De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 20 november pagina 3

20 november 1887 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 543 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. bevallige dekoratieve buste tot een sprekend ge lijkend portret ontwikkeld. En de inleiding tot zoo veel goeds en schoons werd uitgesproken door Dr. Jan te Winkel uit Groningen, die in beknopten vorm uit Vondels leven aantoonde, wat een krachtig en liefdevol Amsterdammer deze in Keulen uit Brabantsche ouders geboren dichter zich betoond had. Onder alle meêwerkers mag de rederykkamer Joost van den Vondel" prijs stellen op haar Be stuurslid, den Heer W. P. van Wageningen Jr.. die met zoo veel veerkracht, beleid en smaak, geprik keld door allerlei te-leur-stelling, den feestavond van 11 November heeft in elkaar gezet en tot een goed einde gebracht. 15 N. '87. ALB. TH. EEN WOORD OVER FRANCOISE'S-OPSTEL, DOOB DEN AUTEUB. Toen ik Zaterdag 12 Nov.jl. in den Stadsschouw burg mijn jongste tooneelspel Praafoinen-Ofstel bijwoonde, sloeg mij bij het zien van Let derde bedrijf ronduit gezegd de schrik om het hart. 't Was mat en liep niet, zooals ineu dat noemt; de sociteit-tafereeltjes sloten niet goed en waren hoewel m., i. volkomen natuurgetrouw, toch te on belangrijk om het publiek te kunnen boeien. Ik ben gelukkig volstrekt, niet blind voor de gebreken van mijn werk, maar het is mij evenzeer als aan de régie onmogelijk om een goed oordeel te Tellen over de pakkende kracht van een bedrijf, wanneer ik dat niet geheel in scène gezet, in costuum, met decoratie, accessoiren, kortom geheel kaut en klaar op de planken zie. Eene Première in onzen Schouwburg is eigentlijk niet anders dan een groote repetitie, ongelukkig alleen daarvan onderscheiden door de omstandig heid, dat de auteur niet bij machte is, om aan zijn werk iets te veranderen en zich dus op genade of ongenade moet 'overgaan aan critiek^van publiek . en pers. Terwijl ik daar zoo zat te kijken naar mijn 3e bedrijf dat mij niets beviel, slaakte ik de verzuch ting : »Wat zijn die Pransclie. auteurs toch geluk kig !" Zij toch beschikken over eene repetitie répétition générale, waarbij hun werk, volkomen in optima-forma wordt opgevoerd en hun de ge legenheid wordt gegeven, om belangrijke wijzigin gen of bekortingen aan te brengen vóór de pre mière. Herhaaldelijk las men immers reeds onder tooiïeelberichten of nieuws, de mededeeling: Sardou heeft na de repetitie van dit of dat stuk een be drijf geheel omgewerkt of veranderd, euz, enz. De ingespannen werkkring van onze artisten, die dikwijls in ne week, drie verschillende stuk ken soms op drie verschillende plaatsen, ver van elkander verwijderd, moeten opvoeren, brengt als van zelf mede dat de repetitien van nieuwe stuk ken tot het minimum beperkt worden. Heden speelt het N. T. te Amsterdam, morgen te's Hage, overmorgen te Arnhem, den dag daarna soms te Dordrecht enz. enz. Waarlijk! te veel gevergd van artisten die behalve die vermoeienissen, nog meer dan te dikwijls de vergelijkingen moeten doorstaan met artisten uit het buitenland die soms honderde malen achtereen hetzelfde stuk ten tooneele bren gen en dus uit den aard dier zaak, rolvast en geheel doorgedrongen zijn in 't geen ze doen moeten. Wanneer dus een Nederlandse!] auteur,die nadenkt en met de tooneelwereld bekend is, eerlijk wil zijn moet hij het loven wanneer zijn werk con-amore wordt gespeeld en mag hij niet te veeleischend zijn; de omstandigheden brengen het mede dat, hij slechts na eenige uitvoeringen een goed oordeel kan Tellen over de vertolking van ziju werk. Is een stuk eenmaal er uit" zooals de tooneelterm luidt, dan is veranderen, omwerken enz., ho peloos moeilijk. Met dergelijke gedachten zag ik de opvoering van mijn 3e bedrijf" en toen ik eens goed naging waarin de matheid, de loomheid van dat bedrijf wel eelegen kon zijn, kwam ik tot _ de overtuiging dat ik op de ,klip' te veel realiteit' verzeild was. Ik had een sociëteit willen geven, zooals die in derdaad is maar ik had voor een oogenblik vergeten dat op het tooneel wel de werkelijkheid geschilderd mag worden, maar alleen mot groote trekken, fliuke toetsen en niet gepeuterd. Ik heb eens een critikus hooren zeggeu; Zoolang het tooneel drie wanden heeft, kan men ook slechts K van de werkelijkheid geven." Inderdaad het is zoo decoratief zoowel als stuk en personen moeten met breede trekken ge schilderd worden. Op 'ttbonecl moet, mag slechts, de werkelijkheid gezien worden, die geschikt is ge maakt voor het tooneel. De vriend, die mij mijn feilen toont, de critiek heeft mij inderdaad Vriendschappelijk behandeld en op eene enkele uitzondering na, met oordeelkun dige juistheid de waarheid gezegd. Ik ben steeds dankbaar voor goede critiek en al kibbelde ik ook al eens een enkele maal met die vrienden, welnu! onder de beste vrienden komt wel eens verschil van meening voor en niet alle vrienden spreken met een even aangenaam orgaan. Het derde bedrijf kan er niet uit", luidde het oordeel van den een; eeu ander zei: 't moet be kort worden"; een derde voegde mij toe-, .'t is een hors d'oeuvre, dat mat van smaak is". Ik moest hun allen min of meer gelijk geven, maar geen van allen wees mij den weg om in't gegeven geval een oplossing te vinden van de vraag: hoe verbeter ik die fout?" totdat oen toevallig per soonlijk gesprek met een van de verslaggevers deipers, mij op den weg hielp. Over 'dat geïncrimineercle 3e bedrijf sprekend, zei die criticus: Maar vriend, wanneer je Mevrouw Dubois in 't begin van het derde bedrijf doet op komen in plaats van op het laatst, verandert de toestand op het tooneel geheel en .. ." Moet ik een geheel nieuw derde bedrijf maken," viel ik hem in de rede. Dat zal er opzitten" was 't antwoord. Waarlijk de man had gelijk, en wanneer het niet zoo afge zaagd was geweest, zou ik zeker Eureka" hebben geroepen. Welnu ik heb 't gewaagd een nieuw derde be drijf te schrijven, of 't nu goed is ? Wie zal dat durven zeggen? Ik niet! Of't beter is dan't vorige? Ja! dat wel. Misschien blijft het een hors d'oeuvre, maar in allen gevalle is de smaak van dat gerecht beter geworden. De directie vau het N. T. heeft zeer bereidwil lig, dadelijk het nieuwe derde bedrijf in studie genomen en waarschijnlijk nordt reeds a. s. Woens dag mijn stuk Francoises Opstel" met die, naar ik hoop goede verandering vertoond. Met bescheidenheid richt ik daarom het verzoek tot de critici die zich nog geroepen mochten gevoelen om Francoises Opstel te bespreken: ,Eilieve wacht nog daarmede tot dat het oude 3e bedrijf er uit en 't nieuwe 3e bedrijf er in is. Gaarne neem ik iedere terechtwijzing aan en wanneer ieder uwer mij op een of ander punt zóó degelijk deu weg ter verbetering wijst, als die eene vriend die mij in waarheid mijn feil toonde, dau heb ik, zondaar die 't nu eenmaal niet laten kan om tooneelstukken te schrijven, gegronde hoop dat ik nog wel eens een stuk zal kunnen schrijven, beter dau Francoises Opstel. JUSTÜS VAN MATJBIK. fit. Amsterdam, 19 Nov. 18S7. MUZIKAAL OVERZICHT. Rotterdam, 18 November 1887. Eene voorstelling van het Hollandsche Opera gezelschap uit Amsterdam mag ik niet met stil zwijgen voorbijgaan, ofschoon ik kort wil zijn, daar het in dit blad door mijn collega geregeld bespro ken wordt. Men gaf Faust; ik wil ronduit be kennen dat ik met huivering de Gretclien van Mevr. v. Ophemert-Swericke tegemoetging; n de aard van hare stem n hare forsche gestalte moest? (dacht niijj tot eene onmogelijke Margavqeren ; welnu, ik ben nooit meer verbaasd weest dan Dinsdagavond. Mevr. v. Ophemert's eistung was eene ware verrassing en alle om standigheden in aanmerking genomen verdiende zij het succes, dat zij behaalde, ten volle. Een voortreffelijken Mephisto leverde de heer Orelio; daar wij deze partij in de Duitsche opera van een bas gewoon zijn, kwamen enkele dieperliggende gedeelten naar de hier geldende opvatting min der tot hun recht; veel meer dan dit verlies won nen we echter in de hoogte, die in deze partij van mér belang is, en waardoor alweder veel tot zijn recht kwam, wat bij de Duitschcrs meestal wordt ingeslikt. Tevens komt den heer Orelio de eer toe (met den heer Pons) zoo duidelijk uit te spreken dat elk woord verstaan wordt, terwijl het timbre van zijn stem fraai en zijn zang beschaafd is. De heer Pons heeft geen zwaar geluid, maar zingt zeer goed en draagt aangenaam voor; zijn Valentin was te roemen. De heer Kerckhoven als Faust zong eveneens zeer beschaafd, heeft echter een uiterst klein ge luid en sprak zóó onduidelijk uit, dat hij even goed Russisch had kunnen zingen, zonder dat men het bemerkt had. Een verdienstelijken Siebel leverde Mej. Jahn. Voor het koor niets dan lof; zoo hoorden we vijftien jaren geleden het soldatenkoor hier ook zingen na dien tijd echter ging het hier steeds achteruit en thans ware het ernstige overweging waardig om nummers als het soldatenkoor uit Faust en het JRataplan uit Die Hugenotten bij de Duitsche uitvoeringen eenvoudig te coupecren. Slechts gaven do Hollandsche koristen in hun spel meer blijk van dressuur dan van kunst, of schoon bet eerstgenoemde altijd nog beter is dau eigen initiatief. De heer De la Fuente schijnt mij een bedaard, maar recht degelijk kapelmeester; het orkest zal zeker niet voltallig geweest zijn. Dat dit gezelschap in een gebouw (?) als de Kleine Schouwburg, met zulke uiterst primitieve hulpmiddelen van decoratioi etc. esne zoo goed geslaagde uitvoering gaf, is zeker wel de beste lof dien men het kan toezwaaien. V. GLUCK EN ZIJN PRIMA-DONNA'S. Het muzikale Duitschland vierde den 15den November een ernstigen gedenkdag. Het was hon derd jaren gelcdon, dat Christophorus (ridder von) Gluck, de hervormer der opera, te Weenen den laatsten adem uitblies. Na zijn krachtigen strijd tegen de gewoonten der vroegere opera, waarin de zangvirtuose alles was, en zoowel orkest als componist haar gehoorzame dienaren, kwam hij te Weenen uitrusten en stierf er na een langen ou derdom van eer en welvaart, aan een beroerte. Gluck's verdiensten zijn nog niet zoo uiterst lang gewaardeerd; zijn eigen polemisch karakter maakte ook al zijn vijanden heftig en partijdig en wie door zijne muziek niet geheel overtuigd werd, bleef onverschillig, want zij betooverde niet zooals de Italiaansche school die hij bestreed, door hare bekoorlijkheid alleen. Dat ze, zonderling genoeg, juist in Frankrijk, waar de geest der be volking niet met zijne muziek overeenstemde, zulke geestdriftvolle aanhangers vond, schrijft men toe aan twee redenen : vooreerst aan Gluck^s pennestrijd, waardoor hij zijne zaak tot eene letterkun dige quaestie wist te maken en er de geheelo wereld van den goeden toon" voor wist te inte resseeren, ten tweede aan de verwantschap die tutschen zijne richting en de klassiek-Frausche van Gorneille en Racine bestond. Het is dezelfde beheerschte, gematigde hartstocht als in de deftige Franscho treurspelen, het verheven tragische. Gluck was, men weet het thans na veel moei te, precies op 2 Juli 1714 te Weydeuwang, een klein plaatsje in den Boierschon Boven-Palts, gebo ren. Hij zelf noemde zich steeds een Bohemer, omdat hij met zijn derde jaar uit zijn vaderstad naar Bohemen vertrokken was, en Marmontel heeft dooreen spotdicht, in den strijd met Piccini verschenen, en beginnende met: II arriva, Ie jongleur de Bohème", ook die meening ingang doen vinder,. Koning Lodewijk I van Beieren had reeds lang zijn beroemden landgenoot trachten te heroveren, hij liet een standbeeld te München voor hem op richten, als pendant van dat van den Nederlandschen componist Orlando Lasso, die in 1.594 te München gesrorven was; toch moet men zeggen, dat Orlando Lasso, die veertig jaar lang te Mün chen loefde, meer Beier moet geweest zijn dan Gluck, die met zijn derde jaar vertrok en er nooit weer kwam. Christoph werd in het Jezuïeten-gymnasium te Komotau opgevoed, en studeerde te Praag muziek, verdiende zijn brood als vioolspeler en korkzanger, werd door een prins Lobkowitz naar Weenen geroepen en daar beschermd, en door dfz n als karacrmusicus aan den Lombardischen prins Melzi aanbevolen, die hem mee naar Milaan en Vene tiënam. Daar componeerde Gluck opera's in den zuiverst Italiaanschen stijl; zij hadden het volle succes der mode. Elf jaren bleef Gluck in Italië, in 1848 keerde hij naar Weenen terug, werd er hofkapelmeester en deed er een aantal opera's, bal letten en hof-feestspelen opvoeren, alles weder in den Italiaanschen stijl, die de heerschende was. Dit ging voort tot in 1862, toen hij plotseling, met Orfeo cd Furydice, den grooten weg der oorenstreelende muziek verliet, en voor de opera de dramatische waarheid als hoogste beginsel vaststelde. Van zulk een geheele innerlijke hervorming van theorie en practijk in een man die reeds op zulk een punt zijner loopbaan was, bestaat geen voor beeld. Na den Orpheus gaf Gluck Alceste, dat do hervorming bevestigde. Maar het drong hem naar Parijs. Daar was voor nieuwe richtingen en nieuwe denkbeelden de gelegenheid orn te toonen wat zij waard waren. Hij kwam er in 1773 aan en bleef er tot 1779, zes jaren van onvermoeiden strijd, van hard werken, intrigeeren, heerschen, handha ven en overwinnen. Hij werkte er zijn beide opera's Orphe'e en Alceste om, en schreef er drie nieuwe bij, die de richting versterkten, Ipkigénie en Aulide, Armide en Ipkigénie en Tauride, be nevens drie anderen, die vergeten zijn, L'arbre enclianté, Cythère assiégée en Echo et Narcisse. * * * Gluck's succes in Parijs zou zoo groot niet ge weest zijn. had bij het niet weten te voeden door alle middelen van intrige en reclame, door de gunst der Dauphine Marie-Antoinette, door de ijverige polemiek in alle tijdschriften en bladen, door een volhardend te vriend houden van ieder die naam of in vloed--had, door een onvermoeid publiek leven, een verschijnen overal waar het tont Paris van dien tijd kwam, en een allesovertreffend gevoel van eigenwaarde zonder dat dit hum zijn belangen uit het oog deed verliezen. Onder zijn middelen behoorde ook bet te vriend houden der prima-donna's, die zijn opera's zingen zouden. Hij had er met drie te doen, Sophie Arnould, Rosalie Levasseur en la Saint-Huberty, deze laatste bokend als la plus méchanto des femmes de l' opéra". Sophie Arnould werd niet enkel gevierd als ge niale dramatische zangeres, maar tevens als betooverend bekoorlijke en geestige vrouw. Hare mots zijn beroemd, al heelt zij er misschien slechts de helft gezegd van die, welke men haar toeschrijft. Zij creëerde de JKurydice en de Iphiganie en Aulide, en bracht aan deze opera's de gunst van het publiek, welks lieveling zij sedert tien jaren was. Hare zwakke, maar ongeëvenaard lieve, zielvollc stem en baar groot dramatisch talent," zegt Hanslick, werkten onweerstaanbaar." Maar hetgeen haar bij in Gluck opera's mooielijk viel, was het strenge maat-houdeu, dat hij vorderde en dat zij niet gewend was van haar vroegere componisten. Van Sophie Arnould bij do repetitie van Grétry's Céphale et l'rocriu, zijn de bekende woorden tot don kapelmeester Francoeur, tegen wicn zij zich beklaagde, dat hot orkest haar in het zingen hinderde. Maar wij zijn volko men in de maat!" antwoordde Francoeur. Maat? wat is dat voor een beest ? Zorg gij, precies mijn zang te volgen, en verneem, waarde heer, dat het orkest de nederige dienaar is van de zangeres die reciteert." Muzikaal reciteeren, dat was de taak der zangers en zangeressen; zij hadden de volkomenste onafhankelijkheid, quant a la maniere de présenter leurs phrases." Goncourt heeft dit in zijne studiën over dit tijdvak, met name in do uitgave der Brieven van la Saint-Huberty, uiteen ge zet ; het orkest moest gedwee volgen. Het emplooi heet dan ook, zooals men in den Almanach des thédtres van dien tijd vindt, actrice chantante". Ondanks haar vroegere gewoonten moet toch So phie Arnould deu nieuwen componist wel to wil le zijn geweest, want hij en het publiek waren verrukt. Waarschijnlijk ook heeft Gluck met So phie Arnould zelve, een groot deel van zijn récit ingestudeerd, zoodat zij kon meenen spontaan te doen, hetgeen zij had voorgeschreven, en misschien. zelfs heeft hij menige nuance in gemeenschappe lijk overleg met de zangeres aangebracht. (Slot volgt.) Dr. JAN TE WINKEL OVER EN TEGENOVER DE CRITIEK. Een volksbelang. Opmerkingen over letterkundige Critiek, door Dr. Jan te Winkel. Haarlem, De Erven F. Bohn. 1887. Nu blijkt het op nieuw zeer duidelijk, dat de Letterkundige Congressen uitstekend nut stichten. Dr. Jan te AViukel sprak den 17 September over Letterkundige Critiek. Er volgde een kort debat. En later 'volgden er twee beoordeelingen in de tijdschriften: De JViemvèGids en De Lantaarn, uitgaande van zeer talentvolle critici, die echter in hoogen graad aan acsthetisch Daltonisme lijden. Daar ook gedurende de zitting van het Congres gebleken was, dat er misverstand ontstond tusschon de verdedigers der onderschei den meeningen, heeft Dr. Jan te Winkel zijne voordracht over Letterkundige Critiek mot eenige Toelichting in de wereld gezonden. Do zaak is de moeite overwaard. Reeds ettelijke malen heeft men dit onderwerp aangeroerd, en nog heeft niemand geklaagd over uitputting der stof. Dr. te Winkel heeft in zijne letterkundige loop baan, de ervaring opgedaan, dat er zoogenaamde critici zijn, die het ABC der critiek niet eens verstaan", dat de critiek in ons Vaderland jaren lang misbruikt is, dat dit misbruik tot verlam ming en ontzenuwing dor letterkundige kunst heeft geleid. Zoo spoedig men kennis maakt met deze erva ring, zal men terstond opgewektheid gevoelen, om uit te roepen: Zoo is ook mijne meening!'' Of wel schouderophalend verklaren: De critiek is nooit beter geweest dan in de laatste tien jaren." Welke dier beide overtuigingen men ook belijde, het zal altijd plicht zijn haar zoo grondig mogelijk en met afdoende argumenten te ver dedigen. Met ingenomenheid verneem ik, dat Te Winkel het doel der critiek aldus omschrijft: Zijne medemenschen te brengen onder den betowerenden invloed der kunst en daardoor hun levensgenot te verhoogen." Het kan niet ruimer, niet verhe vener opgevat worden. Maar groote vraagstukken worden hier van alle zijden opgeworpen. Men zal zeggen, dat het doel der critiek a]^ps uitmuntend beschreven is, maar dat men eerst behoorlyk dient af te spreken, welke beteekenis men hech ten moet aan de woorden: de betooverendëin vloed der kunst. Het is zeer wel mogelijk critici te ontmoeten, wier eigenaardige ontwikkeling van hersenen en zintuigen tot grootheidswaanzin, folie morale, of kleurenblindheid zou kunnen lei den. De oorzaak dezer eigenaardige hersenaandoeningcn dient voornamelijk gezocht in het eenzijdig aanhangen van enkele stoute stellingen, door mannen van talent uitgesproken, als: de Nederlanders zijn geen poëtisch volk" ; de Ne derlanden hebben gceiie meesterstukken voortge bracht"; niet het kunstwerk maar de kunste naar moot beoordeeld worden"; critiek is zelf eene kunst," enz. enz. Uit de verzameling dezer stellingen is eene Nieuwe Kunstleer samengegroeid, die eigenlijk niets anders is dan eene aaneenrijging van gevleugelde woorden van Busken Huet, Multatuli en SainteBeuve, soms vermeerderd met eenige stellingen van Potgieter en Van Vloten. Door het eenzijdig be lijden dezer bonte dogmencodex, door het bij voor baat ontkennen der waarde van eenige andere leer, komen de belijders tot een rampzalig doctrinair standpunt. Zij zullen terstond aan Te Winkel toegeven, dat het doel dor critiek is: Zijne medemenschen _te brengen onder den betooverenden vloed der kunst, maar er bijvoegen, dat dergelijke invloed niet van de A'ederla-ndsche Kunst uitgaat; dat dus hunne levenstaak moet zijn de tekortkomingen der Nederlanders aantewijzcn naar de theorie van Saite-Beuvo eu de practijk van Van Vloten. Men ziet, dat men het volkomen eens kan zijn over bet doel der critiek, schoon gescheiden door onbeklimbarc bergen en onpeilbare afgronden. Te Winkel heeft terecht aangetoond, dat de cri tici, die eene vaste en afgeronde theorie over kunst bezitten, de gevaarlijkste zijn. Zij meten alle kunstwerken met den meter van hunne the orie; alles wat te kort of te lang is wordt ten vure gedoemd. Zulke oeno critiek jaagt zooveel kunstenaars over de kling, dat zij zelve verwon derd is over het aantal der gevallenen. Het is een afmaking op grooto schaal, in den trant van dien koning der Franken, die. na eene zegepraal op de Sakscrs behaald te hebben, ieder vijand deed vallen die boven do hoogte van ziju slag zwaard uitkwam. Zoodra men gelooft, dat Nederland nimmer op ee ne dichterlijke bevolking zal bogen, doet men ver standig geene Nederlandsche poëzie of proza meer te beoordeelen, en zijne inedemenschen to brengen onder de bekoring dor uitheemsche kunst. Het afmaken van wat toch, uit den aard der zaak, nimmer schoon kan zijn, is volkomen nutteloos. Het eenige nut, dat, meu zou kunnen aanbrengen, het nut ecner ivaarschuwing, zou verloren gaan bjj een volk, dat met het praodicaat van ondichterlijk is gebrandmerkt. Te Winkel heeft met bczorghcid en teleurstel ling gezien, dat er in menig critisch opstel der laatste tien jaren het zeer anti-natiouale gevoelen doorschemert: De Nederlanders kunnen niet schrij ven ! Niet alleen de Nederlanders van 1887, maar ook die vau 1618 (Spaansclie Brabander), van 1648 (Leeuwendalers), van 1654 (Liicifer), van 1785 (Willem Leerend), van 1809 (Ondergang der eerste wareld), van 1837 (Gamera Oiiwura) en 1861 (Laatste der eersten), Het is werkelijk uiot anders dan een zuiver aesthetisch vraagstuk aan de ne zijde de critiek, dio met Bakhuizen eu Potgieter aau do aesthetische deugden van ons voorgeslacht gelooft, die met Bitsken Huet, Hooft en de beido schrijfsters van Sara Burger hart waardeert, aan do andere zijde de critiek, die het best wordt veraanschouwelijkt door Cervantes in het tweede boek van zijn Don Quixote, als hij barbier, pastoor eu huishoudster op de bibliotheek van deu edelman doet aanvallen, om er eeu reusachtigen mutserd van te maken, die weldra in vlammen zal opgaan, strafbefening over eene ter dood veroordeelde Letterkunde, Het is zeer moeilijk te beslissen, zeer gemak kelijk te kiezen, tusschen deze beide richtingen. Beslissen zou alleen voegen, wanneer men een Handboek van de wetenscliap der letterkundige Selioonheid kon aanwijzen waarin een stelsel van onomstootelijke wetten werd gegeven. Kiezen gaat zeer snel, omdat hier het gemoed de meeste rechten kan doen gelden. Te Winkel werd kwalijk verstaan en hevig aangevallen, om dat hij als zijn gevoelen uitsprak, dat onze letter kundige critiek van het oogenblik aan alle nauwgezetheid en onpartijdigheid den rug heeft toegekeerd." Op gevaar af zijn lot te doelen, schaar ik mij aan zijne zijde. Ik waardeer veel liever met To Winkel de lyrisch-dramatische kracht van Joost van don Vondel, dan dat ik met Witsen Geysbeek of Jonkcbloet aan Vondel als dramatisch dichter een brevet van onbekwaamheid uitreik. Ik doe dit, omdat een letterkundig kunstgewrocht, van welken tijd en uit welk land ook. niet kan getoetst worden aan onwrikbare wetten. De letterkundige Aesthetiek is eene wetenschap, die nauwelijks enkele groote algemeene uitkom sten heeft gegeven. Zij kan dit niet, omdat zij zich hoofdzakelijk op het terrein der dialectische begripsbeweging heeft bezig gehouden metbespiegelen. Het is haar nog niet gelukt eene vol maakte kunsttheorie van het drama te geven, omdat zij nog in gebreke bleef de ware natuur van het tragische on het comische in het alge meen vast te stellen. Tegenover het Coraische staat het Verhevene, zeide de onlangs overleden, groote, aesthetische wijsgeer Fr Th. Visscher, maar Kuno Vischer stolde geheel iets anders, daar hij het Lcelijke als contrast van het Verhevene aangaf, terwijl Rosenkranz het Bekoorlijke daartoe uitkoos. De bespie geling heeft geene vaste gegevens opgeleverd. Al wat men heeft kunnen tot stand brengen is, de nauwkou. ige waarneming van bepaalde feiten; de poging om door inductie uit feiten tot alge meene wetten te besluiten, heeft gefaald.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl