Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 544.
tr?w» Lrai. SCHNZIDEB. Dat is duidelijk. De
corjsspondent zegt nu verder:
, *Bij het einde van bet stuk werden herhaaldelijk
-ie tooneelapelers voor het voetlicht geroepen, ten
jlotte ook mevrouw LINA SCHNEIDBB, en bij
tientallen vlogen de kransen voor tooueelspelers n
vertaalster op het tooneel, totdat ten slotte door
'McTi»uw ssing-Sablairolles in voortreffelijk
Boitsch lier begaafde vrouw namens de aanwezige
'Nederlanders een schoone palmtak werd
aangeboden, terwijl ook de Nederlandsche vereeniging
haar eerelid als cijns der erkentelijkheid met een
b»ns, waaraan de nationale driekleur, begiftigde.
JSa afloop dezer schitterende, door de elite der
stad bijgewoonde voorstelling vereenigden zich een
poot aantal genoodigden aan een soupé, enz.
Tot laat in den nacht bleef men in de ruime
zalen van het restaurant Mozeler bijeen, en ieder
lieerde terug met een hart vol opgewektheid en
^iet een vroolijk klinkend: goeden nacht, tot
morfe*middag op de receptie bij mevrouw SCHSETDEK."
»Dat zijn de laatste woorden," zoo besloot mijn
-vrouw, en nu zal je mij toch moeten toegeven dat dit
feest een bijzonder goed geslaagd Schneider-feest
ia geweest en ook door iedereen zoo zal genoemd
?worden."
,Zeker," zei ik, ,er zal wel niemand zijn die
dinraan twijfelt."
.Behalve die prul van een letterzetter," zeide
»ijn vrouw, ,want boven aan het stuk staat:
«a Vondel-feest, En dat zoo'n corrector dat niet
eens merkt!"
i Ofschoon ik lang niet gewoon ben mijne vrouw
in alle djaichten geljjk te geven, vond ik toch op
dat oogenblik geen aanleiding hare bewering te
Neerleggen. Maar toen ik nog dienzelfden avond,
"' opgewekt door hetgeen de laatste dagen door de
?t couranten over Vondel was gezegd, mijne
bloem» lezing uit Vondel's meesterwerken nog eens
opi jüoeqf en mij nog eens verlustigde aan die onbe
schrijfelijk heerlijke melodie van Konstantijntje,
>! 't zalig kijntje" toen drong zich de vraag aan
-mij op, of de fout, die mijn vrouw aan zetter en
corrector weet, ook wellicht een uitvloeisel kon
zijn van d'ydelheden
dezer waerelt, die zoo dwaerelt"?
21 Nov. 1887.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Het was voor de habitués van de Fransche Opera
een werkelijk kunstgenot, de rol van Rosine in
den Barbier de Séville door eene artiste te hooren
'? voordragen, die over een reeks van gaven beschikt,
Booals men ze zelden vereenigd ziet: heerlijke
stemnjiddelen, ontwikkelde coloratuur en eene
: persoonlijkheid die bij het eerste optreden allen
voor zich inneemt. Het meerendeel onzer lezers
kan weten door wie en onder welke
omstandigJieden de ster ontdekt werd, die haar volle hoogte
nog niet bereikt heeft. Mej. Sigrid Arnoldson zong
hare partij met helder sopraangeluid, van zeer
fraai timbre; hier en daar veroorloofde zij zich
in de melodische teekening versieringen aan te
brengen, die hare virtuositeit volkomen in het
licht stelden.
Bij de zangles werd de wals uit Le Pardon de
Ploermel gezongen, terwijl een Zweedsch lied, als
hoffelijk dankbetoon voor het applaus bij wijze
van toegift voorgedragen, ons de overtuiging schonk
dat het haar aan innigheid en gevoel niet ontbrak.
Het spel was verdienstelijk, zonder meer; de mi
miek onzes inziens -wat eenvoudig, ofschoon de
trekken van het gelaat groote bewegelijkheid
verlieden en de blik schaïschen zin, vroolijken lust
?en ook bemiunelijken eenvoud wist uit te drukken.
Zonder een triomf te wezen, was toch het optreden
Tan mej Arnoldson een werkelijk succes, dat bij
haar concert in de zaal van den Werkenden Stand
volkomen bevestigd werd.
Voor de schaduwpartijen was bij de opvoering
van den Barbier de Séville" in meer dan voldoende
mate gezorgd. De Almaviva van dien avond
zijn naam is mij ontgaan wekte den lachlust
der aanwezigen op en het zal den heer Desuiten
gebleken zijn, dat men het hem zeer kwalijk ge
nomen heeft dat hij een tenor léger naast mej.
Arnoldson heeft laten optreden, wiens zang den
goeden gang der voorstelling onophoudelijk in ge
vaar bracht.
** *
Amstels Mannenkoor behoort tot die
zangvereenigingen, welke aan de Nederlandsche toonkunst
een goed hstt. toedragen. Niet dat in deze
vereen%ing alles genade vindt wat door een Nederlaudsch
poëet of Nederlandsch componist ter uitvoe
ring wordt aangeboden. De leider der concerten
héft te veel studie van de toonkunst gemaakt om
zijn zangers bij herhaling middelmatige compositiën
in studie te doen nemen, alleen omdat zij door
laadgenooten werden vervaardigd. Maar het belang
def Nederlandsche taal wordt nimmer uit het oog
verloren. Terecht ziet men in, dat bet volkomen
verstaan van den tekst der zangstukken aan het
muzikaal genot ten goede komt. Daarenboven wor
den ook instrumentale nummers uitgevoerd, die de
aandacht vestigen op onze nationale componisten
en hen tot zelfstandige productie kunnen aansporen.
Op het programmaplan het laatste concert kwa
men o. a. voor eene ouverture van W. Kes, Des
Heeren Huis van J. C. Boers, de Verzonken
Burcht van Ant. Averkamp en de Vondelcantate
van Eichard Hol. De uitvoering van het eerste
deel van het programma liet te wenschen over.
Noch aan het nieuwe werk van onzen stadgenoot,
den heer Averkamp, noch aan de ouverture was
fenoegzame zorg bij de voorbereiding besteed en
it was vooral voor den indruk, dien het laatste
w*rk diende te maken, wel eenigszins te betreuren.
De componist heeft als tekst gekozen een ge
dicht van Chamisso Die versunkene Burg" in
het Nederlandsch overgebracht door dr. J. J.
Aghina. De compositie is geschreven voor solo
stemmen, mannenkoor en orkest en aan de M
nchener liedertafel Mederhort" opgedragen. Het
scheen ons na eene enkele auditie toe, dat hel
werk meer instrumentaal dan vocaal gedacht is en
dat vooral in het tweede deel Tenor-solo met
Koor", dat intusschen zeer veel effect maakt, de
herinnering aan de studie van werken uit de mo
derne school valt op te merken. Het deed on
genoegen op te merken, dat aan de orchestratt
heel wat werk besteed is en dat het streven
merkbaar was om ook door welgekozen klankeffecten
het pittoreske van de dichterlijke beschrijving op
den voet te volgen.
In de uitvoering van 's Heeren Huis was het
koor niet zeer gelukkig, minder gelukkig althans
dan den vorigen avond toen het herinneringsfeest
aan Vondels geboortedag in dezelfde zaal
ook met medewerking van Amstels Mannenkoor
werd gevierd. De tenoren hadden moeite de
gewenschte toonhoogte te houden en daardoor daalde
het heele koor. Trouwens er waren enkele stemmen
die telkens op den voorgrond traden, en door hun
mitensporig volume de aandacht tot zich trokken,
welke aan het gansche koor had dien en toegekend
;e worden.
De Vondelcantate van Richard Hol werd met
ipgewekten zin en frissclien klank gezongen. Hier
:n daar moge men den componist ten laste
kunlen leggen, dat alles wat op effect berekend is
ieker is dat dit werk voor zangers en orkest zeer
lankbaar geschreven is. Helderheid en klaarheid
;enmerken het van de eerste maat tot de laatste.
)e solisten mej. Wikema en de hh. Rogmaus en
Drelio zongen dat het een lust was hen te hooren,
n het algemeen met goede uitspraak, goed
gere;elde ademhaling en fraaie stemmiddelen. Voor
Ie lagere gedeelten zijner partij was de stem van
[en heer Orelio, eersten baryton bij het Hollandsche
Operagezelschap van den Parkschouwburg,
mischien niet klankrijk genoeg, doch voor het overige
was ook hij tegen zijne taak opgewassen en
beooft bij voortgezette studie een zeer verdienstelijk
concertzanger te worden. Aan den heer Zweers
>rengen wij voor het succes door Amstels Man
nenkoor, vooral door de uitvoering der
Vondeljantate behaald, een woord van lof toe.
***
Het concert door Marcello, Sembrich en Joseph
Wieniawiki gegeven was niet zoo druk bezocht als
men had kunnen verwachten met het oog op den
'oeden klank hunner namen. Misschien hebben
Ie hooge entreeprijzen sommigen weerhouden.
Inusschen worde vermeld, dat de zangeresse door
lare buitengemeene gaven zeer veel geestdrift heeft
weten op te wekken. Het programma was er op
>erekend alle zijden van haar talent in het licht
stellen. In het eerste werden gezongen de
Aria uit de Traviata van Verdi en de Garteuaria
uit Figaro's Hochzeit van Mozart; in het tweede
deel _Es blinkt der Thau" van Rubinstein, Extase
van Wieniawski, vlchliebe dieh" van AlbanFörster
en Valsa Paria van Arditi.
De stem der artiste onderscheidt zich door heer
lijk timbre; de hooge tonen krijgen echter bij
te groote krachtsinspanning een eeuigszins
sehelien klank. Zeer fraai is het mezza voce, terwijl
ji het algemeen de virtuositeit voortreffelijk mag
:ieeten. Het was niet te verwonderen, dat deze
tunstenaresse met krachtige toejuichingen werd
jeloond. Of wij iutusschen in alle opzichten te
vreden waren, is een andere vraag ? Werd
Rubinstein's bekend lied Es blinkt der Thau" in den
aanvang in het gewenschte tempo gezongen ?
Werd genoegzame voorzichtigheid getoond, wanneer
de grenzen der ste m waren genaderd ? Onzes in
ziens zullen die vragen ontkennend moeten be
antwoord worden. De Valse paria van Arditi
kwam uitnemend tot haar recht; een wiegeliedje
als toegift gezongen maakte all ergunstigstett indruk
door de bekoorlijke naïviteit, die in de voordracht
werd gelegd. Wij durven de verwachting
uitsprecen, dat het tweede en laatste concert, tegen
Za;erdag 3 December aangekondigd, druk 'bezet zal
wezen.
Over den heer Wieniawski hebben wij bij vroe
gere gelegenheid onze lezers dikwerf onderhouden.
Het is bekend, dat deze pianist over een fraaie
techniek beschikt, met keurigen smaak speelt en
nimmer ia het euvel vervalt om door overdreven
kracht een gedeelte van zijn publiek tot verbazing
te brengen. Indien wij de nummers hadden aan te
teekenen, die den heer Wieniawski liet meeste suc
ces bezorgden, dan plaatsten wij ze in de volgen
de orde; Valse Caprice van den heer Wieniawski
,elf, en LTng'arische Rhapsodie, no. 12 van Liszt.
Wij vermelden er bij, dat op hot programma
nog voorkwamen Nocturne van Cliopin ; Etude Op.
70. no 11, Moscheles; Chant Polonais
ChopinLiszt; Feuillet d'album en Novellette van Schumann.
*
Met de verschillende matinees en soirees
musicales die in klimmend aantal in de hoofdstad
worden gegeven, onzen lezers bezig te houden, zou
:en gevaarlijke poging worden, temeer wijl zij de
verplichting in zich zou sluiten ze allen bij te
wonen. Niet voor den lezer wel te verstaan.
Den eersten muziekavond door de H.H.
Messchaert en Röntgen iu de zaal van Felix Meritis
gegeven, mogen we echter niet met stilzwijgen
voorbij gaan. Op het programma kwamen voor
de volgende nummers:
1. Cantate: Sehlage doch, gewünschte Stunde
J. S. Bach. 2. Phantasie und Fuge (c. dar) W.
Mozart. 3a. Abendempfindung W. A. Mozart b.
der Umherirrende J. Haydn c. Adelaïde, Beethoven
5. a. Heinrich der Vergier C. Löwe b. die
Heinzelmannchen C. Löwe b. Clavierstücke. F.
Sclmbert 7a. Meeresstille id. b. Lied des Harfners id.
C. Dithyrambe id.
Men behoeft slechts het programma te lezen om
de overtuiging te krijgen, dat goede smaak en
degelijkheid bij de samenstelling hand aan hand
gingen. Wat men bij virtuozen-concerten zoo
dikwerf opmerkt, de zucht namelijk om te schit
teren is hier volkomen afwezig. Deze kunstenaars
leggen zich toe op de uitnemende vertolking van
de meesterwerken der grootste componisten; hunne
virtuositeit is middel en geen doel.
De ballades van Löwe hebbeu in de hoofdstad
eene zekere populariteit verkregen, waartoe de Heer
Messchaert in de laatste jaren ongetwijfeld het zijne
heeft bijgedragen. Doch het is niet gemakkelijk
ze naar den eisch te zingen. Daartoe behoort eene
omvangrijke stem, groote technische geoefendheid
en zuivere smaak. Wij zoudeu wel eens aan de
talrijke toehoorders willen vragen, of zij over de
voordracht van die Heinzelmannchen niet
opgegetogen waren. En wie meenen mocht, dat het
van zelf gaat dat nummer voortedragen, neme
eenvoudig de muziek vóór zich en zinge ze eens
door. Dan zal zijne waardeering over het talent
van den Heer Messchaert in dezelfde mate stijgen.
Aan den pianist, den Heer Röntgen, wiens spel
wij zoo dikwerf bespraken, brengen wij gaarne
hulde en voegen daar een afzonderlijk woord van
lof bij voor de smaakvolle begeleiding der liederen.
H. C. P. D.
LA SOURIS.
De nieuwe comédie van Pailleron.
De schrijver van Le monde oül'on s'amuse en
Le monde ou Von s'ennuie van L'étincelle en
Pendant Ie bal heeft aan de Comédie Frangaise
een nieuwe comédie gegeven, wier succes niet
zoo groot en onverdeeld schijnt geweest te zijn
als dat zijner vorige producten. Het etuk is zoo
ingewikkeld, en vooral in vergelijking met Hol
landsche toestanden zoo vreemd reden waarom
het ook wellicht niet in Nederlandsche schouw
burgen gespeeld zal worden dat een zeer
uitvoerige uiteenzetting noodzakelijk is, om er
eenig denkbeeld van te doen krijgen. Jules
Lemaitre vertelt in de Débats dat iemand hem
gezegd had: nu eerst hebben we De wereld waarin
men zich verveelt gezien," maar komt hiertegen
dadelijk op. Louis Denayrouze in de Répwblique
Franyaise meent, dat het stuk veel besproken zal
worden op de five o' doek tea's in de geletterde
salons der academische republikeinsche wereld
(Mad. Adam), maar dat het groote publiek weinig
belang zal stellen in het elegante fladderen van
vier dames rondom een ouden jongenheer die
in de veertig is. De correspondent in het
Journal de Bruxelles zegt: het is een succes,
maar geen triomf', en Pailleron is juist aan wel
verdiende triomfen gewend.
*
Sarcey geeft in den Temps, met het overzicht,
tevens de redenen van de' betrekkelijke teleur
stelling. Hy verzuimt te zeggen, dat het eerste
bedrijf speelt in een verruKkelijken salon van een
landhuis, Japansch gemeubeld, een juweeltje van
smaak en mode, maar spreekt over de
moeielijkheid om aan het publiek een huwelijk tusschen
een fatsoenlijk en verstandig man van veertig jaar
en een jong meisje van zestien, geheel op zuivere
liefde van beide kanten oerustend, smakelijk te
maken. Sarcey beschouwt het bijna als eene
weddenschap van Pailleron.
Max de Simiers is om en bij de veertig jaar;
een beetje meer, een beotje minder. Hij is langen
tijd in de Parysche wereld de mooie Max, de
onweerstaanbare Max geweest. Maar zie, hij is
door zekere kenteekens, die hij als homme d'espnt
niet kan misverstaan, gewaarschuwd, dat de tijd
van te behagen, al is het dan niet de tijd van te
beminnen, voor hem voorbij is. De vrouwen
reiken hem, als hij haar het hof maakt, de hand:
Komaan, laat ons verstandig zijn en goede vrien
den blijven." Hij heeft er een hooren zeggen:
Hij ziet er nog goed uit, die mijnheer de Simiers."
Dit aftakelen spijt hem; hij wil zijn val niet aan
de wereld, waarin hij geleefd heeft, laten blijken;
:üj is naar buiten vertrokken. De liefde was zijn
teven, zijn carrière", zegt hij; nu het uur van
op stal zetten geslagen heeft, wil hij liever ver
dwijnen; hij gaat op zijn kasteeltje wonen.
Het toeval geeft hem tot buurvrouw een mooie
jonge vrouw, aan welke hij indertijd een beetje
iet hof gemaakt heeft, Clotilde Woïska. Clotilde
beeft uit liefde een Poolsch edelman getrouwd,
die later bleek een zeer gewoon viveur te zijn;
lij heeft een tijd lang zijn vrouw, die toch ernstig
en huiselijk was, in de stroom der woreldsche
genoegens meegesleept; maar zelf dat leven niet
uitgehouden, Hy is nu in een gesticht,
krankinnig. Wanneer hij sterven zal, weet men niet,
m zijne vrouw kon intusschen noch scheiden,'
noch hertrouwen.
Clotilde heeft terstond de luidruchtige wereld
verlaten en is met hare moeder, mevrouw de
Moisand, op haar buitenplaats gaan wonen. Daar
komt Max haar bezoeken. Beide zijn dus in een
zeer bijzondere positie; hij geheel doordrongen
van zijn nieuw besluit, overtuigd dat hij noch
meer beminnen kan, noch bemind worden, en
toch ecnige aandoening gevoelend terwijl hij met
deze bekoorlijke jonge vrouw over zijne plannen
van eenzaamheid praat. En zij ? Men kan niet
zeggen, dat zij hem bemint; zij ziet hem met
genoegen, maar zij is eene fatsoenlijke vrouw,
die niet weet wanneer zij vrij zal zijn, of zij ooit
zelfs wel vrij zal zijn; er is dus tussehen beiden
een onoverkomelijke hinderpaal, zij gevoelt dit,
en vol dougd en eigenwaarde, berust zij er in,
slechts zijne vriendin te zijn.
O ja, mijn vrjendin, zooals die anderen, niet
waar ?" zegt Max spijtig.
Dus vriendschap, en Clotilde zoekt, als verstan
dige en dappere vrouw, een steun tegen de liefde
die zij toch voelt ontwaken, in het opwekken eener
andere liefde. Er is op het kasteel een meisje,
oen voordochter van den heer de Moisand,
Clotilde's stiefvader, uit diens eerste huwelijk, dus
in 't geheel geen familie van Clotilde. Maar Clo
tilde houdt van het meisje ; zij ging haar vroeger
op de kloosterschool bezoeken, zij heeft haar nu
in huis genomen en bederft haar. Het arme
kind heeft dat wel noodig, want haar stiefmoeder,
de vrome mevrouw de Moisand, kan haar niet
lijden en behandelt haar heel erg. Zij is stil en
teruggetrokken geworden en daar zij komt en gaat,
zonder dat men haar hoort, heeft men haar den
bijnaam van het muisje'1 gegeven, la Souris.
Heeft Clotilde een huwelijk tusschen Max en
Martha, het muisje" bedoeld? Mogelijk, om zelve
aan het gevaar te ontsnappen; maar de bedoeling
is nog niet duidelijk uitgesproken. Als er toch
voor haar een telegram kwam, dat den dood van
graaf Woïska, haar man, meldde, zou alles er heel
anders uitzien.
(Slot volgt.)
reden, een van Glucks Duitsche biographen,
Schmid, verzwijgt het, maar Desnoiresterres en
Hanslick deelen het mede, was, dat Rosalie de
alvermogende maitresse was van den
Oostenrijkschen gezant te Papa's, graaf Merci-Argenteau,
en Gluck den invloed van den graaf op de konin
gin en het hof op den juisten prijs stelde. Glnck
ging zelfs by Rosalie in huis wonen en deed alles
wat men er van hem vorderde. Hy' bracht haar
dus in de mode en zy' hem; Sophie Arnould, de
schoone, geestige, weelderige, die half Parijs
beheerscht had en eene schaar van aanbidders had
gehad, stierf in 1803 geheel verlaten en doodarm.
*
* *
Maar ook Bosalie Levasseur werd spoedig over
wonnen. In zijn kort verblijf te Parijs, toch het
brandpunt van zijn leven en werken, wendde hij
zich nog tot eene derde prima-donna, Mad. de
Saint-Huberty. Deze had, na een avontuurlijken
levensloop, te Parijs eene overheerschende positie
gekregen. Wat wij van haar weten, doet ons haar
kennen als het ideaal eener meeslepende drama
tische zangeres. Toch was zij eer leelijk dan
schoon. Zij had noch Sophie's zielvolle groote
oogen, noch hare edele slanke taille. Zij was kort,
gedrongen; zij had een grooten mond, eene
soubrette-neusje, burgerlijke trekken; toch was
zij de koningin der opera. Haar geest en de
volheid der hartstochten, die hare ziel ont
stroomden, schenen hare trekken te idealiseeren
en deden haar schoon, vorstelijk, begeesterd,
betooverend schijnen. Het was La Saint-Huberty,
door welke de eenige verzen, welke Napoleon I
ooit gemaakt heeft, zijn geïnspireerd. Hij schreef
ze nog als luitenant, na een opvoering van
Piccini's Dido. Chateaubriand zag Saint-Huberty
als Armide en noemde haar de verwezenlijking
van het schoonheidsideaal zijner droomen. Gluck
gaf haar de rol van Melissa in Armide; haar groot
sten roem behaalde zy na zijn vertrek in zijn
Aiceste, ook hare vertolking van Piccini's Penelope
en Sacchini's Chimène waren meesterlijke schep
pingen.
Maar La Saint-Huberty was in het dagelyksch
leven een tyran, eene furie, een der boosaardig
ste bedorven kinderen, die de tooneelwereld ken
de ; men leze er de Goncourts boek op na. Nadat
zij hare medeacteurs, den intendant, den minister,
de ambtenaren van politie, het hof, en vooral hare
aanbidders, op alle wijzen geplaagd had, trouwde
zij eindelijk een van deze, graaf d'Antraigues en
vluchtte met hem voor de revolutie naar Zwitser
land. Zij leefde een tijd lang te Lausanne, te
Venetië, te Londen, en werd aldaar, met haar
man, door een wraakzuchtig bediende vermoord.
op het oogenblik dat zij in een rijtuig zou stappen.
* *
*
Om zich de beteekenis van de muzikale troe
belen aan het hof van Marie-Antoinette voor te
stellen, moet men bedenken, dat beide, Gluck en
Piccini, er eene schitterende positie hadden. Zij
worden er gevleid en gehuldigd ; Gluck wist daarbij
ook telkens geldelijke voordeelen te bedingen.
Piccini werd niet betaald, maar geëerd. Piccini
gaf aan Marie-Antoinette zangles. In Augustus
1877 kwam keizer Jozef van Oostenrijk onder den
naam van graaf Falkenstein naar Parijs, om zijne
zuster te bezoeken. Hij hoorde daar zooveel over
Piccini spreken, dat hij dezen verlangde te zien.
Piccini werd naar Versailles ontboden, met het
verzoek, eenige zijner compositiën mee te brengen.
Hij had eenige oogenblikken gewacht, toen
Marie-Antoinette met haren broeder uit het
boudoir trad. De keizer liet onmiddelijk de koningin
staan, ijlde op den maestro toe, en noemde hem
met den vleiendsten lof zijne lievelingsnummers
uit Piccini's verschillende opera's. Piccini had
zijn pak muziek op een tafeltje neergelegd, en
wilde het weder opnemen, om het naar de
kamer der koningin te biengen, maar keizer
Jozef kwam hem voor en greep zelf de cahiers,
niet den uitroep: Ik zal mij nu mijn geheele
leven kunnen beroemen, dat ik de werken van
zulk een groot meester heb gedragen," De konin
gin zong, en Piccini droeg eenige gedeelten uit
zijne nog onvoltooide opera Boland voor. Wer
kelijk," zeide Jozef tot de omstanders, als deze
muziek uw gehoor niet opwekt, dan is het red
deloos voor altoos ingeslapen!"
*
* *
Gluck leed met zijn laatste opera, voor Parijs
geschreven, ie/w et Narei&se, een volkomen, en
niet onverdiend fiasco. Het vervulde hem met bit
terheid en hij verliet de stad en keerde naar
Weenen terug, dat hij tot zijn dood niet meer
verliet. Hij leefde er beroemd, rijk en in stilte.
De titel von Gluck" komt hem niet toe ; hij was
gelijk zoo velen, door den Paus met de orde van
de zilveren Spoor begiftigd, noemde zich daarom
clievalier of cavalierc, en liet zich, toen de beleef
de Weeners hem later Bitter von Gluck" noem
de, dit aanleunen, Mozart, die als 14-jarige knaap
dezelfde orde verkreeg, heeft zich nooit von Mo
zart genoemd. Gluck echter hechtte zoo sterk aan
den titel, en wist hem zoo te doen ingang vin
den, dat zijn weduwe op haar grafsteen het op
schrift Marianne Edle von Gluck" verkreeg.
GLUCK EN ZIJNE PRIMA-DONNA'S.
(Slot.)
Het moest Sophie Arnould dus wel krenken,
toen Gluck do hoofdrol in Aiceste niet aan haar,
maar aan Rosalie Levasseur toedacht. Rosalie had
in Orphée een kleinere rol, den Amor, gezongen,
en haar gaven als actrice, als zangeres en als vrouw
waren veel minder. Het aanvankelijk slecht succes
van Aiceste had Gluck stellig aan Rosalie te
dannen. Toch bleef hij haar getrouw en gaf haar nog
de Armide en de eerste Iphigénie te zingen. De
NOG EEN VONDELFEEST.
Reeds maakte ik, in 't voorbijgaan, melding van
eene redevoering, uitgesproken door den Heer
J. W. Brouwers in Maison Stroucken, op het
koncert, gegeven ter eere van Vondel en ten
voordeele der kas van de Vereeniging van gepensio
neerde Onderoitu;ieron en. minderen. Men kent
het onderwerp van die rede: Vondel, in betrek
king tot Leger en Vloot. Het is licht na te gaan
dat er talrijke plaatsen in Vondels werken zijn
aan te wijzen, waarin hij onzen oorlogsroem ge
denkt. Het was jammer, dat toen de vaderlands
lievende redenaar juist op het punt was eene
kicsche hulde aan Z.Exc. den Minister van Oor
log te brengen, deze zich in de noodzakelijkheid
bevond te vertrekken. Het volgende klinkdicht
ontvlooide daarover aan de vaardige pen van den
lieer Brouwers:
Aan Zijne Excellentie, den Minister van.
Oorlog, Generaal Weitzel.
Moest hij zoo rus dan weer naar 't vorst'lijk 's Gravenhage,
Die pas gekomen was naar Vondel'» Amsterdam!
Den volke was verkond 't belang waarom Hij kwam:
Waarom Hij snel vertrok? niet noodig dat men't vrage.