De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 27 november pagina 2

27 november 1887 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. .ffo.544 i' J. i». Thans heeft men geen ander bericht naar Indiëover te seinen, dan dat de Minis ter in de meest vage termen het verleenen van hulp niet onnoodig heeft verklaard. Zeer ÓMverkwikkelijk is het bovendien te zien, dat zelfs deze amendementen, die ten slotte voor liet oogenblik toch hetzelfde bedoelden, als partij-amendementen door de Kamer ontvan gen zijn. Toen het amendement-Keuchenius verworpen was, onthielden de anti-revolutio nairen aan dat van den heer Borgesius hun stem! Maandag aanst. zal Burgerpligt op nen avond, twee vergaderingen houden, eene ge wone en eene buitengewone vergadering, beiden op verzoek van twintig leden bijeen geroepen. De eerste betreft de weigering door het bestuur om eene door twintig leden gevraagde vergadering te beleggen, omdat het onder werp, dat daar behandeld zou worden, slechts in de tweede plaats de openbare zaak raakt. De tweede een voorstel tot verlaging van de contributie, om deze te brengen op een minimum van f l, het aan ieder vrijlatende haar tot f 5 te verhoogen. Over het eerste punt kan moeilijk verschil van gevoelen bestaan. Het reglement art. 6 spreekt zoo duidelijk^ dat elke discussie overbodig is. Het bestuur belegt volgens dat artikel vergaderingen zoo dikwijls het dit noodig oordeelt, of het door twintig leden wordt gevraagd. Bovendien: de openbare zaak in haren ganschen omvang, wordt door Burger pligt tot. voorwerp harer belangstelling ver klaard. Gelukkig dat men het over deze quaestie zeer spoedig eens zal kunnen zijn, want het tweede punt, waarvoor een afzonderlijke ver gadering wordt gevorderd, kan tot levendige debatten aanleiding geven. Er zullen er zijn die ? l te veel, en ook die ? l te weinig achten als jaarlijksche contributie. Bij deze quaestie heeft rnen te rekenen op strijd tusschen de conservatieve en geavanceerd libe rale leden der kiesvereeniging. Toch geloovén wij, mag men aannemen, dat "de demo cratische kiesvereeniging, getrouw aan haar verleden en haar programma, dat op uitbrei ding van kiesrecht, dat is, opheffing van den census, gericht was, er toe besluiten zal om de Vereeniging in harmonie met het nieuwe kiesrecht te brengen. Daartoe is contributie verlaging wel een eerste eisch. Immers, wil men den gezeten werkman inderdaad kiezer zien, dan moet men hem en zijns gelijken ook den toegang tot de Kiesvereeniging ont sluiten. Doet men het niet, Bwgerpligt zal weldra een stands-vereeniging worden en haar invloed op de burgerij verliezen. Onze politieke toestand. n. Zal de progressistische partij in de toekomst iets beteekenen, dan moet zij in de eerste plaats zelfstandig zijn, onafhankelijk bovenal van het liberalisme. Dit was de conclusie, waartoe ik in mijn vorig artikel kwam, en ik voegde er bij, dat zij oaarvoor_ een eigen program, eigen candidafen en eigen organisatie noodig had, om mei haar eigen bondgenooten aan den strijd bij de verkiezingen en in het parlement te kunnen deelnemen. Ten eerste een eigen program. Het is mijn voornemen niet, noch om hier een volledig program van beginselen te geven, hij huiverde, ? misschien ook inwendig. Daar boven, ver weg, kronkelde zich de «straatweg", een smal bergpad, _langs welks halsbrekende wendingen hij eergisteren met vrouw en kroost hierheen was gereden. Eens was de wagen bijna aan den rand van een afgrond omge slagen. Hij dacht aan dat oogenblik terug en het kwam hem voor, als staarde hij nog in die ijzingwekkende diepte. Zijn blikken volgden het pad daar boven. Aan gene zijde dier bergen lag de wereld, de overige, de buitenwereld, als een oneindig lachend meer in den zonneschijn. Hier was hij opgesloten in een rótsgevangenis wanneer zou zij zich weder openen? Een steen arend zweefde juist over het bergpad heen. Ook hem werd het neerslachtig te moede in deze uitgestorven kloven. Hij streefde naar buiten, hij vloog de wijde wereld in, naar de lachende wouden van het Zuiden. Ach! dat hij dien vogel verfezellen kon! Zóó onherbergzaam en treurig ad hij zich deze streek waarlijk niet voor gesteld. De zon ging onder. De kleine eerstgeborene van den predikant, bewonderde op de trap gezeten, dit voor hem nog nieuwe natuurtooneel door de wijdgeopende vensterluiken en het open dak. Daken veracht men in Nordalen. De vrije man neemt tot dak de sneeuw en de lucht tot bedgordijn. De pre dikant wendde echter geen oog van zijn boek af; ijverig las hij in de woorden van den apostel Paulus en dampte ter afwisseling als een schoorsteen. Zware stappen van klompen dreunden op den vloer. »Zeker een doopeling aangeven" dacht de predikant, die niet opzag. Het geluid kwam de trappen op de deur werd geopend en weder van binnen gesloten. Nu keek hij op. Een sterke, rijzige kerel met breede schouders, die zeer waarschijnlijk dikwijls den gedooden beer hadden getorscnt, stond voor hem. Zijn muts hield hij op het hoofd. noch om een program van actie voor te stellen. Voor het eerste is de ruimte, waar over ik te beschikken heb, te gering en het tweede is onpractisch, zoolang men niet weet, waarmee men zal moeten ageeren. Ik wil slechts wijzen op de hoofdbeginselen, waar door de nieuwe partij zich bij het bepalen van haar gedrag zal laten leiden oin daarna en daarnaar de houding te bespreken, die zij zal -aannemen bij de vraagstukken, die aan de orde zijn of binnenkort waarschijnlijk aan de orde zullen komen. Zij is democratisch en daarom een voorstandster niet alleen van de gestrenge hand having der eens verkregen rechten van de burgers, maar ook van de uitbreiding, de zoo groot mogelijke uitbreiding daarvan; daarom strijdt zij voor algemeen stemrecht en zijn spoedige invoering niet op therretische, maar op practische gronden, niet als doel, maar als middel om doeleinden te berei ken, die haar van grooter belang schijnen dan de politieke rechten der burgers. Haar democratie doet haar den eisch stel len, dat alle burgers voor den staat en de staat voor alle burgers zooveel mogelijk gelijk zij. Daarom is zij een beslist tegenstander van iedere bevoorrechting onder welken vorm ook van enkele of van vele burgers, een vijand van alle monopoliën, van een mono polie in gas-, drinkwater- en spoorwegzaken even goed als van een monopolie in zake onderwijs. En diezelfde democratie doet haar levendig belang stellen in het lot der lagere klassen. Voor de stoffelijke en zedelijke verbetering daarvan wil zij al hare krachten inspannen. Niet alleen door het wegnemen der ergerlijkste misbruiken, die door het onderzoek der en quête-commissie aan het licht zijn gekomen maar ook door het nemen van maatregelen om aan de arbeiders een bestaan, een flink sjtuk brood voor een goed dagwerk, te verze keren. En daar zij meent, dat het te weinig der arme standen slechts uit het te veel der rijke kan aangevuld worden, zal zij er naar streven de maatregelen, die zij voorstaat, aan die aanvulling dienstbaar te maken en niet aarzelen daarbij doortastend te werk te gaan. Zij wil in den maatschappelijken strijd om het bestaan van overheidswege de armen be schermen tegen de overmacht der rijken, hetzij dit zijn speculanten in bouwterrein, hetzij hoofden van industricele ondernemin gen. Daar om verdedigt zij n onteigeningswetten, zooals mr. van Houten die reeds eenige jaren gele den heeft voorgesteld, n een sociale wetgeving, die op afdoende wijze de arbeiders en vooral hunne vrouwen en kinderen beschermt tegen de winzucht van ondernemers. Het doel, dat zij zich als staatkundige partij voorstelt, is dus drieledig en bestaat uit hand having en uitbreiding van de politieke rech ten, werkelijke gelijkmaking van alle bur gers tegenover den staat en verbetering vnn den toestand der arbeidende klasse, zoodat deze een grooter deel ontvangt der maat schappelijke productie. Bij het streven naar dit doel scheidt zij zich van de liberalttparüj af, omdat zij, ik wil het met nadruk herha len, van oordeel is, dat deze wel in woorden, maar niet met daden naar dit doel tracht. Laten wij nu zien, hoe tengevolge hiervan hare houding zal zijn in de aan de orde zijnde of aan de orde komende staatkundige vraag stukken. Vooreerst in de onderwijs-kwestie, die reeds zoovele jaren tot schade voor land en volk onzen politieken toestand beheerscht. Het behoeft geen betoog, dat de staat niet gelijk is voor al zijne burgers, als hij uit de feldeii opgebracht door alle belastingschuligen scholen onderhoudt, die door een groot, misschien wel het grootste gedeelte van hen niet alleen voor onvoldoende, maar zelfs voor schadelijk worden gehouden. Dit is des te onrechtvaardiger, omdatdeernst dezer meening blijkt niet uit woorden, maar uit daden d. i. uit de groote geldsommen, die voor de oprich ting van christelijke scholen zijn bijeenge«Goeden dag, predikant!" zeide hij op een eigenaardigen lompen toon. »Goeden dag/' antwoordde deze verwonderd en dampte voort. »Zou je de muts niet af nemen?" »Hm ! Hoe dat? Je begint goed! Zou je mij wellevendheid willen leeren? Dat is bij ons in Nordalen geen gewoonte. Alle_n ge lijk! Al ben jij nu ook meneer de predikant, ik ben een vrije boer en even goed als jij!" Daarbij wond hij zich onnoodig op en schermde met zijn vuisten in de lucht. De predikant zag hem aan. Hij had zeer groote, heldere oogen, blauw als staal en wanneer hij ze liet bliksemen, was het alsof er puntige dolken uitsprongen. Of het nu een gevolg dier scherpe blikken was, of wel een stil zwijgende erkenning van zijn onbeleefdheid, weet ik niet, maar de muts verdween plotse ling van 's boeren verwilderden haarbos. Daarvoor draaide hij ze echter des te ijveriger in de handen om en om. »Hm! ja!" bromde hij daarbij. »Je zult wel weten, meneer de predikant, waarom ik hier zoo kom binnensneeuwen." Onverschillig stond de huisheer op en sloot zwijgend het venster. Daarna ging hij weer zitten en las verder in zijn bijbel. »Nu, dan zal ik 't je zeggen! Overigens doet het mij genoegen je eens te hebben lee ren kennen. De anderen hadden zoo tot mij gezegd, dat ik eerst maar eens zou gaan onderzoeken wat voor soort kerel je bent. Nu, een heel knappe kerel ben je!" Met deze woorden sloeg hij hem vriendschappelijk op den schouder, De predikant gaf goen antwoord; hij on derzocht zijn pijp, kwam tot de ontdekking dat zij in den ijver van het luisteren was uitgegaan, scheen bij zich zelf te overleggen of hij haar weder "zou aansteken, besloot echter het tegendeel en legde haar voorzichtig op de tafel. (Slot volgt.) bracht. Aan deze onrechtvaardigheid willen wij trachten zoo spoedig mogelijk een einde te maken. Wel achten wij een godsdienstig onderwijs even verderfelijk als de anti-revolutionairen en roomschen een ongodsdienstig, maar onze eerbied voor iedere eerlijke over tuiging, onze achting voor allen, die toonen daarvoor iets te willen opofferen, is groot ge noeg om ons in staat te stellen anderen vol komen vrij te laten en hun, zoo het van ons afhangt gelegenheid te geven tot een propa ganda voor nunne denkbeelden even onge hinderd als wij die voor de onze verlangen. De schoolkwestie is voor ons, als voor de Standaard (1), een vraag van despotie of vrijheid. Daarom kunnen anti-revolutionairen en roomschen op onze hulp rekenen, als het er op aan komt het despotische schoolstelsel van heden door een stelsel van vrijheid te vervangen. Wij verbinden echter aan die hulp twee voorwaarden. Het onderwijs moet goed zijn en aan minvermogenden kosteloos gegeven worden. Niet dat wij door die laatste voor waarde een indirecten dwang ten gunste der staatsscholen willen uitoefenen. Wij zijn vol komen bereid ook in dit opzicht de positie der bizondere scholen gelijk aan die der staats scholen te maken door haar in staat te stel len de kinderen van onvermogende ouders, die van haar onderwijs gebruik wenschen te maken, kosteloos te onder\\ ijzen. Maar wij houden goed onderwijs voor een zaak van zoo groot algemeen belang, dat wij een waar borg verlangen, dat pok de kinderen van ouders, die het zelf niet kunnen bekostigen, dit zullen erlangen. Onze belangstelling in het lot der arbeidende klasse doet ons in de eerste plaats streven naar verbetering van haar rnaterieelen toestand. Want dit is de eerste voorwaarde voor iedere en dus ook voor verstandelijke ontwikke ling. Onmisbare voorwaarde daartoe is echter ook het bezit van die elementaire kennis, welke op de lagere school verkregen wordt. Daarom zullen wij ons verzetten tegen iedere ondenvijsregeling, die niet aan elk, hoe gering zijne middelen ook zijn, de gelegenheid verschaft voor zijne kinderen die elementaire kennis in voldoende mate te verkrijgen. Daar om ook zijn wij voorstanders van leerplicht of van schoolplicht, naar gelang de omstandig heden ons voor de invoering van een van beiden gunstig toeschijnen. Geheel in overeenstemming hiermede zijn onze denkbeelden over middelbaar en hooger onderwijs. Wij juichen het van harte toe, dat er of uit particuliere middelen, of door de bij dragen, der leerlingen middelbare en hoogere scholen worden gesticht en onderhouden, maar wij kunnen het niet goedkeuren, dat uit de openbare kassen een aantal dergelijke inrich tingen worden betaald en dat (leze door het heffen van school- en collegegelden, wier be taling het vermogen van velen te boven gaat, feitelijk voor oen groot aantal burgers wor den gesloten. Dit houden wij voor onbillijk tegenover hen, die de inrichting dier scholen verkeerd en het onderwijs verderfelijk achten, maar die door de lage school- en collegegel den verhinderd worden concurreerende in richtingen in het leven te roepen en wij hou den het tevens voor anti-democratisch d. i onbillijk tegenover die talrijke klasse van menschen, aan welke door de hooge schooi en collegegelden de toegang tot deze scholen wordt ontzegd. Daarom zijn wij ook wat middelbaar en hooger onderwijs betreft voor standers ecner dergelijke regeling, als wij ten opzichte van het lager onderwijs voorstaan, en wij zullen dat nog meer worden, wanneer het blijkt, dat anti-revolutionairen en roomschen in het eerste even ernstig belang stellen als in het laatste. Door deze denkbeelden over de onderwijskwestie zal waarschijnlijk onze verhouding tot de twee genoemde partijen voor een groot deel bepaald worden. Meer in het bizonder onze verhouding tot de anti-revolutionairen. Want zij hebben do meeste belangstelling in. de onderwijszaak getoond en voor hen is deze een vraag van principieele politiek. Wij be twijfelen het of zij dit ook voor de roomschen is. En met ons twijfelt de Standaard. Zij verklaart zelfs te vreezen, dat door een over winning met de rooinschen in den school strijd het belang van dezen, niet liet beginsel der anti-revolutionairen gediend zou worden en voegt daarbij, dat de laatsten dan dupe van de historie zouden zijn. Bovendien is het streng conservatieve ka rakter, dat de roomschc partij tot nu toe in ons land heeft, voor ons een beletsel om in eenig opzicht tot een vergelijk met haar te komen. Dit karakter nu missen de anti-relutionairen. En zij bezitten het karakter eener vooruitstrevende democratische partij. In de kerk bestrijden zij, steunende opliet algemeen stemrecht, den invloed der dominees en door hun arbeid in de maatschappij too nen zij een belangstelling in het lot dor ar beidende klasse grootev dan eenige. andere partij tot hu toe geloond heeft. Bovendien zijn zij voorstanders der volkomen gelijkheid van (ie burgers tegenover den staat en zij moeten dit zijn, omdat zij zelf (Ie nadoelen van ongelijkheid, van verregaande partijdig heid van den liberalen staat tegenover hunne geestverwanten herhaaldelijk ondervonden hebben en gevaar loopen die nog dikwijls te ondervinden. Daarom is het van hot grootste belang na te gaan of de wordende progressistische partij ook in de vraagstukken, die spoedig aan de orde zullen komen, of kunnen komen meerdere punten van aanraking heeft met eene partij, waarmede zij principiivl in zoo vele opzich ten overeenstemt. Hierover in een volgend artikel. (1) Standaard van Woensdag 2;} Nov. JAGERS. (Bij de plaat.) De mensen is van nature een jager en 't leven is een groote jacht, waarin al naar mate van de geaardheid der jagers het wild bestaat uit grof wild, hazen, konijnen, vogels van verschillende pluimage of uit roem, eer, geld en aanzien. Ieder mensch jaagt op zijn beurt een lange of een kortere jacht, soms op eigen terrein, maar 't meest op dat van anderen. De diplomaat jaagt op een kruisje, een ridderorde de neef op een erfenis de kunstenaar op roem n onderscheiding de financier op geldelijke operatiën de bon-vivant op vrouwen. Ieder jager schiet als men 't zoo eens noemen mag, op 't wild wat hem 't best aanstaat oftoelijkt alleen bokken worden zonder onderscheid door allen geschoten. De Zondagsjager is wel een van de vermakelijkste typen uit het jagersvolkje; luj vertegenwoordigt hot komische element en is tevens een beeld van den mislukte mensch in de maat schappij. Hij is het die altijd en eeuwig de meeste bokken schiet en,wanneer hij een Zondagsjager is zonder zilveren kogels in zijn patroontasch, komt hij gewoonlijk platzak tehuis. Voor zijn hond is hij gevaarlijk, voor zijn huisgenooten lastig en ver velend, voor den distillateur oen goede klant en voor hazen, konijnen en patrijzen het onschadelykst wezen dat op den aardbodem los mag rond loopen. Voorbeschikt om zoo als men dat noemt overal het loodje te leggen" is de zondagsjager, de pa rodie op den waren Mmrod, zoowel als diens antipathie. Een vermakelyk maar moeilijk oogenblik uit het leven van een zondags-jager deelen wjj hier mede Neemt een exempel er aan, O! Nimrods, die uw eerzame schaar of lessenaar des Zondags verwisselt voor een Lefaucheux of Centraalvuur. 't Is onaangenaam om platzak t'huis te komen. Niets geschoten, hoegenaamd niets, die hazen loopen waarachtig als hazen en de patrijzen ver kiezen niet in mijn schot te vliegen" dacht de de brave Draadman, dio op een mooien Zondag tot aan de tanden gewapend was uitgegaan om voor moeder de vrouw, die aan vaders jachtmanie wol een hekel had. maar toch gaarne wild at, een, paar onschuldige haasjes of vogels te verschalken. Wanneer ik zoo totaliter zonder iets thuis kom, maakt mijn vrouw zich alweer vroolijk over mijn jachtliist en bovendien! 't is toch al te dwaas", overlegde hij, en wandelde voort op Jen stoffigen zandweg tot dat zijn aandacht werd ge trokken door een boerenerf waar een troep ganzen kwakend en waggelend, op een grasveld, hem de verzuchting deed slaken : och had 'k maar een paar van die lieve diertjes in mijn weitasch." Een boer in dolce far-niente en in zijn zondagscho broek als verzonken, keek met een pyp in den mond naar het gevederde volkje, dat on bewust van het naderend gevaar lustig voortkwaakte. De zondagsjager nadert, een heerlijk denkbeeld komt plotseling op in zijn brein. Dag boerfje!" ,,Dèg m'nèr." Zeg 'mag ik voor 'n gulden eens op die gan zen schieten?" Uae jai je gang maer vaeder als jai main maer niet raekt!" en 't boertje strekt begeerig do hand uit. Do gulden wordt betaald de jager neemt zijn distantie, logt aan, vuurt! en ... drie ganzen strekken eensklaps haar pooten ten hemel als riepen zij om wraak voor haar vermoorde onschuld. Die hai jai goed erackt heerschop I" grinnikt de boer. Mag ik nog eens voor een gulden!" Nou voor main part kan jai nog welerais vuur geven," on met een paar forsche balen aan zijn pijp hult de boor zich in een dichte rookwolk, terwijl hij den tweeden gulden in ontvangst neemt. Pang! Pang!" Vier ganzen betalen dit dubbele schot met haar leven. Do jager lacht inwendig dol van plezier, om den onnoozelen hals dio zeven ganzen voor twee gulden laat doodschieten. En terwijl hij overlegt: hoe krijg ik die zeven vogels mee naar huis" vraagt hy glimlachend: Nog eens voor 'n galden V" Nou", is 't antwoord, ik zou 't je niet meer raeien, want de baes van de ganzen heit je in de gaeten; kaik! ilaer komt hij an." \Va-a-at! Zijn dat dan niet ." Main ganzen? ken jai bograipen ! ze binnen van Krelisboer ze gaen main niks niet an." Tableau ! Kunst en LeLieren. HET TOONEEL, TE AMSTERDAM. Stadsschouwburg! FratiQoise's opstel. Ik verneem mot belangstelling, dat den lieere P. Kiju van Draat" een brevet van onfeilbaarheid is uitgereikt Als hij dus zegt (Wbld. no. 542), dat mijne aanmerkingen gemakkelijk te ontze nuwen" zijn, dan is dit bewezen ; zoo ook als hij zegt, dat hot woord bank" bij Marlowc, op de bedoelde plaats, niet door hoogte" (bank,hiUock) behoort vertaald te worden, dan heb ik natuurlijk ongelijk. Het zoa, om mij van 's mans cierlijke frazeologie te bedienen, al heel mal lijken", dat het (lonkend Nederland zich aan bet gezach van. den lieer Fijn van Draat" niet onmiddelijk on derwierp. Niet ieder-een verheugt zich in zulke soeverciniu'it. Mijn vriend Van Maurik, bij-voorbeeld, maakt daar zoo min als ik aanspraak op. En' daarom durf ik ee»i kritiek schrijven op zijn nieuwe tooneelvrncht en zal zoo veel mogelijk de juistheid aantooncn van wat ik beweer. liet Tooneelspel" voert eene familie voor ons op. volgcndervrijze samengesteld. De geruïneerde weduwe van een braven Notaris, 3feiT. Bartcliuans (Jufv. Chr. Poolman); hare dochter Mevr.'VerhoVfti (Mej S. van Bieiie) en echtgenoot, die de schoon moeder edelmoedig in huis heeft, genomen (de Heer van Schoonhoven); Sophie (Mej. Sophie Spoor) en Francoiae Verhooen (Mej. Bos), de kinderen;

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl