Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 538.
is
den heer Bolle vlot gespeeld en (voor
deje party mogelijk) evenzoo gezongen.
Orkest verdienen een pluimpje.
extra-voorstelling bracht ons Maandag
.; waarin Mevr. Mielke (Valentine)
jk schitterde door breedheid van
voorvolnme van geluid; een weinig minder
:e zou tusschenbeide zelfs niet
scha(Eaoul) heeft zich bepaald te
wachgroote uitzetting zyner stem in het h
ozyne romance gaf hij overigens ver
en ook in het vierde bedrijf bleef hij
zyner taak. Des heeren Behrens
:end, ook de Neeers van den heer
Bbngardt; de heer Sieglitz was als St. Bris
en de kleinere partyen «bevonden zich
handen.
gemis aan gratie en fijnheid van voordracht
?. Biazzi deed zich nog sterker gevoelen
wedergave van de partij van Ma/ryareiha
Valois. ofschoon de noten correct gezongen
en de coloratuur ditmaal weinig te
wenorerliot. Als Page trad een nieuwe debutante
;8onbrette-partijer1 op, mej. Erama Gentz; zij
'~' over een niet meer dan gewoon geluid
OHS een zeer ngracieusen Page zien. Waarom
na Mej. Fischer, nog eene andere
deyoor dit emplooi optreedt, begryp ik niet
dunkt deze zaak kon toch als afgedaan
worden en daarentegen naar goede
voor de nog onvervulde vakken, als
lybariton en tweede bas, worden omgezien.
waar feest voor het oog mocht het
decof genoemd worden; de zalen in het paleis
Wevers, het nachtgezicht op de Seine en de
,<ïen overkant daarvan staande huizen, de
het paleis van Magaretha, het zijn
Meesterstukken van decoratieve kunst en
_ in het genot van het geheel als zoodanig
winig.
rsohijnlyk om Mej. Ottiker gelegenheid te
in een harer meest geliefkoosde rollen op
treden, werd Woensdag daarop voor de derde
in dit pas aangevangen seisoen Faitst
ge^_ l is dit werkehjk zoo, dan komt het mij zeer
-Térüaarbaar voor, want haar Gretchen was nog
.beste wat wy tot dusverre van haai te hooren
Behoudens enkele bedenkingen (o.a. wat
spel in de kerkscène betreft) en rekening
houdende met het reeds vermelde gebrek aan
helder" in het hoogere register was Mej. Ottiker in deze
werkelijk verdienstelijk en heeft zij mijne
fjBweiuug dat men met haar engagement voor
.j, ?& seizoen het verstandigst zal doen, genoegen
r.%- vemen bevestigd.'?Ofschoon de heer Grupp
f ,jto het programma vermeld stond, trad de heer
runing als Faust op, doch voldeed als zoodanig
aan zelfs bescheidene eischen; het timbre
z\jn geluid mist het buigzame, lyrische, dat
deze party onmisbaar is: Mej. Fischer's
/ Siebel werd knap gezongen en gracieus gespeeld.
" J De overige bezetting was als de vorige maal
,^jtt ton ik dus buiten bespreking laten. Een
afk. Sonderlyk woord van lof voor den heer Oushoorn
" TH>or zijne begeleiding der Romance in Die
Hu' genotten en voor den heer Koert voor die van de
s» io-ari» in Famt. Koor en Orkest gaf reden tot
?
tevredenheid" Eene oproeping ging van het Comitévoor de
, Opera uit, om vóór l November de bij velen
mogef-$k bestaande plannen, tot vestiging der zaak
4v >oor langeren tyd in eens, in te leveren by den
^?Secretaris, den heer F. J. G. Bosman, daar het
»."Jifl trachten in het begin der volgende maand tot
|^1pdk eene duurzame vestiging te geraken. Dat
JvWtea daaraan ook buiten Rotterdam gevolg
jïnllen geven en het resultaat daaraan ge
venPdlgd moge zyn, is myn en aller oprechte wensch!
V.
PORTRET VAN BEETS.
Heer Jan Bos heeft een nieuw portret van
Mc. Beets gemaakt. Het is, op vrij groote
ftl) een met vrije hand bewerkte ets. Wat men
??K de bouwkunst noemt accidents de construction
irit ook hier voor-handen, om tot het kleur-eiïekt
* Wfr te dragen. Het portret komt mij goed gelij
kend voor. De Heer Bos, die lang in het buiten
land verwijlde, woont thands aan den Ruiterweg
~^*M6 te Hilversum; hij is zelf uitgever van deze
' plaat, maar men kan ze natuurlijk door eiken
?> kunst- en boekhandelaar ontbieden.
A. TH.
', -EENNIEUWE GROEP EN RONDE BOSSE".
De Heer Henri Teixeira de Mattos heeft een
fitoayen kolossalen groep voltooid. Het is een
-i neger, die een panthernest heeft verstoord, en nu
deor de moeder der jongen besprongen wordt. De
stüe is treffend uitgedrukt; ook de stemming
7 (als ik het modewoord eens bezigen zal), zoo van
" oen man als van het dier. De anatomische
ver~ houdingen zijn, volgens deskundigen, onberispelijk.
Fraaye profielen zijn, aan alle kanten, bij de
be_/ werking van dit zware ontwerp, in 't oog gehou
den en te waardeeren. De Heer Teixeira
hand? haaft, door dit werk, den goeden naam, dien hij
' zich door vroeger geëxpozeerde stukken
verwor' ven had. A. TH.
NIEUW-GRIEKSCHE TAAL- EN
LETTERKUNDE
door DB. H. C. MULLER.
m.
W\j komen nu tot het drama, de dichtsoort
waarin de voorouders der Grieken zulke gebeeld
houwde meesterstukken hebben voortgebracht. Na
e bevrijding eerst ontstonden er hier en daar
rieksche theaters, en langzamerhand begon het
töoneel tot zyn recht te komen. Ook werd, en
wordt nog, de moderne tooneelliteratuur veel be
oefend en zyn er een groot aantal tooneelstukken
Bit allerlei Europeesche talen op verdienstelijke
wjjze in het nieuw-Grieksch overgebracht. De
, gebroeders Sutsos beproefden ook op dit gebied
hunne krachten. Rangabévoerde de oud-Grieksche
versmaat (den trimeter) weer in het drama in,
en verkreeg ook daardoor grooten invloed. Immers
daardoor werd met den sleur van het tegenwoor
dige ramende (poUtieke) vers gebroken, en voor
~de tooneelpoësie in menig opzicht een nieuwe
baan geëffend. Van Rangabé's fcand bezitten w\j
vier treur- en drie blijspelen, dis ook reeds voor
iet meerendeel sedert jaren in het Duitach ver
taald zyn. Ook Bérnardakes schreef treurspelen,
tervnjl wy hier ter plaatse niet onvermeld mogen
laten dat verschillende Grieken uit den
tegenwoordigen tijd met veel talent niet alleen in
hunne moedertaal, maar ook in vreemde talen,
tooneelstukken hebben geschreven, zooals b.v.
J. Pervauoglu, de uitgever van het te Leipzig
verschijnende geïllustreerde Grieksche tijdschrift
Hesperos, dat tevens oen bron kan worden ge
noemd voor de kennis der beschaving en letter
kunde in Griekenland 4).
Maar reeds genoeg namen voor dit zoo vluchtige
overzicht In elk geval kan men er uit zien welk
een leven er op elk gebied der fraaie letteren in
Griekenland heerscht, en belangstelling voelen
ontwaken om met de geestesyoortbrengselen van
een volk, welks vrijheidsoorlog een Byron en zoo
veel anderen in geestdrift deed ontgloeien, nader
kennis te maken.
Wel zijn hierbij nog allerlei moeielijkheden te
overwinnen. De talrijke Grieksche dialecten b.v.,
die nog heden ten dage in verschillende streken
worden gebruikt, hebben hun levenskracht ten
volle bewaard en dus het recht om te blijven
bestaan; vele daarvan z\jn overoud en als het ware
schatkamers geworden van oude vertellingen en
zeldzame woorden, die iii den mond van het volk
zyn blijven leven. Vele dichters schrijven zoowel
in deze volksdialecten als in de hoofdtaai, en dit
veroorzaakt den beginner natuurlijk moeielijk
heden.
Eenige van die vertellingen zijn onlangs (in
een bundeltje) vertaald uitgegeven, waarop wij de
aandacht met nadruk willen vestigen. Dat boekje
bevat een novelle van Drossinis, den talentvollen
verteller en dichter, die thans te Leipzig studeert
en wiens poësie gedeeltelijk zoowel in het Engelsch
als in het Duitsch vertaald is ; eene zeer merk
waardige ballade van Vizyinos, leeraar te Athene,
die een evenstuk mag worden genoemd van
Schiller's Gang nach dom Eisenhammer; een Kretische
vertelling, vol hartstocht en gloed, van den be
kenden dichter en journalist Palamas; twee ver
halen van den jeugdigen Karkawilsas, spelende
in den Turkschen tijd en uitmuntende door een
buitengewone gave van voorstelling en door
liefehjken eenvoud; terwijl een Atheensch sprookje,
in Atheensch volksdialect geschreven door Me
vrouw Marianna Kampuroglu, op gees'ige Wijze
den kleinen maar hoogst lezenswaardigen bundel
besluit. 5)
Het bovenstaande is zonder twijfel voldoende
om aan te toonen dat nicuw-Griekenland, althans
wat zijn beschaving en literatuur betreft (de be
oordeeling van zijn maatschappelijken toestand
laat ik aan deskundigen over), plaats behoort te
nemen in de rij der landen die, zooals Italië,
alleszins vooruitgaan en in vele opzichten de
nauwkeurige kennis en studie der bewoners van
Noordelijk en Westelijk Europa verdienen. Voor
ons echter heeft dit vrijheidlievend volkje met
zijn rijke letterkunde een bijzondere beteekenis,
niet alleen orndat Nederland van oudsher het
klassieke land der Latijnsche en Grieksche taai
studie geweest is, maar ook omdat er nog andere
aanrakingspunten bestaan tusschen deze beide
kleine doch levensvatbare volken. Wij zullen deze
vergelijking niet voortzetten, daar wij ons binnen
de grenzen van het literarisch gebied willen blij
ven bewegen, maar liever tot eenige
b;schouwingen overgaan die, schoon indirect, met
deweuwGrieksche taal en letteren in verband staan.
Wij zijn het volkomen eens met de onlangs
verschenen, vol geestdrift geschreven brochure
van Flach, dat bij de op handen zijnde reorgani
satie van het hooger en gymnasiaal onderwijs, en
bij de beweging tegen de eenzijdige beoefening
der oude talen ontstaan, het ernstige overweging
verdient of niet een geheel andere weg moet
worden ingeslagen en de studie van het Grieksch
en hetgeen daarmee in verband staat aan die van
een doode taal als het Latijn ten zeerste moet
worden voorgetrokken. De kwestie of het
klassicisme in het algemeen, zooals Goethe zeide en
zooals nog de opinie der meeste juristen-wetge
vers is, grondslag der zoogenaamde hoogere vor
ming blijven moet (tegenover welke kwestie ik,
op zijn zachtst gesproken, het standpunt van
twijfelaar inneem) laat ik hier ter plaatse buiten
bespreking. Maar binnen den kring van het be
staande, en als grondslag voor latere veel ingrij
pender hervormingen, waarvan het misschien te
vreez,en is dat zij de geheele klassieke taaistudie
als reactie tegen veel eeuwenouden sleur en
geesteloozen vormendienst tijdelijk zullen w
gspoelen, kan men in ieder geval groote verbete
ringen invoeren. Zoowel een beter begrip, een
zuiverder opvatting der oudheid kan hierdoor
worden bevorderd als een meegaan met den geest
des tijds, die aan den eenen kant het directe
praktische nut tot zijn afgod heeft verheven, en
aan den anderen kant een geheel nieuwe levens
beschouwing heeft doen ontstaan, die niet altijd
in overeenstemming ^s, ja vaak in botsing komt
met de idealen van het klassicisme. (6)
Het wordt meer dan tijd om de waarheid eens
flink in het aangezicht te zien, om te erkennen
dat de Grieksche taal en haar rijkdom de Latijnsche
verreweg in de schaduw stelt, dat tegenover de
armoede der Latijnsche letterkunde en haar groot
gemis aan oorspronkelijkheid wij aan de Grieken
een epos te danken hebben dat steeds aan latere
zangers ten voorbeeld heeft gediend, een schat
van lyrische dichtkunst, een treurspelkunst zoowel
als een blijspel dat in zijn soort onovertroffen is,
een wijsbegeerte die aan diepte en veelzijdigheid
schoone vormen heeft gepaard, om niet te spreken
van de beeldende kunsten en van zooveel meer,
waarin de Grieken onze meesters, zoowel in den
zin van meerderen als van onderwijzers, zijn ge
weest. Nu spreekt het wel vanzelf dat het voor
het onderwijs van het hoogste gewicht is wanneer
het feit tot zijn recht komt dat de Grieksche taal,
schoon in eenigszins gewijzigden vorm, nog heden
ten dage bestaat; men zou deze studie dus op
dezelfde leest kunnen schoeien als die van alle
andere talen, en het Grieksch zou niet, na het
verlaten der scholen, als onnutte ballast door
velen worden weggeworpen. Daarenboven is het
van belang dat het Grieksch het hoofdorgaan is
voor den handel en het verkeer in het Oosten.
Werd het overal (althans ongeveer) op dezelfde
w\jze uitgesproken en niet door de volken van Europa
op Erasmiaansche wijze en naar gelang van de uit
spraak hunner eigen taal geradbraakt, de studie
zoowel als het internationale verkeer zouden er wel
by varen. (7)
Maar, gehjk w\j reeds vroeger opmerkten,
terwgl er aan eiken, zelfs den meest onbeduidenden
oud-Griekschen schrij ver vaak de kleingeestigste aan
dacht wordt geschonken, wordt het nieuw-Grieksch
met z\jn frisch ontluikend leven door beschaafden
zoowel als door geleerden verwaarloosd.
Fallmerayer's hypothese van den ondergang der oud-Griek
sche stammen en denslavischen oorsprong der tegen
woordige Grieken, reeds lang door de wetenschap
ontzenuwd, schijnt nog voort te leven in de gering
schatting van het thans bestaande volk en zijn
literatuur. Het is noodzakelijk dat hieraan een
einde kome en dat eene grondige hervorming
vooral van het onderwijs in en de studie der klas
sieke talen de groote voordeelen van het huma
nisme tot hun recht doe komen.
Schoon ik niet evenals Flach (in zijn
echtDuitsch Mahnwort") en zoovele anderen in die
humanistisch-ideale richting, gelijk men het noe
men kan, een geneesmiddel kan zien tegen aller
lei denkbeeldige spookgestalten van grof materia
lisme, dat vaak onzen tijd wordt aangewreven
door hen die wegens de vele hoornen het bosch
niet zien of die te kortzichtig zijn om in het
bijzondere het algemeene te erkennen, in n
woord door allen die hun tijd beschuldigen nu
zij zelf te bekrompen zijn om naast het kwade
ook het vele goede van dien tijd te waardeeren
toch geloof ik dat het humanisme, mits in ge
zonden zin opgevat, nog een onbegrijpelijke kracht
ten goede kan uitoefenen en ;dat vooral de kunst
en geestesschatten, ons door de oude Hellenen
nagelaten en dankbaar door de tegenwoordige
Grieken aanvaard, nog als een kostbaar kleinood
kunnen worden genoten en bewonderd door vele
volgende geslachten. Dat Holland hierin niet,
evenals in zoovele andere dingen, moge achter
blijven is de wensch waarmede ik eindig.
Amsterdam.
H. C. MULLER.
(4) Men zie over deze literatuur o. a. (behalve
het tijdschrift Hesperos, de genoemde couranten,
enz.) Rangabéen Sanders, Geschichte der neugriech.
Literatur, Leipzig (Friedrich). Prof. G. Meijer,
Neugriech. Literatur in Meijer's Konv. Lexikon,
Band XI, Leipzig 1877. P. Mataranka, Parnassos
of Bloemlezing van nieuw-Grieksche poësie, Athene
1880. E. K. Kophiniotis, Verzameling van
nieuwGriekscho prozaschrijvers en dichters, enz. 3 dln.
Athene, 1884. A. J. Antoniades, Bloemlezing
van nieuw-Grieksche poësie, Athene, 1886.
A. Vlachos, Neugriech. Chrestomathie. 2e Anti.
Leipzig, 1883. Brockhaus. Katalog Neugriech.
Literatur, 1877, en vele andere werken. Voor de
studie der taal zie men, behalve de reeds ge
noemde werken, de leerboeken van G. Gerakis,
A. A. Sakellarios, P. Kasimis, die op de scholen
in Griekenland worden gebruikt. Uit deze gram
matica's is duidelijk te zien hoezeer men er naar
streeft de oude en zuivere vormen der Grieksche
taal in eere te herstellen, hetgeen voor philologen
van veel belang is.
5) A. Boltz, Hellenische Erzahlungen, Halle,
1887. Met een portret van Drossinis. Rangabé,
Sanders, Boltz e. a. hebben uitmuntende verta
lingen geleverd.
(6) Zie vooral Bain, Over de studie der talen,
Groningen 1879. In het aanhangsel vindt men
hoogst merkwaardige uitspraken van de Hollanders
Cobet, Multatuli, Spruijt, Thorbecke, Vosmaer,
de Engelschen Carlyle, Locke, Lewcs en Mill,
de Duitschers Dittes en Fick, enz. Vosmaer moge
in zijn Amazone (2e dr. bl. 193) met schoone
verzen oud-Rome prijzen, hij allerminst zal den
voorrang van Griekenland ontkennen.
(7) De invoering van het Grieksch (zoowel als
het Italiaansch) als nieuw leervak op verschillende
scholen verdient in ieder geval ernstige over
weging.
NASCHRIFT.
Het is mij aangenaam hierbij te kunnen voegen
dat thans reeds van verschillende zijde, o.a. door
den heer Pervanoglu te Leipzig en den heer
Gennadios, gezant van Griekenland te Lonc'en,
warme belangstelling is betoond in mijne pogin
gen om zoowel de verandering der uitspraak als
in het algemeen het nieuw-Grieksch in Holland
algemeen ter sprake te brengen.
EEN TOOSTER.
De Gids, het tijdschrift van den nederlandschen
aanzienlijken burgerstand, ook voor literaire zaken,
opent zijn Oktober-aflevering met de kongresrede
van den heer H. P. G. Quack, die daardoor nog
meer het karakter van een manifest krijgt en
tevens den schijn van als gedrukt kunstwerkje
van literaire welsprekendheid voor openbare be
spreking vatbaar te zijn.
Die rede is de vlag en het kompendium van
het heele kongres. Het beste van wat er bij de
kongresleden omging, is in die rede zoo netjes
en zoo zwierig uitgedrukt, als de leden het maar
konden wenschen. Dus wat de vele Noord- en
Zuid-Nederlandsche letterkundigen in 't algemeen
om taal en literatuur denken en wenschen en de
wijze waarop zij dat doen, vindt men in de rede
volmaakt weergegeven.
Nu zal ik u eens vertellen, dat er was eens een
koning van Engeland, die een wonderschoone min
nares had, die hij voortdurend, men weet niet
waarom, door zes zijner hovelingen deed omgeven.
Op 't laatst wilde hij ook, dat zij bij het baden
zijner geliefde tegenwoordig zouden zijn. En toen
de schoone in het bad was en de hovelingen door
het toezien zich zoo heerlijk onthutst begonnen te
voelen, dat zij niet wisten hoe te gelijk hun geest
drift en hun eerbied te uiten, toen boog zich er
een ter neder en hij putte een roemer vol van
het badwater en dronk dien leeg, geheel. En het
water had de wonderbare uitwerking van een
liefde voor altijd in het hart van den hoveling
voor de schoone vrouw te doen branden. Maar
hij mocht haar niet naderen om dat hij de koning
niet was, en hij was ook te vrede als hij maar
eiken dag op haar gezondheid mocht drinken tot
zijn brandende dorst was gelaafd, toostende z\jn
leven lang.
Dit heb ik ergends gelezen en nu is voor n»y
het hoogere denken en kunnen die schoone vrouw, '
en de hoveling dat is de heer Quack. Is er sprake
van het maatschapp\jvraagstuk op te lossen,
keuvelen en twisten de rjjken er over hoe zij met
de armen zullen doen, dan voelt de heer Quack
zich ontroerd worden, het wonderhj'ke water dat
hij eens dronk waar de opperste schoonheid en
waarheid zich baadde begint te werken en te
midden der feestende rijken staat hij op en ledigt
het geheven glas met aandoening in het gelaat
ter eere der Sociale Rechtvaardigheid. En komt
er een nieuwe kunst aan onder de menschen,
roepen schilders luid, dat ze pas de kleur en de
wereld hebben gezien en niet de
schponheidsblinden, die voor hen waren, dan prikkelt de
vreemde drank weer het hoofd van den heer Quack,
hij kan niet langer zwijgen en wijdt met teêre
toegenegenheid een toost aan de Fransche Rea
listen. En geldt het de taal en de kunst van het
woord, loopen rederijkers en liefhebbers te hoop
onder luid gepraat en gelach, dan rijst de rede
naar op, strekkend zijn arm ver boven hun hoof
den, met de suizing van het opwindend vocht in
de ooren, en hij drinkt en hij toost op den bloei
van zijn verre geliefde, stil jubelend om de macht
van de Taal.
Hij heeft haar niet kunnen omhelzen die Waar
heid, geen haar zelfs dier schoonheid heeft hij
ooit kunnen kussen, maar hij ziet haar zoo ver
en zoo hoog daar liggen in de armen der konin
gen, en van uit het bevende glas vallen tranen
van wijn op de wangen van den reikenden tooster.
De heer Quack, die geen letterkundige of dich
ter van beroep is, schrijft beter dan
alzijnmedeGidsredacteuren samen aan n tafel, de distinktie
zijner styleering doet-de letterlievende proefjes
dier andere heeren nog burgerlijker schijnen, in
de antichambre van de literatuur rookt prinsje
Quack zijn Turksche cigaret naast de grove pij
pen der zware letterkundige heerschappen. Hij
behoort tot die uitnemende leeken, voor wie een
vlekkeloos korrekte stijlgang dragende sentimenten
van decentie en opinies vol takt en hoffelijkheid
volledige fijne bestanddeelen zijn voor
lyrieschtheoretische literatuur. Geen baanderheer, die in
het jachtseizoen zich serenades door de liedertafel
van zijn dorp laat brengen, sprak ooit beter van
zijn balkon over muziek, dan de heer Quack over
taal en literatuur tot de dilettanten aan zijn
voeten. Leest zijn elegante en kiesche causerie.
Eerst over het Leidsche Woordenboek, op wiens
welzijn elk nederlandsch Taal- en Letterkundig
kongres zijn bittertje pleegt te drinken en dat
als een goedige grootvader vriendelijk en wereld
wijs toeglimlacht zonder verder te komen, vol
ondervinding en verstand, maar zonder fut. De
heer Quack heeft met zijn aanzienlijk-nonchalante
vrijmoedigheid dit eerste toostje pittoresk weten
te maken, door in verband met het Woordenboek
te spreken van een gewoon lid der burgermaat
schappij." Waarlijk, het Woordenboek is ook geen
koningskind onder de schepselen van den
vaderlandschen geest. Na dat het Woordenboek is te
vrede gesteld, wordt, onder de roep over het worden
en leven der taal, even een glas Sherry op Hooft en
Cats, met de behoorlijke citaten, gedronken (pag. 6
en 7). Maar dan begint het pas: een overvloed, een
half anker chateau Larose en Santenot Volnay
ter eere van den woordkunstenaar, dien" Neder
land noodig" heeft. Een heel aardig toostje wordt
hieraan gewijd op de onderste helft van pag. 10.
Alleen het gemis aan stijlkennis en eenige ge
meenplaatsen beletten het goede literatuur te zijn.
Maar wat zoek ik" dien woordkunstenaar te
beschrijven", roept de tooster uit. En dan
komt Vondel. Een fonkelend glas Nuits op
Vondel: karakteradel," rijkdom van genie,"
gloed," liefelijkheid," scherp vernuft," dege
lijke kennis," too veren mot de taal," gevleugelde
woorden." frissche vormen," natuur" en leven."
Bravo, bravo, charmant, geachte spreker, veroorloof
een lijntje, bis, allerliefst, uitstekend! Ik geloof
gaarne, dat Vondels gevleugelde woorden u als
gebraden lijsters in den mond zijn gevlogen.
Na op pag. 10 en 11 nog genoeg compos
mentis te zijn geweest om negatief te erken
nen , dat Nederland nu geen groot woord
kunstenaar heeft, is de tooster op pag. 15 toch
reeds in al te aangename stemming om zich daar
a propos van Rubens niet in de adjektieven te
verslikken, zelfs om Ledeganck, Conscience en
nog zoo een paar in n toostgalm te noemen
met Rembrandt en Rubens. Op de Vlamingen
en hun bekende beweging" worden de
poussecafé's gedronken, onder algemeen luid hoera. En
daarmede dut de tooster in, met den wensch, dat
de taalmuziek" onder het werk" aan den
huiselijken haard, aan den disch" moge weerklinken,
De heer Quack schijnt veel van voorlezen te
houden.
De eenige enormiteit, het eenigo triviaal-banale
onder al het statiëus-banale, den spreker ontsnapt,
zijn de woorden op pag. 11: Het is den dichter
niet voldoende, om enkele (enkel?) stemmingen
wér te geven; neen, bij heeft iets te zeggen, hij
heeft gedachten, de hoogste gedachten, aan zijn
volk mede te deelen." Maar, elegante,
aristokratischc tooster, sinds een jaar of twee zegt al wat
Nederland aan letterkundig-middelmatigs, aan
grofs en onontwikkelds heeft niets anders dan dat.
Hebt gij u niet herinnerd, dat iedereen die woor
den precies zóó zegt, van den minsten
plattelands-journalist tot den besten leeraar van het
middelbaar onderwijs!
Deze woorden van den spreker zijn de eenige,
waarmee hij notitie neemt van het werk onzer
jongere dichters. Dat alleen heb ik op den toost
aan te merken. Hij had, 't zij dan met afkeer, ver
ontwaardiging of onverschilligheid, een woordje
meer moeten zeggen over eenigen ten onzent, tot
wier meeningen behoort, dat Vondel geen groot
dichter is geweest, dat de Vlaanrsche letterkunde
bizonder weinig beteekent, dat zijn stemming
zuiver te geven het hoogste werk is waartoe een
dichter zich kan heffen, en dat de kongressen
heel raar en niet serieus zijn. Het werk, door die
eenigen nu reeds geleverd, had hem tot spreken
over die meeningen en over dat werk moeten
nopen. Dan had ik hem met meer berusting na
de kirsch zijn tweede cigaar op zien steken en