Historisch Archief 1877-1940
No. 41
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
. V
der Kamer gevoerd, de noodzakelijkheid van
dit samengaan volmondig erkend. Doch de
heer Clémenceau is door de ultra's zijner
partij gedwongen, om deze verzoenende
nouoing op te geven. Henri Rpchefort heeft zijn
veto doen hooren, en de strijd tusschen radi
calen en opportunisten wordt weer met de
zelfde verbittering gevoerd als van te voren.
Hoogst waarschijnlijk zal het ministerie zijn
behoud wederom te danken hebben aan de'
rechterzijde, die volkomen _ begrijpt, dat de
omverwerping van het kabinet-Rouvier, hoe
welkom ook «Is een nieuw bewijs van de on
macht der republikeinen, den monarchisten
toch niet zou baten, maar integendeel hunne
positie veel moeielijker zou maken. Men mag
dus hopen, dat het gevaar voor
eeneministeriëele en eene presidentieele crisis voorloopig
is aigewend.
* * *
In Bulgarije blijft het rustig, ofschoon de
Russische pers, en op haar voetspoor ook een
foed deel der Fransche pers, nu eens
.yerzeert, dat het land aan volslagen anarchie ten
rooi is, dan weder, dat het gebukt,gaat
oner'de duldelooze tyrannie der tegenwoordige
regeering. De Sobranje is door den vorst
geopend met eene optimistische troonrede, en
heeft in haar antwoord het heden en de toe
komst in even rooskleurig licht voorgesteld.
Wat die toekomst betreft, loopen de gevoelens
buiten het vorstendom zeer uiteen. Er zijn er,
die meenen, dat de terugkomst van den czar
te St. Petersburg het sein zal wezen voor een
krachtiger handelend optreden van Rusland.
Anderen zijn overtuigd, dat Rusland, met voor
gewend hooghartige minachting, de Bulgaren
tö* nader orde aan hun lot zal overlaten,
onder verwijzing naar de spreuk:een konink
rijk, dat in zich zelf verdeeld is, kan niet be
staan. De energieke houding van Oostenrijk.en
van Italië, en de meerdere welwillendheid,
?waarmede de officieuse Duitsche pers de Bul
garen behandelt, maken de laatste onderstel
lingen de meest waarschijnlijke; de officieuse
Russische Nord heeft dan ook reeds verze
kerd, dat de Bulgaarsche quaestie voor Rus
land eene zaak was van ondergeschikt be
lang. Het is te hopen, dat zij dit zal blijven.
E. D. PIJZEL.
Uit het Haagje.
Weet ge wat een duplex is ? Een lamp met
twee pitten, uitgevonden om iemand die ze wil
aansteken, de vingers te doen branden en van
kwaadheid uit zijn vel te doen springen, als hij
de rechterpit wil omdraaien en de linker omhoog
gaat, en omgekeerd. Ik ben de gelukkige, die zich
in 't bezit van zulk een kunstlamp mag verheugen
en dewijl ik me juist hedenavond een paar
brandblaren aan mijn vingers heb bezorgd, ten einde
het gesprongen glas van die helsche lamp te
lichten, zult ge zeker wel kunnen begrijpen, dat
ik niet in een bijzonder humoristische stemming
verkeer.
Bovendien heb ik een zware kou gevat en dit
maakt iemands stemming vooral niet beter. De
dokter troost me met de opmerking, dat tegen
woordig iedereen verkouden is; dat zelfs de
visschen in 't water en de vogels in de lucht ver
kouden zijn; dat derhalve zooveel te eer een
mensch verkouden moet wezen, die, zooals ik,
woont in een Haagsch huis, door een Haagschen
huisspeculant gebouwd, in de hoop dat het niet
omwaait, alvorens hij 't perceel aan een argeloos
mensch misschien wel zijn eigen broer heeft
overgedaan met een matig winstje; derhalve een
huis dat eiken ademtocht van alle mogelijke win
den door zijn talrijke geheime openingen
binnenen weer buiten laat een beleefdheid welke ons
den vermaarden vijfden wind verschaft, die geen
land ter wereld heeft, behalve Nederland, en die
door den Franschman Ie vent du tocht wordt
genoemd.
Nu was 't misschien beter, dat ik met mijn
verbrande vingers en onder den invloed mijner
nationale verkoudheid de pen niet opnam, maar
aangezien mijn geniale huisarts, in plaats van
me te genezen, zooals zijn plicht gebood, me
nog den bijzonderen troost heeft verstrekt, dat
een goede Hollandsche verkoudheid zes weken
duurt, geloof ik 't verstandig die genezing niet
af te wachten en maar driestweg te schrijven wat
me voor de pen komt.
Ik heb daar al dadelijk een onderwerp, zeer
geschikt om er een weinigje galachtig over te
schrijven.
Hebben nu Burgemeester en Wethouders, in
hunne hooge wijsheid 't niet in hun'hoofd ge
kregen om dezen winter Oscar Carrévoor ons te
laten spelen, terwijl de gemeenteraad zes-duizend
gulden uit de gemeentekas voteert, om ons dat
genoegen te verschaffen ? Toen mijnheer Carr
vroeg om gedurende het badsoizoen voorstellingen
te geven, mocht dit niet, om het Kurhaus geen
concurrentie aan te doen. Nu mag 't wel, al is
de concurrentie voor den Schouwburg en de Fran
sche Opera heel wat gevaarlijker. Nu mag 't niet
alleen wel, maar de raad geeft nog zes-duizend
gulden toe om den heer Carréin staat te stollen
de Haagsche winter-vermaken met een te ver
meerderen.
't Is waar, mijnheer Carrékrijgt van die som
geen cent; de directeur van de Fransche Opera
krijgt ze geheel. Ik geloof, dat het zoo heel on
gepast niet zou zijn, wanneer ik hier eens deed
opmerken, dat er op de wereld in 't algemeen en
in een gemeenteraad in 't bijzonder, niets conse
quenter is dan de inconsequentie. Eerst weigert
de Haagsche gemeenteraad den directeur der
Fransche Opera do gevraagde subsidie, zooals IS.
en W. den directeur -van den Koninklijken Circus de
vergunning weigerden om voorstellingen te geven.
Thans wordt die vergunning verleend en geeft
men den heer Desuiten tegelijk een subsidie, als
schadeloosstelling voor de concurrentie welke men
voor het Kurhaus duchtte.
Het doet mij voor den ijverigon opera-directeur
werkelijk pleizier, dat hij gesubsidieerd is; ik heb
hem ook welgemeend geluk gewenscht, maar ik
verbeeldde me toch, dat ik tegelijkertijd iets op
's mans gelaat las, wat nu juist niet *an
onvermengde blijdschap getuigde. Later is 't me ge
bleken, "dat ik me niet kon vergist hebben, 't Is
waar, de raad heelt do zesduizend man versterking
voor de opera-kas gevoteerd, maar nu komt
de administratie. Ja,. zoo'n Nederlandsche
officiëele administratie weet altijd een middeltje te
vinden om iemand, die geld van haar te ontvangen
heeft, dat zoo ongemakkelijk en onaangenaam
mogelijk te maken.
De raad is van oordeel, dat de opera met
f 6000 tegemoet moet gekomen worden om niet
al te groote schade te lijden door de concurren
tie van het paardenspel; maar de administratie
kan 't niet schelen hoe en waarom een subsidie
gegeven wordt. Zij gooit even gaarne 6000 gul
den in 't water, als dat ze die aan een opera
directeur uitbetaalt; daarvoor ia ze administratie,
het meest hartelooze ding dat er bestaat; maar
in haar qualiteit van menschenplaagster moet ze
er op bedacht zijn aan een verleende gunst zoo
veel mogelijk van haar waarde te ontnemen. Zij
redeneert aldus: de subsidie is verleend voor het
dienstjaar 1888, derhalve krijgt de opera dit jaar
niets, maar worden de zes duizend gulden ver
deeld over twee tooneel-compagnes. De heer De
suiten krügt dus feitelijk f 3000 voor zijn cam
pagne van 1887?88. Ge begrijpt, anders kon
de heele gemeente-administratie wel eens in de
war geraken.
Nu ik toch over de Fransche Opera spreek,
acht ik het mijn plicht er iets meer van te
zeggea. Ik heb nu genoeg gal gespuwd om ook eens
wat honig in den mond te nemen. Ja, dat zal ik
doen, niet zoozeer omdat ik eenig bijzonder
zwak op die opera heb, maar omdat ze werkelijk
genoegen geeft. Vraag 't maar aan iedereen, be
halve aan de leden van den raad, die tegen de
subsidie stemmen omdat ... ja, omdat ze zelf
niet in de opera komen. Die reden is immers
goed ? Ze zeggen toch: laten zij, die de Fransche
Opera bezoeken, de subsidie betalen, als ze er
prijs op stellen dat die opera behouden bluft."
Zulke dingen zegt niemand van zichzelf al is hij
nog zoo rijk. Het meest practische is altijd, over
eens anders beurs te beschikken.
Nu, ik houd van de Fransche opera en dat doen
we allen die haar bezoeken; want wezenlijk ze
is goed. Ik kan wel menschen, smakeloos genoeg,
om bijvoorbeeld natuurlijk om een flauwen bluf
te slaan te zeggen: Neen, als je l'Africaine
te Parijs hebt zien opvoeren, dan valt ze je hier
af." Zoo'n bluffer zegt er natuurlijk niet bij,
dat hij te Parijs tweemaal zooveel voor zijn plaats
heeft betaald dan hier, en dat men op een groot
tooneel zooveel meer vertooning kan maken dan
op een klein. Hij vergelijkt maar, opdat zijn toe
hoorders zouden weten dat hij te Parijs is geweest.
Nu, wij zijn tevreden met hetgeen we hebben
en ik moet verklaren dat ik nog niet begrijp hoe
de opera-directeur ons zooveel goeds levert voor
't geen hij van 't publiek krijgt. Zaterdag, toen de
Muette gegeven werd, ja toen was de zaal wat
men hier vol" noemt. De Muette trekt hier al
tijd. Het Amour sacréde la patrie wordt gere
geld gebisseerd en stormachtig toegejuicht. Op zulk
een avond ziet men in de opera gezichten, die
men er anders niet ziet. Ik hoop dat de heeren
't me niet kwalijk nemen als ik hun namen noem,
want ik zeg niet het minste kwaad van hen; ik
ben zelfs geneigd zeer veel goeds van hen te
zeggen, als dat eens te pas mocht komen; maar
zoo zag ik bijv. onzen premier, minister Heems
kerk en onzen genialen ouden Israëls, bijna arm
aan arm op den eersten rang zitten, en ik ver
zeker u, dat ze gedurende de heele voorstelling
van de Muette, de een zijn ministerieele portefeuille
en dito presidentshamer, en de ander zijn palet
en kwasten vergeten had, want ze waren met hun
gansche ziel bij de vertooning en de muziek.
Ik kon bij deze gelegenheid niet nalaten voor
mezelf de opmerking te maken: hoe komen deze
twee kleine, elk in zijn soort zoo groote mannen
bij elkaar? Waarschijnlijk l'amour sacréde la
pat.rie, die mij ook in de opera had gebracht,
evenals den liefhebber op 't schellinkje, die na
het air de aardigheid had iets te roepen, dat ik
verstond als: A plus forte raison en 1887;"
maar dat een muzikale verslaggever heel anders
verstaan heeft, 't Doet er niet toe, maar de man
wilde zeker zijn patriotische gevoelens lucht geven
op een andere manier dan we dit gewoon zijn bij
de voorstelling van de Muette te doen.
Als de opera veel zulke avonden had, zou ze
zeer zeker bloeien; maar kom 's Maandags eens;
dan is 't soms treurig. Verleden Maandag zong
Hamlet voor leege banken, en dat was toch waar
lijk zonde en jammer, want we hebben hier in
lang geen Deenschen prins gehad, zoo goed bij
stem als deze.
Met de opéra-comique wil 't nog niet vlotten.
We beginnen nu met een derde eerste
chanteuselégère; de twee eersten zijn door de jury gewogen
en te licht bevonden. Hoe die jury soms weegt,
is me niet recht klaar; maar ze doet het wel
eens heel anders dan het publiek!
Nu heet het wel, dat die jury bestaat uit
mannen van het vak en muziekkenners, maar
volgens mijn bescheiden meening moest die jury
meer rekening houden met het gevoelen van
't publiek. Nu zien we het merkwaardig ver
schijnsel, dat een zangeres, zoowel Mlle Van
Coutoren, die door de jury werd afgewezen, herhaal
delijk door het publiek warm wordt toegejuicht.
Wie beoordeelt hier goed: de jury of de zaal?
Zijn de menschen die toejuichen, even zoo vele
idioten, en do jury-leden die deballoteeren, zoo
vele wijzen?
Ik verneem, dat een bekend geestig Haagsch
chroniqueur, wiens kronieken ik echter niet
altijd lees, omdat ik, evenals wijlen Hendrik
Conscience, een weinig bang ben, om door veel van
anderen te Lezen, onwillekeurig tot het plegen
van plagiaat te vervallen, dat deze geestige
Hagenaar, zeg ik, de geestigheid heeft gehad, de
heeren opera-bezoekers in overweging te geven,
de voorstellingen in zwarten rok met witte das
bij te wonen. Waarschijnlijk zou dat moeten
dienen om meer bezoekers en bezoeksters naai
de opera te lokken. Ik kan niet zeggen dat het
middel ingenieus gevonden is.
PASQUINO.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL, TE AMSTERDAM.
Stadsschouwburg: Ultimo.
Grand Théatre: Ihe Mikado.
Salon: Lui.
De Koninklijke Vereeniging" voert het boven
genoemd tooneelstuk van Von Moser weer eens
op. Hoe men ook over Duitsche dramaturgie
oordeelen moge, al vindt men, dat onze wijsgeerige
Ooster buren beter over het Tooneel kunnen den
ken en schreven, dan stukken vervaardigen, die
aan rechtmatige eischen voldoen, men kan niet
nalaten toe te juichen, dat Het Nederlandsch
Tooneel" er op uit is de verschillende nationali
teiten beurtelings het woord te geven.
Ultimo" is dat stuk van die twee bejaarde
broeders, met den overtolligen stokouden oom;
welke broeders een Bankier en een
Hoogleeraar meer met hun eigen werkkring zijn
ingenomen dan met dien des anderen. De Pro
fessor in-zonderheid meent, dat hij, met wat kapi
taal, in vier" weken zich gemakkelijk rijk zou
kunnen werken. Het kapitaal wordt hem door den
Bankier verschaft. De Professor verliest het met
dom spekuleeren; maar intusschen heeft de Ban
kier, voor zekere uitvinding door den Hoogleeraar
gedaan, te Londen een oktrooi verkregen en dit
verkocht ongeveer voor de som, die de Hooglee
raar verspeeld had. Zoo komt alles weer te-recht:
ook het huwelijk van vier jonge-lui, waarvan de
schoonste helft dochters van de beide broers zijn.
De samenhang dezer verbintenissen met den hoofd
groep is zwak. Het begrip Ultimo is niet door het
stuk heengewerls,);.
De Fransche auteurs getroosten zich doorgaands
de moeite, als zij zich op een techniesch gebied
begeven, dit te bestudeeren: niet maar te spreken
van een uitvinding, of van het gewicht van zekere
uitdrukking, maar werkelijk het publiek deswege
in te lichten. Hiervan rekent Von Moser zich
ten deze ontslagen. Nochtans komen er wel,
hier en daar, volzinnen in het werk voor, die
den cijns innen, welken 't publiek aan grappen
pleegt te betalen.
Het stuk werd zeer goed gespeeld, ofschoon de
rolvastheid wel wat te wenschen overliet. Boven
allen blonk de Heer Jacq. de Boer gunstig uit,
die ons een echten, mageren, grijzenden, zwaar
gebrilden Duitschen Professor leverde. Voor zoo
ver iets typiesch uit de rollen was op te delven,
hebben .de artiesten dat in het licht weten te
stellen. Bij de jongeren onderscheidde zich
bizonder de Heer Tourniairo. De rol van den Bankier
was in handen van den Heer Morin, die van zijn
vrouw werd vervuld door Mev. Stoetz, van 's Pro
fessors vrouw door Mev. van Sluyters, van de
dochters door de Dames Rössing en Lorjé. De
Heer Meynadier nam de rol van een jong genees
heer-minnaar van den Heer Schulze over door
ongesteldheid verhinderd. De Heer Ising was de
wel gekonserveerdo oom, met een wit hoofd. Heel
aardig heeft de Heer Van Dommelen ons uit den
factotum" van den Professor een verwaarloosden
en tamelijk neuswijzen knecht-drinkebroêr weten
te flltreeren. Er komt eene epizode in het stuk
voor, die men de liefdeproef zou kunnen noemen,
welke eene vinding van Von Moser schijnt en met
talent door Mev. Rössing en den Heer Tourniaire
gespeeld werd.
*
* *
Ik neem uit de voorstelling van de luchtige
vaudeville van Hennequin en Millaud aanleiding,
om mij te verheugen, dat men ook op de kleinere
tooneelen, en niet in geringe mate, tegenwoordig
ernstige aandacht wijdt aan de historische
kostumen.
Van Lili" speelt het Eerste Bedrijf in 1842,
het Tweede in 1850, en het Derde in 1887 (zullen
we maar zeggen).
Tusschon de kostumen van 1842?50 heeft men
een duidelijk verschil gemaakt.
Men mag echter niet voorbijzien, dat hot kos
tuum van Mevr. Huysers-Rozenveld, als Mevr.
BouzincoiH't, eigenlijk in 1825 thuis hoort; noch
ook, dat bijv. de kraag van 's Heeren van den
Heuvels blaauwen rok, met gouden knopen, voor
1850 wel al wat te laag was; maar het streven
van de artiesten en den costumier, om tusschen
42 en 50 onderscheid te maken, is al prijselijk.
Mov. Marie Verstraeten zou op het door haar
behaalde succes nóg meer aanspraak gehad hebben,
als ook zij, in dezen, het voorbeeld harer kunst
zusters van het Nederlandsch Tooneel" wat mér
volgde, die tegen het aanvaarden van
ouderwetsche moden, als de datum der gebeurtenis het
vordert, niet opzien. De Baron de la
GranrjeSatelière (de Heer van den Heuvel) was, in de
8 verloopen jaren, wel 20 jaar ouder geworden.
De kapselverandering van den Heer Thönissen was
zeer juist. Ik heb van oude Heeren dergelijke
reformaties beleefd.
Lezers, die hebbon leeron begrijpen, dat het
kostuum een taal is, waar zich een persoon of
een tijdvak in uitspreekt, zullen toegeven, dat de
vorm van een rok of een schoen niet minder be
langrijk is dan de vorm van een lidwoord of
werkwoord.
2 Nov. '87.
A. Th.
HET OUDSTE FAUST-DRAMA
Marlowe's Tragisclie Historie van Dr. Faustus.
Vertaald door:
Dr. R. S. TJADEN MODDERMAN.
H.
Zooals gezegd is, bestaat Dr. Moddermans in
leiding uit een vrij nauwkeurige navolging van Prof.
Ward's arbeid over het onderwerp.Maar sedert Ward
dit verdienstelijke werk in 1878 in 't licht gaf,
leidden onvermoeide onderzoekingen van andere
geleerden tot verrassende ontdekkingen, die Ward's
feiten en conclusies nu en dan een streep door
do rekening halen en welke Dr. Modderman toch
zeker had kunnen weten. Over de eerste opvoering
van Maiiowe's Faustus in Duitschland is reeds
gesproken (pag. 3). Wij komen thans op den da
tum van ontstaan en eerste uitgave. Dr. Modder
man schrijft uit Ward over, dat uit twee
aanteekeningen in het dagboek van Henslowe, dea
bovengenoemden tooneeldirekteur blijkt, dat reed?
minstens twee maal vóór dien tijd (1604. Eerste
Uitgave) stukken aan Dr. Faustus zijn toege
voegd." De eerste aanteekening is:
Betaald aan Thomas Dekker, den 20sten De
cember 1597, voor bijvoegingen in Faustus, twintig
schilling, en vijf schilling voor een proloog bij "
Marlowe's Tamerlan, zoodat ik in 't geheel vijf en
twintig schillings betaalde." (pag. 32).
Ongelukkig nu is het gebleken, dat deze post
in Henslowe's dagboek niet anders dan bedrog s.
In 1881 toch verklaarde G. F. Warner in zjja
Manuscripts and Muniments ofDulwich College"
dat de passage op listige wijze in Henslowe's
handschrift later ingelascht is, en staafde dit met
feiten. 1) Het spreekt van zelf, dat de conclusies
die Ward en Modderman uit dezen post trekken,
vervallen.
Wij komen op Dr. Moddermans vertaling en
beweren, dat de vertaler den tekst in verschil
lende opzichten niet begrepen heeft; dat zyne
overzetting ons geen idee van Marlowe geeft; en
dat de vers-maat in ontelbare gevallen eenvoudig
slecht is.
Ten eerste de niet begrepen passages: Wünoe
men slechts een paar die 't meest in 't oog
loopen. In het zesde tooneel roept Lucifer, ten einde
Faustus een weinig afleiding te verschaffen, de
zeven doodzonden op, die dan n voor n op
Faustus' vragen bescheid doen omtrent hun af
komst enz. De laatste zegt:
I am Sloth. I was born on a sunny bank, where
I have lain ever Since."
Lage niet Dr. Moddermans vertaling iedereen
ter beschikking, dan zou niemand de verklaring
gelooven, dat de Luiheid daarin tot Faustus zegfc
Ik ben de Luiheid. Ik ben geboren op een bank
'in de zon waarop ik steeds ben blijven liggen."
Of ze gemakkelijk op die bank gelegen heeft?
Als Faustus in het dertiende Tooneel
van-Mephigtophilis het bezit van de hemelsche Helena"
begeert, schreeuwt hij, in vervoering over de
weergalooze schoonheid der verschijnende;
Is this the face that launched a thousand ships,
And burnt the topless towers of Hium?"
(vers
"V*»)In de aanteekeningen in de uitgave van Ward
vindt men op 't woord topless": the topless
towers", i.e., the towers which are not (over) topped
by any others"; en ten overvloede wordt nog
aangehaald uit: A looking-Glass for London and
Englajnd" : Six hundred towers that topless touch
the clouds"; waaruit dus duidelijk de bedoeling
van onovertroffen hoogte kan blijken. Dr. Mod
derman zegt:
't Was dus om dit gelaat, dat men een vloot
In zee zond, meer dan duizend schepen sterk,
En men de stompe torens heeft verbrand
Van Ilium!"
In tooneel XI wordt God b'wi'ye Sir" vertaald
door: Als 't u belieft, mijnheer." In tooneel XII
staat in de Quarto van 16t)4 zoowel als in die
van 1616:
I have heard that great-bellied women do long"enz.
Ward laat misschien uit overdreven kieschheid
great-bellied" weg en Dr. Modderman volgt hem
daarin na. De passage wordt nu eenvoudig onzin.
Juist de zwangere vrouw is het, naar Faustus
gehoord heeft, die wel eens belust is op lekker
nijen, die Out of Scason" zijn.
Maar genoeg hierover! Laat ons het tweede
punt nader bespreken: Marlowe's stijl. Vanzijn
Mighty line" is in de vertaling weinig overge
bleven en wanneer volgens Dr. Modderman de
stijl op vele plaatsen te nuchteren is" 2), wagen
wij dit te verklaren uit het feit, dat de vertolker
den stijl niet heeft begrepen. Wij willen niet
eens spreken over het aanzienlijk getal regels,
waarin de vertaling het origineel overtreft 3).
Wij zullen staven met feiten en kiezen daartoe
twee passages uit den Engelschen tekst, terwijl
wij er het Hollandsen naast leggen.
l Was this the face that launch'd a thousand
ships
And burnt the topless towers of Ilium?
Sweet Helen, mako me immortal with a kiss.
(Kisses her).
Her lips suck forth my soul: see, where it
flies!
5 Come, Helen, come, give me my soul again.
Hero will I dweil, for heaven is in these lips,
And all is dross that is not Helena.
I will be Paris, and for love of thee,
Instead of' Troy, shall Wertenberg be sack'd;
10 And I will combat with weak Menelaus,
And wear thy colours on my plumèd crest;
Yea, I will wound Achilles in the heel,
And then return to Helen for a kiss.
O thou art t'aircr than the evoning air
15 Glad in the beauty of a thousand stars;
Brighter art thou than flaming Jupiter
When hèappear'd to hapless Seniele;
More lovely than the monarch of the sky
In wanton A*ethusa's azur'd arms;
20 And none but thou shalt be my paramour!"
(XIV).
Faustus is schier buiten bezinning op het ge
zicht van die weergalooze schoonheid. Voor een
enkel oogenblik ziet hij zijne stoutste wenschen
bevredigd een oogenblik ziet hij zich nabij het
het doelwit van zijn streven een streven naar
dat grootsche onbestemde dat steeds in zijn ziel
heeft gelegen. Hij hijgt van ontroering, wil het
schoone droomgezicht aan zijn borst klemmen;
zoekt te vergeefs naar passende woorden om Incht
te geven aan den in hem bruisenden stroom van
gevoelens. Hoort die korte, afgebroken zinnen;
let op, hoe duizend gedachten zijn brein door
kruisen, worstelend, elkaar verdringend om uiting!
Al de feiten uit Heiena's geschiedenis staan hem.
eensklaps levendig- voor den geest; hij wil nog
eens het zelfde afgespeeld zien op vaderlandschen
bodem, met zichzelf' als Paris, Wertenberg" als
Trojo. Eerst langzaam komt er, als de eerste op
welling voorbij is, iets meer orde, en zijn dich
terlijk gemoed vindt de liefelijkste beelden om
hare schoonheid uit te drukken, maar toch
immer nog in eenigszins kort afgebroken zinnen.
Ziet ook hoe krachtig de vers-maat telkens deze
ontroering weergeeft, door treffend gepaste af
wisseling van Trocheeën met de gewone Jamben;
door den telkens met den regel eindigenden zin,