De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 4 december pagina 2

4 december 1887 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

D WEEKBtAB #QOB FEBERLAJTD; p, ..onze politieke toestand. m. f f.j)e"ïiberale. partij is sedert 1848 hoe langer ; Jfee meer een partij geworden, die in liet be^t'ÏSHg van bepaalde standen regeerde. AVii s;-kunnen, zonder ons aan groote onjuistheid fÉteatüdig te maken, die standen de fatsoen lijke noemen. $*,}' "Dit blijkt uit niets duidelijker dan uit de 1 houding der liberalen in de kerkelijke is bij de invoering van algemeen stemin de Ned. Herv. kerk waren vele J modernen, warme liberalen in den regel, ? "Haamlede slechts .matig ingenomen. Anderen i /"tejam'wel, wier rechtsgevoel sterker was, en T^alk was de meerderheid, hebben tot die in? i«Roering medegewerkt. Maar ook de ingenp"" heid van dezen met het beginsel, dat zij hadden voorgestaan, verminderde spoeDéoligarchische kerkeraden verloren macht. Zij werden voortaan benoemd democratische kiescolleges en in een ite hunner functiën door deze vervan, ? Bij de kerkelijke verkiezingen bleek , ?weldra, dat het volk niet zoo onmondig VW»8, als men gedacht had. Op tal van verloren de modernen eerst hunne eid in het kiescollege, daarna die *m den kerkeraad, op vele plaatsen werden .Weldra bij voorkomende vacaturen niet dan y«itirodoxe predikanten beroepen. In de hoogere ^b^Ctovén echter behielden de modernen nog *."»»£ grooten invloed. "En toen zij dien ver«Jjpoen, ging hij niet over op de confessioneemaar op de evangelischen. Dit is een van het groot aantal stemmen, dat de lees bij de benoeming dier besturen uitTengevolge van dit alles is tegeiiig niets gewoner dan een. moderne te i declanieeren over den verderf el ij ken .Jgvloed van het algemeen stemrecht in de , jfed. Herv. Kerk. De, feiten, waarop hij ' rich hierbij Beroept zijn natuurlijk deze, dat ?H^HQn partij en zijn stand door_de invoering "PVan algemeen stemrecht aan invloed in de '"kerk verloren heeft. Een fatsoenlijk mensch kan tegenwoordig niet meer in den kerke, raad zitten; Jan Rap speelt in de kerk den baas; in dien principieelen vorm hoort men ,$jt argument meestal uit den mond van jnodenie of evangelische leeken. ^en ander gevolg van de invoering van v f |C' algemeen stemrecht in de kerk is geweest de opkomst eener demoeratisch-Calyinistische party. Op het punt der geloofsbelijdenis n lüet de confessioneelen, onderscheidt zij zich Tan dezen door haar verzet tegen de Synodale hiërarchie, d. i. tegen de overmacht der dpBiinees. Men zou haar daarom de anti-clerieaiépartij in de kerk kunnen noemen.Dit karak,a_ - jjg(; zjj jn nOg hoogere mate door haar n voor de autonomie der gemeenten. _ !aar aanhangers heeft zij hoofdzakelijk onf&et de kleine burgerij en onder den arbeidersBtand. Dit is geheel in overeenstemming met het democratische van haar richting en tegelijk een waarborg voor het duurzame daarvan. Zij is het ook voornamelijk geweest, diém de lagere kerkelijke besturen personen 'gebracht heeft, waarvoor fatsoenlijke menschen oen neus optrekken. ' Deze partij is door haar streven om de belydenis te handhaven en de gemeenten au tonoom te maken in conflict gekomen met de besturen der kerk en in den daardoor ontferanden strijd in materieel opzicht overwon&en. In hoeverre haar nederlaag volkomen is, '<$»! eerst blijken, wanneer de rechterlijke macht Uitspraak heeft geda'an in de verschillende sen, die tengevolge van dezen strijd aan beslissing zijn onderworpen. De strijd ik bedoel het doleeren, gaat intusschen gang. Door weinig dingen zijn in den laatsten ttgd de hartstochten zoo krachtig in beweging >, '"jgebracht als door het doleeren. En dat niet y-r alleen bij ijverige leden der kerk, maar ook bij personen, die het aan alle werkelijke bede twee voornaamste boeren uit den omtrek. Deze bedankten en dronken ze in n teug ledig. Daarna vulde hij een derde en bood het den predikant aan. Bedaard schud de deze het hoofd, -strekte de rechterhand afwerend nit en sprak op afgemeten toon deze gedenk waardige woorden: »Nay, tag!" Het was alsof een bliksemstraal plotseling midden door de vergadering was heengeslagen, Verbazing, schrik, verstoordheid, teekende zich op aller gelaat. Eenigen waren opge sprongen. In het eerste oqgenblik was de gastheer, als door een vuistslag getroffen, teruggedeinsd. Nu werd hij afwisselend rood en bleek en trilde over het geheel e lichaam van ingehouden woede. Met pijnlijke zelfbeheerschmg siste hij tusschen de opeengeklemde tanden: »Wat -moet dat? Wat heb ik waarom doet u waarom doe jij me die schande aan? Ben ik een schurftige hond? Den . welkomstdrank terug te wijzen uit mijn handen! Zijn ze soms onrein? Wat is er . pneerbaars of smadelijks in mijn huis, dat u mr) die schande aandoet? Spreek,heer, spreek!" Met deze woorden greep hij den predikant bij den arm en schudde nem heftig heen en weer. Bedaard maakte deze zich los, zag hem onbevreesd in de oogen en antwoordde kalm: »Ik drink nooit brandewijn." Ongeloovige verachting grijnsde hem van vele zijden tegen; bij anderen wekten zijn woorden grenzelooze verbazing en volslagen ongeloof. «Praatjes!" knerste de gastheer »waarom niet?" De predikant stond op en sprak met blik semende oogen en donderende stem: »Omdat het zonde en schande is en een langstelling voor kerkelijke* zaken ontbreekt. "Waaraan moet dit worden tóegeschreven ? Aan den theologischen aard der Nederlan ders? Ik geloof het niet, want over een wij ziging in de belijdenis der Ned. Herv. Kerk zou geen onkerkelijk en zeer zeker geen anti-christelijk man zich warm maken. De oorzaak daarvan ligt volgens mijne meening dieper en is deze, dat de strijd, waar van wij getuigen zijn, vél minder gestreden wordt tusschen verschillende kerkelijke par tijen, dan tusschen verschillende maatschap pelijke standen. Vandaar het partijdig optre den der liberale overheid; vandaar ook de sympathie der liberalen individueel voor de clericalen in de kerk en hun afkeer van de doleereaden; vandaar eindelijk het opmerke lijk verschijnsel, dat de progressisten, die in den _regel buiten den godsdienst staan, sym pathie gevoelen voor die partij in de kerk, welke het strengst aan hare geloofsbelijdenis vasthoudt. Daarom ook werden bij de laatste kerkelijke verkiezingen te Amsterdam tal van personen met goed gevolg tot stemmen opge zweept, wier verschijning bij de stembus men niet anders dan onzedelijk kan noemen. De kwestie is evenwel niet geheel van kerkelijken en maatschappelijken aard. Zij heeft ook een staatkundigen kant. Door art. 168 der grondwet werden aan de verschillende godsdienstige gezindheden en derzelver leeraars de inkomsten verzekerd, die zij in 1818 uit de staatskas trokken, Daarom moet iedere staatkundige partij een antwoord geven op de volgende vraag: kan de staat het lijdelijk aanzien, dat de clericalen in de Ned. Herv. Kerk eerst de doleerenden de kerk uitzetten en hen van hun aandeel in de inkomsten dier kerk berooveu, daarna met de modernen hetzelfde doen om eindelijk onderling oneenig te worden en elkaar uit te drijven en te berooven? Kan de staat dulden, dat de gelden bestemd om in de godsdienstige behoeften van allen te voorzien, aan die bestemming worden onttrokken om slechts ten bate van enkelen gebruikt te worden? Met andere woorden: welke is uwe houding ten opzichte van art. 168 der grondwet en de toepassing daarvan in de tegenwoordige omstandigheden ? Het antwoord op deze vraag is des te ge wichtiger, omdat het hoofd der doleerenden tevens leider is der anti-revolutionairen en men kan veronderstellen, dat de geheele lin kerzijde dier partij in dit vraagstuk aan zijne zijde zal staan. Geen geschikter gelegenheid om het op te lossen, dan de grondwetsherziening van. 1887 en geen partij beter daartoe in staat dan de liberale. Scheiding van kerk en staat is al tijd een artikel van haar program geweest. Wat was dus eenvoudiger dan schrapping van art. 168 met toekenning eener billijke schadeloosstelling aan de betrokken kerkge nootschappen, verbonden met het gebiedende voorschrift tot invoering eener organieke wet, waarin voorschriften worden gegeven voor het beheer der kerkelijke goederen, en rege len gesteld voor een billijke yerdeeling daar van bij een mogelijke splitsing der kerkge nootschappen? Ook de anti-revolutionairen waren voorstanders van een dergelijken maat regel en men behoefde het dus slechts in onderdeelen met deze partij eens te worden om zeker te zijn van de vereischte twee derden der stemmen. De liberale partij heeft echter niets van dien aard gedaan. Uit vrees voor en afkeer van hare vijanden, de doleerenden, d. i. van de democratie, heeft zij de kwestie van de baan geschov* en den ongezonden toestand, waarin wij ons bevinden, voor onbepaalden tijd bestendigd. Geheel anders is de houding der antirevolutionairen. Bij de grondwetsherziening wilden zij afschaffing van art. 168, en ook daarna verliezen zij deze belangrijke zaak niet uit het oog. Wij blijven eischen, aldus schrijft De Standaard in haar nummer van 28 Nov., dat de verplichting der overheid voortvloeiende uit art. 168, hoe eer hoe beter worde opgeheven en sturen daaroni af op een nieuwe grondwetsherziening in 1892. Inmiddels echter worde er een organieke onvergefelijk kwaad. Niet alleen zal nooit een droppel van den helschen drank over mijn lippen komen, maar ik zal het ook nim mer lijdzaam aanzien. Ik wil niet zitten naast een ellendeling, die den duivel der drankzucht huldigt. Als Christen heb ik wel medelijden met hem, maar ik veracht hem pok diep en zal hem mijden als een walgelijk insekt. Huldigt ongestoord uw beestachtige ondeugden. Ik echter versmaad uw gezel schap en schud het stof van mijn voetzolen. Ik mag niet huichelen en vergoelijken. Ik ben een eerlijk soldaat onder het vaandel van Jezus Christus en wil geen brood breken met misdadigers en heidenen. Dit is mijn eerste waarschuwing. Maar dat verkondig ik ulieden, dat ik niet af zal laten, mijn stem tegen uwe dierlijke lusten te verheffen. Gij vreest de hel en den duivel. Maar ik zie hem 'hier troonen, in levenden lijve en niet te ver bannen, al bezweer ik hem ook in Chris tus' naam. Uit de glazen stijgt hij om hoog en zet zich grijnzend in uw midden. U zelf schept gij een hel in haren geheelen omvang, want vurig als de hel is deze drank, die uw lichamen zal verteren als helle vuur en uwe zielen er bij. Ik weet wel dat ik niets zal uitrichten. Bekeeren kan ik u niet, want .bij u geldt ruw geweld alleen en dat heb ik niet. Maar een tong bezit ik en woorden die mijn God daarop legt. En die zal ik gebruiken, ijverig, onveranderlijk, meedoogenlops, totdat gij ze mij uitrukt. Ja, gij moogt mij kruisigen, maar hooren zult gij hooren zult gij naar mijne stem, die niet eer zal verstommen, voordat in plaats daar van fle steenen ten Hemel schreien en zij zelf gebroken is! Amen!" (Wordt vervolgd.) wet uitgevaardigd, die de verplichting der overheid in deze formuleere. Wat hier naast en misschien hier tegen^ over volgens mijne meening het program der progressistische partij moet zijn, wil ik zoo kort mogelijk mededeelen. Op den voorgrond staat scheiding van kerk en staat d. i. opheffing van art. 168 en dus nieuwe grondwetsherziening in 1892. Gaat men alleen te rade met de billijkheid, dan is de wijze, waarop dit moet geschieden, gemak kelijk te bepalen. De tegenwoordige kerke lijke goederen en die, pp wier toeëigening de tegenwoordige uitkeeringen van den staat aan de kerkgenootschappen berusten, zijn vroeger in het bezit der kerk gekomen om te voorzien in de godsdienstige behoeften van allen. Door de gewijzigde omstandig heden echter voorzien zij thans slechts in de godsdienstige behoeften van enkelen d. i. niet van allen. Dit is een onbillijkheid tegenover hen, in wier godsdienstige behoeften niet voorzien wordt en tegenover hen, die geen godsdienstige behoeften hebben, een onbil lijkheid, analoog aan die, welke de staat tegenwoordig in zake onderwijs begaat. Deze onbillijkheid kan slechts op n wijze weg genomen worden nl. door verbeurd verkla ring van alle kerkelijke goederen en door intrekking zonder schadevergoeding van alle toelagen van den staat aan de kerkgenoot schappen. Gemiddeld zou dan door allen, die godsdienstige behoeften hebben, voor de voor ziening daarin iets meer moeten worden bijgedragen, dan zij nu voor dat zelfde doel aan belasting opbrengen. Dit zou het program zijn eener radicale partij, die alleen met de billijkheid te rade ging. Ik geloof echter niet, dat er in den eersten tijd in ons land een radicale partij van eenige beteekenis zal zijn. De progressisten ten minste zijn niet radi caal en letten daarom ook op het doelmatige en bereikbare. Daarom zullen zij zich tegen het toekennen van schadeloosstelling aan de kerkgenootschappen niet verzetten, maar zij zullen met allen aandrang maatregelen eischen, waardoor de onbillijkheden in de verdeeling dier schadeloosstelling zoo klein mogelijk worden en blijven. Uitgaande van het beginsel, dat de staat zich tegenover alle burgers op volkomen gelijke wijze moet ge dragen en dat de tegenwoordige inkomsten der kerkgenootschappen bestemd zijn om te voorzien in de godsdienstige behoeften van allen, kunnen zij het niet goedkeuren, dat in een gemeente -vj^n 2500 zielen, waarvan er 2300 doleeren en 100 verklaren in de Ned. Herv. Kerk te willen blijven, de goederen en inkomsten der gemeente aan deze 100 wor den toegewezen, vooral niet, als het mocht blijken, dat de 100 tot de gegoeden en de 2300 tot de armen behooren. En dit zal in den regel blijken, terwijl feitelijk de verhou ding in verscheidene der tegenwoordige dolcerende gemeenten nog ongunstiger is. Daarom moeten zij met de Standaard eischen, dat er zoo spoedig mogelijk een organieke wet worde ingevoerd, rustende op de boven omschreven beginselen en bij de toekomstige grondwetsherziening al hunne krachten inspannen om de opheffing van art. 168 te verkrijgen, benevens de invoering eener wet, waardoor de verdeeling der toe te kennen schadeloosstelling zoo billijk mogelijk geregeld worde en te gelijk maat regelen voor de toekomst worden genomen om de onvermijdelijke onbillijkheden zoo klein mogelijk te doen blijven. Ook in deze zaak, evenmin als in het onderwijsvraagstuk, zal het hun moeielijk vallen, met de anti-revolutionairen tot over eenstemming te komen. CANDIDUS. Uit Parijs. Men zou ze waarlijk kunnen gaan benijden, die gelukkige bravo lui, die terwijl men in het Paleis van Justitie de bende Limouzin c.s. onder handen nam en in het Palais-Bourbon hot druk had met de samenstelling der enquête-commissie, zich ver drongen in een der zalen van het groote verkoophuis, dat den naam draagt van Hotel Drouot, om het handschrift van den een of anderen beroemden man door aankoop machtig te worden. Ik stel mij die lieden gaarne voor, zooals zij daar neerzitten in hun kalme gemoedsrust, die zich hoe genaamd niet bekommert over hetgeen er daar buiten voorvalt, terwijl zij, overigens geheel los van alle wereldsche dingen, elkander met zekere picteit een brief van Gustave Doréaan zijn overhcmdenmaker betwisten, of voor de som van tien francs een regeltje of wat van Mlle Louise Abbema aan haar corsetjufvrouw machtig worden, of wel hun bewondering voor Daubigny met drie en twintig francs en hun eerbied voor Fragonard zelfs met honderd zestig francs niet te duur be taald achten. Nestor Roqueplan miste men nooit bij dat soort van verkoopingen. Hij was, gelijk bekend is, een hartstochtelijk verzamelaar van allerlei dingen en was, om maar iets te noemen, verzot op postze gels, dus juist het omgekeerde van den heer Wilson. Hij vroeg nooit, of datgene, wat hij kocht, nu eigenlijk wel veel waard was: als hij maar iedercn dag het een of ander kon koopen, dan was hij wonderwel in zijn schik. Op zekeren dag kwam hij juist van oen handschrit'ten-auctie znlke verkoopingen zullen net zoo lang gehouden worden als de monschsn het schrijven niet ver veelt. Zijn gelaat straalde van geluk: zoo, zoo!" zeide een zijner vrienden, heb je weer con nieuwe vondst gedaan V" O, mijn beste man, wat een prachtige verkooping! Er was een keur van mooie dingen.... onder anderen een brief van den heer Guizot aan zijn likdoornsnijdor, heelemaal eigenhandig geschreven, mijn waarde, met verwijtingen er in over oen slecht behandelde likdoorn hij bracht vijftien louis op !" Hebt gif ze gekocht?" vroeg de vriend.?Neen! maar ik ben voor twee francs eigenaar geworden van het antwoord van den likdoornsnyder." Een andermaal was onze goede Roqueplan aan h«t zoeken naar een volmaakt onvindbaren post zegel, ik meen, dat het er een was van Patagpnië. Iedereen vvan zijn kennis, dien hij tegen' kwam, vroeg hg min of meer gejaagd en angstig: Zou jy misschien ook iemand ir. Patagoniëkennen?" Wacht eens! . . ." kreeg hij op zekeren dag ten antwoord van den restaurateur, bij wien hy ge woonlijk zijn déjeCmer gebruikte, laat eens zien ... in Patagonië, in Patagoniëzegt gij? Wel, ik geloof dat een mijner vroegere knechts, Jean, gy kent hem wel, want hij bediende u alty'd, daar naar toe is gegaan om er een zaak op te zet ten .... Ik beloof u, dat ik er terstond naar zal informeeren!..." Den volgenden dag was Roqneplan al heel vroeg in het café. Wel. hoe is 't er mee?" vroeg hij. Ik vraag u wel excuus," sprak de restaurateur ietwat verlegen, ik was in de war... 't was niet Patagonië, waar Jean zich is gaan vestigen .... maar te Perpignan!..." waarop lioqueplan, die nooit zijn wijsgeerige kalmte verloor, alleen dit antwoordde: '?Perpignan? .... o, die postzegel heb ik reeds lang in mijne ver zameling!" Intusschen ten einde raad en toch vastbesloten om in het bezit te geraken van zijn postzegel van Patagonië, meende hij niet beter te kunnen doen dan aan den koning van dat land te schrijven. Ik ben er wel niet geheel zeker van, dat er een koning van dat land ia, zeide hij," maar in dat geval zal de conciërge den brief wel openmaken." In dien brief vroeg Eoqueplan een audiëntie aan: de een of ander zal mij toch wel eens antwoor den, meende hij, dan heb ik mijn postzegels en de list is gelukt..." Drie jaar daarna de nauwgezetheid is de beleefdheid der koningen ontving Roqueplan werkelijk op een zonderling papier, dat misschien reeds van een Pranzini's vel gemaakt was, een ant woord, dat totaal onverstaanbaar was. Het kwam van Patagonië, dat was aan het postmerk duidelijk te zien, maar de koning had niet de moeite ge nomen zijn brief te fraiikeeren en het port kostte onzen armen Roqueplan een tiental fran ken. Eén ding hoop ik waarlijk maar niet, dat men zal meencn, dat ik soms met dit te zeggen den spot zou drijven met die hoogst achtenswaardige autograten-koopcrs, over wie ik het in den be ginne had. Ik bewonder ze integendeel, zooals ik eenige maanden geleden midden in het incident Schnaehelé, toen inen zich. kon verbeelden reeds op marsch te zijn naar de grenzen, de onsterfe lijke leden van het Institut (afdeeling: opschriften eu fraaie letteren) bewonderde, die een buiten gewone zitting hielden, (ja wel, een buitenge wone !) om elkander eindelijk eens duidelijk in te lichten over zekere punten uit het private leven van Sésostris. welke tot nog toe hun zeer duister waren gebleven. Het is wel goed, dat er te Parijs eenige wijzen van dit kaliber zijn; wy zijn oeu groot hospitaal vol gekken, waarvan zij de bewakers zijn. Ik weot heel goed, wat gij mij daarop zult antwoorden : gij denkt, dat de hard nekkigheid, waarmede deze geleerden dien ongegukkigen Sosostris vervolgen, die hun nooit iets iiedaan heeft, wel wat weg heeft van krankzin nigheid; en dat de hartstocht voor postzegels of handschriften er ook een vorm van is. Maar ik vraag u: wat voor kwaad steekt daarin ? Wie hoeft er cenigen hinder van ? Voorwaar ik zeg u, zulke lieden zijn te benijden in dezo wereld ! Zij gaan, zonder zich te bemorsen, door het slijk en do vuilnis, waarin zij rondwaren, heen; alle geruchten, die ons de ooren doen tuiten en ons doof maken, bereiken zelfs hun met rose-watjes toegestoken ooren niet. En wanneer wij, na een aan onze afmattende en veelbewogen Parijscbe dagwakon, terwijl do boulevard vol heftigen harts tocht het voor of tegen hoeft bepleit in zake Li mouzin, in zake de conversie, of Wilson, of Grévy, in zake alles en niots, dos avonds doodmoe en akelig zenuwachtig zijn, dan stel ik mij voor, hoe te midden van het lachend en vreedzaam inte rieur van een nette eetzaal, bij het vriendelijk schijnsel dor lamp, aan hot gezoüig hoekje van den haard, zoovele oudjes aan hun. verschillende wederhelften de emoties verhalen, welke zij in het hotel Drouot doorleefden, het kostbare hand schrift, dat zij bijna hadden gekocht, of wel hun teleurstelling, hun ergernis van bravo menschen, toon zij bij de zitting van het Instituut uit allerlei kleine bijzonderheden van zijn intieme leven, den indruk moesten opdoen, dat die groote Sesostris bepaald niet anders is geweest dan een kleine grappenmaker!. . .. A. B. Kunst en Letteren. HET TOONEEL, TE AMSTERDAM. Stadsschouwburg: De ideën fan Mevr. Aubray. De Viool van Creniona. Salon des Variétés: J)e Scheepsjongen. De Scheepsjongen", een fransch tooneelstukjen, waarin aandoenlijke tooneelen met vrolijke en lichtelijk luimige handig zijn samengevoegd, werd deze week onder zeer verdiende toejuiching in den schouwburg der Heeren Kreuknict, Mutters en Co. vertoond. Er worden eenige koopletten en een paar choortjens in gezongen; het stuk behoort tot het tijdperk van Scribe, Labicbe en Denncry, en is er niet te minder om. Ons publiek heeft zich nog niet geheel dood gelachen om do Duitsche possen ; het is nog niet genoeg overprikkeld door stukken met groote * hartstochten of fijn gesponnen intrigen, om ook niet eens gaarne zulk een kompozitie te kunnen zien, waarvan de onwaarschijnlijkheden niet bui ten de grenzen treden van rede en goede smaak, on waarin de echt fransche deugden van edel moedigheid, eergevoel en liefde van een zoon voor zijn moeder,' in beeld worden gebracht. Julien, do scheepsjongen, is, met zijne moeder, door Moj. Jenny Laroclte en de hare ongeveer van de hongerdood gered. De moeders zijn dood. Het stuk speelt op het eiland Guadeloupe, Een schatrijke planter, met name Vincent, wil Jenny dwingen met hem te trouwen. Zij heeft esn

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl