Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 540.
'
t, ontvangt hu een aanzienlijke levenslange rente.
ert hy haar, of is hy reeds vroeger
verAf getrouwd, dan verliest bij al zijne
aanen op de bezittingen der Ileidocks. Het is
r duidelyk dat h\j gek zou zy'n, als hy z^jne
' «erlovïng bekend maakte alvorens te weten hoe
%et hier is," zegt de schilder Sturm. Oscar is
namelijk in het geheim verloofd met eencoquette
Weduwe, de barones Schönhof, toch is hij voor den
-bBWusten vier en twintigsten verjaardag uit Rome
'«wrgekomen, in de hoop. dat zijn wijsgeerige
"nicht hem zal afwijzen en aldus zijn fortuin maken.
Hoe het hier is", wordt uiteengezet
doprFriejielike's gezelschapsjuffer,Crrethe Suhulz.?Friederike
bemint Hubert, haar administrateur, maar zij weet
Biet of hij haar bemint, en is te trotsch om hem
hare liefde te bekennen. Hubert bemint eveneens
Eriederike, maar weet niet of zij hem bemint,
en is eveneens te trotsch om haar zijn liefde te
bekennen." De redeneerende gezelschapsjuffer
fervolgt: Zij heeft Hubert altoos lief gehad, en
baar liefde is in den loop der jaren steeds toe
genomen. En met de liefde de twijfel, of zij ooit
tot een goed einde kan voeren! Zij houdt het
testament baars vaders voor heilig, en daarom
beeft zjj tot heden met de beslissing gewacht. Ik
feoop dat zy overmorgen neen zal zeggen; maar
dwfmede is voor hare liefde tot Hubert nog
weinig gewonnen: hare verbintenis met hem blijft
WÓr het oog der wereld een schandaal, en zoo
?fets neemt niemand gaarne op zich, vooral niet
volk eene voorname dame als zij, wier afgod haar
trots is.
Ea hij is niet minder trotsch. Nooit zal hij
eich door haar tot een rijk man laten maken;
nooit door haar erfgenaam van het fortuin der
Heideeks willen worden. En dat weet zij zeer
goed. Zoo heeft zij zich dan, geen uitweg ziende,
«p de philosophie geworpen, en. zich in het hoofd
fepraat, dat de liefde eigenlijk eene edele ziel
onwaardig is.. . Ik houd het niet voor onmogelijk
dat zjj thans nog ten gunste van de graaf uit
spraak doet; al ware het alleen omdat zij aldus
- 'Voortredeneert, dat het de ware zelfverlooche
ning is te trouwen met iemand, dien men niet
liefheeft."
Dus eene ryke adellijke en een arme burger
man; wederzijdsche liefde, trots en zwijgen. . . .
dat was wel eens meer vertoond, zonder
Schopenhauer: De ontknooping volgt op die wijze, dat
Hirbert eindelijk zijne liefde bekent. Voordat
FHoderike kan antwoorden, wordt het gesprek af
gebroken. In het volgend oogenblik komt Hubert
onschuldig onder de verdenking, dat hij tiendui
zend mark zou gestolen hebben. De schijn is
tegen hem. Friederike gelooft niet aan zijn schuld,
maar neemt tegenover de commissie die voor de
belangen van het landgoed zorgt, levendig zijne
.verdediging op zich. Als zij dat gedaan heeft,
zegt zij tot zich zelve: wat gij gedaan hebt, was
de plicht als vriendin; de minnende is hem echter het
antwoord schuldig gebleven... Groote god der liefde,
tegen wien ik zoo zwaar gezondigd heb, thans nu
een der banden, die om mijn hart geslagen waren,
-door de plompe hand van het toeval is gebroken,
vergeef het thans, als ik de anderen met eigen
kracht verbreek." Dit beteekent dat zij Hubert
ook hare liefde wil bekennen. Hubert's onschuld
' is intusschen bewezen; toch wil hij ver weg gaan,
i omdat hy haar alles gezegd heeft en zij zijne
liefde niet heeft beantwoord. Thans komt het
oogenblik der bekentenis. Als zij afscheid wil
nemen, stroomt in warme woorden het gevoel van
haar lippen. In tegenwoordigheid der
feestgenootefi doet zij afstand van het erfgoed der Heideeks
en reikt den geliefde hare hand.
Eene reeks van kleine, soms kleingeestige
incidenten tnsschen allerlei personen, niet altoos
?;even duidelijk, omgeeft deze intrige. Het geheele
-stuk maakte den indruk van iets zeer gewoons
«n ouds, met pedante omkleeding. De taal ergerde
'door hare gezwollenheid, overvloed van Bildung",
abstrakte begrippen, en «esthetische" kleur. Reeds
;.in het eerste tooneel heeft men het druk over
realisme, naturalisme en impressionisme, en als
de schilder Sturm zegt, dat hij zelfs een
kleedingstuk niet gaarne zonder model schildert, spreekt
Se Phïlosophin": Om eene plooi te vormen,
daarbg laat u reeds de verbeeldingskracht in den
«teek. En gy vermeet u, te schilderen, hetgeen
alleen voor de verbeeldingskracht toegankelijk is,
de Psyche, het onvergankelijke, eenig wezenlijke
achter het vergankelijke, wezenlooze, dat door een
toeval, veel toevalliger dan het vallen eener
plooi, zoo gevormd is, en evenals het door het
toeval ontstaan is, aan het verval toebehoort l" Zoo
'gaat de conversatie verder, men citeert zelfs,?en niet
sooals de sous-préfète in Le monde ou Von s'ennuie
grappig verkeerd, maar echt en juist. Het
grootste deel in de tweede acte wordt ingenomen
door een geestryk pandspel" waarbij alle
peraonen in geïmproviseerde verzen spreken. Op de
.techniek van het stuk is veel aan te merken;
de tweede helft van het derde bedrijfis effectvol,
maar overigens is de dialoog, gelijk uit de aan
gehaalde voorbeelden bleek, afmattend voor acteur
en publiek. Allerlei personen houden ellenlange
verhalen tegen anderen, over feiten die deze reeds
lang moesten kennen.
Maar, al is het stuk niet voor het tooneel ge
schikt, voor de lectuur zal het uitmuntend zijn.
Spielhagen is dichter; zijn taal is gekuischt en
edel, hij kan den geest treffen, het hart aandoen;
het blijspel Die Phïlosophin zal onder zijne
gezamenlyke werken geen slechte plaats innemen.
MUZIKAAL OVERZICHT.
Rotterdam, 28 October 1887.
Verdi's Troubadour werd Zaterdag jl. op
veraoek (naar men vernam) van vele bezoekers der
omliggende plaatsen, ditmaal hoofdzakelijk Gouda,
opgevoerd; tevens werd bij deze voorstelling de
gelegenheid aangeboden over een nieuwen
candioaat voor het lyrisch-bariton-emplooi aan onze
opera te oordeelen. Men wist niet of men over
het optreden van zulk een debutant moest lachen
of zich ergeren; het laatste ware nog wel het
meest begrijpelijk.
Mocht de directie den heer Brodmann een tweede
debuut willen toestaan, zoo recommandeer ik
daarvoor de party van Samiël in Freischütz als
de nige waarin hy' vermoedelijk geen aanstoot
zal geven. Ik begin aan het alsnog verkrijgen
van een goede kracht voor deze vacature te wan
hopen hetgeen voor onze Opera eene leemte te
weegbrengt, die zich nog al eens zal laten gevoe
len. De heer Elmhorst was een verdienstelijke
Manrico, Mevr. Biazzi eene lofwaardige Leonore;
Mevr. Jaïde trad als Azucena op en behaalde
daarmede welverdiende lauweren, die haar dan
ook in den vorm eener fraaie bloemenkrans wer
den aangeboden. De heer Sieglitz schonk als
Fernando bevrediging.
Eene reprise van Die Hugenotten vermeld ik
alleen omdat de heer Grüning daarin voor de
eerste maal als Raoul optrad; ook ditmaaUbleek
duidelijk met hoeveel ernst de heer G. voort
durend blijft studeeren. Men mag van een zoo
danig eerste optreden niet verwachten dat de
door ervaring verkregen en ook noodzakelijke
afscheiding tusschen spel en zang, zóó dat het
een schijnbaar geheel onaf hankelijk van het ander
is, reeds daar zij, en dat de invloed daarvan te
bemerken is, kan slechts natuurlijk genoemd wor
den ; evenwel viel er in Grüning's vertolking
dezer lang niet lichte partij zooveel te prijzen,
dat men zich over den vooruitgang van dezen
zanger verbazen moet. Het vierde bedrijf was
werkelijk zér goed; hy maakte echter wel wat
al te gaarne van zijn mezza-voce gebruik,
Een eerste optreden in de rol was ook dat van
Mej. Fischer als Page, en hierbij was dit ook
duidelijk 'te bemerken; bij zulke goede middelen
als Mej. F. ter harer beschikking zal dit echter
spoedig beteren.
De overige bezetting was dezelfde als onlangs
door mij besproken, en ik kan dus volstaan met
de mededeeling dat Mevr. Grüning-Mielke een
bouquet en een bloemenkorf, en de heer Behrens
een lauwerkrans in ontvangst had te nemen.
De vereeniging Gemengd Koor" gaf jl. Dinsdag
avond hare eerste uitvoering in dit seizoen; zij
omvatte drie werken: Psalm 95 van Mendelssohn,
Das Singenthal van Ludw. F. Brandts Buys en
Der WassernecJc van II. Wuerst.
Dit concert, thans in de groote zaal de Har
monie, bewees opnieuw met hoe groote bekwaam
heid de jeugdige directeur George Ryken zijn
koor weet in te studeeren en te leiden; een enkel
ongelukje overkomt ook zelfs het beste koor wel
eens en kan derhalve gerust buiten rekening ge
laten worden. De solisten, de heeren H. L. S.,
J. J. van S. en Paul Haase oogstten welverdienden
bijval; Mej. van Hemert uit Dordt zong de
sopraan-solo's en bleek een goed geluid, doch nog
luttel school te bezitten.
Na nog vermeld te hebben dat de teer J. F.
G. Rijken met zijn bekend talent de klavierbege
leiding uitvoerde, kan ik besluiten met het Be
stuur met deze welgeslaagde eerste uitvoering geluk
te wenschen.
Joh. C. V.
DE SCHILDERIJ-TEN-TOON-STELLING
IN ARTI ET AMICiriAE,"
Zoo noem ik ze maar ; want dat is ze toch eigen
lijk. Zich op een algemeener standpunt te plaatsen
komt bij het Bestuur der Maatschappij niet op. Het
stelt geen prijs op het uitspreken van de leer, dat de
kunst, die met olieverf werkt, zich niet uit hoofde
van dat materiaal op eene meerdere aanzienlijk
heid dan de andere kunsten beroepen noch be
roemen mag. Als het Bestuur van Arti", bij de
organizatie zijner tentoonstellingen en kunstbe
schouwingen, het gebied der sesthetika nog wat
verder betreedt, dan het uitnoodigen der schilders
en schilderessen om bijdragen in te zenden, zoo
geschiedt dit om te zeggen, dat men niets mooyers
om een schilderij kent dan een gouden, lijst.
Zonder gouden lijst, zeggen de Haagsche en
Amsterdamsche Commissiën", geen toonbaar schilderij.
Het volk zegt: Hee, dat printje of dat spiegeltje
most je in een schilderijtje late sette!" Het volk
acht dus óók het essentiëele, of een aanzienlijk
deel van het essentiëele eoner schilderij in de
lijst gelegen. De deskundigen van Arti" en Den
Haag weten, dat de vox populi vox Dei is en
daarom spreken zij als het volk.
Een landschap mag zich door nóg zulke fijne
luchttonen onderscheiden, een bloemstuk mag nóg zulke
teêre gele tinten bevatten, een portret mag nog
zoo fijn van voorhoofdstonen zijn, een gouden lijst,
die dat alles doodslaat, is altijd veel mooyer ! Wat
zijn onze voorouders van de XVIIe Eeuw toch
ezels geweest, dat zij meestal ebbenhouten lijsten
om hun schilderijen hebben laten maken; wat zijn
de oudheidkundigen toch stom, die een portret
van Ravesteyn of Van der Helst gaarne in een
zwarte lijst zien '. Neen, als men maar geld genoeg
had , moest men om al de meesterstukken van ons
Ryksmuzeüm vonkelnieuwe rijk vergulde lijsten
laten maken; dan zou men eens iets anders zien!
En met de aquarellen is het ongeveer het zelfde
geval. Vroeger had men getint papier, dat men
opzetpapicr noemde. Men meende, dat door chloor
verkregen spierwit papier schade deed aan
de teekening; maar wij begrijpen dat heel
anders. Laat de teekening zoo mooi wezen als zo
wil ! wie staart zich niet duizend maal liever blind
op die schitterende witte randen, waar men de
teekening mee omgeeft, dan de harmoniën der
teekening-zelve te genieten? Wat staat het niot helder!
Wat is mooyer dan wit? Och ja," hoorde ik eens
eene ouderwetsche huismoeder zeggen, voor het
half hempie van me jongens daar zorg ik altijd
voor ! Dat mot zoo helder wezen als nog zoo !
't Is het eenigste wat een man hét!" Het schoone
is dan ook duidelijk etymologiesch verwant aan het
zindelyke. Jeronimo de Vries heeft eens trachten
aan te toonen, dat hot schoone eigenlijk het
zelfde als het eenvoudige was en een ding
mooyer naar gelang het minder vercierd was.
Cieraden zijn stofnesten en een leège ruimte is
mooyer dan een gebouw. Daarom leve de witte
passé-part out ! Witte randen om teekeningen en
gouden lijsten om schilderijen dat is je ware!
Een Fransch sesthetikus heeft gezegd, dat de
vrouwen zich tegenwoordig veel in het donker
kleeden, om dat dan het kostuum nooit bont wordt;
dan ontsnapt men aan de lastige assorteering van
kleuren. Op den zelfden grond zou men het eten
kunnen afschaffen, dan kry'gt men nooit een in
digestie.
Vóór het overige, men kan niet ontkennen, dat
een modern schilderij in een rijke sterk
getoermenteerde gouden lijst, die met zyn schakeerin
gen van mat en gepolyst goud netjens afgewerkt
is, veel beter, zooals men tegenwoordig zegt, tot
zijn recht komt, dan in andere lijsten. De flod
deringen en kloddeiïngen der nieuwe school machen
sich sehr gut in een keurige gouden lijst; het
bandeloos genie van den echten artiest
kontrasteert dan zoo kranig" met den slaafschen arbeid
van den bekrompen handwerksman. Ook de som
berheid van toon, die thands in de mode is, hand
haaft haar lugubren indruk veel meer in een gou
den lijst dan in een zwarte. Neen, de
Commissiën" hebben wel gelijk.
De reformatie, wat de kunst-zelve (niet slechts
de hoooge aangelegenheid der lijsten) betreft, is
dan ook, op de thands geopende ten-toon-stelling,
in vollen gang. Met de kleingeestigheden in tee
kening en afwerking van Ruysdael, Hobbema, Claude
Lorrain, de Botthen, Berchem en Turner hebben
de tegenwoordige landschapschilders voor goed ge
broken. De (jmre-schilders wachten zich wel voor de
kinderachtigheid, om, als Jan Steen, Dou, Metzu, of
Ter Borch rekenschap te geven van hetgeen zij voor
stellen. Onze moderne portretteurs zouden zich scha
men, als zij de moeite namen koppen en handen
te teekenen. Dat laten zij voor prulkaerels als
Antonis Mor, Ravesteyn, Velasquez en Van der
Helst over. Denk ook niet, dat voortaan Tiziaan,
Tintoretto, Paolo Veronese of Rubens nog het aan
kijken waard worden gerekend. Omtrekken zijn
even-min te dulden, als smelting van tonen, en de
XlXe Eeuw is op weg schilderstukken te leveren,
zoo voortreffelijk, dat zij tot eene opruiming van
alle Van Eycken, Van Dijcken, Delaroches en
Gallaits leiden zullen.
Zien wij nu verder, in eenige bizonderheden,
welke schilderboHen zich als aanvoerders der refor
matie op de tegenwoordige ten-toon-stelling
prtezenteeren.
25 Okt. '87. A. TH.
HET INTERNATIONAAL LETTERKUNDIG
CONGRES TE MADRID.
Exposition Internationale Coloniale
et d'E,Kj)ortaton Générale Amsterdam
1883. VSection, Congres Internationaux.
Rapport sur les Congres par J).
Josephus Jitta, avocat a Amsterdam.
Sécrétaire General de la V Section.
III Partie. Questions Artistiques et
Littéraires. Amsterdam, J. H. de
Bussy, 1887.
Toen in 1883 een breede stroom van Nederlan
ders en vreemdelingen naar Amsterdam golfde,
om over het groote terrein achter het Rijksmu
seum langzaam weg te vloeien; toen de gamelan
slagen den heelen dag dof en eentonig door de
lucht dreunden, en Bilse des nademiddags voor
betere muziek zorgde, toen werden er in het
gebouw der vrije gemeente twee Congressen ge
houden, die door enkele Nederlandscho letterkun
digen van leeftijd en dus van de wrong side
of the forty ? werden bijgewoond, en door nie
mand der jongere letterkundigen werden gehekeld.
Het eene Congres heette: Congres littéraire
international, organisépar T association littéraire
internationale, en het andere: Congres littéraire
et artist-igue. Ondanks mijne jaren wil ik gaarne
bekennen, dat beide Congressen niet van zekere
eentonigheid waren vrij te pleiten. Ik vraag ver
schooning voor deze vrijmoedigheid, te meer, omdat
de Commissie belast met de zorg voor genoemde
Congressen mij dezer dagen een zeer fraai gedrukt
en "niet minder fraai geschreven rapport van Mr.
D. Josephus Jitta over beide Congressen toezond
Twee oorzaken bewegen nu op dit onderwerp
de aandacht te vestigen. In de eerste plaats: het
Internationaal Letterkundig Congres te Madrid,
en voorts de groote ontevredenheid dor jongere
leden van het onlangs gehouden XX Letterkundig
Congres te Amsterdam, die daar zaten en zwe
gen. ... en thans in hunne organen mot
napleitende critiek voor den dag komen.
Wanneer men stof tot schampere vcroordeeling
begeert, zou men beter doen het Congres Litt
raire International aan te vallen. Zij zijn nu weer
te Madrid bijeengekomen en beraadslagen opnieuw
over hot letterkundig eigendomsrecht, even als
vroeger zonder uitkomst. Te beweren, dat
Ledeganck, Conscience, Van Beers, Frans de Gort,
Tony, de Lovelings en de Geyter geen schrijvers
zijn, dat Vondel geen dichter is, schijnt even
goedkoop, als overbodig. Witsen Goysbeek heeft
in 1827 een heel deel van zijn Woordenboek vol
geschreven, om te bewijzen, dat Vondel geen
dichter is geweest deze stelling is dus zestig
jaar oud en daarom misschien onjuist.
Wil men een voorbeeld van een raar" congres,
men behandele het Internationaal Letterkundige
van 1883 te Amsterdam, of van 1887 te Madrid.
In 1883 spraken op het Congres littéraire et
artistique een handvol mannen van middelbare
jaren over den invloed van de uitheemsche Lette
ren op de Nederlandsche. Reeds hieruit blijkt, dat
het er zeer vervelend tooging Het internationaal
Congres werd geopend door eene rodevoering van
den heer Louis Ulbach een man boven de vijf
tig, mot krommen rag en purpergevlakt gezicht.
die zeer vervelend ja inderdaad! zeer verve
lend spreekt.
Hij had het over les motions levées et douces,
die de Congresleden bij het luisteren naar zijne
rede zonden ontroeren, on het eerste woord, dat
hij in een privaat gesprok deed hoorcn, was een
uitvloeisel van letterkundigen haat en nijd; hij
verklaarde den naam van Emile Zola niet te
kunnen hooren uitspreken. Hij sprak een half
uur over la propriélélittéraire geheel in dezelfde
bewoordingen, als hij te Parijs (1878), te Londen
(1879), te Lissabon (1880), en te Rome (1882)
had gesproken. liet was langdradig.
En nu geeft hij te Madrid geheel hetzelfde te
genieten, vergezeld van zijn onvermijdelijken
adiudant, J. Lermina.
Gn' en a
,,Gn' en a
,,Qu' pour Ulbach et Lermina
Du Tyrol au Canada".
Ik geloof, dat ik dit ry'mpje ergens gelezen heb,
maar ik kan niot zeggen waar, wel, dat ik nog
een ander op deze beide helden der internatio
nale Congressen onthouden heb:
A Gênes, sons les citronniers,
A Vevey, sous les verts pommiers,
En Espagne, en Autriche-Hongrie,
En Groenland, en Bulgarie,
Partout oüj'ai voulu dormir,
Partout oüj'ai voulu mourir,
Partout oüj'allais me distraire
Devant moi sont venus s'asséoir
Deux vieux messieurs vétus de noir:
C'était un Congres littéraire.'1
Het is niet gepast om met een meesterstuk van
Alfred de Musset zoo te handelen, maar ik heb
het rijmpje elders gelezen, en in het geheugen
bewaard.
Het is zeer wel mogelijk, dat onze Letterkunde
op het XX Congres te Amsterdam zeer onvolledig
is vertegenwoordigd geweest, maar men vrage
liever, ot de Fransche Letterkunde er is
immers eene? op gepaste wijze vertegen
woordigd wordt door Louis Ulbach, Jules
Lermina en eenige andere letterkundige commis
voyageurs. Wie gelooft, dat deze vieux messieurs de
ware vertegenwoordigers zy'n van Taine, Renan,
Gaston Paris, Leconte de Lisle, Dumas, Sardou,
L. Halévy, Alph. Daudet, Coppée, Zola en
Huysmans ?
Even als in Amsterdam (1883) vetzamelt de
heer Ulbach nu te Madrid de schoone geesten
rondom zijn voorzitterszetel en verheugt ze door
den grooten voorraad zijner oudbakken
geestigheden. Al de vertegenwoordigers der verschillende
Europeesche litteraturen zullen langzamerhand
moeten gelooven, dat de tegenwoordige Fransche
Letteren in top van bloei worden veraanschouwe
lijk door Ulbach en Lennina, Hunne werken
worden vertaald in al de talen der hoofdsteden,
die zij jaarlijks bezoeken, en als de beide heeren
tijd van leven hebben, zullen zij eenmaal eene
reis rondom de wereld gemaakt hebben.... in
tachtig Congressen.
Deze laatste aardigheid heb ik afgeluisterd,
maar ze is er dies niet minder aardig om. Het
vermakelijkste dezer geschiedenis is, dat niemand
recht weet, hoe het tweemanschap Ulbach
Lermina het levenslang mandaat der vertegen
woordiging van de Fransche Letteren op de
Internationale Congressen heeft ontvangen. Dat
wisten we zeer goed van den armen Desir
Delcroix, die als r bureeloverste" van de afdeeling
Schoone Kunsten en Letteren ons bij elk Neder
landsen Congres onthaalde op groote
stilzwijgendheid en een aantal kleine kruisjes.
Ulbach is voorzitter geweest van de
Sociéte des gens de lettres, en heeft misschien
zich aldus eene aanstelling voor het leven
uitgereikt. De andere eenigszins beter bekende
auteurs hebben hem althans dit mandaat niet in
handen gegeven. Indien men het algemeen stem
recht wilde toepassen en alle Fransche penvoer
ders hunne vertegenwoordigers mochten kiezen
ik twijfel of de namen van Ulbach en Lermina
uit de bus zouden te voorschijn komen. Misschien
zou men onzen Minister van Binnenlandsche Zaken
dit denkbeeld bij oen volgend Nederlandsch Con
gres mogen aanbevelen, wanneer een vertegen
woordiger der Regeering moet gekozen worden.
Doch wij hebben niet te klagen. Aanvankelijk
hadden wij even als Belgiëeen referendaris, die
even als Decroix zweeg, en even als hij, vele rid
derkruisen vertoonde. Later hebben de andere
Vertegenwoordigers zich met kracht doen gelden
en daarenboven het is een ander ding de Let
teren dan de Regeering van eenig land te ver
tegenwoordigen.
Intusschen, er mag nu nog zooveel af te
dingen zijn op ons XX Nederlandsch Congres
in de oogen van sommigen, als deze zullen
verkiezen aan te toonen, het Internationale
Congres van 1883 is er in het geheel niet bij
te vergelijken. In September waren in elk geval
alleen Nederlanders vereenigd, die, zonder
op hun leeftijd te letten, zoo geestig, zoo har
telijk on ongedwongen met elkander omgingen,
alsof het eene reunie van louter Muzenzouen was.
Bij academische lustra zijn studenten en oud
studenten altijd even jong. Het is dan volko
men geoorloofd en van harte aan allen toegestaan
jong te schijnen. Dat behoort bij een Nederlandsch
Congres ovcnzoo te zijn. Tot nog toe was de ver
broedering, niet van Noord en Zuid, maar van
jonge en oude gens de lettres, het hoofddoel van
het Congres. Ik bidde er serio voor, dat dit zoo
blijve, waag ik met Hooft te zeggen.
Hot internationaal Congres van 1883 vereenigde
een geheel ander personeel. Allereerst ons onver
mijdelijk tweetal Ulbach en Lermina. De
eerste sprak drie langdradige discoursen uit en
herhaalde eenige vergeten volzinnen uit zijne
vorige redevoeringen. Voor het overige van den
tijd zat hij met oen verdrietig, rood gezicht in
het rond te gluren en te geeuwen. De hoer
Lermina deed in het geheel niets. Van de overige
internationale hoeren herinner ik mij met volkomen
helderheid een Fransch markies met een
Engelschen tongval en Italiaansche landgoederen. Inder
tijd waren Byron on vorst Puckler-Muskau, beide
knappe mannen, de grootste dandies van hun
tijdvak. Deze markies was nog veel moer, dich
ter, aquarellist, held op de pistool en den degen,
een zoo ontzettend bekwaam man, dat hij, schoon
in de veertig, er als een jonkman van vijf en
twintig uitzag. Ook Duitsehland was vertegen
woordigd door een persoon in compleet wollen
kostuum a la Jaeger, die in de verte er uitzag
als een kermisnmzikant. Daar hij zijn mond niet
open deed, kan ik niets van hem vertellen.
Eindelijk zag ik een vertegenwoordiger van de
Gricksche Letteren, mot groote, rollende oogon,
als die van IJera bij Hoineros, en zulke stnipachtige
gebaren, dat men onwillekeurig wat voor hcin uit
don weg ging.
De balans opmakend, zal ieder rechtvaardige
toch moeten erkennen, dat de twee
Amsterdamscho Congressen van 1883 en 1887 niet met
elkander te vergelijken zijn, en dat men heel wat
kwaads van ons XX Nederlandsch Congres kan
zeggen, voordat men er in slagen zal deze bijeen
komst beneden het peil van een Internationaal
Congres te doen dalen.
Dr. JAN TEN BBIKK.