Historisch Archief 1877-1940
No. 545
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
3
' onverwianeligken afkeer van dat huwelijk en be
mint jETewri, een Zeeofficier.
Vincent is een van de drie schuldeischers in
den zwaar belasten boedel van de overledene
Mevr. Laroche. Alle vaste en roerende goederen
worden verkocht.
Verder echter is het meisjen niet vervolgbaar;
want ze is minderjarig. Hiervan moet het bewijs
worden geleverd. Niet afgeschrikt door een
vreesIjjken orkaan gaat de scheepsjongen met een boot
over zee de doopakte halen. Maar uit deze blykt,
dat de moeder' van Jenny eene slavin was en
zoo maakt ook zy een deel uit van het aktief
in den boedel. De brave planter Bertaud zet
alles op wat hy heeft, om haar vrij te koopen;
maar Vincent wordt haar eigenaar. De moedige
scheepsjongen zweert, dat hij Vincent dooden zal,
indien hij zijn weldoenster niet vrij laat en heeft
hem onder het schot van zijn geweer. Buitendien
heeft een oude zeebonk Morand, de oom van
Julien, in Vincent een veroordeelden zeeroover
herkend, en nu gaat deze met Julien den koop
aan, om niet door oom en neef aan het gerecht
te worden overgeleverd en van zijn kant de vrij
stelling van Jenny te teekenen.
Het stuk wemelt van aardige zetten,
gedeeltel\jk ook aan het zeemansleven ontleend. Het
heeft de deugden en de gebreken .van de tijd,
waarin het geschreven werd: maar die het ge
schreven heeft is een fatsoenlijk man, en boven
dien, een begaafd en geroetineerd dramatist.
Mejufvrouw Juliette Eoos heeft als Scheepsjongen
zich-zelve overtroffen: zy speelt de rol met een
losheid, een natuurtrouw, een veerkracht en
schilderachtigheid, die altijd beschaafd blijven.
't Bljjft kunst. Haar gelaatskleur, kostuum en
wat verder den moedigen, geestigen jongen
charakterïzeeren kon, is bij de rolvervulling met
zorg aangebracht. Wy hebben niet vele aktrices,
die zóó den Scheepsjongen en den Gamin de Paris
(die wjj ook van haar zagen) weten te spelen.
Eene francaise zal het haar niet verbeteren.
Jammer is het, dat Jufv. Roos, minder
bereidvaardig dan Jufv. Aug. Poolman, zich onttrokken
heeft aan de gelegenheid om op den Vondelfeest
avond van 11 Nov. eene voordracht te houden
buiten haar gewoon emplooi. Niet alle
tooneelspeelsters kunnen op rijper leeftijd, zoo als Mlle.
Mars en Mlle Déjazèt als jonge spring-in-'t-velden
optreden, 't Ia goed daar bij voorbaat op te rekenen.
Zeer goed was de oude, zeerob Morand,
de Heer Harms. De Heeren Blaaser (Vincent),
Holtrop (Bertaud), Van Ollefen (Ballandier) dans
meester en retraite, en Mej. Aug. Poolman (Jenny
Laroche} droegen tot het goede geheel hethunnebij.
't Is jammer, dat bij zulke goede uitvoeringen,
de tooneelschermen niet een weinig meer verzorgd
zijn. De bruine kamer begint er werkelijk een
weinig al te vervallen uit te zien, en dat de
achterste fries steeds een breede schaduw op het
schutdoek werpt, verraadt een gebrek aan zorg, dat
ongunstig afstak bij de anders vrij voldoende ver
tooning van de vallende nacht en het onweer.
*
* *
Wij hebben, bij de Oktobervoorstellingen, de
?uitvoering door het Nederlandsen Tooneel" van
Les idees de Madame Aubray", de fraaye kome
die van Dumas nis, reeds bespraken. Wij waren
van meening, dat het stuk niet verliest, nu Mevr.
de Vries de hoofdrol speelt. Hoe groote verplich
tingen tooneel en tooneelschool ook aan wijlen
Mevrouw Kleine hebben, zij was geene onvervang
bare aktrice. Daarbij was haar uitspraak niet
geheel normaal, en haar gang, vooral in het laatst
van haar leven, weinig vast. Ook in Francoise's
opstel" werd de mère-nolle-rol zeer goed gespeeld
(door Mej. Chr. Poolman).
Deze week werd ons Le luthier de Crémone",
in de zeer verdienstelijke vertaling van Mr. J. N.
van Hall, nog te genieten gegeven: in den volsten
zin: want het aandoenlijk dramaatjen werd ge
speeld door den Heer Louis Bouwmeester, den
Heer Clous, Mev. Frenkel, en den Heer Spoor.
Vooral wanneer men dit edele stukjen eenige
keeren door liefhebbers heeft zien spelen, waar
deert men eene uitvoering als deze. Filipo
(Bouwmeester) vooral heeft heogst gelukkige
ingevingen gehad. Warme natuur zat voor bij het
ruilen der violen; geniaal was de greep, om, toon
Sandro met de beide vioolkisten heenging, hem
nog even na te loopen en de zwarte kist, waar
zijn prijs gegeven kunstwerk in lag, nog even met
zijn zakdoek af te vegen.
Mevrouw Frenkel speelde voor Giannina zoo
als men 't van deze rijk begaafde aktrice ver
wachten mocht. Jammer, dat haar kostuum, toch
waarschijnlijk naar de Parijsche voorstelling geko
pieerd, er wat heel frisch uitzag.
Dat hebben onder anderen ook de Fransclie
tooneelspelers op het gros der Duitsche vooruit,
dat zij, bijv. in een kostuum HenrilIIofLouisXV
optredende, niet schijnen het zoo even. van den
costumier ontvangen te hebben. Ik beken echter,
dat de witte glacéhandschoenen van do Baouls,
in de Huguenots", óók tot die soort van fouten
behooren.
De Heer Bouwmeester sprak erg zacht en wat
al te langzaam. De Heer Clous had zich een
weinig meer beau yargon moeten maken. In don
Heer Spoor was wel een lichte herinnering van
Tliomas-vadr en hij heet toch Taddeo Ferrari on
vormt goede leerlingen. De Heeren hebben ons
het genoegen gedaan in 1750 zonder knevels op
te treden.
Den koncertmeester, die den tederen vioolsolo
gespeeld heeft, ons kompliment.
30 Nov. 87. ' ALB. TH.
DB VERTOONING VAN VONDEL'S JEFTHA
TE KEULEN.
17 November.
(Slot.)
De indruk, dien do voorstelling van Jeftha
als geheel maakte, kan niet juister worden weer
gegeven dan door den kritikus van de K
lnische _ Volkszeituncj (19 Nov. '87). »Die Sprache
njjthigt uns Bewuuderaug ab; man kann sich
berzeugen, dass man im Voraus nicht zu viel gesagt liat v on
dem Glanz dersolben, der Pracht der Bilder uud
der Schönheit der Diction. Die Zöllner'sche
Musik schmiegt sich thatsachlich der Dichtuug
ungemeiu entgegenkommend, uud den Ton
derselben gliicklich treffend, au. Die Darstellung
selbst trug einen durchaus festlichen und
weitjevollen Charakter und wird den vieleu. Gasten,
welche Holland zu der Vorstellung entsatidt,
unzweifelhaft Achtung vor deutsclier Scliauspiel
kunst abgerungen haben. Unwillkürlieh wurde
man an die Stil- und Stimmungsvolle Vor
stellung des Esther-Pagments" durch die
Meiniuger erinnort. Es diirfte nicht leiclit ein
Kiinstler zu flnden sein, die es gleieh Hermarin Heine
verstande, den Jeftha mit soldier Wirkuug dal-zu
steilen. Auch Frl. Schwarzeuberg besitzt gauz, das
Zeug dazu, die Gattin Jeftha's, Philopale, zur
Geltung zu bringen. Die zarte Iphis, dieses
unschuldige Opfer des vaterliehen Gelobnisses, wurde
von Frl. Reichenbach mit dem Zauber echter
Jungfrüulichkcit dargestellt. Die wohlgegliederte
Rede wurde durch die elfenhafte Aumuth der
Bewegungen ungsmein gehoben, so dass Ohr und
Auge die gleiche Befriedigung funden. Hr. Milau,
dem die dankbare Rolle des alten Dienere Elieser
zugefalleu war, spricht mit jeder neuen Rolle freier
und natürlicher, und erweist sich immer inehr als
eine Stütze des höhern Drama. Auch Hr.
Hellmuth Bram zeigte in der lediglich rhetorischen
Rolle des Priesters, dass er die Sehule seines
Vaters, des Berliner Hofsehauspielcrs, der ein
Meisterredner ist, mit Nutzen genossen hat.
Die stummen Darsteller verrietheu vornehmlieli
zu Anfang lebliafte Tlieilaame an den Begeben
heiten, die vor ihre Augen sich abspielten. Am
Schluss der Darstellung erhob sich lang
anhaltender Beifall; die Hauptdarsteller u ud der Regisseur,
Hr. Lewinger mussten wiederholt erscheiuen, und
erhielten reiche Blumenspenden und viele Krauze."
Aau deze waardeering zouden nog veel woorden
van zoeten lof toe te voegen zijn o. a. aan de
aanvoerders der reien, de dames Saudow en Möbus.
De regisseur, Lewiuger verdient, echter afzonderlijk
herdacht. Aan hem is het welslagen der uitne
mende vertooning te danken. Toen de
instudcering van Jeftha dreigde niet te vlotten, de artisten
niet in de stemming konden geraken, liet
Voncleliaansche vers niet kouden beheerschen, kwam hij op de
gedachte, vooraf als oefening eenGriekscli treurspel,
Oedipus, in studie te doen nemen. En terwijl de
uitvoering hiervan een succes was eu Jeffka weder
in studie kwam, bleek dat alle zwarigheden over
wonnen waren, en het Voudeliaansclie treurspel
geen gevaar meer dreigde. Dit voorval teekent
den kunstzimiigen en literair ontwikkelden regiseur.
De repetitiëu zijn met, grooteu ernst en ijver
gehouden. Allen waren onder den indruk dat
zij een moeielijke maar groótsche taak hadden
te vervullen. De uitslag lieeft alles bekroond. De
idee van het treurspel, de maagdelijke reinheid 011
onschuld was in de vertoouing en mouteering terug
te vinden. De monteeriiig was met de uiterste
smaak geschied. Het decor was in de stemming
van het geheel en leidde niet af. Steeds viel alle
aandacht op de spelende personen; het ligureerend
personeel, hoe schoon en uitnemend op zich zelf
ook, bleef steeds een ondergeschikte plaats inne
men en vermoeide niet door gebrul of molenwie
kerij. De groepeeringen en bewegingen der massa's
waren met smaak en soberheid aangebracht. De
kleuren der costuraes waren zoo gekozen dat het ge
heel om Iphis een teederheicl vormde eu dat om
Jeftha van mannelijke kracht getuigde. De kleuren
smolten in elkaar, zij schreeuwden niet. De
lichtere kleur nam den voorgrond, do donkere
deu achtergrond in. Bizondcr schoon waren de
kostumen van Jeftha eu Philopale, welke beiden
imposante figuren vormden. De lichteffekten.
werden overal met zeker- en juistheid aange
bracht. Schilderachtig werd aan het slot daar
mede gewerkt. Eerst bij het bewaken der assche
van Iphis ondergaande zon, daarna halve
duisternis en eindelijk kwijnend maanlicht, dat
beefde over de witte gewaden der reien. Een aan
grijpende' handeling, de jammerklachten der moeder
over den dood harer dochter, met groote tragische
.kracht door Mevrouw Schwarzeiiberg gespeeld,
werd door deze overschoone stemming nog
aangrijpender.
De eigenlijke mise-cn-seène was logisch door
dacht, vol eenheid, en goed verzorgd. De waar
deering voor den jeugdigen en kuudigcn regisseur,
den heer Lewinger, bleek dan ook bizonder groot
eu algemeen. Op het vorstelijke feest door
Dr. Fastcnrath allen Hollanders en velen auto
riteiten aangeboden en waarop hij genood was, be
hoorde de toast op hem uitgebracht, tot een
deivele en meest welgeslaagde. Zoowel de
Oberrcgicruugsvath der Rijn-provincie als de
Ober-biirgcrmeister dankten hem persoonlijk.
De heugelijke viering van Vondel's geboortedag
in de stad zijner geboorte, de stad die hij zoo
dikwijls eu zoo herhaaldelijk gedacht en herdacht,
waar hij op hoogen leeftijd nog eens heen
toog en in zijn geboortehuis verwijlde syn ver
maak nemende met op de bedstee te klimmen,
daar hij ter weerelt quam," die heugelijke viering
is in allo opzichten te danken aan de liefde voor
de Nederlaudsche letteren en den doorzettenden
geest van mevrouw Liua Selmeidcr. De
vcrtooniiig van een zijner treurspelen vormde het mid
delpunt harer weiischen. Hoewel Jeftha reeds
door Grimmclt in het Duitsch vertaald was, ver
taalde zij het opnieuw en bewerkte liet tevens
met den heer Lewinger vaak niet zouder groot
verschil van gevoelen voor het tooneel. Vaii
de vijf bedrijven heeft zij drie gemaakt. Het Ie
eu 2c vormen het eerste, het derde is weggevallen,
het vierde is gebleven, doch hot slot van de derde
akte is er aan toegevoegd, het vijfde bekort.
De ontmoeting' van Jeftha eu Iphis is dramati
scher geworden, door Iphis onkundig te laten van
de gelofte haars vaders. Bovendien is er nog zeer
veel bekort, zoodat de 1978 regels van het oor
spronkelijke, in de Duitsche bewerking tot 800
zijn teruggebracht. Wilde men knorren in de biezen"
zoeken, dan is op deze samenstelling, zooals op ieder
mensehelijk werk, wel iets te zeggen. Toch is de
bewerking van Mevr. Lina Selmeidcr meesterlijk
en uiterst geschikt voor het tooneel. De uitslag
liceft liet schitterend bewezen. En hoc geleerd va:i
velen ook de opmerkingen zijii, zij blijken schoolsch.
Het oordcel van het publiek is 111 zake het tooneel
de hoogste en juiste rechter en het publiek heeft
onbetwist Mevr. Lina Schneidcrs arbeid erkend cu
toegejuicht.
Dit neemt niet weg, dat een studie over Jeftha
als die van L. Simons, een hooge waardeering
verdient. Zij riekt naar olie van arbeid en steekt
het meest degelijke, college over exegese uaar de
kroon.
De Duitsche vertaling van Vondei's Jeftha is
ook in druk verschenen, dus ieder kan oordeeleu.
Een zeer belangrijke historische inleiding gaat er
aan vooraf en de uiteenzetting van het principe
dat bij de tooneelbewerking gevolgd is. Er wordt
daarin ook gesproken over de vele schilderijen, die
Jeftha en Iphis tot onderwerp hebben. Het zij
vergund er iiog op een te wijzen, dat in de con
sistorie van de Apostelkerk te Keulen aanwezig
is. Het is van een onbekeuden Vlaamscheu meester
uit de Zeventiende eeuw, te oordeelen naar het
kostuum, en bettende op de kop eu armen van
Jeftha van een schilder, die zeer vertrouwd was
met de manier van Rubens. Eigenaardig is het, dat
Iphis en de reien in Grieksch costuum zijn, Jeftha
eu de zijnen in Romeinsch en een trommelslager
in den hoek der schilderij, zooals bij llenibi-uudts
nachtwacht in 17de ceuwsch Vlaamsch costuum
gestoken zijn. Ook heeft een der vrouwenfiguren
op den achtergrond een hoed. op a la Rubeus.
Welk een uitstekenden indruk de vertoouing
van Jeftha te Keulen gemaakt heeft, blijkt uit het
besluit om een buste van Vondel in den foyer van
den schouwburg te plaatsen. Toouecldirecties zijn
niet spoedig zoo dichterlijk.
Mevrouw Schneider heeft voor haar rusteloos
streven de hooge voldoening, dat z^ het kind aan
zijn moeder heeft terug gegeven. Vondel was te
Keulen onbekend en vergeten; voortaan is hij
in zijn geboortestad geen vreemde moer.
J. H. RÖSSING.
LA SOÜRIS.
De nieuwe comédie van Pailleron.
(Slot.)
Clotilde spreekt, ondanks hare opkomende
liefde, telkens over de lieve Martha tegenover
Max; zij wijst hom op haar blank en ernstig
voorhoofd, haar frischheid en bescheidene bekoor
lijkheid. Max evenwel heeit aan die Backfisch"
hot land gekregen. Hij is altoos mot het school
kind opgescheept; zij wordt altoos als dorde bij
de gesprekken geroepen; als- Clotilde niet mot
hem kan paardrijden, moet hij Martho's chaperon
wezen. Hij behandelt baar nu met uitgesproken
minachting, noemt zich zelf kindcrmeid, en steekt
den gek met de muis". Zij hoort bot aan, mot
gebogen hoofd en is diep rampzalig.
Blijkbaar", zegt Sarccy, heeft zij nu voor don
mooien Max, die vroeger wel eens niet Clotildo
aan do kloosterschool geweest is, een meisjes
hartstocht opgevat, eu daar zij oen ernstig meisje
is, is dit een innige liefde geworden. Nu moot
Max, dio van de liefde, als hopeloos, heeft afge
zien, bemerken, dat hij door liet schoolkind bemind
wordt, en zelfde muis" gaan liefhebben. En,
wat do moeielijkheid verhoogt, is, dat Clotilde
ook Max lief heeft en dat huwelijk ons veel beter
bevallen zou, en, wat de zaak nog erger maakt,
<le Oiotilde der Comédie Franchise, Mlle Bartet,
do legance en bekoorlijkheid en distinctie zelve
is, zoo vol gevoel en goedheid en verstand, zoo
beminnelijk en bewonderenswaardig, dat ieder haar
het eerst zou willen trouwen."
Nu moet Max eerst weer hoop op zich zelf en,
zijn eigen aantrekkelijkheid krijgen; en ook de
toeschouwer moet dat gevoelen gaan doelen.
Daartoe voert Pailleron twee dames aan, twee
Parisiennes, die om 't hardst Max gaan aanbidden,
en waaraan niets te bedorven valt, zoodat de
schrijver ze gerust kan opofferen. Do twco
Parisionnes, mevrouw Ilermine de Saganccy en mejuffrouw
Pepa Raimbault, zijn een paar dagen bij mevrouw
de Moisand logies komen vragen; zij hebben
Clotilde vroeger gekend en denken"" dat er op het
kasteeltje nog uitbundig geleefd wordt. Mevrouw
do Sagancey is van haar man gescheiden, zij is
zeer précieiix in taal en manieren; de andere is
een zes-en-twintigjarigc geëmancipeerde, dolzinnig
en overdreven, die do schildersateliers afloopt,
zich door allo mannen het hof laat maken en allo
dwaasheden, die haar in het hoofd komen, hardop
zegt.
Toen zij op het kasteel kwamen, vonden zij
het eenzaam en stil. Mevrouw de Moisand, goedig
en een beetje sufferig, vertelt haar op zenrigen toon
van Clotildo, (lic juist door oen telegram van
haar notaris is weggeroepen, en van den pastoor,
die haar verteld heeft, dat er praatjes gingen over
Max en Martha. En do goede vrouw is bang
voor een catastrophe.
Max, wie is die geheimzinnige Max? De
dames worden nieuwsgierig, zij wilden juist ver
trekken, zij besluiten te blijven. Men wil dien
Max wel aan zijn aanbidstcr afnemen, al kent
mon hom uiet; Pepa zal het avontuur wagen,zij heeft
wel stouter stukken gedaan. Herrniue verklaart
dat' zij wel zal oppassen, maar mon bemerkt wel
dat zij dezelfde plannen heeft. En als de dames
vernemen, dat Max niemand anders is dan de
mooie mijnheer do Simiers, de onweerstaanbare,
dien monde en deiui-Monde betreuren, zien zij wel,
dat zij haar tijd niet slecht besteden zullen.
Nu vangt het tournooi aan; de tweo dames
overstelpen Max met declaraties, in tooneelen dio
telkens pendanten vormen, en het kleine meisje
is er bij en voelt zich hoe langer hoe ongelukkiger.
Het publiek intusscheu vond do houding der beide
vrouwen al to vrij, en vroeg zich af: in wat voor
een wereld brengt Pailleron ons? Vooral Mlle.
Samary, als de woeste Pepa, ging alle perken te
buiten. Na deze tooneelon komt een der eerste
beteekenisvolle scènes met Martha. Max heeft
haar, bij het uitdcelen van de loten cener tombola,
een popje gegeven, met een spotternij. Martha
weent, en Max begrijpt dat hij te ver gegaan is.
Hij heeft spijt, en Martha komt er toe, hem to
vertellen van haar moeder, die dood is, en van haar
eenzaamheid en haar verdriet, en van de goede
dagen, als iemand haar in de kloosterschool kwam
opzoeken. Max blijft peinzen en ziet dat er toch
een vrouwenhart in dat schoolkind zit. Hij is
aangedaan; hij denkt aan liefde ; hij zou er op
willen hopen, maar durft niet. Dan vindt hij
een album van Martha, met zijn eigen portret,
te paard, te voet, in verschillende houdingen, hij
vindt brieven en ontdekt dat het meisje hem be
mint. Het is avond; in de schemering ontmoet
hij toevallig Martba; zij spreken, de markies voelt
zich weer jong, het is een gesprek van allerliefst*
teederheid en kieschheid. Op dit oogenblik'komt
Clotilde terug. Zy is weduwe en wil dit
mededeelen, maar uit kieschheid verzwijgt zij het, om
niet Martha's geluk te verstoren.
In de derde acte komen ds declaratiën" van
Hermina en Pepa, die Max op naïeve wijze z\jn'
gaan beminnen en het hem beide zeggen. Mas
ziet daaruit, dat vrouwen van ondervinding hem
nog beminnen kunnen, maar toch wil hij Martha
niet vragen. Het verschil in jaren is te groot. Hij
verzoekt Clotilde, het voor- hem af te maken. Ik
aanbid Martha", zegt hij, maar ik mag haar niet
trouwen. Zog haar maar niet, dat ik te oud ben;
maar verzin iets anderj, gij hebt zooveel tact."
Max bemerkt niet, dat hij Clotilde's hart verscheurt;
zij antwoordt niets dan: ja, mijn vriend, ik zal
het doen." Maar zij zegt tot Martha: Max be
mint u; in uw eigen belang raad ik u: zie wel
wat ge doet; maar hij bemint u." Martha heeft
het egoïsme van deu hartstocht; zij heeft er
misschien een vermoeden van, dat zij hare wel
doenster ongelukkig maakt, maar zij zal Max niet
afwijzen. Max verschijnt dan en zegt tot Clotilde,
dat hij het toch lievej zelf met Martha wil af
maken. Ga uw gang", antwoordt Clotilde zacht
moedig en laat hen te zamen.
Nu volgt de tweede lieldes-scène, een meester
stuk, zeggen al do critici te samen, vol
verraasing en verrukking, vol aandoening en liefde,
zoodat het geheele publiek het er volkomen .mee
eens was, dat Martha met haar ouden Max trouwde,
en dat de goede Clotilde opgeofferd werd. De
acteur Worms was er uitstekend in, de actrice,
Mlle. Reichemberg, allerliefst, eenvoudig,
diepgevoelend en bekoorlijk. Pailleron had had dus z\jn
weddenschap gewonnen, maar toch was de indruk,'
na deze overwinning, uiet die van voldoening. De
dialoog is geestig, de ontleding der karakters fijn
en keurig uitgewerkt, en toch ... het gestelde
vraagstuk is te weinig naar verdienste opgelost
om bij nadenken te bevredigen.
Onder de critici is Sarcey het gunstigst van
Pailleron. Als ik bedenk, dat men van pleizier
flauw valt bij l'AliliéConstuntin en dat men op
Pailleron's stuk chieaneert!" zegt hij; dat zijn
van die onrechtvaardigheden die iemand tegen
de borst stuiten." Vijf vrouwen voor n man
in eene comedio, het zou voor ieder andoc dan
Pailleron een zonderlinge tour de force geweest
zijn," zegt de correspondent van het Journal de
JJnixelles, maar hij berispt liet gemis aan ma
nieren bij Pepa en het gemis aan gewone beleefd
heid jegens de muis" bij Max. Louis
Denayrouze noemt het stuk eentonig' in zijn schitterende
variatiën op een onbeduidend thema, en vindt
de geheelo positie van den ouweerstaanbaren"
Max, met al zijn vrouwen, een ziekelijke, kunst
matige toestand, une fantaisie decadente; het meest
vertroostende acht hij, dat de bost geschreven
tooneelen die zijn, waarin Pailleron den echten
dramatischen greep behandelde. Jules Lemaitre
vindt het stuk niet te lang, maar te langzaam;
niet te ledig, maar verkeerd gevuld; niet ge
kunsteld, maar inot te in 't oogloopendo be
kwaamheid geschreven." Ook hij is van oordeel,
dat de stof in plaats van voor drie acten, voor n
bestemd was, en dat La souris eigenlijk cu pen
dant had moeten worden van het meesterstukje
L'étincelle.
MUZIEK IN DE HOOFDSTAD.
Ofschoon op het programma van het negen en
negentigste groot instrumentaal concert der maat
schappij Caucüia geen enkel nummer voorkwam,
dat mot de bijvoeging eerste uitvoering" de
aandacht kon trekken van hen, die op het nieuwe
belust zijn, vooral omdat hot nieuw is, zou het
toch eene groote onbillijkheid wezen do volgorde en
keuze der uitgevoerde composJtié'n aan to vallen.
De Ouverture Medea van Cherubini met veel ze
kerheid on fraaie schakeering gespeeld, vormde
oene degelijke inleiding voor liet concert, dat ver
der aan de uitvoering dor Jupiter-symphonie van
Mozart, der Leonore-ouverture, no. 3, van Beet
hoven en der e syniphouie van Johaunes Brahms
was gewijd.
Het deed ons genoegen, dat de Jupiter-sympho
nie op hot programma stond. De
C-dur-symphonie uiet de slotftiga, zooals zij wel eens genoemd
wordt, onderscheidt zich door zooveel eenheid en
harmonie in de samenstelling, dat zij wel aan de
spits der symphonische werken van Mozart mag
staan. Daarenboven leeft er iets antieks in dit
heerlijke werk. (lat in al zijn deelen, zelfs bij de
uitdrukking van vroolijke scherts en speelschen'
lust, door hoogen adel gekenmerkt wordt.
Doch de interpretatie dezer symphonie laat bij
gewone orkesten allicht te weiischen over. De
instrumentalisten kunnen immers, zoo het heet,
hunne partijen wel droomen; en gedachteloos
worden ons de voornaamste gedeelten uitgevoerd.
Onder de leiding van den beer D. de Lange heb
ben intusschen de leden van Caecüia dit werk
weder met veel liefde en toewijding ingestudeerd
en de gelegenheid gehad oin zich rekenschap te
geven van de voorwaarden eener goede vertolking.
Al komt de opvatting van den directeur hier eu
daar in strijd met sleur en gewoonte, wat nood,
indien het karakter van het kunstwerk goed wordt
begrepen! Violen, Cello's en Contrabassen deden
zich in hunne volle kracht komen en de ver
zuchting, die in Tristesses et Sourires van Gustave
Droz te lezen, staat: Oti sont mes chers
violons ?" is aan de Jupiter-Symphonie zeker niet
te wijten.
De stemming der houten blaasinstrumenten liet
intusschen te wenschen over on bij de
LeonoreOuverture was dit in nog hooger mate 't geval.
De bezetting der cello's voldeed niet geheel aan
onze weiischen; de klank had aan volheid kunnen
winnen. Doch de geheele uitvoering liep flink van
stapel; het tempo word niet te vlug genomen en
wij brengen den directeur gaarne een woord van
lof, dat hij niet m het moderne euvel vervallen
is, om steeds de bewegingen te verhaasten.
De Leonore-Ouverture, no. 3, behoeft to dezer
plaatse niet in bizonderheden besproken te wor
den. Onze lezers weten dat de titel in verband
staat met de oorspronkelijke benaming van de
opera Fidelio van Beethoven. Daar intusschen de