Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 545.
van Paër, door gelijken naam, tot
ng had kunnen aanleiding geven, werd
der opera van Beethoven Fidelio" en
ouverture, no. 3, de benaming L
onore
t de moeite waard in herinnering te brengen,
tt oordeel over de Fidelio-muziek by hare
uitvoering zoo hemelsbreed verschilde van
r thans over gedacht en geschreven wordt?
in het begin van 1886 Beethoven's
Fideia het Apollotheater te Rome voor het eerst
__evöerd, was er van een eigenlyk succes
_ sprake en den heerschenden smaak leerde
a.Set beste kennen uit de opmerking: Dat is
ge muziek; het publiek wil melodieën,
het later zingen of fluiten kan en geen
hen die degelyker gevormd zijn is de
iuverture, 110. 3, een meesterwerk, waar
woord van Wagner van toepassing blyft:
- Werk is nicht mehr eine Ouverture, sondern
* gewaltlgste Drama selbst."
de kunstlievenden in de hoofdstad zyn
een groot aantal, die met de
toonschepvan Johannes Brahms nog niet recht ver
kannen raken. Het valt moeielyk daarvan
zaken op te sporen. Zou het wezen, omdat
zijne beteekenis als componist meer aan
; behandeling der harmonieën en de prachtige
van de orchestratie dan aan de bekoor
der melodische vormen te danken heeft ? *
? 4wven het niet beslissen. Intusschen
verwjj gaarne, dat wy aan de tweede
symde^voorkeur geven boven de drie anderen,
/zoozeer om den kunstigen bouw, maar o ai
frischheid en klaarheid en de gezonde warmte,
dit werk straalt. De vier afdeelingen
non troppo, b. Adagio non troppo, c.
to grazioso d. Allegro con spirito, werden
ffelijk gespeeld.
. solohoormist verdient een afzonderlyk woord
of; de celli speelden by den aanvang van
i tweeden Satz met veel kleur, de hobo's wisten
naïeve karakter van het Allegretto Grazioso
te treffen, ofschoon zy in klank wat ongelijk
de violen trokken door hun fraaieu vollen
i déaandacht en de koperen blaasinstrumenten,
i het echter geraden is een weinig bescheidener
l wezen, waren in het algemeen zeer te prijzen.
Jfc ÓJTOtting van het belangryk werk voldeed aan
-strenge eisenen.
""" zaal was niet voldoende bezet. Velen die
even van hunne liefde voor de kunst,
weder door hunne afwezigheid. Bij
i, uitvoering zoo voortreffelijk als die op 17
Nodienden alle plaatsen te zijn ingenomen.
zou de waardeering, waarop de bekwame
8, die talryke uren aan de voorbereiding
dit cenceft hadden besteed, recht hebben,
wat beter spreken, dan uit alle ijdele
betui'giagen van sympathie, belangstelling of de Hemel
,;Ba*g weten wat al meer woorden misbruikt
worV0in. En het doel der vereeniging Caecilia zou dan
hweikt worden. Want, men vergete het niet, ook
inet de opbrengst hebben de leden die
maatschap" te rekenen.
den heer D. de Lange betuigen wy onze
erkentelijkheid voor het kunstgenot, ons
zjjne leiding geschonken. Als kunstenaar
hij op den avond der uitvoering alle.
volverkregen, doch menschen hart heeft ook
aan waardeering en daarvan moge ook
dezer plaatse getuigenis worden afgelegd.
H. C. P. D.
MUZIKAAL OVERZICHT.
Rotterdam, 2 December 1887.
\' Jpfagenia in Tauris. Dat de directie een werk
^?LL. JIJT weder op -het répertoire gebracht heeft,
byna met wiskunstige zekerheid kon
gereworden op weinig belangstelling van de zijde
; het publiek, .strekt haar tot groote eer. Gluck
nu eenmaal tot die toondichters, wier
men bewonderen moet, wil men niet voor
in de kunst doorgaan, maar die toch zóó
aantrekkingskracht op het publiek meer
dat -zij slechts zér ten koste der kas
opgevoerd worden.
. Ite verklaring hiervoor is voornamelijk in den
-iHWBldefden tydgeest te zoeken; men leeft
teleen telefonisch, vliegt naar den
schouw_ om er juist op het nippertje te zijn en heeft
"muziek en tekst noodig die geen tijd
overom over de dagelijksche beslommeringen te
i; romantisch-dramatischofkomisch-brulesk,
is om het even, als het maar interesseert.
zouden de statige, bedaarde accoorden van
daar nog bevrediging kunnen schenken?
Vanwaar het geduld te halen om de telkens
herbaftlde tekstwoorden te volgen?
Ziedaar naar mijne meening een der
hoofdredenen. waarom het bezoek bij een opvoering
Van Gluck'sche opera's tegenwoordig zoo gering
is, zelfe wanneer mise-en-scène en bezetting zoo
rzjjn als bij de voorstelling van jl. Zaterdag.
heerert von Bongardt en Grüning gaven
Qrestes en Pylades zoo goed als men ergens
zon kunnen wenschen; Mevr. Mielke mist
W<J is waar de hoedanigheden, welke voor
Streng klassieke voordracht van het streng
klassieke werk onontbeerlijk zijn, maai bedekt
dit euvel door haar onbetwistbaar talent en
ryke stemmiddelen. Mevr. Weiser gaf hare kleine
party onberispelijk en Mej. Frank zong het wei
nige, dat de componist der godin Diana in den
mond gelegd heeft, in weerwil van de ongewoonte
om in een schommel te zingen, zeer goed. Dit
TOrschynen van Diana in een wolk verwekte
«enige hilariteit; my dunkt als do verschijning
een coulisse verder plaats had, zoodat de touwen
niet. zoo duidelijk te zien waren, on de wolk was
wat, breeder, dat het veel beter effect zou maken.
ipe- heer Sieglitz gaf de ondankbare partij van
BóSnig Ihoas met de vereisen te woestheid weer.
Van het koor kan men, bij de enorme werkzaam
heden die het dag in dag uit te verrichten heeft,
niet verwachten dat het zou zingen, zooals deze
muziek gezongen moet worden; het orkest bleek
goed voorbereid.
Woensdag jl. ging Der Prophet voor het eerst
In dit seizoen, met den heer Grupp in de
titelgarty, Mevr. Mielke als Sertha, Mevr. Jaïde als
Fides, de Heer v. Bongardt als Graf en de heeren
Bolle, Behrens en Sieglitz als de drie
Wederdoopers. By deze voorstelling kwam de eerepalm
onbetwistbaar aan Mevr. Jaïde toe, wier Fides
aangrijpend schoon was en niet licht door anderen
verbeterd kan worden; spel en zang waren prachtig.
Mevr. Mielke vond in hare party gelegenheid
tot datgene, waarmede zij het meest schitteren
kan, namelijk hoogte en kracht. De heer Grnpp
bewijst meer en meer dat zijne hooge tonen voor
ensembles zeer op pry's te stellen zijn, in de
solo-passages echter van bepaald onaangenaam
droog-harden klank; misschien moest hij zich
daarbij niet zoo forceeren, want overigens zingt
hij beschaafd en goed. De drie Wederdoopers
waren bij de genoemde heeren in de.beste han
den; ook bij deze voorstelling bleek door de regie
voor de mise-en-scène uitstekend gezorgd.
Maandag j.l. trad Mevr. Sembrich ook hier op
voor een een goed bezette zaal; daar hare gaven
reeds in dit blad besproken zijn, wensch ik mij te
bepalen tot de vermelding, dat zij te Rotterdam
de meeste harten gewonnen heeft door hare vol
maakte colorateur en fijne voordracht. De heer
Wieniawsky vermocht niet veel meer dan een
succes d'estime te behalen, en naar mijn gevoelen
verdiende hy ook niet meer; het was zeer correct
en goed maar greep niet in 't hart.
HET NIEUWE KLAVIER.
Ofschoon de heer C. L. Mattern, zeer welwil
lend, belangstellenden gelegenheid geeft het N.
KI., (in zijn magazyn Reguliersbreestraat 16 te
Amsterdam) te bezichtigen en onvermoeid de
voordeelen er van zijnen bezoekers toont, verdient
de geniale uitvinding des heeren Paul von Jankó
toch ruimschoots, dat uwe lezers nader er mee be
kend gemaakt, en zij, die het ernstig met het piano
spel meenen, opgewekt worden, er zelven eens
kennis van te nemen.
Het is als instrument een gewoon Pianino of
Vleugel. Overigens is de hervorming zoo diep
ingrypend, dat men het wat behandeling betreft,
handhouding, applicatuur, (vingerzetting) enz.,
als geheel nieuw moet beschouwen.
De loonvorming (aanslag) blijft: de triller bijv.
gaat op het N. KI. even gemakkelijk, dubbel tril
lers gaan in sommige gevallen nog gemakkelijker
dan op het onze, maar dat is zoo ongeveer alles,
wat men als geoefend pianist (gew. KI.) er op
ten uitvoer kan brengen.
Het bestaat uit zes reeksen toetsen, die traps
gewijze boven elkander liggen; elke reeks heeft
slechts heele tonen: c, d, e, fis, gis, ais, c, enz.,
geeft de Ie of onderste; cis, dis, f, g, a, b, cis
enz., de 2e reeks; de 3e en 5e is volkomen gelijk
aan de eerste, de 4e en 6e aan de tweede. Het
heeft deze volgorde:
Cis Dis P G A B cia dia f g a b VI
C D E Fis Gis Ais c d e fis gi« ais v
Ci> Dis F G A B cis dis f g a b IV
C D E Fis Gis Ais c d e fis gis ais III
Cis Dis F G A B cis dis f g a b II
C D E Fis Gis Ais c d e fis gis ais I
Men ziet dus, dat men eiken toon op drie ver
schillende rijen kan aanslaan, dat van zelf een
voordeel is, evenals het een fluitist een voordeel
is, dat hij enkele kleppen (dezelfde) op verschil
lende plaatsen kan openen.
Om duidelijk te zijn willen we het eens verge
lijken met een gewoon klavier. De staarten ont
breken, (staart wordt het lange smallere gedeelte
der ondertoets genoemd, van d, g en a bevindt
hij zich tusschen de boventoetsen) f, g, en a zy'n
zwart, b is c-en thans hebben we de eerste reeks
van het N. KI., met dit verschil, dat f, g, a, niet
slechts van kleur maar ook van toon veranderd
is, in fis, gis, ais, even als het Schema hierboven
opgeeft. De toetsen zijn echter aan beide zijden
afgerond (boogvormig) en iets korter en smaller
dan onze ondertoetsen. Bij de tweede reeks die
met cis aanvangt, ligt iedere toets op de helft van
de onderste, cis half voor c en d enz., even als
onze boventoetsen, doch zij zijn (doordien de
staarten ontbreken) even breed als de toetsen
der eerste reeks.
Aangezien de zevende toets reeds de octaaf
geeft (bij ons de achtste), en zij daarbij nog iets
smaller zijn dan de ondertoetsen gew. KL, zoodat
een sext (c en a) gew. gelijk staat met een oct.
N. KL, zoo zijn spanningen en uit elkander
liggende harmoniën, die zwaar of wel onmogelijk
zijn, op dit KL zelfs licht. Sommigen, wier hand
bizonder geschikt is tot spannen, kunnen twee
oct. grijpen. Legato passages, die op oen gew. tot
het onmogelijke behooren, zijn op dit KL ook
gemakkelijk. Een chromatische toonladder in
octaven met n hand streng legato, is op het
gew. KI. zwaar en toch altijd nog onvolkomen.
De duim wordt er voortdurend bij gebruikt, der
halve kan men slechts, volgens den term, kunst
matig binden. Hier speelt men haar recht, hand,
II KL 24 : I 1:' : II 24 enz., derhalve streng ge
bonden. Het duim onderzetten is hier altijd in
dezelfde gunstige stelling als bij het onderzetten,
wanneer dit geschiedt van een boven- of
ondertoets. Men kan het onderzetten (gew. KL) als
van d op e, vermijden en steeds zorg dragon het
op eene wijze te doen als van boven- op
ondertoets. Terwijl de volgorde niet verbroken wordt
zijn alle toonaarden gelijk.
De techniek wordt er door vereenvoudigd, want
kan men een figuur in den eenen toonaard spe
len, men kan het in de andere twaalf toonaarden
ook, terwijl hoegenaamd geen verschil in de
ligging is van de eene toets tegenover de ander.
Men kan op dit KI. dus niet op het tasten afgaan
terwijl de wegwijzers (oovontoetsen) ontbreken,
maar dit heeft tengevolge, dat het transponeeron
niet het minste bezwaar oplevert. Heeft men
gespeeld in de E en wil men hetzelfde in fis
voordragen, het eenige wat men hiervoor te doen
heeft, is een toon meer rechts aanvangen, daar
na is alles even als vroeger, terwijl fis thans
(behoudens de klank) volmaakt in de conditie
is, waarin vroeger E was.
Er is nog moor waardoor het N. KI. zich gun
stig onderscheidt van het gew., doch het voor
gaande is naar ik meen, voldoende, om ieder
weetgierig lezer te doen begrijpen, dat het in
hooge mate de aandacht verdient. Tegenover
de vele lichtpunten, staan zeker bedenkelijke
schaduwzijden; men meene niet, dat ik voor de
laatste blind ben. Dat de zesde en vyfde reeks,
minstens tweemaal zooveel kracht vordert, om in
denzelfden sterktegraad, als op reeks III, te spelen,
is al zeer bedenkelyk. Aan den ongelijken speelaard
der verschillende reeksen, schreef -ik dan ook het
ongehjke spel toe van Prof. Jankó. Het juiste
zitten, hoog of laag op denzelfden afstand, wordt
op dit KL ook wankelend; want zit men op de
juiste hoogte voor de I, dan zit men te laag voor
de hoogere reeksen; met den afstand heeft men
iets dergelijks, wat van zelf tengevolge heeft,
dat de zekere en vaste houding, er onder lijdt.
Doch wanneer ik het vóór vergelijk met het tegen,
dan twijfel ik niet, of het Nieuwe Klavier be
hoort der toekomst.
DE VONDEL-TENTOONSTELLTNG
VAN HET KONINKLIJK OUDHEIDKUNDIG
GENOOTSCHAP.
Niet altijd zet het vriendelijke Munt/gebouw
zoo wijd zijn zijdeur open om gastvrij den wande
laar de gelegenheid te geven, naar de sierlijk ge
restaureerde bovenzaal, waar de wijze mannen der
oudheidkunde hunne beraadslagingen houden, op
te klimmen en de schatten in oogenschouw te
nemen, die ter eere van 's lands eersten en grootsten
poëet, dien Vondel wiens gedachtenis in de laatste
weken in drie verschillende landen, en in onze
goede veste misschien wel op een dozijn verschil
lende wijzen werd gevierd, door een even sympa
thiek en bescheiden, als onvermoeid onzorgvuldig
verzamelaar zijn bijeengebracht. Hart en hoofd
dreef er hem toe om over dit en menig ander
persoon of onderwerp te vergaaren wat om der
wille der historie het bewaren waard is en te ge
bruiken mettertijd onmisbaar zal worden. Wie een
weinig op de hoogte is van i wat er binnen onze
stad aan geschiedenis en oudheidkunde gedaan
wordt, weet dat wij hier niemand anders dan den
heer A. Th. Hartkamp op het oog kunnen hebben,
een man die in de eerste plaats verzamelt, opdat
de naneef ons zal kunnen beoordeelen evenals wij
ten koste van veel moeite van andere verzamelaars
een oordeel ons vermeten over onze voorvaders,
maar die ook niet verzuimt samen te brengen wat
er over enkele onzer groote mannen, die liem be
lang inboezemen, nog te verzamelen valt.
Zoo heeft de heer Hartkamp in den loop van
vele jaren de hand kunnen leggen op allerlei
voorwerpen, drukwerkjes, prentjes en wat dies
meer zij, die van tijdelijken aard als ze waren
thans nergens meer te vinden zijn. Maar om het
kleine te verzamelen, verzuimde bij het groote, be
langrijke, kostbare niet. Dit willen wij den lezer
thans vertoonen door hem rond te leiden langs de
welgevulde tafels, de volbehangen muren van de
Muntzaal,
Wij gaan terstond op de lange middeutafel af
waar wij gelegenheid vinden met Vondels uiterlijk
in verschillende tijdperken van zijn leven kennis
te maken. De keus is ruim, want er liggen juist
geteld honderd negen en dertig stuks portretten,
klein en groot, oud en .nieuw, merkwaardig en
waardeloos bijeen. Het minste aantal natuurlijk
is naar hot leven gedaan. De rest zijn copiëu van
die oorspronkelijke beeldtenissen, die hier voor
zoover ze gegraveerd zijn in uitmuntende staten,
voor zoover ze geschilderd elders berusten in ge
trouwe photografie aanwezig zijn. Gij ziet eerst de
schooue gravure van Matham naar liet portret van
Sandrazt, de ets van Lievens en dat meesterstuk
van plaatsuijdkunst, het overheerlijke portret dat
Comelis de Visser in 't koper wist te tooveren.
Maar gij vindt er ook een paar copietjes, die
waardeloos zouden zijn zoo niet Rover ze had
geteekend, en een kaart van een scheurkalender,
waarop ge Vondels bekende type herkent. Iets
verder ligt een photografie van Stolkers vrij ge
volgde copie naar Visscher. Verzuimen wij niet de
photografie te zien die 's Heereu Alberdiugks Von
delportretten versiert, waarop wij onder liet beeld
des dichters ziju voorgewend familiewapen, bestaande
uit een lauwerkrans te aanschouwen krijgen, dat
echter geene overkomst vertoont met een familie
wapen dat op eene zeer leelijke lithografic prijkt,
en dat uit drie boven elkaar staande kruisjes op
een zwart veld bestaat.
Wij zagen Vondel tot dusverre in mannclijken
leeftijd en in krachtigen ouderdom. Hendrik Bary's
portret geeft hem te aanschouwen toen hij S4
jaren telde. Een wakkere grijsaard nog, met den
breeden linnen halskraag, die toen al wat
oudcrwctsch begon te worden. Volgende portretten van
of naar Philips Koning bewijzen dat onze dichter
nog op zijn ouden dag met de mode mcdegiag,
want hij draagt er de stijve brcedgerande hoed
en de laag afhangende slipdas uit Willem lll's
eerste regeeringsjaren. En als Philips Koning hem
voor 't laatst afbeeldt met de kamerjapon om de
leden en de slaapmuts op het hoofd, dan is Von
del een oud, naar 't schijnt waterzuchtig man, die
slechts de ruïne vertoont van de dagen toen dat
zelfde hoofd inet den lauwer werd gekroond. Het
oorspronkelijke teekeningetje berust thans in het
llijks-prcntciikabinet. Do Heer de Vos, de vroegere
eigenaar, liet er afbeeldingen van maken en even
zeer van twee andere portretjes, waarvan het ceue
Vondel als kind zou moeten voorstellen. Dit is
echter eeue vergissing; het is bekend dat het
knaapje blijkens onderschrift zekeren jeugdigen
Verspronck voorstelt. De fantaisie-portretteu ont
breken niet; wilt gij n voorbeeld ? aanschouw
dan slechts het afschuwelijke Vondelportret van
Reunefeld, waar de dichter met ten hemei ge
slagen oogen afgebeeld wordt. En de verzamelaar
was niet met de portretten zelven tevreden. Wat
er over de geschiedenis van bekende portretten
bijeen te brengen was kunt gij hier raadplegen.
Wij naderen do handschriften des dichters. Als
men weet hoe weinigen er bekend zijn, dan moet
men erkennen dat het zestal hier geen kwaad fi
guur maakt. Een klein papiertje beschreef Vondel
inet bevende hand voor Gerard Kroese twee jaren
vóór zijn dood. 't Is, meenen wij, het jongste
eigenhandig geschrift dat wij van hem kennen.
Thans valt ons oog op een teekeuïug die
Vondel's huis en kouscnwinkel voorstelt. Het
ouderwctsche huis stond op de Spuistraat bij de Paleis
straat, waar thans nog , Vondel" op de kroonlijst
van 't verbouwde perceel is geschilderd. Nie
mand is er nu nog- onkundig van dat de
dichter nooit in dit huis heeft gewoond. Een lij
vige portefeuille met brochures, overdrukjes, kran
ten en uitknipsels zal u bewijzen, waar wij zeker
kunnen zeggen, dat hij wél heeft gewoond. Met
een viertal gedrukte uitnoodigingsbriefjes tot
Vond;l's begrafenis, door den aanspreker in handen
gesteld van Warner van Bronkhorst, Sybrandt de
Mines, Jan Valkenborg en Arnout Blok en eea
drietal bégrafenispenningen, was de middentafei vol.
De zijtafel vangt aan met allerlei lijkdichten en
rouwklachten. Daarop krijgen wij de fopperij van
Vondels schedel en scheenbeen te kijken. De
schrijver der "Vondelportretten kwam eens op den
inval om in Vondels grafstede te laten graven. Er
werden eenige fragmenten van een geraamte
opgedolven, en ofschoon de eerste die 't weten wil van
de kostersknechts kan vernemen hoe er indertijd
en nog met den inhoud der graven gesold wordt,
werd er met medische hulp geconstateerd en met
wapenzegels bekrachtigd dat deze overblijfselen
van den grooten dichter moesten zijn. Thans zijn
er weinig menschen meer goedig genoeg om het
te gelooven.
(Wordt vervolgd.)
DE SCHILDER GALLAIT.
De beroemde schilder Gallait is deze week over
leden. Hij stierf rijk en geëerd, maar had in het
begin met armoede en miskenning te worstelen,
gely'k zoovele anderen.
In mijn jeugd", zeide hij, trakteerde ik mij
's Zondags op een kop koffie in het CaféFrangais
te Antwerpen. Dan zat ik er verscheidene uren
voor die vertering en las al de bladen van de
week achter elkaar, om op de hoogte te blijven
van de politiek."
Louis Gallait was in den wedstrijd voor den prix
de Rome niet geslaagd, evenals Wappers,
Slingeneyer en vele anderen, die later evenals hij officieele
artisten werden; hij vertrok toen naar Parijs om
er de fortuin te beproeven.
Daar bedacht en schilderde hij zijn Job, zijn
eerste belangrijk werk, en exposeerde het daar;
het is nu in het Luxembourg. Louis Philippe
merkte den jongen Belg op, en sprak tot Leopold
I over het plan dat hij had, een kapitaal werk
van Gallait, Montaigne by Tasso, te koopen.
Leopold haastte zich, hem voor te zijn, en deed
zich het werk, waarover geheel Parys sprak, naar
Brussel zenden. Het is thans in de galery Van
Praet. De Belgische regeering merkte nu ook den
landgenoot op, en kocht zijn Afstand van Karel V.
Nu kwam Gallait te Brussel wonen, liet er zich
een huis bouwen en begon er de serie reusachtige
doeken, die verder zijn naam gevestigd hebben,
onder welke vooral het beroemde doek Les lêtes
coupes, dat thans aan zijne vaderstad Doornik
behoort. Te Brussel hield hij zich echter niet
enkel met schilderijen bezig; hij deed aan politieke
agitatie, weigerde de Leopoldsorde en den titel
van baron, zat in besturen, schreef in de bladen,
bracht veranderingen in de samenstelling der
jury's, hield redevoeringen, draaide bij een open
bare plechtigheid den minister Roger den rug toe,
en was over liet geheel oen lastig personage. Op
later leeftijd weed hij gemakkelijker in den om
gang, Koningin Sophia der Nederlanden achtte
zeer het talent van Gallart, zij kocht een zijner
stukken, Johanna de waanzinnige.
Gallait vroeg enorme prijzen voor zijn schilde
rijen, toch hechtte hij nog meer aan zijn eerge
voel dan aan het geld. Eens liet de Duitsche
speculant Strousberg belet bij hem vragen. Hij
kan om twee uur komen," zeide Gallait, om
drie uur ga ik met mijn dochtertje rijden." Toen
Strousberg kwam, en iets koopen wilde, had
Gallait niets in voorraad.
En dit?" vroeg Strousberg.
Het is de schets voor De Pest van Doornik;
ik begin niet aan de schilderij, omdat de regee
ring bezwaar maakt om mij de 100,000 francs te
geven, die het moet opbrengen."
Nu, ik geef ze u voor de schets."
Gallait bedacht zich even, en zeide:
Ik kan u de schets niét afstaan, het is nog
mogelijk dat ik de schilderij toch maak."
Voor de Afgehouwen hoofden had hij als model
het hoofd van den moordenaar Bomat, dat hem
onmiddellijk van het schavot gebracht werd. De
studie, in enkele uren voltooid, is geheel authen
tiek ; de akelige oogen, de verslapping der spieren
die op de stuiptrekkingen gevolgd is, de druppels
geronnen bloed in den baard, alles is naar de
natuur, on op de schilderij weder streng gevolgd
naar den studiekop.
Na vijftig jaar. Noodige en over
bodige opheldering van de Camera
Obseura door Hildebraud. Lux Ludo.
Haarlem. De Erven E. Bohn. 1887.
Hildebraud, dus klonk de blijde mare door het
land, zal een boek uitgeven !
Ka vijftig jaar, zijn tweede boek.
Geen verzameling van preekjes, stichtelijke of
letterkundige opmerkingen, neen, een hcusch
boek.
In de Camera had men de eerste pogingen ge
zien van een man, die dadelijk juist wist te treffen.
Het had iets van een wondervolle geboorte, Minerva
kant en klaar uit het hoofd van Jupiter gerezen.
Vijftig jaren waren sedert verloopen en geen
humorist was onder ons opgestaan, Hildebraud gelijk;
geen schrijver, die de Nederlaudschc taal vermocht
te dwingen ziju gedachten te volgen en ziju ge
voel te vertolken, zóó sierlijk en zuiver als hij.
Nu na vijftig jaar, zou deze inan nogmaals het
woord voeren; hoe kon het anders, of ieder ver
keerde in spanning, cu vraagde: wat heeft
Hildebrand te zeggen?
Daar komt ecu bockskc in rood linnen band,
verguld op snee, ruim twee honderd bladzijden
dik, met minder geest dan elke tien bladzijden der
Camera zelve bevatte ; zoo dat ook bij den
welwillcndsten lezer de vraag moet rijzen -. o liildebrand
wat hebt gij in die vijftig jaar toch gedaan ? Vijf
tig jaren achtereen hebt gij u talent begraven
laten liggen, geheel in strijd met de leerrijke ge
lijkenis van het Evangelie, en eindelijk weder te
voorschijn gebracht, draagt het al de keuteekenen
van waardeloos te ziju geworden. Inderdaad; daar
komt zoo-waar de jonge Hüdebrand uit zijn. graf
als een oud man, zich verbazende over de veran
deringen op dit oudcrmaansche; de guitige trek