De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 13 november pagina 3

13 november 1887 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

tfo. 642 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. nemen, die haar toekomt. De jeugd van onzen t\jd schy'nt met dit deel onzer artistieke erfenis niet hoog te loopen. Zoodra toch de eerste de beste een neus kan teekenen, of ter nauwernood een mannetje op het papier kan brengen, denkt hy aan niets anders dan het beoefenen van groote menschen" of aan het productief maken van zijn genrestukken. Daardoor krijgt men overlading aan den eenen en volslagen gebrek aan den an deren kant. Toch komt het ons voor, dat men de verheerlijking van hen, wier namen wij daar even noemden, niet te licht moet achten. Naar onze meening is het wel zooveel waard de eerste te zijn van zyn dorp, als we hier van een dorp mogen spreken, dan de tienduizendste in het Ro me der verwaande brutaliteiten. Laat ons hopen, dat deze retrospectieve caricaturen-tentoonstelling een hervonnenden invloed moge uitoefenen, die der kunst eenige goede recruten aanbrengt. Daar aan is niet weinig behoefte. Ook aan meer samenhang en eenheid in de rechterlijke uitspraken omtrent de bookmakers. De vonnissen tegen deze lieden onderscheiden zich door een hoogst vermakelijke spitsvondigheid. Hier wordt een bookmaker vrijgesproken, omdat hij slechts weddenschappen heeft aangegaan met per sonen, die speciale, kennis bezaten van alles wat op paarden en de turf betrekking heeft." Daaren tegen heeft men een ander veroordeeld, omdat hij zaken gedaan had met menschen, die deze speciale kennis misten." Wijlen Salomo, welbekend om de scherpzinnigheid van zijn casuïstiek, zou op zoo iets zeker niet gekomen zijn. In welk een jammerlijke verlegenheid moet niet een arme sergent de ville geraken, die belast ia met den dienst op het terrein der weddenschap pen! Daar ziet hij, dat een bookmaker en een onbekende op het punt staan om met elkander in relatie te treden. Hij er op ai. Pardon Mynheer! Gij gaat wedden? Volkomen juist. Hebt go speciale kennis(sen)? Wat blieft u? Ik vraagde u, of gij speciale kennis(sen) hebt?... O, ja, er zijn Mer verscheidene. Daar, ziet ge dien heer daar met dien donkerbruinen overjas, dat is een mijner vrienden! Ik moet u verzoe ken geen spot te drijven met de wet. Ziehier het besluit: 't is zoo formeel mogelijk. Kijk maar! Het eischt bepaald speciale kennis. Bezit gy die, ja of neen ? Jawel, die heb ik. ??Be-ffy's m\j dat. Dat is te zeggen .... daar ik ze zelf niet bezit, zult gij wel zoo goed zijn mij te volgen naar het bureau, waar een examen commissie u wacht. Een ongehoorde nieuwigheid: de candidaat in twf! De heer die wedden wil, wordt binnen ge bracht. Wilt u daar plaats nemen. Vertel ons thans eens wat gij verstaat onder een performance, een toalkover, een winning-post, een crack, een deadheat, een yarling, een book, een rush .... Het gezicht van mijnheer by dien stelpvloed van vragen! Wat ons troost kan geven bij dergelijke dwaze dingen, is het vooruitzicht van binnenkort een voorstelling te zullen kunnen bijwonen van Germinal, wat fraais! Sedert het onbezonnen verbod om dat stuk te spelen eindelijk is opgeheven, heeft de heer Zola b\j verscheidene reporters zijn hart uitgestort. Het schijnt prachtig te zullen worden. Of liever, naar hetgeen hij gezegd heeft te oordeelen, prachtig bij benadering. In een dier ontboezemingen heeft de heer Zola achtereenvolgens deze verklaringen ge geven: ,fWij hadden gaarne Marais gehad voor de voornaamste mannenrol, maar hij is elders ge ngageerd en dus krijgen wij hem niet. Wij hadden gaarne Mlle Legault of Mlle Weber gehad, maar beiden zijn elders verbonden en wij zullen dus haar evenmin hebben." Och, och, als de rest van de vertolking al even weinig overeenkomt met de wenschen van den schrijver, dan ziet het er voor het stuk slecht uit! Ten overvloede schijnt de heer Zola ook wat de mise-en-scène betreft, al even weinig gerust en geruststellend te zijn.?Ikhad zoo gaarne," aldus moet hij zich tegenover zijn inter viewer hebben uitgelaten, het publiek een echte, heusche mijn willen laten zien. Maar ik heb dat plan moeten laten varen. Die mijngangen toch zijn ware rottenholen en men kan ze onmogelijk op het tooneel voorstellen. Het zal dus noodig gijn iets anders te maken dan de werkelijkheid, zonder evenwel in de verbeelding te venallen. Ik vermoed, dat deze conclusie n niet minder zal verbazen dan mij, toen ik ze voor 't eerst onder de oogen kreeg. Hoe ter^vereld toch moet rnen het aanleggen, om niet in de verbeelding te ver vallen als men wat anders maakt dan de werke lijkheid ? Hoe toch zullen die mijnen van G-erminal het moeten aanleggen om geen valsche mijnen te zijn, daar zij geen echte, werkelijke mijnen kunnen wezen? Zonder er zelf erg in te hebben, heeft de heer Zola daar een bekentenis gedaan. Hij heeft ons in een enkelen volzin het kort begrip van de naturalistische leer, zooals die door hem zelven in praktijk wordt gebracht, gegeven. Ja, zoo ''s het werkelijk. In al zijn boeken heeft hij iets anders gegeven dan de werkelijkheid, onder voorgeven, dat hij niet tot de fantasie zijn toevlucht nam. Wij ne men nota van die confessie. Zonder ons aan politiek te bezondigen kunnen wij- gerust het vierregelig versje overnemen, waar aan een onbekend dichter, zeker geïnspireerd door de nabijheid van Allerheiligen, den vorm van een grafschrift heeft gegeven. Dat aan den heer \Vilson bij voorbaat opgedragen grafschrift luidt aldus: Ci-y%t un homme qui ne tint pas sa promesse, Candidat, il parlait d'ouvrir avec fracas U ere des libertés. (Paris vaut une messe!) Jlfais, jurant d'affranchir,.. il n'affranchissaitpas. A. B. VONDEL. Geboren dichter, rijk aan koninklijke vonden; De schepper van de Taal, die thands van Zuid tot Noord Wat Neêrlandsch denkt en voelt betoovert door haar Woord, En broeders sterker bindt dan staatswet en verbonden. De Stad der Bickers en de Stad van Rubens konden Zich niet verstaan op 't punt dier wondere geboort': Dies deed Colonia haar oud-Rouieinsche poort Hem open: en hij zong de Rhijn- en Tibermonden. Wat lag Virgilius, eens gids op Dantes baan, Hem innig aan het hart! en toch zijn dietschen zinne Klonk teerder nog het lied der schoono Rhijn-meërminne. En nog was 't niet genoeg: de Heilige Jordaan Deed hem de stoutste hand in 't gouden snaartuig slaan, En Vondels Muze spant de kroon van Koninginne. Amsterdam, 10 Nov. 1887. J. A. ALB. TH. Kunst en Letteren. L'ABBÉCOKSTANTIN, de nieuwe Comédie van Crémieux en Decourcelle. Men -weet dat Ludovic Halévy, de geestigste misschien onder de Fransche schrijvers'van onzen tijd. begonnen is, door met Meilhac een aantal opéra-bouflfe teksten, grappig en pikant, La Belle Helene, La Grande Diwhesse de Gérolstein, te vervaardigen. De schetsen die hij daarna gaf, Les petites Cardinal en andere, bleven even geestig, maar niet minder pikant en op het kantje van leste. Men erkende algemeen zijn buitengewoon talent en humor, maar men was het er ook over eens, dat zijne werken van te lichtzinnig karakter waren om Halévy tot officieele onderscheidingen te roepen. Op eens verscheen, nu ongeveer vijf jaar gele den, in de deftige Revue des deux mondes een. roman, L'abbéConstantin, met niet minder talent dan al het vorige geschreven, maar zoo braaf, zalvend, stichtelijk, godsdienstig, dat men er den ouden Ludovic Halévy nauwelijks uit herkende. Hij solliciteert naai- de académie" zeide men, en inderdaad bij een der eerstvolgende vacatures werd Halévy gekozen. Sedert verschenen Criqnette en andere min of meer eerbiedwaardige verhalen, maar het stichtelijke van het bekeeringswerk L'abbéConstantin wordt niet meer geëven aard. Dit was de geschiedenis van een braven pastoor, die een braven neef beeft, een heilig artillerie-officier. Het kasteel waarbij do pastorie behoort, wordt aangekocht door een schatrijke en deugdzame millionnaire, die een even deugdzame zuster heeft, en de brave officier wordt, nadat eenige edelaardige genioedsbezwaren overwonnen zijn, de echtgenoot van de weldenkende millionnaire. Van deze suikerzoete intrige een drama te maken, was moeielijk; de heer Halévy heeft het dan ook zijn ouden vriend Crémieux en den charpenteitr Decourcelle overgelaten. Waarschijn lijk heeft hij de redeneering gevolgd, welke Sarcey aldus uiteenzet: Een roman, die 150 of 200,000 lezers gehad heeft, lokt naar het stuk, dat er uit getrokken is, wol de helft of althans een vierde deel van die clientèle. Men is dan, bij een beetje succftj, zeker van een veertigtal voorstellingen; en als ook het stuk goed gaat, zooals de Mditre de forgcs, is de reeks onafzienbaar. Den Abb Constantin monteeren was dus een vaste kans wagen en in onzen tijd, nu. de tooneelexploitatie een speculatie is, was het een aardige verlichting voor c.en directeur, do kans te hebben, voel te winnen, en reeds vooruit de onkosten gedekt te zien." Het stuk is aan de andere cUroniqueurs meer dan aan Sarcey meegevallen. Halévy zal er nu al spijt van hebben, dat hij zijn toestemming gege ven heeft, meent deze. De eerste acte is allerliefst, een alleraardigst huiselijk tafereeltje. Een heerlijk frisch decor van llubé, Chaperon en Gambon geeft den tuin van de pastorie te zien. De goede Pauline plukt er groente, de goede pastoor snoeit zijn rozen. De menschen uit de buurt komen, de een voor en de ander na, allen uit nieuwsgierigheid, oven aanloopen, want het mooie landgoed Longueval is verkocht en men is ongerust om te weten wie de eigenaar is geworden. Men veincemt dan, dat het voor twee millioen is aangekocht door twee Amerikaansche dames, twee zusters, over wie zonder linge geruchten loopen; en wier grootste kwaad in do oogen van den gooden pastoor is, dat zij pro testant zijn. Wat zal er van de armen worden? en van de kerk? en van het orgel dat de gravin de Longueval beloofd had? Ketters'. Hoe is het mogelijk \" Op dit oogenblik komen de twee Amerikaansche dames binnen ; zij dienen zich zelf maar aan ; want zy wilden haar eerste bezoek bij den pastoor brengen. En het zijn geen kettersche vrouwen, maar goede katholieken. Pauline, zij zijn katholiek!" roept de pastoor, do handen ten hemel heifend. En zoo gaat het voort. De goede dames geven den goeden pastoor een goede som voor zijn goede armen. Op het geld behoeven zij niet te zien, zy hebben millioenen bij millioenen. Zij verachten zelfs het geld, hetgeen niet moeielijk is, als men heel voel heeft. Zij doen alles wat haar iu 't hoofd komt, hetgeen haar dien naam van excen triciteit heeft gegeven, zij willen nu met den goede pastoor ontbijten en men ziet de twee goede millionaires de tafel dekken en het goede eten >an de goede Pauline prijzen; eerst haar schapen bout, dan haar aardappelen, eindelijk het schoteltjetoe, een meesterstuk. Er wordt gelachen, in de handen geklapt, gilletjes gegeven en gehuppeld. Er is nog een gast, de edelaardigo luitenant Jean, een neef van den goeden pastoor ??hij is braver dan allen te samen, en do jongste der dames wordt verliefd op hem. Het zeer lange maar allerliefste bedrijf eindigt hiermede. Maar daarmede was het stuk ook eigenlijk uit, men wist hoe het zou afloopen, en dat Jean trouwen zou met het meisje. Om nu een tweede akte to vullen heeft men. een incident, dat in den roman slechts weinig plaats innam, breed uitgesponnen, de vrijage van een jongmensch, een beetje een losbol, maar toch eigenlijk onbedorven, de heer de Lavardens. Dit jonge mensch is eigenlijk verliefd op de getrouwde zuster, Mrs. Scott en heeft haar eenige doclaratiën gedaan, die zij niet begrepen heeft, zoo onschuldig is zij. Zijne moeder legt hem nu uit, dat Bettina, de jongste, op hare zuster gelijkt, en hij haar dan trouwen moet. De jonge man wil wel, hij is eigenlijk ook braaf; maar hij krijgt twist met luitenant Jean en moet duelleeren. De dappere en edelmoedige luitenant ontwapent hem driemaal en schenkt hem het leven, waarop de jonge losbol, geheel bekeerd, hem de hand toesteekt, en hem zweert, zijn geluk te zullen bevorderen. Dit doet hij, en alles eindigt met een huwelijk. Men ziet, hoe weinig interessant de intrige is; toch is het bij de tegenwoordige reactie in den smaak, die zich na het hevige, tot het kalme en weldadig-aandoonlijko keert, kans op cene lange reeks van voorstellingen. Er komt bij, dat met buitengewone kunst, met een reeks van kleine, allerliefste details, een tirade van Jean op het vaderland, een Angelus, een Engelsch liedje dat de dames zingen, een clorpsfeest, do aandacht aangenaam on kalm bezig gehouden wordt. De berichtgever in de Justice parodieert op karak teristieke wijze het stuk en den auteur; hij laat eene aanzienlijke dame aan haren directeur de conscionce in den biechtstoel verslag geven van het stuk, en deze zegt, na haar stichtelijk en vroom verhaal, dat hot zeker even goed is dit stuk te gaan zien, als driemaal do boetpsalmen op te zeggen: met beide kan men volkomen atiaat verkrijgen. MUZIKAAL OVERZICHT. Rotterdam, 11 November 1887. Toen op 29 October 1787 het kunstminnend publiek te Praag zich naar den Schouwburg be gaf om de eerste opvoering van Mozart's Don Juan bij te wonen, dacht zeker wel niemand (stellig ook de componist niet) dat honderd jaren later die gebeurtenis in de geheele wereld zou gevierd worden als een der gewichtigste evene menten op muzikaal gebied ; dat in Europa zoo wel als in Amerika allo schouwburgdirectiën het als een plicht der piëteit zouden beschouwen het oude, maar eeuwig jeugdige werk na in den loop van die eeuw ontelbare malen te zijn opgevoerd met de best mogelyke krach ten ten ? tooneele te brengen. Ook hier had eeno feestvoorstelling van dit werk plaats en liep (in aan merking genomen dat het eene feest-voorstelling was) goed van stapel; de heer von Bongardt, hoewel zy'ne wy'ze van voordragen hem liever i heroïsche partijen doet zien, droeg het gewicht van de titelrol met het hem eigen, aangeboren kunstenaarstalent. Behrens' Leporello is bekend als een zijner beste partijen, by deze voorstelling was hij beter dan ooit; Grüning's Octavio was even net en correct als altijd; de Gouverneur vond een uitmuntenden vertolker in Sieglietz, het is tot zekere hoogte een troost dat men er im denseits nog zoo lichamelijk welgedaan uit kan zien als deze steenen gast! De heer Tachauer trad als opvolger van Redemann op als Masetto, zijn stem is goed, voor zijn emplooi zelfs zér goed, maar hij zal nog veel hebben te leeren om zich ook op het tooneel te kunnen bewegen. Mevr. Mielke was als Donna Anna buitengewoon op dreef, zelden hoorde ik haar in deze party' , zoo schoon; Mevr. Biazzi trad als Donna Elvira op en bevredigde, ofschoon eenige vermoeienis niet te ontkennen viel. Mej. Fischer was als Zerline heel lief, en zoo ons de meesterlijke vertolking dezer partij door Mej. Bettaque niet te versch in het geheugen lag zelfs meer dan, voldoende. Decoratief en tooneelschikking waren het werk waardig, slechts behooren de beide orkesten op het tooneel meer op den directeur te letten, daar een oogenblik alles in het honderd dreigde te looien. Zóó werd dus ook op ons tooneel hulde ge bracht aan de nagedachtenis van den man, wiens genie sedert meer dan honderd jaren onover troffen, ja zelfs niet geëvenaard is; leggen we in gedachten een krans op zijn graf uit dank baarheid voor wat hij ons naliet! * * * Voor het emplooi van lyrisch bariton werd de heer Wilh. Basch, voor een paar jaren als lid aan ons gezelschap verbonden, geëngageerd, en, na de verschillende candidateii, die tot dusverre' als zoodanig optraden, kan. dit argument slechts toegejuicht worden, al was het slechts omdat daardoor de eenige storende leemte in het per soneel is aangevuld. Dat deze aanvulling niét voldoet aan hetgeen ik gaarne voor dit vak zou wenschen, behoeft geen reden te zijn om haaf aftekeuren, daar do onmogelijkheid om voor dit seizoen eene betere keuze te doen gebleken is. Als Wolfram in lannhauser bleek de heer Basch nog niets van zijn vroegere feiten, wél echter een weinig aan stemmiddelen verloren ^t« hebben; evenwel wil ik het ongelijkmatige inzija voordracht nog toeschrijven aar, onbekendheid met het lokaal en hoop van harte dat hij zich daar aan spoedig gewennen zal. Eene reprise van Freixchütz bracht de heer Elmhorst als Max, hij kan het in deze partij van den heer Grüning niet winnen. Mej. Ottiker gaf eene bevredigende Agatha, als men hier geene andere gekend had; bij de wijze, waarop deze partij vroeger hier bezet was, staat zij echter verre achter. Over costuum, houding en zang van den. heer Basch als Graf Ottokar wil ik maar zwijgen, omdat het partijtje zoo klein is; 'voor een waar artist zou dit echter tóeen redon zijn om het met minder zorg to behairaelen dan de grootere rollen. Als Förster was do heer Tachauor recht bevre digend. Do overige bezetting besprak ik reeds vroeger. Reprises van Martha en Zauberflöte ga ik stilzwijgend voorbij; jl. Woensdag verscheen na jarenlange rust Lortzing's Undine weder voor het voetlicht, zij kon het echter blijkbaar nog niet verdragen. Zonder ik Bollé's Veit en Sieglitz's Hans uitj dan zou het maar 't best zijn om van het overige te zwijgen. Grnpp als Hugo waa zwak, tor verontschuldiging zou mogen strekken, dat zijne rol veel heeft van een ridder van de droevige figuur. Basch als Kühlborn had goede oogenblikken, zijne Einlage was verdienstelijk en evenzoo do romance Hs wohnt am Seegestade, houding en actie laten echter te veel te wenschen over om hem met onverdeeld genoegen te zien optre den. Het Fiseherpaar werd bevredigend door den heer Weiss en mevr. Weiser weergegeven; Mej. Frank moet zich bepaald voor krachtsontwikkeling hoeden, hare stemmiddelen zijn te goed om den indruk, die ermede te verkrijgen is, door overdrij ving te storen. Mej. Ottiker was als Undine geheel onbevredigend, aan een kleiner theater mogen hare gaven nog op groote waardeering aanspraak kunnen maken niet aan het onze; en daar men mij van goed ingelichte zijde ver zekerd heeft, dat pogingen om mej. Bettaque voor het volgend seizoen terug te krijgen, veel kans hebben met een gunstigen uitslag bekroond .te worden, geloof ik dat de te volgen gedragslyn duidelijk genoeg is aangewezen. Ons gezelschap kan zulke krachten, die vaak het gewicht van eene goheele voorstelling te dragen hebben, on mogelijk ontberen. Was de opvoering verre van gesoigneerd (de souffleur werd ook veel te duidelijk gehoord) een warm woord van lof voor het decoratief mag niet achterwege blijven; de tuin- en boschgroepenzijn in n woord prachtig en dit en de medewerking van den heer Sieglitz, maakte dat de avond niet gansch als verloren Beschouwd kon worden. * * De Maatschappij de Voorzorg gaf op den 3en dezer haar eerste concert; het programma om vatte Mozart's D-dur Symphonie en de nieuwe symphonie van Eubinstein als orkestwerken; eene glanzende, vlekkelooze uitvoering viel daaraan onder de leiding van den heer Gernsheim ten deel. Over het Rubinstein'sche werk is het moeielijk na eene eerste auditie reeds een bepaald oordeel uittespreken; mij scheen het werk meer vreemd en interessant clan schoon, vooral de eerste en de derde Satz; de tweede wekt te veel herinnerinneringen aan andere werken op, om te boeien, en de vierde (variatiën op Russische thema's) scheen mij beter weggelaten. Als soliste voor den zang trad mevr. Biazzi op en verraste de aanwezigen door smaakvolle voordracht en hel dere, fraai ontwikkelde stemmiddelen ; zy voldeed in de concertzaal oneindig veel beter dan men van haar optreden in de opera meende te mogen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl