gehoord; de
Drei Damen (Bodenius, Frank en Jaïde) hoewel
niet onberispelijk toch ook niet storend, eene
Papayena van Mevr. v. Bongardt en een deels
nieuw en interessant decoratief... ziedaar factorea
die tot eene uitvoering moesten leiden waarby
vrij wat te genieten viel.
Dat er schaduwzijden waren, is niet meer dan
natuurlijk; zoo stond Elmhorst's Tamino verre
achter bij wat Grüning daarin in het vorige
seisoen leistete- voornamelijk de eerste aria kwam
volstrekt niet tot haar recht, de hinderlijke bij
voeging van een h tusschen de lettergrepen (laatste
regel bijv.: Und e-hewiy wa-hare sie-hie dann
mei-hein,) maakten het aanhooren tot een ware
marteling. Ik heb deze onhebbelijke gewoonte
reeds bij vele zangers opgemerkt; zijn er wellicht
onderwijs-inrichtingen in Duitschland waar dit zoo
geleerd wordt? het is eenvoudig afschuwelijk.
Mevr. Biazüi schonk als Königin der Nacht aan
vankelijk bevrediging, in de tweede aria bleek zij
echter tegen de bekende staccati niet opgewassen;
ik acht het echter onbillijk eene zangeres daarom
te veroordeelen, er zullen er zér weinige zijn, die
er dat zonder kleerscheuren afbrengen: dat ligt
echter minder aan haar, dan aan den componist,
die zulke halsbrekende kunststukken verlangt.
En dus ofschoon ik bij Mevr. Biazzi het ge
mis aan fijnheid van voordracht en gratie van
beweging betreur wil ik haar dese zonde niet
al te zwaar aanrekenen. De heer Sieglitz had de
rol van Papageno op zich genomen; daar deze niet
tot zijn emplooi behoort, mag men hem over de
onvoldoende wijze, waarop hij zich kweet, niette
hard vallen. De Sprecher kwam by den
heerKromer niet tot zijn recht, Monostatos daarentegen