De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 27 november pagina 4

27 november 1887 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 544. tr?w» Lrai. SCHNZIDEB. Dat is duidelijk. De corjsspondent zegt nu verder: , *Bij het einde van bet stuk werden herhaaldelijk -ie tooneelapelers voor het voetlicht geroepen, ten jlotte ook mevrouw LINA SCHNEIDBB, en bij tientallen vlogen de kransen voor tooueelspelers n vertaalster op het tooneel, totdat ten slotte door 'McTi»uw ssing-Sablairolles in voortreffelijk Boitsch lier begaafde vrouw namens de aanwezige 'Nederlanders een schoone palmtak werd aangeboden, terwijl ook de Nederlandsche vereeniging haar eerelid als cijns der erkentelijkheid met een b»ns, waaraan de nationale driekleur, begiftigde. JSa afloop dezer schitterende, door de elite der stad bijgewoonde voorstelling vereenigden zich een poot aantal genoodigden aan een soupé, enz. Tot laat in den nacht bleef men in de ruime zalen van het restaurant Mozeler bijeen, en ieder lieerde terug met een hart vol opgewektheid en ^iet een vroolijk klinkend: goeden nacht, tot morfe*middag op de receptie bij mevrouw SCHSETDEK." »Dat zijn de laatste woorden," zoo besloot mijn -vrouw, en nu zal je mij toch moeten toegeven dat dit feest een bijzonder goed geslaagd Schneider-feest ia geweest en ook door iedereen zoo zal genoemd ?worden." ,Zeker," zei ik, ,er zal wel niemand zijn die dinraan twijfelt." .Behalve die prul van een letterzetter," zeide »ijn vrouw, ,want boven aan het stuk staat: «a Vondel-feest, En dat zoo'n corrector dat niet eens merkt!" i Ofschoon ik lang niet gewoon ben mijne vrouw in alle djaichten geljjk te geven, vond ik toch op dat oogenblik geen aanleiding hare bewering te Neerleggen. Maar toen ik nog dienzelfden avond, "' opgewekt door hetgeen de laatste dagen door de ?t couranten over Vondel was gezegd, mijne bloem» lezing uit Vondel's meesterwerken nog eens opi jüoeqf en mij nog eens verlustigde aan die onbe schrijfelijk heerlijke melodie van Konstantijntje, >! 't zalig kijntje" toen drong zich de vraag aan -mij op, of de fout, die mijn vrouw aan zetter en corrector weet, ook wellicht een uitvloeisel kon zijn van d'ydelheden dezer waerelt, die zoo dwaerelt"? 21 Nov. 1887. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Het was voor de habitués van de Fransche Opera een werkelijk kunstgenot, de rol van Rosine in den Barbier de Séville door eene artiste te hooren '? voordragen, die over een reeks van gaven beschikt, Booals men ze zelden vereenigd ziet: heerlijke stemnjiddelen, ontwikkelde coloratuur en eene : persoonlijkheid die bij het eerste optreden allen voor zich inneemt. Het meerendeel onzer lezers kan weten door wie en onder welke omstandigJieden de ster ontdekt werd, die haar volle hoogte nog niet bereikt heeft. Mej. Sigrid Arnoldson zong hare partij met helder sopraangeluid, van zeer fraai timbre; hier en daar veroorloofde zij zich in de melodische teekening versieringen aan te brengen, die hare virtuositeit volkomen in het licht stelden. Bij de zangles werd de wals uit Le Pardon de Ploermel gezongen, terwijl een Zweedsch lied, als hoffelijk dankbetoon voor het applaus bij wijze van toegift voorgedragen, ons de overtuiging schonk dat het haar aan innigheid en gevoel niet ontbrak. Het spel was verdienstelijk, zonder meer; de mi miek onzes inziens -wat eenvoudig, ofschoon de trekken van het gelaat groote bewegelijkheid verlieden en de blik schaïschen zin, vroolijken lust ?en ook bemiunelijken eenvoud wist uit te drukken. Zonder een triomf te wezen, was toch het optreden Tan mej Arnoldson een werkelijk succes, dat bij haar concert in de zaal van den Werkenden Stand volkomen bevestigd werd. Voor de schaduwpartijen was bij de opvoering van den Barbier de Séville" in meer dan voldoende mate gezorgd. De Almaviva van dien avond zijn naam is mij ontgaan wekte den lachlust der aanwezigen op en het zal den heer Desuiten gebleken zijn, dat men het hem zeer kwalijk ge nomen heeft dat hij een tenor léger naast mej. Arnoldson heeft laten optreden, wiens zang den goeden gang der voorstelling onophoudelijk in ge vaar bracht. ** * Amstels Mannenkoor behoort tot die zangvereenigingen, welke aan de Nederlandsche toonkunst een goed hstt. toedragen. Niet dat in deze vereen%ing alles genade vindt wat door een Nederlaudsch poëet of Nederlandsch componist ter uitvoe ring wordt aangeboden. De leider der concerten héft te veel studie van de toonkunst gemaakt om zijn zangers bij herhaling middelmatige compositiën in studie te doen nemen, alleen omdat zij door laadgenooten werden vervaardigd. Maar het belang def Nederlandsche taal wordt nimmer uit het oog verloren. Terecht ziet men in, dat bet volkomen verstaan van den tekst der zangstukken aan het muzikaal genot ten goede komt. Daarenboven wor den ook instrumentale nummers uitgevoerd, die de aandacht vestigen op onze nationale componisten en hen tot zelfstandige productie kunnen aansporen. Op het programmaplan het laatste concert kwa men o. a. voor eene ouverture van W. Kes, Des Heeren Huis van J. C. Boers, de Verzonken Burcht van Ant. Averkamp en de Vondelcantate van Eichard Hol. De uitvoering van het eerste deel van het programma liet te wenschen over. Noch aan het nieuwe werk van onzen stadgenoot, den heer Averkamp, noch aan de ouverture was fenoegzame zorg bij de voorbereiding besteed en it was vooral voor den indruk, dien het laatste w*rk diende te maken, wel eenigszins te betreuren. De componist heeft als tekst gekozen een ge dicht van Chamisso Die versunkene Burg" in het Nederlandsch overgebracht door dr. J. J. Aghina. De compositie is geschreven voor solo stemmen, mannenkoor en orkest en aan de M nchener liedertafel Mederhort" opgedragen. Het scheen ons na eene enkele auditie toe, dat hel werk meer instrumentaal dan vocaal gedacht is en dat vooral in het tweede deel Tenor-solo met Koor", dat intusschen zeer veel effect maakt, de herinnering aan de studie van werken uit de mo derne school valt op te merken. Het deed on genoegen op te merken, dat aan de orchestratt heel wat werk besteed is en dat het streven merkbaar was om ook door welgekozen klankeffecten het pittoreske van de dichterlijke beschrijving op den voet te volgen. In de uitvoering van 's Heeren Huis was het koor niet zeer gelukkig, minder gelukkig althans dan den vorigen avond toen het herinneringsfeest aan Vondels geboortedag in dezelfde zaal ook met medewerking van Amstels Mannenkoor werd gevierd. De tenoren hadden moeite de gewenschte toonhoogte te houden en daardoor daalde het heele koor. Trouwens er waren enkele stemmen die telkens op den voorgrond traden, en door hun mitensporig volume de aandacht tot zich trokken, welke aan het gansche koor had dien en toegekend ;e worden. De Vondelcantate van Richard Hol werd met ipgewekten zin en frissclien klank gezongen. Hier :n daar moge men den componist ten laste kunlen leggen, dat alles wat op effect berekend is ieker is dat dit werk voor zangers en orkest zeer lankbaar geschreven is. Helderheid en klaarheid ;enmerken het van de eerste maat tot de laatste. )e solisten mej. Wikema en de hh. Rogmaus en Drelio zongen dat het een lust was hen te hooren, n het algemeen met goede uitspraak, goed gere;elde ademhaling en fraaie stemmiddelen. Voor Ie lagere gedeelten zijner partij was de stem van [en heer Orelio, eersten baryton bij het Hollandsche Operagezelschap van den Parkschouwburg, mischien niet klankrijk genoeg, doch voor het overige was ook hij tegen zijne taak opgewassen en beooft bij voortgezette studie een zeer verdienstelijk concertzanger te worden. Aan den heer Zweers >rengen wij voor het succes door Amstels Man nenkoor, vooral door de uitvoering der Vondeljantate behaald, een woord van lof toe. *** Het concert door Marcello, Sembrich en Joseph Wieniawiki gegeven was niet zoo druk bezocht als men had kunnen verwachten met het oog op den 'oeden klank hunner namen. Misschien hebben Ie hooge entreeprijzen sommigen weerhouden. Inusschen worde vermeld, dat de zangeresse door lare buitengemeene gaven zeer veel geestdrift heeft weten op te wekken. Het programma was er op >erekend alle zijden van haar talent in het licht stellen. In het eerste werden gezongen de Aria uit de Traviata van Verdi en de Garteuaria uit Figaro's Hochzeit van Mozart; in het tweede deel _Es blinkt der Thau" van Rubinstein, Extase van Wieniawski, vlchliebe dieh" van AlbanFörster en Valsa Paria van Arditi. De stem der artiste onderscheidt zich door heer lijk timbre; de hooge tonen krijgen echter bij te groote krachtsinspanning een eeuigszins sehelien klank. Zeer fraai is het mezza voce, terwijl ji het algemeen de virtuositeit voortreffelijk mag :ieeten. Het was niet te verwonderen, dat deze tunstenaresse met krachtige toejuichingen werd jeloond. Of wij iutusschen in alle opzichten te vreden waren, is een andere vraag ? Werd Rubinstein's bekend lied Es blinkt der Thau" in den aanvang in het gewenschte tempo gezongen ? Werd genoegzame voorzichtigheid getoond, wanneer de grenzen der ste m waren genaderd ? Onzes in ziens zullen die vragen ontkennend moeten be antwoord worden. De Valse paria van Arditi kwam uitnemend tot haar recht; een wiegeliedje als toegift gezongen maakte all ergunstigstett indruk door de bekoorlijke naïviteit, die in de voordracht werd gelegd. Wij durven de verwachting uitsprecen, dat het tweede en laatste concert, tegen Za;erdag 3 December aangekondigd, druk 'bezet zal wezen. Over den heer Wieniawski hebben wij bij vroe gere gelegenheid onze lezers dikwerf onderhouden. Het is bekend, dat deze pianist over een fraaie techniek beschikt, met keurigen smaak speelt en nimmer ia het euvel vervalt om door overdreven kracht een gedeelte van zijn publiek tot verbazing te brengen. Indien wij de nummers hadden aan te teekenen, die den heer Wieniawski liet meeste suc ces bezorgden, dan plaatsten wij ze in de volgen de orde; Valse Caprice van den heer Wieniawski ,elf, en LTng'arische Rhapsodie, no. 12 van Liszt. Wij vermelden er bij, dat op hot programma nog voorkwamen Nocturne van Cliopin ; Etude Op. 70. no 11, Moscheles; Chant Polonais ChopinLiszt; Feuillet d'album en Novellette van Schumann. * Met de verschillende matinees en soirees musicales die in klimmend aantal in de hoofdstad worden gegeven, onzen lezers bezig te houden, zou :en gevaarlijke poging worden, temeer wijl zij de verplichting in zich zou sluiten ze allen bij te wonen. Niet voor den lezer wel te verstaan. Den eersten muziekavond door de H.H. Messchaert en Röntgen iu de zaal van Felix Meritis gegeven, mogen we echter niet met stilzwijgen voorbij gaan. Op het programma kwamen voor de volgende nummers: 1. Cantate: Sehlage doch, gewünschte Stunde J. S. Bach. 2. Phantasie und Fuge (c. dar) W. Mozart. 3a. Abendempfindung W. A. Mozart b. der Umherirrende J. Haydn c. Adelaïde, Beethoven 5. a. Heinrich der Vergier C. Löwe b. die Heinzelmannchen C. Löwe b. Clavierstücke. F. Sclmbert 7a. Meeresstille id. b. Lied des Harfners id. C. Dithyrambe id. Men behoeft slechts het programma te lezen om de overtuiging te krijgen, dat goede smaak en degelijkheid bij de samenstelling hand aan hand gingen. Wat men bij virtuozen-concerten zoo dikwerf opmerkt, de zucht namelijk om te schit teren is hier volkomen afwezig. Deze kunstenaars leggen zich toe op de uitnemende vertolking van de meesterwerken der grootste componisten; hunne virtuositeit is middel en geen doel. De ballades van Löwe hebbeu in de hoofdstad eene zekere populariteit verkregen, waartoe de Heer Messchaert in de laatste jaren ongetwijfeld het zijne heeft bijgedragen. Doch het is niet gemakkelijk ze naar den eisch te zingen. Daartoe behoort eene omvangrijke stem, groote technische geoefendheid en zuivere smaak. Wij zoudeu wel eens aan de talrijke toehoorders willen vragen, of zij over de voordracht van die Heinzelmannchen niet opgegetogen waren. En wie meenen mocht, dat het van zelf gaat dat nummer voortedragen, neme eenvoudig de muziek vóór zich en zinge ze eens door. Dan zal zijne waardeering over het talent van den Heer Messchaert in dezelfde mate stijgen. Aan den pianist, den Heer Röntgen, wiens spel wij zoo dikwerf bespraken, brengen wij gaarne hulde en voegen daar een afzonderlijk woord van lof bij voor de smaakvolle begeleiding der liederen. H. C. P. D. LA SOURIS. De nieuwe comédie van Pailleron. De schrijver van Le monde oül'on s'amuse en Le monde ou Von s'ennuie van L'étincelle en Pendant Ie bal heeft aan de Comédie Frangaise een nieuwe comédie gegeven, wier succes niet zoo groot en onverdeeld schijnt geweest te zijn als dat zijner vorige producten. Het etuk is zoo ingewikkeld, en vooral in vergelijking met Hol landsche toestanden zoo vreemd reden waarom het ook wellicht niet in Nederlandsche schouw burgen gespeeld zal worden dat een zeer uitvoerige uiteenzetting noodzakelijk is, om er eenig denkbeeld van te doen krijgen. Jules Lemaitre vertelt in de Débats dat iemand hem gezegd had: nu eerst hebben we De wereld waarin men zich verveelt gezien," maar komt hiertegen dadelijk op. Louis Denayrouze in de Répwblique Franyaise meent, dat het stuk veel besproken zal worden op de five o' doek tea's in de geletterde salons der academische republikeinsche wereld (Mad. Adam), maar dat het groote publiek weinig belang zal stellen in het elegante fladderen van vier dames rondom een ouden jongenheer die in de veertig is. De correspondent in het Journal de Bruxelles zegt: het is een succes, maar geen triomf', en Pailleron is juist aan wel verdiende triomfen gewend. * Sarcey geeft in den Temps, met het overzicht, tevens de redenen van de' betrekkelijke teleur stelling. Hy verzuimt te zeggen, dat het eerste bedrijf speelt in een verruKkelijken salon van een landhuis, Japansch gemeubeld, een juweeltje van smaak en mode, maar spreekt over de moeielijkheid om aan het publiek een huwelijk tusschen een fatsoenlijk en verstandig man van veertig jaar en een jong meisje van zestien, geheel op zuivere liefde van beide kanten oerustend, smakelijk te maken. Sarcey beschouwt het bijna als eene weddenschap van Pailleron. Max de Simiers is om en bij de veertig jaar; een beetje meer, een beotje minder. Hij is langen tijd in de Parysche wereld de mooie Max, de onweerstaanbare Max geweest. Maar zie, hij is door zekere kenteekens, die hij als homme d'espnt niet kan misverstaan, gewaarschuwd, dat de tijd van te behagen, al is het dan niet de tijd van te beminnen, voor hem voorbij is. De vrouwen reiken hem, als hij haar het hof maakt, de hand: Komaan, laat ons verstandig zijn en goede vrien den blijven." Hij heeft er een hooren zeggen: Hij ziet er nog goed uit, die mijnheer de Simiers." Dit aftakelen spijt hem; hij wil zijn val niet aan de wereld, waarin hij geleefd heeft, laten blijken; :üj is naar buiten vertrokken. De liefde was zijn teven, zijn carrière", zegt hij; nu het uur van op stal zetten geslagen heeft, wil hij liever ver dwijnen; hij gaat op zijn kasteeltje wonen. Het toeval geeft hem tot buurvrouw een mooie jonge vrouw, aan welke hij indertijd een beetje iet hof gemaakt heeft, Clotilde Woïska. Clotilde beeft uit liefde een Poolsch edelman getrouwd, die later bleek een zeer gewoon viveur te zijn; lij heeft een tijd lang zijn vrouw, die toch ernstig en huiselijk was, in de stroom der woreldsche genoegens meegesleept; maar zelf dat leven niet uitgehouden, Hy is nu in een gesticht, krankinnig. Wanneer hij sterven zal, weet men niet, m zijne vrouw kon intusschen noch scheiden,' noch hertrouwen. Clotilde heeft terstond de luidruchtige wereld verlaten en is met hare moeder, mevrouw de Moisand, op haar buitenplaats gaan wonen. Daar komt Max haar bezoeken. Beide zijn dus in een zeer bijzondere positie; hij geheel doordrongen van zijn nieuw besluit, overtuigd dat hij noch meer beminnen kan, noch bemind worden, en toch ecnige aandoening gevoelend terwijl hij met deze bekoorlijke jonge vrouw over zijne plannen van eenzaamheid praat. En zij ? Men kan niet zeggen, dat zij hem bemint; zij ziet hem met genoegen, maar zij is eene fatsoenlijke vrouw, die niet weet wanneer zij vrij zal zijn, of zij ooit zelfs wel vrij zal zijn; er is dus tussehen beiden een onoverkomelijke hinderpaal, zij gevoelt dit, en vol dougd en eigenwaarde, berust zij er in, slechts zijne vriendin te zijn. O ja, mijn vrjendin, zooals die anderen, niet waar ?" zegt Max spijtig. Dus vriendschap, en Clotilde zoekt, als verstan dige en dappere vrouw, een steun tegen de liefde die zij toch voelt ontwaken, in het opwekken eener andere liefde. Er is op het kasteel een meisje, oen voordochter van den heer de Moisand, Clotilde's stiefvader, uit diens eerste huwelijk, dus in 't geheel geen familie van Clotilde. Maar Clo tilde houdt van het meisje ; zij ging haar vroeger op de kloosterschool bezoeken, zij heeft haar nu in huis genomen en bederft haar. Het arme kind heeft dat wel noodig, want haar stiefmoeder, de vrome mevrouw de Moisand, kan haar niet lijden en behandelt haar heel erg. Zij is stil en teruggetrokken geworden en daar zij komt en gaat, zonder dat men haar hoort, heeft men haar den bijnaam van het muisje'1 gegeven, la Souris. Heeft Clotilde een huwelijk tusschen Max en Martha, het muisje" bedoeld? Mogelijk, om zelve aan het gevaar te ontsnappen; maar de bedoeling is nog niet duidelijk uitgesproken. Als er toch voor haar een telegram kwam, dat den dood van graaf Woïska, haar man, meldde, zou alles er heel anders uitzien. (Slot volgt.) reden, een van Glucks Duitsche biographen, Schmid, verzwijgt het, maar Desnoiresterres en Hanslick deelen het mede, was, dat Rosalie de alvermogende maitresse was van den Oostenrijkschen gezant te Papa's, graaf Merci-Argenteau, en Gluck den invloed van den graaf op de konin gin en het hof op den juisten prijs stelde. Glnck ging zelfs by Rosalie in huis wonen en deed alles wat men er van hem vorderde. Hy' bracht haar dus in de mode en zy' hem; Sophie Arnould, de schoone, geestige, weelderige, die half Parijs beheerscht had en eene schaar van aanbidders had gehad, stierf in 1803 geheel verlaten en doodarm. * * * Maar ook Bosalie Levasseur werd spoedig over wonnen. In zijn kort verblijf te Parijs, toch het brandpunt van zijn leven en werken, wendde hij zich nog tot eene derde prima-donna, Mad. de Saint-Huberty. Deze had, na een avontuurlijken levensloop, te Parijs eene overheerschende positie gekregen. Wat wij van haar weten, doet ons haar kennen als het ideaal eener meeslepende drama tische zangeres. Toch was zij eer leelijk dan schoon. Zij had noch Sophie's zielvolle groote oogen, noch hare edele slanke taille. Zij was kort, gedrongen; zij had een grooten mond, eene soubrette-neusje, burgerlijke trekken; toch was zij de koningin der opera. Haar geest en de volheid der hartstochten, die hare ziel ont stroomden, schenen hare trekken te idealiseeren en deden haar schoon, vorstelijk, begeesterd, betooverend schijnen. Het was La Saint-Huberty, door welke de eenige verzen, welke Napoleon I ooit gemaakt heeft, zijn geïnspireerd. Hij schreef ze nog als luitenant, na een opvoering van Piccini's Dido. Chateaubriand zag Saint-Huberty als Armide en noemde haar de verwezenlijking van het schoonheidsideaal zijner droomen. Gluck gaf haar de rol van Melissa in Armide; haar groot sten roem behaalde zy na zijn vertrek in zijn Aiceste, ook hare vertolking van Piccini's Penelope en Sacchini's Chimène waren meesterlijke schep pingen. Maar La Saint-Huberty was in het dagelyksch leven een tyran, eene furie, een der boosaardig ste bedorven kinderen, die de tooneelwereld ken de ; men leze er de Goncourts boek op na. Nadat zij hare medeacteurs, den intendant, den minister, de ambtenaren van politie, het hof, en vooral hare aanbidders, op alle wijzen geplaagd had, trouwde zij eindelijk een van deze, graaf d'Antraigues en vluchtte met hem voor de revolutie naar Zwitser land. Zij leefde een tijd lang te Lausanne, te Venetië, te Londen, en werd aldaar, met haar man, door een wraakzuchtig bediende vermoord. op het oogenblik dat zij in een rijtuig zou stappen. * * * Om zich de beteekenis van de muzikale troe belen aan het hof van Marie-Antoinette voor te stellen, moet men bedenken, dat beide, Gluck en Piccini, er eene schitterende positie hadden. Zij worden er gevleid en gehuldigd ; Gluck wist daarbij ook telkens geldelijke voordeelen te bedingen. Piccini werd niet betaald, maar geëerd. Piccini gaf aan Marie-Antoinette zangles. In Augustus 1877 kwam keizer Jozef van Oostenrijk onder den naam van graaf Falkenstein naar Parijs, om zijne zuster te bezoeken. Hij hoorde daar zooveel over Piccini spreken, dat hij dezen verlangde te zien. Piccini werd naar Versailles ontboden, met het verzoek, eenige zijner compositiën mee te brengen. Hij had eenige oogenblikken gewacht, toen Marie-Antoinette met haren broeder uit het boudoir trad. De keizer liet onmiddelijk de koningin staan, ijlde op den maestro toe, en noemde hem met den vleiendsten lof zijne lievelingsnummers uit Piccini's verschillende opera's. Piccini had zijn pak muziek op een tafeltje neergelegd, en wilde het weder opnemen, om het naar de kamer der koningin te biengen, maar keizer Jozef kwam hem voor en greep zelf de cahiers, niet den uitroep: Ik zal mij nu mijn geheele leven kunnen beroemen, dat ik de werken van zulk een groot meester heb gedragen," De konin gin zong, en Piccini droeg eenige gedeelten uit zijne nog onvoltooide opera Boland voor. Wer kelijk," zeide Jozef tot de omstanders, als deze muziek uw gehoor niet opwekt, dan is het red deloos voor altoos ingeslapen!" * * * Gluck leed met zijn laatste opera, voor Parijs geschreven, ie/w et Narei&se, een volkomen, en niet onverdiend fiasco. Het vervulde hem met bit terheid en hij verliet de stad en keerde naar Weenen terug, dat hij tot zijn dood niet meer verliet. Hij leefde er beroemd, rijk en in stilte. De titel von Gluck" komt hem niet toe ; hij was gelijk zoo velen, door den Paus met de orde van de zilveren Spoor begiftigd, noemde zich daarom clievalier of cavalierc, en liet zich, toen de beleef de Weeners hem later Bitter von Gluck" noem de, dit aanleunen, Mozart, die als 14-jarige knaap dezelfde orde verkreeg, heeft zich nooit von Mo zart genoemd. Gluck echter hechtte zoo sterk aan den titel, en wist hem zoo te doen ingang vin den, dat zijn weduwe op haar grafsteen het op schrift Marianne Edle von Gluck" verkreeg. GLUCK EN ZIJNE PRIMA-DONNA'S. (Slot.) Het moest Sophie Arnould dus wel krenken, toen Gluck do hoofdrol in Aiceste niet aan haar, maar aan Rosalie Levasseur toedacht. Rosalie had in Orphée een kleinere rol, den Amor, gezongen, en haar gaven als actrice, als zangeres en als vrouw waren veel minder. Het aanvankelijk slecht succes van Aiceste had Gluck stellig aan Rosalie te dannen. Toch bleef hij haar getrouw en gaf haar nog de Armide en de eerste Iphigénie te zingen. De NOG EEN VONDELFEEST. Reeds maakte ik, in 't voorbijgaan, melding van eene redevoering, uitgesproken door den Heer J. W. Brouwers in Maison Stroucken, op het koncert, gegeven ter eere van Vondel en ten voordeele der kas van de Vereeniging van gepensio neerde Onderoitu;ieron en. minderen. Men kent het onderwerp van die rede: Vondel, in betrek king tot Leger en Vloot. Het is licht na te gaan dat er talrijke plaatsen in Vondels werken zijn aan te wijzen, waarin hij onzen oorlogsroem ge denkt. Het was jammer, dat toen de vaderlands lievende redenaar juist op het punt was eene kicsche hulde aan Z.Exc. den Minister van Oor log te brengen, deze zich in de noodzakelijkheid bevond te vertrekken. Het volgende klinkdicht ontvlooide daarover aan de vaardige pen van den lieer Brouwers: Aan Zijne Excellentie, den Minister van. Oorlog, Generaal Weitzel. Moest hij zoo rus dan weer naar 't vorst'lijk 's Gravenhage, Die pas gekomen was naar Vondel'» Amsterdam! Den volke was verkond 't belang waarom Hij kwam: Waarom Hij snel vertrok? niet noodig dat men't vrage.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl