Historisch Archief 1877-1940
No. 540
DE AMSTEBDAMMEB, WEEKBLAD VOOB NEDEBLAND.
3
De Heer Ledere» heeft van Desarmais, den
Polizei-rath, een niet kwalijk geslaagde karikatuur
gemaakt. Blijkbaar lag het wel in de intentiën
van de auteurs dit personaadje een weinig
belachelijk te -maken: de trapswijze
ten-toonspreiding van gezach door den Minister, den Chef
de bureau en de minderen geeft er getuigenis van.
Mej. Bertens heeft het rolletjen van Perrins
nichtjen goed vervuld. De jonge eerste rol, de Heer
Werther, had een buiten-modelskraag en een paar
knevels aan. De grime van den Polizei-Minister
liet te wenschen. De Heer Wagner was beter in
de rol van zijn naamgenoot, den famulus van
Faust.
Possarts aandoenlijke schepping van den Bobby n
Sichel in Freund Fritz" is bekend. Wij vonden
er een afdruk in van de schoone schilderij van
1885. Bizonder moeten wij toejuichen de treffend
naïeve wjjze, waarop Mej. Palm de Susel speelde.
Van een duiteche kunstenares zagen wij 't nog
niet zoo goed.(Mev.Memann-Raabe heeft de rol.dunkt
me, hier niet gespeeld.) Er was in de naïeviteit
van Mej. Palm niets gemaakts, niets overdrevens.
Hare afwisseling van schuwheid en vrijmoedigheid
was uitnemend aangebracht. Stem en gebaren
waren juist wat ze wezen moesten; en, ce qui ne
gdte rien, Mej. Palm heeft een lieve fyzionomie'.
Mevr. Müller-Borchert was een goedhartige
Cdtherine; de Heer Saaïborn, hoewel als gelukkig
bruidegom "misschien elders met zijn gedachten,
spélde zonder overdryving den gulzigen
Friedrich, Feldermesser. De eerste rol, de Heer Berg
man, speelde den Fritz Holm. Wjj doen aan die
rol hooge eischen, op grond van hetgeen het
Rotterdamsch Gezelschap ons pleegt te geven.
Dit loslatend, kunnen we den Heer Bergmann
toejuichen.
Bizondere zorg was dit-maal aan de Elzasser
kostumen besteed.
De Vereenigde Kotterdamsche Tooneelisten"
hebben, voor een belangstellend en talrijk publiek,
Rabagas" van Sardou by ons gegeven. De
charakteristieke personenrijke komedie werd, zoo als
men 't verwachten kon, goed gespeeld. De Heeren
Le Gras en Haspels hebben bij hun gezelschap
geoefende kunstenaars en die steeds aangewonnen
hebben, wanneer men ze, na eenigen tijd,
te-rugziét. Dit laatste is vooral te. getuigen van Mej.
Marie Vink en van den Heer Tartaud. Maar vooral
kan men zeker zjjn van eene wel verzorgde
miseen-scène eene smaakvolle algemeene toereeding,
waar die aan zoo bekwame handen als die van
den Heer Le Gras is toevertrouwd.
De Heer J. Haspels was Rabagas, de eerzuch
tige agitator, die met groote slimheid allerlei
demonstraties bereidt; maar als hij eindelijk toch
niet slaagt, op het bekrompen gebied van het
Vorstendom Monaco, wechsnelt met den uitroep:
Naar Frankrijk!" Het stuk is een aardige satyre
op de politieke eerzucht; maar de laatste bedrij
ven zjjn minder rijk aan leven dan de eerste. Het
Tyfde herstelt zich naanwlijks door eene overhaaste
ontknoping der verwarring en vastknoping van
huwelijksbanden.
Wy zagen vroeger de rol door den komiek
Maugéen nog door een anderen Franschman ver
ruilen. Zy vatt'en haar veel levendiger, wilt ge
zelfs wilder op dan de Heer J. Haspels, die voor
een kind des volks, gelijk de naam van den
advokaat aanduidt, wel wat veel onverstoorbare waardig
heid aan den dag leide. De party van den Prins
van Monaco was. natuurlijk niet tot zijn nadeel,
in handen van den Heer D. Haspels. De Fransche
akteurs/die ik daarvoor zag spelen, lieten den Prins
wel nu en dan een meerpiteus figuur maken.
Men kan zeggen, dat de 23 sprekende
personaadjes, die in het stuk voorkwamen, zich met \jver,
en velen met talent van hun taak hebben ge
kweten.
De vertaler geeft wel stof tot aanmerkingen.
H\j laat den titel Mistress gebruiken zonder dat
er de naam wordt bijgevoegd. Hij laat een Dame
zeggen, dat zij maar twee kleeden bij zich heeft
(zij bedoelt niet tapijten, maar japonnen). Hij
verbindt den voornaamwoordsvorm u in den eer
sten naamval aan een werkwoord in den 2n per
soon, en in plaats van u. is" te schrijven, schrijft
hij u bent". Ik weet, dat de geslachtregeling
De Vries en Te Winkel het woord salon onzijdig
maakt; maar onze vrouwen van stand houden zich
te-recht daar niet aan en evenmin als zij het ftaJcon
zeggen, zeggen zij het salon. Mij dunkt ook,
dat het personeel niet heel vast was op de uit
spraak van den naam van het Vorstendom, waar
van de tweede lettergreep toch een vollen
geklemtoonden a-klank dient te hebben.
Deze kleine vitterijen mogen blijk geven van
onze belangstelling en verminderen in niets de
waarde dezer fraaye voorstelling.
* *
*
De Tooneelvereeniging D. V. G. gaf in Van
Liers Plantage"-schouwburg?Marcel" van Sandeau
en Decourcelle en De drie hoeden" van Alfred
Hennequin.
Het aandoenlijk dramaatjen mag een weinig on
waarschijnlijk zijn, het mist nooit zijn effekt:
vooral wanneer het zoo goed gespeeld wordt als
hier werkelijk, bij onzen liefhebberskring, het ge
val was. In zonderheid de Heer W., die voor
Gaston de Valgrand speelde, vervulde de rol met
een talent, dat van veel observatie getuigde.
De drie bedrijven der kostelijke klucht Les
trois chapeaux" werden, om bij deze fransche
stukken eens in het fransche zog te blijven, vlot
en flink geënleveerd.
Ik kan niet nalaten de keus dezer stukken goed
te noemen. Wij hebben maar zeer enkele
tooneelschryvers,. die de zelfde rechten op onze waar
deering hebben als vele Franschen. Er is niets
tegen, dat men daar ter markt gaat waar de
ruimste keus van geschikte waren is.
De zorg, waarmee door D. V. G. hare uitvoe
ringen worden voorbereid en de offerwilligheid
der medespelenden verdienen niet minder dan hel
beleid, waarmee de geheele Vereeniging bestuurc
wordt, bizondere waardeering.
28 Okt. '87. ALB. TH.
HET OUDSTE FAÜST-DRAMA
Marlowe' ? Tragische Historie van Dr. Faustus.
Vertaald dóór:
Dr. R. S. TJADEH MODDERMAN.
Drie honderd jaren zijn verloopen sinds het
verschijnen van het oude Faust-buch (1587) en
nog altijd leeft de legende voort in jeugdige kracht
en immer frisschen gloed. Bij voortduring heeft
zy de menschhetd bekoord en de verbeelding der
dichters tot zich getrokken. In Duitschland ge
boren, werd zij spoedig naar Engeland overgevoerd
om daar door de scheppende fantasie van eenen
Marlowe bevrucht te worden met de kiemen van
onsterfelijk leven. Binnen vijf jaren is zij in
haar vaderland terug, maar thans in bijna gerijpte
schoonheid. Marlowe's schepping is reeds in den
jare 1592 in Duitschland bekend, 1) en mag
beschouwd worden als de oorsprong van de
talrijke Puppenspiele 2), waaruit zich dan later
de Faust-bewerkingen van Lessing, Klinger, Lenau,
Goethe en andere meer, ontwikkelen. Ook in
Engeland grijpt de stof de verbeelding der dichters
verder aan, maar geen enkel hunner evenaart wat
Marlowe heeft gewrocht. Noch Greene's Friar
Bacon and Friar Bungay," noch het weeskind
The merry Devil of Edmonton" noch Byron's
Manfred" komt Marlowe's Faustus" nabij.
Wat is het, dat aan de Faust-sage die bekoring
heeft gegeven? Welke diepe gedachte verschuilt
zich achter het verhaal van den grooten toovenaar,
die ziel en zaligheid op 't spel zet ter wille van
kennis, welke zonder behulp van hoogere mach
ten buiten zijn bereik ligt? Is het niet de wan
verhouding tusschen menschelijk streven en
menschelijke macht; de diepe klove die er ligt
tusschen het rijk der gedachte en dat der werke
lijkheid? De mensch die tracht te bereiken wat
weliswaar ligt binnen de grenzen zijner verbeel
ding, maar telkens zijne pogingen ziet falen ten
gevolge van te zwakke krach ten? Nooit verzadigde
dorst naar kennis een vervolg van 't drama
afgespeeld in 't Paradijs door 't eerste
menschenpaar? Een stuk zieleleven der menschheid in
't kort?
De middeleeuwen bestendigen het vonnis dat
den vermetele trof, die 't eerst plukte van den
onzaligen boom. De drang naar meerdere kennis en
meerder licht wordt den zoeker tot zonde gere
kend, moet hem onvermijdelijk medosleepen tot
verderf en dood tot eeuwigen ondergang naar
lichaam en ziel. Zóó wordt ons de held geteekend
in 't eerste Faust-buch van 1587. Wel de laatste
was Marlowe, die geloofde in verdoemenis als de
straf voor dit vorschen naar 't onbekende ; hij,
door zijne ongeloovige vrienden zelfs als atheïst
uitgekreten; hij, die geloofde aan God noch Dui
vel ; hij, die ellendig omkwam met een vloek op
de stervende lippen. En toch neemt hij zonder
aarzelen uit het Faust-buch niet alleen Faust's
daden over, doch ook zijn straf, zijn val, zijn
verderf. Hoe deze feiten in overeenstemming te
brengen ? Want vergeten wij daarbij niet, hoe
twoe tijdgenooted dezelfde stof behandelden, zon
der dat de held zijn rusteloos jagen naar kennis
boette met eeuwig verderf. Ook Greene's Friar
Bacon and Friar Bungay" stelt ons den denker
voor, die met behulp van bovennatuurlijke mach
ten wonderen verricht. Maar hij valt niet als
slachtoffer van zijn streven; evenmin als Fabell
in The merry Devil of Edmonton," d'e evenzeer
met hoogere geesten omgaat. Vanwaar deze schijn
baar raadselachtige omstandigheid ?
Schijnbaar raadselachtig, zeggen we. Want bij
nader inzien zal ons niets natuurlijker, niets
noodzakelijker voorkomen. Straks toch zeiden
wij 't reeds: De geschiedenis van Faustus is een
stuk zieJeleven der menschheid en de dichter die
het onderneemt dit stuk zieloleven te teekonen,
zal daarin noodzakelijk zijn eigen opvattingen,
zijn eigen ziel, zijn eigen geestelijk bestaan weer
geven. Lessing's Faustus is slechts een brokstuk;
doch het weinige is genoeg om te laten zien, hoe
zijn held zoekt naar kennis, zuiver ter wille van,
uit liefde tot, kennis en waarheid Is niet deze
Faust een greep in Lessing's bestaan zelf? Mar
lowe en zijne tijdgenooten koesteren in hun woest,
onstuimig le^en allen hoogst vrijzinnige ideeën
omtrent God en 't Hiernamaals. Doch hun
Atheisme is niet zoozeer eene verloochening van 't
geestelijke in de natuur, als wel een te
hoogstellen van den mensch met betrekking tot het God
delijke, tengevolge van het nieuwe, jonge frissche
leven dat hij was ingegaan, nadat zoo kort
geleden de oude middeleeuwsche banden ver
broken waren. Niets was natuurlijker dan dat de
mensch, plotseling bevrijd uit de eeuwenlange
slavernij van den geest, waariii hij zich niets ge
voeld had, naar het andere uiterste zoude snellen
en zich alles gevoelen. Evenals het Machiavellisme
is een vooropstellen van het individu tegenover
de rest der menschen, zoo is het zestiend' eeuwsch
atheïsme een vooropstellen van den mensch tegen
over de Godheid. Het gaat dan ook niet gepaard aan
een geloof aan geesten en geheimzinnige machten.
Doch Marlowe is van nature somber en tragisch.
Zijn dichtergeest leeft in een ten hoogste gespan
nen toestand en het onderwerp Faust moet in
in zijne handen eindigen, in vernietiging en on
dergang, terwijl Greene, die eigenlijk meer
novellist dan dramaticus is, en zich maar even bo
ven 't middelmatige verheft, zich onmogelijk in
de spheren kan denken, waarin Marlowe's geest
steeds zweeft. Voor hem is een gelukkig slot van
de Faust-sage volkomen van pas. Hij ook leeft
woest en sterk, doch in hem, den berouwvolle,
zit niets van het Titanische van Marlowe.
De opvatting van het Faust-thema is geheel
afhankelijk van tijd en plaats en moet in.den
loop der eeuwen dezelfde phasen doorloopen als
de menschheid inbare ontwikkelings-geschiedenis,
Wanneer dan ook Dr. Modderman .meent dat do
sage protestantsch" is en dat zij in Lutlierschen
kring haar eersten literarischen vorm" verkreeg, 3)
wagen wij het deze bewering in twijfel te trek
ken. Want gelijk het zestiend' eeusche Faustbuch
en de daaruit voortgesproten bewerkingen van een
zuiver protestantsch standpunt oordoelen en de
zwarte kunst met al den aanhang van dien zoe
ken bij de zedelijk zoo diep gezonken Roomsche
geestelijkheid, vinden wij in Calderon's El magico
Prodigioso" ('teerst opgevoerd in 1637) het Ka
tholieke geloof denzelfden strijd tegen het Heiden
dom aanbinden 4). Het gansche Heidendom met
zijn mythologie, zy'n cultus, zijn godsdienstige
begrippen en magische krachten is een werk des
duivels. Hij werkt door middel van de verschrik
kingen en wonderteekenen, waaraan de Grieksche
en Romeinsche oudheid zoo groot gewicht hecht,
hij uit dubbelzinnige orakelspreuken, welke den
gene, die er op vertrouwt dikwerf zoo smadelijk
misleiden; hij neemt bij voorkeur zijn verblijf in
beelden, waaruit hij dan uit naam der goden, die
zij voorstellen, bedrieglijke toespraken houdt tot
hunne vereerders. Hieruit blijkt hoe gehaat hem
het Christendom moet zijn, dat ter vernietiging
van het Heidendom de Wereld ingetreden is. 5)
Calderon's drama wordt in de eerste eeuwen van
het Christendom afgespeeld. En hoe Goethe het
oude thema behandelde, toen de wereld wederom
een nieuw tijdperk was ingetreden, behoeft hier
nauwelijks vermeld te worden. Calderon, Marlowe,
Goetho de drie namen 6) vertegenwoordigen
drie groote en belangrijke tijdperken uit het leven
der menschheid.
Zoo de bewering dat het Faust-thema zuiver
Protestantsch is, dan als te algemeen moet wor
den beschouwd, volkomen waar is zij van het
Faustbuch en van de Engelsche bewerkingen.
Wat meer zegt: Niet gering aandeel aan het ont
staan dezer laatste moet worden toegeschreven
aan nationalen naijver. Duitsche geschiedenis en
letteren waren den Engelschen van het tweede
deel der 16e eouw volslagen vreemd. Nergens
vindt men een spoor dat het heerlijke
Niebelungenlied in Engeland bekend was. Slechts de sage
van Bisschop Hatto vindt men vermeld. Zoo in
het Engelsche drama nu en dan geschiedkundige
personen optreden, zijn deze vaag en onbestemd
geteekend.Maar wat Engeland wel bereikte,dat waren
de zoogenaamde news-sheets" met sensatie-berich
ten van bovennatuurlijke verschijnselen, wonderen,
tooverkunsten enz enz., mededeelingen die door
den vurig Protestantschen geest krachtig in de
hand werden gewerkt en waaraan het heftig
antiKatholieke Engeland een gewillig oor leende.
Geen wonder dus dat het Faustbuch al zeer spoe
dig zich een weg naar Engeland baande; en al
vorens Marlowe zijn werk voortbracht, was reeds
een andere navolging ontstaan; Greene's Friar
Bacon and Friar Bungay" 7), een stuk dat het
vurigste patriotisme laat doorschemeren. Tegen
over de wereldberoemde Universiteit Wittenberg
toch had de Brit zijn even roemrijk Oxford te
stellen en de weergalooze Duitsche toovenaar
Vandermast wordt in Greeno's drama in 't bijzijn
van den Duitschen Keizer door Friar Bacon een
voudig beschaamd gezet als een kwajongen in 't
vak. Dat dit stuk een ongehoorden opgang maakte,
behoeft geen betoog, temeer nog daar het de ge
liefde duivelsverschijningen uit de oude moralitei
ten weer mogelijk maakte op het tooneel.
Maar Greene was niet doorgedrongen in den
geest der Faust-legende; Friar Bacon, wel verre
van geschuwd te worden om zijn omgang met
helsche geestej), ondervindt slechts waardeering
«n onderscheiding. Evenmin leidt zijn werken
tot de sombere ontknooping. Marlowo was het,
wiens dichteroog onmiddellijk het levensraadsel in
de legende bespeurde en in zijne handen werd
deze het grootste treurspel, dat het innerlijke
leven van het Noorden der zestiende eeuw ver
tegenwoordigt.
Wie Marlowe was, moet uit zijne werken blijken.
Tamburlaine, Faustus, The Jew of Malta,
Edward H, ziedaar in chroViologische volgorde zijne
hoofdvoortbrengselen. Eene mate van oorspronke
lijkheid, zooals zelfs aan Shakespeare nauwelijks
toekomt, moet hem in de eerste plaats worden
toegekend. Om met Herford te spreken: 8) Zon
der schroomvallig den smaak van het volk af te
wachten, of dezen omzichtig te leiden, wierp hij
zich met kenschetsende stoutheid in nieuwe
enonbetreden banen en schiep furore" voor een
onbekenden naam. Geen Engelsch treurspeldichter
had nog de geschiedboeken van Turkije door
snuffeld, toen Marlowe het verhaal van Tambur
laine uit de bladzijden van Mexia en Perondinus
ophaalde 9) Niemand had nog dramatisch effect
gezocht in de anti-Joodsche verblinding van zijn
tijd, toen hij uit de een of andere onbekende bron
de geschiedenis van Barrabas van Malta putte.
Niemand had de wreedheden van de geschiedenis
zijns tijds op het tooneel gebracht toen hij in
ietwat te verdraagzame trekken de laatste jaren
van 't huis van Valois teekende. In 1587 was het
Faustbuch voor den tooneeldichter nog even on
betreden grond als een Turksche kroniek en de
naam Faustus, zoo niet ten eenenmale onbekend,
lag verreweg in grooter duisternis dan die van
den Scythischen herder."
Eén leidende gedachte verklaart Marlowe's leven
en dat zijner helden: l'Amour de l'impossible",
zooals Symonds in zijn heerlijk werk over
Shakspere's Predecessors in the English drama" het
heeft uitgedrukt; koortsachtig streven naar
grenzenlooze macht, nooit volprezen schoonheid, on
beperkte kennis; altemaal bestaanbaar in de steeds
omhoogstrevende gedachte van den Titan en zijn
letterkundig kroost, maar overeenigbaar met
's menschen beperkte vermogens. Dit najagen van
het onbereikbare, onmogelijke, sluit in zich bitter
verzet tegen de bestaande orde van zaken en
moet den rusteloozen zoeker voeren tot ongeluk,
verderf en dood. Macht, macht, immer macht is
het wachtwoord van Faustus' leven, macht, ter wille
waarvan hij den strijd aanbindt met de Godheid;
macht, waaraan hij het dierste kleinood, zijn
zieleheil, opoffert 11) en die hij toch nooit, trots
dit offer, bereiken kan in de mate die zijn gemoed
rust en voldoening geeft; macht om vorsten aan
zijn voeten te brengen, koninkrijken te doen sid
deren. Tamburlaine, Faustus, de Jood, ja zelfs
Eduard II in het tooneel, waarin hij afstand moet
doen van zijn kroon, dorsten naar macht. Dr. Mod
derman klaagt in zijne voorrede dat het Marlowe's
Faustus ontbreekt aan nheid, dat verschillende
tooneelen zonder schade voor 't geheel onderling
verplaatst kunnen worden. Maar zag hij dan de
nheid van persoon over 't hoofd, die alle too
neelen beheerscht en leidt? Waarlijk, Shakespearo
zelf had zich geen schooner eenheid kunnen den
ken ! 't Was niet bij gebrek aan gedachten ol
woorden, dat Marlowe Faustus, over zijne boeken
gebogen, zeggen laat:
O what a world of profit and delight
Of power, of honour, of omnipotence,
Is promised to the studious artizan," (153.)
Merk wel: power, honour, omnipotence. Door
Dr. Modderman zoo zwak weergegeven door:
Van roem en eer en onbeperkte macht."
Wij willen thans tot eene beschouwing van
Fautus overgaan en zien hoe Dr. Modderman dit
meesterwerk heeft weergegeven,
(Wordt vervolgd-)
1) Zie Johannes Meissner: Die englischen Com
dianten zur Zeit Shakespeare's in Oesterreich.
Hoofdstuk IV.
Alhier wordt vermeld, dat Robertus Browne
met zijn Engelsch tooneelgezelschap Marlowe's
Faustus" reeds in 1592 te Frankfort a/M. op
voerde. Verder ook, dat een andere Engelsche
troep onder John Green in 1607/8* voor het hof
to Graz niet alleen Marlowe's Fanstus", maar
ook zijn Jew of Malta" gaf.
Dr. Modderman, die in zijne voorrede geheel
en al het uitmuntende doch hier en
daareenigszins verouderde werk van prof. Ward volgt, stelt
de eerste opvoering van Marlowe's Faustus" in
Duitschland dus een aanzienlijk aantal jaren te
laat, als hij dezelve in 1626 te Dresden laat plaats
hebben.
2) Van welke men duidelijke overblijfselen vindt,
bijv. in Goethe's Faust.
3) Zie Voorrede pag. 12.
4) Reeds lang vóór Calderon was de toovenaar
Cyprian een aantrekkelijk onderwerp voor dichter
lijke behandeling. De eerste bewerking is van
Athenais, dochter van den Atheenschen wijsgeer
Leontius. Na hare bekeering tot het Christendom
nam zij den naam Eudocia aan, huwde (421) met
Theodosius II. keizer van 't Oostersch Romeinsche
rijk en stierf in 460. Onder meer andere werken
liet zij na een epos in drie gezangen, waarvan
Cyprian 't onderwerp uitmaakt. Het gedicht is
grootendeels bewaard.
Nog een tweede bewerking vóór Calderon, die
bewaard is gebleven, dient vermeld nl. die van
den Spanjaard Aurelius Prudentius, die in 405
zijne eerste gedichten in 't licht gaf.
5) Zie: Klassische Bühnendichtungen der Spanier,
herausgegeben und erklart von Max Krenkel, II
Calderon, Der Wundertatige Zauberer. Voorrede
pag. 67.
6) d. i. als bewerkers dfer Faust-legende.
7) Ofschoon eerst in 1594 gedrukt, werd het
veel eerder geschreven.
8) Zie: Studies in the literary relations of
England and Germany in the sixteenth century, by
Charles H. Herford M, A. pag. 187.
9) Zoover Herford. Intusscaen blykt uit ver
schillende prozawerken van Greene, waarin mel
ding wordt gemaakt van Tamburlaine, dat deze
een reeds alleszins bekend persoon in Engeland
was, vóór Marlowe's drama verscheen.
10) What is beauty, sayeth my sufferings then?
If all the pens that ever poets held
Had fed the feeling of their masters' thoughts,
And every sweetness that inspired their
hearts,
Their minds and muses on admired themes;
If all the heavenly quintessence they still
From their immortal flowers of poesy,
Wherein, as in a mirror, we perceive
The highest reaches of a human Wit;
If these had made one poem's period,
And all combined in beauty's worthiness,
Yet should there hover in their restless heads
One thought, one grace, one Wonder, at
the least,
Which into words no virtue can digest."
TAMBUELAIKB part I, V.
11) Had I as many souls as there be stars,
I'd give them all for Mephistophilis.
(FAÜSTTJS III 104.)
DIE PHILOSOPHIN,
het nieuwe blijspel van Spielhagen.
Het Münchener Hoftheater gaf de première van.
een nieuw blijspel van Friedrich SpieJhagen, die
Philosophin. Het is in vier bedrijven vervat. De
intrige is niet nieuw; de geheele opvatting en af
werking van het stuk zeer weinig dramatisch.
De heldin, Friederike von Heideck, is eene wees,
rijk, schoon en van groote familie. Onder al de
kennissen draagt zij den naam van die Philoso
phin," daar zij zich ijverig met
wijsgeerig-wetenschappelijke studiën bezighoudt. Zij neemt deze
ernstig op. Zij leest de l'arerga" van
Schopenhauer en verklaart, dat het leven voor haar eene
zinnelooze klucht" is, waarin de lust tot leven
do marionet-menschen aan yzerdraadjes laat rond
dansen."
Iedereen spreekt van haar als de Denkerin"
den machtigen, souvereinen geest." Zelfs Hubert,
een predikantszoon, eenmaal de speelgenoot harer
jeugd en thans de administrateur harer goederen,
zegt haar, dat zij wel geen philosofe in den stren
gen zin des woord is, maar toch een bevoorrecht
wezen: U heeft de hemel toegerust met geheel
buitengewone geestesgaven, ver boven het alge
meene peil der vrouwen. Een betreurenswaardige
dwaling van uw vader, die u tot heden de vrije
beschikking weigerde, heeft alleen er toe
bygedragen, om in u de aangeboren neiging voor het
ongewone te voeden, en uwe verbeeldingskracht
te doen ontgloeien voor een doel, waarachter in
wezenloozen schijn de gebrekkelijkheden leggen,
die Schopenhauer, uw lievelings wijsgeer, met
schamperen wrevel aan uwe minder begaafde
zusteren ten laste legt."
Men moet een Duitsch publiek zijn, om zulk een
dialoog bij te houden. De wijsgeerige Friederike
antwoordt: En is dit niet het worstelen eener
omhoogstrevende ziel waard ?" Er wordt later nog
veel over hare philosopliie gesproken, iedereen
zegt er haar iets geleerds over; alleen de heldin
doet of zegt niets dat al die lofredenen recht
vaardigt.
De intrige heeft ook met de philosophie niet
veel te maken. Friederike's vader heeft een testa
ment gemaakt, gelijk men dit uit tallooze romans
en drama's kent. Op haar vier en twintigste ver
jaardag moet zij trouwen met haar neef Oscar,
die thans attachévan legatie is. Weigert zij hem,