Historisch Archief 1877-1940
D
WEEKBtAB #QOB FEBERLAJTD;
p, ..onze politieke toestand.
m.
f f.j)e"ïiberale. partij is sedert 1848 hoe langer
; Jfee meer een partij geworden, die in liet
be^t'ÏSHg van bepaalde standen regeerde. AVii
s;-kunnen, zonder ons aan groote onjuistheid
fÉteatüdig te maken, die standen de fatsoen
lijke noemen.
$*,}' "Dit blijkt uit niets duidelijker dan uit de
1 houding der liberalen in de kerkelijke
is bij de invoering van algemeen
stemin de Ned. Herv. kerk waren vele
J modernen, warme liberalen in den regel,
? "Haamlede slechts .matig ingenomen. Anderen
i /"tejam'wel, wier rechtsgevoel sterker was, en
T^alk was de meerderheid, hebben tot die
in? i«Roering medegewerkt. Maar ook de
ingenp"" heid van dezen met het beginsel, dat zij
hadden voorgestaan, verminderde
spoeDéoligarchische kerkeraden verloren
macht. Zij werden voortaan benoemd
democratische kiescolleges en in een
ite hunner functiën door deze
vervan, ? Bij de kerkelijke verkiezingen bleek
, ?weldra, dat het volk niet zoo onmondig
VW»8, als men gedacht had. Op tal van
verloren de modernen eerst hunne
eid in het kiescollege, daarna die
*m den kerkeraad, op vele plaatsen werden
.Weldra bij voorkomende vacaturen niet dan
y«itirodoxe predikanten beroepen. In de hoogere
^b^Ctovén echter behielden de modernen nog
*."»»£ grooten invloed. "En toen zij dien
ver«Jjpoen, ging hij niet over op de
confessioneemaar op de evangelischen. Dit is een
van het groot aantal stemmen, dat de
lees bij de benoeming dier besturen
uitTengevolge van dit alles is
tegeiiig niets gewoner dan een. moderne te
i declanieeren over den verderf el ij ken
.Jgvloed van het algemeen stemrecht in de
, jfed. Herv. Kerk. De, feiten, waarop hij
' rich hierbij Beroept zijn natuurlijk deze, dat
?H^HQn partij en zijn stand door_de invoering
"PVan algemeen stemrecht aan invloed in de
'"kerk verloren heeft. Een fatsoenlijk mensch
kan tegenwoordig niet meer in den
kerke, raad zitten; Jan Rap speelt in de kerk den
baas; in dien principieelen vorm hoort men
,$jt argument meestal uit den mond van
jnodenie of evangelische leeken.
^en ander gevolg van de invoering van
v
f
|C'
algemeen stemrecht in de kerk is geweest de
opkomst eener demoeratisch-Calyinistische
party. Op het punt der geloofsbelijdenis n
lüet de confessioneelen, onderscheidt zij zich
Tan dezen door haar verzet tegen de Synodale
hiërarchie, d. i. tegen de overmacht der
dpBiinees. Men zou haar daarom de
anti-clerieaiépartij in de kerk kunnen noemen.Dit
karak,a_ - jjg(; zjj jn nOg hoogere mate door haar
n voor de autonomie der gemeenten.
_ !aar aanhangers heeft zij hoofdzakelijk
onf&et de kleine burgerij en onder den
arbeidersBtand. Dit is geheel in overeenstemming
met het democratische van haar richting en
tegelijk een waarborg voor het duurzame
daarvan. Zij is het ook voornamelijk geweest,
diém de lagere kerkelijke besturen personen
'gebracht heeft, waarvoor fatsoenlijke menschen
oen neus optrekken.
' Deze partij is door haar streven om de
belydenis te handhaven en de gemeenten au
tonoom te maken in conflict gekomen met de
besturen der kerk en in den daardoor
ontferanden strijd in materieel opzicht
overwon&en. In hoeverre haar nederlaag volkomen is,
'<$»! eerst blijken, wanneer de rechterlijke macht
Uitspraak heeft geda'an in de verschillende
sen, die tengevolge van dezen strijd aan
beslissing zijn onderworpen. De strijd
ik bedoel het doleeren, gaat intusschen
gang.
Door weinig dingen zijn in den laatsten
ttgd de hartstochten zoo krachtig in beweging
>, '"jgebracht als door het doleeren. En dat niet
y-r alleen bij ijverige leden der kerk, maar ook
bij personen, die het aan alle werkelijke
bede twee voornaamste boeren uit den omtrek.
Deze bedankten en dronken ze in n teug
ledig. Daarna vulde hij een derde en bood
het den predikant aan. Bedaard schud de deze
het hoofd, -strekte de rechterhand afwerend
nit en sprak op afgemeten toon deze gedenk
waardige woorden: »Nay, tag!"
Het was alsof een bliksemstraal plotseling
midden door de vergadering was
heengeslagen, Verbazing, schrik, verstoordheid, teekende
zich op aller gelaat. Eenigen waren opge
sprongen. In het eerste oqgenblik was de
gastheer, als door een vuistslag getroffen,
teruggedeinsd. Nu werd hij afwisselend rood
en bleek en trilde over het geheel e lichaam
van ingehouden woede. Met pijnlijke
zelfbeheerschmg siste hij tusschen de opeengeklemde
tanden:
»Wat -moet dat? Wat heb ik waarom
doet u waarom doe jij me die schande
aan? Ben ik een schurftige hond? Den
. welkomstdrank terug te wijzen uit mijn
handen! Zijn ze soms onrein? Wat is er
. pneerbaars of smadelijks in mijn huis, dat u
mr) die schande aandoet? Spreek,heer, spreek!"
Met deze woorden greep hij den predikant
bij den arm en schudde nem heftig heen en
weer. Bedaard maakte deze zich los, zag hem
onbevreesd in de oogen en antwoordde kalm:
»Ik drink nooit brandewijn."
Ongeloovige verachting grijnsde hem van
vele zijden tegen; bij anderen wekten zijn
woorden grenzelooze verbazing en volslagen
ongeloof.
«Praatjes!" knerste de gastheer
»waarom niet?"
De predikant stond op en sprak met blik
semende oogen en donderende stem:
»Omdat het zonde en schande is en een
langstelling voor kerkelijke* zaken ontbreekt.
"Waaraan moet dit worden tóegeschreven ?
Aan den theologischen aard der Nederlan
ders? Ik geloof het niet, want over een wij
ziging in de belijdenis der Ned. Herv. Kerk
zou geen onkerkelijk en zeer zeker geen
anti-christelijk man zich warm maken.
De oorzaak daarvan ligt volgens mijne
meening dieper en is deze, dat de strijd, waar
van wij getuigen zijn, vél minder gestreden
wordt tusschen verschillende kerkelijke par
tijen, dan tusschen verschillende maatschap
pelijke standen. Vandaar het partijdig optre
den der liberale overheid; vandaar ook de
sympathie der liberalen individueel voor de
clericalen in de kerk en hun afkeer van de
doleereaden; vandaar eindelijk het opmerke
lijk verschijnsel, dat de progressisten, die in
den _regel buiten den godsdienst staan, sym
pathie gevoelen voor die partij in de kerk,
welke het strengst aan hare geloofsbelijdenis
vasthoudt. Daarom ook werden bij de laatste
kerkelijke verkiezingen te Amsterdam tal van
personen met goed gevolg tot stemmen opge
zweept, wier verschijning bij de stembus men
niet anders dan onzedelijk kan noemen.
De kwestie is evenwel niet geheel van
kerkelijken en maatschappelijken aard. Zij heeft
ook een staatkundigen kant. Door art. 168
der grondwet werden aan de verschillende
godsdienstige gezindheden en derzelver leeraars
de inkomsten verzekerd, die zij in 1818 uit
de staatskas trokken, Daarom moet iedere
staatkundige partij een antwoord geven op
de volgende vraag: kan de staat het lijdelijk
aanzien, dat de clericalen in de Ned. Herv.
Kerk eerst de doleerenden de kerk uitzetten
en hen van hun aandeel in de inkomsten
dier kerk berooveu, daarna met de modernen
hetzelfde doen om eindelijk onderling oneenig
te worden en elkaar uit te drijven en te
berooven? Kan de staat dulden, dat de gelden
bestemd om in de godsdienstige behoeften
van allen te voorzien, aan die bestemming
worden onttrokken om slechts ten bate van
enkelen gebruikt te worden? Met andere
woorden: welke is uwe houding ten opzichte
van art. 168 der grondwet en de toepassing
daarvan in de tegenwoordige omstandigheden ?
Het antwoord op deze vraag is des te ge
wichtiger, omdat het hoofd der doleerenden
tevens leider is der anti-revolutionairen en
men kan veronderstellen, dat de geheele lin
kerzijde dier partij in dit vraagstuk aan zijne
zijde zal staan.
Geen geschikter gelegenheid om het op te
lossen, dan de grondwetsherziening van. 1887
en geen partij beter daartoe in staat dan de
liberale. Scheiding van kerk en staat is al
tijd een artikel van haar program geweest.
Wat was dus eenvoudiger dan schrapping
van art. 168 met toekenning eener billijke
schadeloosstelling aan de betrokken kerkge
nootschappen, verbonden met het gebiedende
voorschrift tot invoering eener organieke wet,
waarin voorschriften worden gegeven voor
het beheer der kerkelijke goederen, en rege
len gesteld voor een billijke yerdeeling daar
van bij een mogelijke splitsing der kerkge
nootschappen? Ook de anti-revolutionairen
waren voorstanders van een dergelijken maat
regel en men behoefde het dus slechts in
onderdeelen met deze partij eens te worden om
zeker te zijn van de vereischte twee derden
der stemmen. De liberale partij heeft echter
niets van dien aard gedaan. Uit vrees voor
en afkeer van hare vijanden, de doleerenden,
d. i. van de democratie, heeft zij de kwestie
van de baan geschov* en den ongezonden
toestand, waarin wij ons bevinden, voor
onbepaalden tijd bestendigd.
Geheel anders is de houding der
antirevolutionairen. Bij de grondwetsherziening
wilden zij afschaffing van art. 168, en ook
daarna verliezen zij deze belangrijke zaak
niet uit het oog. Wij blijven eischen, aldus
schrijft De Standaard in haar nummer van
28 Nov., dat de verplichting der overheid
voortvloeiende uit art. 168, hoe eer hoe beter
worde opgeheven en sturen daaroni af op
een nieuwe grondwetsherziening in 1892.
Inmiddels echter worde er een organieke
onvergefelijk kwaad. Niet alleen zal nooit
een droppel van den helschen drank over
mijn lippen komen, maar ik zal het ook nim
mer lijdzaam aanzien. Ik wil niet zitten
naast een ellendeling, die den duivel der
drankzucht huldigt. Als Christen heb ik
wel medelijden met hem, maar ik veracht hem
pok diep en zal hem mijden als een walgelijk
insekt. Huldigt ongestoord uw beestachtige
ondeugden. Ik echter versmaad uw gezel
schap en schud het stof van mijn voetzolen.
Ik mag niet huichelen en vergoelijken. Ik
ben een eerlijk soldaat onder het vaandel van
Jezus Christus en wil geen brood breken met
misdadigers en heidenen. Dit is mijn eerste
waarschuwing. Maar dat verkondig ik ulieden,
dat ik niet af zal laten, mijn stem tegen
uwe dierlijke lusten te verheffen. Gij vreest
de hel en den duivel. Maar ik zie hem 'hier
troonen, in levenden lijve en niet te ver
bannen, al bezweer ik hem ook in Chris
tus' naam. Uit de glazen stijgt hij om
hoog en zet zich grijnzend in uw midden.
U zelf schept gij een hel in haren geheelen
omvang, want vurig als de hel is deze
drank, die uw lichamen zal verteren als
helle vuur en uwe zielen er bij. Ik weet wel
dat ik niets zal uitrichten. Bekeeren kan ik
u niet, want .bij u geldt ruw geweld alleen
en dat heb ik niet. Maar een tong bezit ik
en woorden die mijn God daarop legt. En
die zal ik gebruiken, ijverig, onveranderlijk,
meedoogenlops, totdat gij ze mij uitrukt. Ja,
gij moogt mij kruisigen, maar hooren zult gij
hooren zult gij naar mijne stem, die niet
eer zal verstommen, voordat in plaats daar
van fle steenen ten Hemel schreien en zij
zelf gebroken is! Amen!"
(Wordt vervolgd.)
wet uitgevaardigd, die de verplichting der
overheid in deze formuleere.
Wat hier naast en misschien hier tegen^
over volgens mijne meening het program der
progressistische partij moet zijn, wil ik zoo
kort mogelijk mededeelen.
Op den voorgrond staat scheiding van kerk
en staat d. i. opheffing van art. 168 en dus
nieuwe grondwetsherziening in 1892. Gaat
men alleen te rade met de billijkheid, dan is
de wijze, waarop dit moet geschieden, gemak
kelijk te bepalen. De tegenwoordige kerke
lijke goederen en die, pp wier toeëigening de
tegenwoordige uitkeeringen van den staat
aan de kerkgenootschappen berusten, zijn
vroeger in het bezit der kerk gekomen om
te voorzien in de godsdienstige behoeften
van allen. Door de gewijzigde omstandig
heden echter voorzien zij thans slechts in de
godsdienstige behoeften van enkelen d. i. niet
van allen. Dit is een onbillijkheid tegenover
hen, in wier godsdienstige behoeften niet
voorzien wordt en tegenover hen, die geen
godsdienstige behoeften hebben, een onbil
lijkheid, analoog aan die, welke de staat
tegenwoordig in zake onderwijs begaat. Deze
onbillijkheid kan slechts op n wijze weg
genomen worden nl. door verbeurd verkla
ring van alle kerkelijke goederen en door
intrekking zonder schadevergoeding van alle
toelagen van den staat aan de kerkgenoot
schappen. Gemiddeld zou dan door allen, die
godsdienstige behoeften hebben, voor de voor
ziening daarin iets meer moeten worden
bijgedragen, dan zij nu voor dat zelfde doel
aan belasting opbrengen.
Dit zou het program zijn eener radicale
partij, die alleen met de billijkheid te rade
ging. Ik geloof echter niet, dat er in den
eersten tijd in ons land een radicale partij
van eenige beteekenis zal zijn.
De progressisten ten minste zijn niet radi
caal en letten daarom ook op het doelmatige
en bereikbare. Daarom zullen zij zich tegen
het toekennen van schadeloosstelling aan de
kerkgenootschappen niet verzetten, maar zij
zullen met allen aandrang maatregelen
eischen, waardoor de onbillijkheden in de
verdeeling dier schadeloosstelling zoo klein
mogelijk worden en blijven. Uitgaande van
het beginsel, dat de staat zich tegenover alle
burgers op volkomen gelijke wijze moet ge
dragen en dat de tegenwoordige inkomsten
der kerkgenootschappen bestemd zijn om te
voorzien in de godsdienstige behoeften van
allen, kunnen zij het niet goedkeuren, dat
in een gemeente -vj^n 2500 zielen, waarvan
er 2300 doleeren en 100 verklaren in de Ned.
Herv. Kerk te willen blijven, de goederen en
inkomsten der gemeente aan deze 100 wor
den toegewezen, vooral niet, als het mocht
blijken, dat de 100 tot de gegoeden en de
2300 tot de armen behooren. En dit zal in
den regel blijken, terwijl feitelijk de verhou
ding in verscheidene der tegenwoordige
dolcerende gemeenten nog ongunstiger is.
Daarom moeten zij met de Standaard
eischen, dat er zoo spoedig mogelijk een
organieke wet worde ingevoerd, rustende op
de boven omschreven beginselen en bij de
toekomstige grondwetsherziening al hunne
krachten inspannen om de opheffing van
art. 168 te verkrijgen, benevens de invoering
eener wet, waardoor de verdeeling der toe
te kennen schadeloosstelling zoo billijk
mogelijk geregeld worde en te gelijk maat
regelen voor de toekomst worden genomen
om de onvermijdelijke onbillijkheden zoo
klein mogelijk te doen blijven.
Ook in deze zaak, evenmin als in het
onderwijsvraagstuk, zal het hun moeielijk
vallen, met de anti-revolutionairen tot over
eenstemming te komen.
CANDIDUS.
Uit Parijs.
Men zou ze waarlijk kunnen gaan benijden, die
gelukkige bravo lui, die terwijl men in het Paleis
van Justitie de bende Limouzin c.s. onder handen
nam en in het Palais-Bourbon hot druk had met
de samenstelling der enquête-commissie, zich ver
drongen in een der zalen van het groote
verkoophuis, dat den naam draagt van Hotel Drouot,
om het handschrift van den een of anderen
beroemden man door aankoop machtig te worden.
Ik stel mij die lieden gaarne voor, zooals zij daar
neerzitten in hun kalme gemoedsrust, die zich hoe
genaamd niet bekommert over hetgeen er daar
buiten voorvalt, terwijl zij, overigens geheel los
van alle wereldsche dingen, elkander met zekere
picteit een brief van Gustave Doréaan zijn
overhcmdenmaker betwisten, of voor de som van tien
francs een regeltje of wat van Mlle Louise Abbema
aan haar corsetjufvrouw machtig worden, of wel
hun bewondering voor Daubigny met drie en
twintig francs en hun eerbied voor Fragonard
zelfs met honderd zestig francs niet te duur be
taald achten.
Nestor Roqueplan miste men nooit bij dat soort
van verkoopingen. Hij was, gelijk bekend is, een
hartstochtelijk verzamelaar van allerlei dingen en
was, om maar iets te noemen, verzot op postze
gels, dus juist het omgekeerde van den heer
Wilson. Hij vroeg nooit, of datgene, wat hij kocht,
nu eigenlijk wel veel waard was: als hij maar
iedercn dag het een of ander kon koopen, dan
was hij wonderwel in zijn schik. Op zekeren dag
kwam hij juist van oen handschrit'ten-auctie
znlke verkoopingen zullen net zoo lang gehouden
worden als de monschsn het schrijven niet ver
veelt. Zijn gelaat straalde van geluk: zoo,
zoo!" zeide een zijner vrienden, heb je weer
con nieuwe vondst gedaan V" O, mijn beste
man, wat een prachtige verkooping! Er was een
keur van mooie dingen.... onder anderen een
brief van den heer Guizot aan zijn likdoornsnijdor,
heelemaal eigenhandig geschreven, mijn waarde,
met verwijtingen er in over oen slecht behandelde
likdoorn hij bracht vijftien louis op !" Hebt
gif ze gekocht?" vroeg de vriend.?Neen! maar
ik ben voor twee francs eigenaar geworden van
het antwoord van den likdoornsnyder."
Een andermaal was onze goede Roqueplan aan
h«t zoeken naar een volmaakt onvindbaren post
zegel, ik meen, dat het er een was van Patagpnië.
Iedereen vvan zijn kennis, dien hij tegen' kwam,
vroeg hg min of meer gejaagd en angstig: Zou
jy misschien ook iemand ir. Patagoniëkennen?"
Wacht eens! . . ." kreeg hij op zekeren dag ten
antwoord van den restaurateur, bij wien hy ge
woonlijk zijn déjeCmer gebruikte, laat eens zien ...
in Patagonië, in Patagoniëzegt gij? Wel, ik
geloof dat een mijner vroegere knechts, Jean, gy
kent hem wel, want hij bediende u alty'd, daar
naar toe is gegaan om er een zaak op te zet
ten .... Ik beloof u, dat ik er terstond naar zal
informeeren!..." Den volgenden dag was
Roqneplan al heel vroeg in het café. Wel. hoe is 't
er mee?" vroeg hij. Ik vraag u wel excuus,"
sprak de restaurateur ietwat verlegen, ik was
in de war... 't was niet Patagonië, waar Jean
zich is gaan vestigen .... maar te Perpignan!..."
waarop lioqueplan, die nooit zijn wijsgeerige kalmte
verloor, alleen dit antwoordde: '?Perpignan? ....
o, die postzegel heb ik reeds lang in mijne ver
zameling!"
Intusschen ten einde raad en toch vastbesloten
om in het bezit te geraken van zijn postzegel van
Patagonië, meende hij niet beter te kunnen doen
dan aan den koning van dat land te schrijven.
Ik ben er wel niet geheel zeker van, dat er een
koning van dat land ia, zeide hij," maar in dat
geval zal de conciërge den brief wel openmaken."
In dien brief vroeg Eoqueplan een audiëntie aan:
de een of ander zal mij toch wel eens antwoor
den, meende hij, dan heb ik mijn postzegels en
de list is gelukt..."
Drie jaar daarna de nauwgezetheid is de
beleefdheid der koningen ontving Roqueplan
werkelijk op een zonderling papier, dat misschien
reeds van een Pranzini's vel gemaakt was, een ant
woord, dat totaal onverstaanbaar was. Het kwam
van Patagonië, dat was aan het postmerk duidelijk
te zien, maar de koning had niet de moeite ge
nomen zijn brief te fraiikeeren en het port
kostte onzen armen Roqueplan een tiental fran
ken.
Eén ding hoop ik waarlijk maar niet, dat men
zal meencn, dat ik soms met dit te zeggen den
spot zou drijven met die hoogst achtenswaardige
autograten-koopcrs, over wie ik het in den be
ginne had. Ik bewonder ze integendeel, zooals ik
eenige maanden geleden midden in het incident
Schnaehelé, toen inen zich. kon verbeelden reeds
op marsch te zijn naar de grenzen, de onsterfe
lijke leden van het Institut (afdeeling: opschriften
eu fraaie letteren) bewonderde, die een buiten
gewone zitting hielden, (ja wel, een buitenge
wone !) om elkander eindelijk eens duidelijk in
te lichten over zekere punten uit het private
leven van Sésostris. welke tot nog toe hun zeer
duister waren gebleven. Het is wel goed, dat er
te Parijs eenige wijzen van dit kaliber zijn; wy
zijn oeu groot hospitaal vol gekken, waarvan zij
de bewakers zijn. Ik weot heel goed, wat gij mij
daarop zult antwoorden : gij denkt, dat de hard
nekkigheid, waarmede deze geleerden dien
ongegukkigen Sosostris vervolgen, die hun nooit iets
iiedaan heeft, wel wat weg heeft van krankzin
nigheid; en dat de hartstocht voor postzegels of
handschriften er ook een vorm van is. Maar ik
vraag u: wat voor kwaad steekt daarin ? Wie
hoeft er cenigen hinder van ? Voorwaar ik zeg
u, zulke lieden zijn te benijden in dezo wereld !
Zij gaan, zonder zich te bemorsen, door het
slijk en do vuilnis, waarin zij rondwaren, heen;
alle geruchten, die ons de ooren doen tuiten en
ons doof maken, bereiken zelfs hun met rose-watjes
toegestoken ooren niet. En wanneer wij, na een
aan onze afmattende en veelbewogen Parijscbe
dagwakon, terwijl do boulevard vol heftigen harts
tocht het voor of tegen hoeft bepleit in zake Li
mouzin, in zake de conversie, of Wilson, of Grévy,
in zake alles en niots, dos avonds doodmoe en
akelig zenuwachtig zijn, dan stel ik mij voor, hoe
te midden van het lachend en vreedzaam inte
rieur van een nette eetzaal, bij het vriendelijk
schijnsel dor lamp, aan hot gezoüig hoekje van
den haard, zoovele oudjes aan hun. verschillende
wederhelften de emoties verhalen, welke zij in
het hotel Drouot doorleefden, het kostbare hand
schrift, dat zij bijna hadden gekocht, of wel hun
teleurstelling, hun ergernis van bravo menschen,
toon zij bij de zitting van het Instituut uit allerlei
kleine bijzonderheden van zijn intieme leven, den
indruk moesten opdoen, dat die groote Sesostris
bepaald niet anders is geweest dan een kleine
grappenmaker!. . ..
A. B.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL, TE AMSTERDAM.
Stadsschouwburg: De ideën fan Mevr. Aubray.
De Viool van Creniona.
Salon des Variétés: J)e Scheepsjongen.
De Scheepsjongen", een fransch tooneelstukjen,
waarin aandoenlijke tooneelen met vrolijke en
lichtelijk luimige handig zijn samengevoegd, werd
deze week onder zeer verdiende toejuiching in
den schouwburg der Heeren Kreuknict, Mutters
en Co. vertoond. Er worden eenige koopletten en
een paar choortjens in gezongen; het stuk behoort
tot het tijdperk van Scribe, Labicbe en Denncry,
en is er niet te minder om.
Ons publiek heeft zich nog niet geheel dood
gelachen om do Duitsche possen ; het is nog niet
genoeg overprikkeld door stukken met groote *
hartstochten of fijn gesponnen intrigen, om ook
niet eens gaarne zulk een kompozitie te kunnen
zien, waarvan de onwaarschijnlijkheden niet bui
ten de grenzen treden van rede en goede smaak,
on waarin de echt fransche deugden van edel
moedigheid, eergevoel en liefde van een zoon voor
zijn moeder,' in beeld worden gebracht.
Julien, do scheepsjongen, is, met zijne moeder,
door Moj. Jenny Laroclte en de hare ongeveer
van de hongerdood gered. De moeders zijn dood.
Het stuk speelt op het eiland Guadeloupe, Een
schatrijke planter, met name Vincent, wil Jenny
dwingen met hem te trouwen. Zij heeft esn