Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ho. 546
hem niet op het bureau, in dezen
gulen jjulden regentijd.
Pen stadhuize bevinden zich dan ook nu
geheele reeksen van kaarten, waarop
groote plassen, die ons plaveisel bij een
?regenbuitje vertoont, zijn afgeteekend.
interessante delta's moeten er op
;6men; verscheidene Biesbosschen ziet
er in zachtgroene waterverf op we
riven, *imaar wat alles in
samengesteldvan lijnen en afwisseling van hoogten
jpten overtreft, is de hydrografische kaart
den Dam. Dit juweel is de trots van
'ü*ttblieke werken, niet alleen omdat het
gedSffende vele dagen de werkzaamheid van
ld de leden van dit snelwerkend lichaam
j£ waren kenbaar aan een paar hooge
waterlaarzen en een bes,patte parapluie heeft
.gekost, maar vooral wijl zij er op durven
«.Weren, dat geen enkele hoofdstad in Europa
,e$a Zoo schilderachtig geaccidenteerd terrein
;kan aanwijzen als centrum van verkeer.
doft* is alevel wonderlijk in een vlak en
t"jflat land, dus moet een der heeren
geegd hebben zóó veel bergen en dalen
«n Neérlands Eendracht gegroepeerd, maar,
"ftjfy Het de man er op volgen zou het niet
Sïpg veel wonderlijker zijn, dat een en dezelfde
TR3g van de Beurs naar de Kerk, van de Kerk
^MMtr het Paleis en van het Paleis naar de
Kroeg zonder hindernissen, ganschelijk effen
",Wjfte gespreid? Onze Dam is, wij erkennen
ctót gaarne, zoosds hij behoort te zijn!
Hen denke zich die vlakte eens met
asAlt bedekt! Het zou horrible zijn. Geen
/'^ïtroomen, geen meren, geen plassen, geen
r glinsterende beekjes, die zich als bruingrauwe
lintjes langs onzen voet slingeren; de
rijtuigen Verplicht, op hoog bevel, alleen
stap£& wets over het plein zich te bewegen, de tram
'ÏJ. 'slechts hoorbaar door zijn bellens maar
S^s** «overigens alle geraas en gedruisch, die
heer'i'"Iïjke openbaringen van een volheid van
le"W,L ven in meer dan eenen zin, gedempt en
j,*^ gedood! Wijl niemand langer behoefte
*"^X"" ?ou gevoelen" hoogten en laagten bij het
Pa,4 eis te vermijden, de toepadjes over de kleine
,$J," (steentjes verlaten; geen dreigende soldaten,
^*. x geen genot van het verbodene, geen trotseeren
t Van gevaren, geen kronkelende wegen; alles
yafc onzen Dam zoo teekenachtig maakt bij
af !"«ag en bij avond, voor goed verdwenen. De
*£ dood aan .hartstocht en gevoel, aan karakter
%j en type wat anders brengt het asphalt?
V> Wie zou, alsdit element de overwinning war e
'i* beschoren, zich nog naar onzen Dam begeven
v om onze oude vrouwtjes angstig te zien om
kijken, bevreesd voor den kop van een
«4 paard in den rug, of zich vermeiden in de
_, ^radeloosheid van vreemdelingen, die aan alle
k&ntea bestookt, niet weten hoe zij met
onge, r.Steken ribben van Hajenius naar van Gend
6fe Ixx>s zullen oversteken.
, i Steen, onze Dam blijve wat hij is, het
* J." .middenpunt van alle gedruisch, geratel en
,j*- gehots, schoon door zijn wanorde,
aantrekke" J^k door zijn moeielijkheden, en gestoffeerd
>, niet al die trnmkaravanen, welke tegen den
\ .al te natten bodem en het overdrooge monu
ment van 1830 zoo kleurenrijk afsteken.
,;-. Toch, van de stoffage gesproken, zou het niet
\ toogeüjk zijn die nog iets te verbeteren?
* , Waarom, zoo zijn wij geneigd te vragen,
T* blijven al die vijvers, plassen, poelen en kolken
f^ onbewoond? Zijn de eenden dan zóó duur?
^ Had het kapitooi niet zijn ganzen? Nu,
ganzen doen denken aan iets. boersch,
dat past niet voor een stad. Maar
naamheid komt in Nordalen niet te pas, ont
houd dat. En wie niet mee wil doen, moet
maar oprukken."
>Dank u vriendelijk!" gaf de arme jonge
trouw met zwakke stem ten antwoord. »Ik ben
er niet aan gewend!"
»Kijk eens aan! trotsch ook even als
mijnheer haar gemaal. Dat zal toch de
don..." De op zijn lippen zwevende
verwensching gaf hem chter zoo veel moeite,
dat hij, toch al min of meer onvast ter been,
struikelde en het glas met zijn geheelen
vjoeibaren inhoud over haar kleed uitgoot.
Het was slechts toeval of onhandigheid,
maar de predikant vatte het anders op. Alsof
een bliksemstraal plotseling naast hem in
den grond was geslagen, sprong hij op en
donderde met geweldige stem den boeren toe
»Je zijt allen ellendige schurken!"
Dat was te veel; messen vlogen uit de
scheden en blonken in saamgeknepen vuisten.
Haar reeds had de predikant met den linker
arm vrouw omvat en met den rechter om
zich heen zwaaiend, zich vrij baan gebroken
tot aan de deur. Doch nu drong de geheele
brullende massa, eenigen met de vuist, anderen
met stoelen en messen, dreigend op hem aan.
Hij zelf had geen wapen, want hij was de
eenige in de geheele gemeente die geen dolk
mes in den gordel droeg. Er was geen tafel
in zij_n nabijneid, daarom greep hij in zijn
vertwijfeling den eersten den besten aanvaller
beet en sloeg met deze levende knods als
razend_ op de woestelingen los. Allen tuimel
den, links en rechts terugwijkend, uiteen en
zoo baande hij zich, aldoor met den moord
en brand schreeuwenden boer om zich heen
slaande, door de gang een weg naar den huis
deur. Tot besluit slingerde hij zijn levend
wapen hals over kop te midden zijner vijan
den, maakte zich het oogenblik van hun
achteruitdringen ten nutte, om de deur uit
te snellen en wierp deze achter zich toe.
Daarna nam hij zijne sidderende vrouw als
eenden? Heeft Figaro juist dezer dagen
.niet melding gemaakt van de eend van het
presidentschap, de eend op het Elysêe ?
Zijn er dan alleen maar Grévy- of
Wilsoneenden; en hebben wij Amsterdammers niet
even goed recht ons eenige exemplaren van
deze soort toe te eigenen? Wij bewonen im
mers, het is van ouds bekend, het
eendenland. Waarom dan niet het bassin van het
monument met water gevuld ? Laat de eendjes
zwemmen aan den voet van juffrouw Een
dracht, staat hun toe de vlerken te wasschen
in de plassen tusschen het Paleis en den
Vijgendam; laat ze kwaken op ons hoofdplein,
ze zullen zich daar wel gevoelen,
men zij er zeker van. De Dam-eend, O!
Publieke werken, zal eersj de voltooiing onzer
stedelijke schepping zijn, gelijk de mensch
eenmaal de kroon was van 't paradijs. Waar
is de wethouder die zijn ambt begrijpt, zijn
vak verstaat? Zal Coninck Westenberg het
wezen? Het klaarste bewijs van zijn
genialiteit zal zijn, dat men hem op een goe
den dag naar den Dam ziet wandelen met
een eend, dat men er weldra getuige
van moge zijn! maar: geen asphalt!!
Onze politieke toestand.
IV.
Er zijn nog twee vraagstukken, reeds langen
tijd aan de orde, wier oplossing men misschien
van de toekomstige kamer der honderd kan
verwachten. In ieder geval; zij zal de gele
genheid hebben ze op te lossen.
Ik bedoel de invoering van den persoonlij
ken dienstplicht en de hervorming van ons
belastingstelsel.
Het eerste zal geen principieele bezwaren
behoeven te overwinnen. De aandrang daar
toe zoowel van boven als van beneden is
sterk genoeg om het beginsel te doen zege
vieren. Of hij ook in staat zal zijn aan het
gehaspel over kleinigheden een eind te maken
en een combinatie van minderheden tegen
een bepaald wetsvoorstel te beletten, zal de
toekomst leeren. Aan de anti-revolutionnairen,
die reeds van den beginne af deze zaak in
hun pogram hebben opgenomen en aan de
progressisten, die een volkomen gelijkheid van"
den staat tegenover alle burgers voorstaan,
de taak om hiervoor te waken, de taak om
de liberalen, die slechts noode zullen verge
ten, dat dan ook hunne standgenooten zullen
moeten dienen, te nopen de voorrechten dier
standgenooten ten offer te brengen aan de
rechten van allen. Spannen beiden al hunne
krachten in om deze taak te vervullen, dan
schijnt de bereiking van het gestelde doel
niet twijfelachtig.
Aanleiding tot grooter ongerustheid en
meerder onzekerheid bestaat er bij het tweede
vraagstuk.
Hervorming van het belastingstelsel wordt
door de progressisten beschouwd als een
middel om de arme klassen te ontlasten en
daardoor aan deze een eenigzins grooter aan
deel in de maatschappelijke voortbrenging te
verschaffen. Daarom zijn zij tegenstanders
van alle belastingen, die voor het grootste
deel door de mindere standen worden opge
bracht en voorstanders van belastingen, die
uitsluitend of voor verreweg het grootste
deel door de rijkeren worden betaald. Zij
bestrijden dus de accijnsen op jenever, zout,
zeep, azijn en bier en om andere redenen
die op de suiker en dringen aan op de in
voering eener progressieve belasting op het
inkomen en op de erfenissen. Vooral op het
beginsel van progressie leggen zij den nadruk,
want, zooals de heer Gort van der Linden
in zijn onlangs verschenen Leerboek van
een kind op' den arm en ijlde in groote spron
gen naar de pastorie. Daar zette hij !>aar
neder, schepte eens diep adem, trad binhen
en schoof de grendels voor de deur.
V.
Langzaam was de volgende dag voorbij
gekropen; een stille vervelende dag, gevolgd
door een stillen nacht. Toen de predikant
's avond zijn legerstede opzocht, peinsde hij
geruimen tijd somber voor zich heen. Een
zeldzame onrust greep hem aan. Haasti
wierp hij een beerenpels om en trad half
gekleed naar buiten op het balcon, om in de
dnisternis te turen.
Niets bewoog zich. Slechts de honden huil
den in de diepte, slechts de sterren waren
zichtbaar in > het zwerk. Maar het was
zeer koud geworden en de lucht voorspelde
een sneeuwstorm. Half bevroren, trots zijn
dikken pels, keerde hij tamelijk gerustge
steld naar het warme bed terug. Toch bleef
hij echter nog een poosje wakker. Zonderling!
De boeren hadden niet het minste teeken van
leven van zich gegeven; rustig als altijd wa
ren zij in het dal aan hun dagelijksche be
zigheden gegaan. Door zijn verrekijker had
hij gezien hoe zij de koeien naar buiten dre
ven, de emmers vulden aan de groote bron,
op het land werkten alles als gewoonlijk.
»Het was alleen maar opvallend, dat nie
mand zich in de nabijheid der pastorie had
gewaagd. Vreemd! Zijn vrouw had heden
juist olie noodig gehad en was van plan ge
weest even naar Henriksen, den kruidenier
,over te wippen, maar had bij nader inzien
die boodschap voorshands uitgesteld. Wat
zij wel zouden voorhebben ? Morgen was
zaterdag, overmorgen preêken. .." Zoover was
de predikant met zijn gedachten gekomen en
toen viel hij in slaap.
("Wordt vervolgd).
Finaneiën zeer te recht opmerkt, om te komen
tot een proportioneele heffing naar het draag
vermogen moet men een progressieve belasting
leggen op het vermogen. Uitgaande nu van
het beginsel, dat de staat zich tegenover alle
burgers op volkomen gelijke wijze moet ge
dragen en dus ter bestrijding zijner uitgaven
van allen gelijke ofi'ers moet vragen, zijn zij
van oordeel, dat de staat het bedrag der te
betalen belastingen zooveel mogelijk naar
het draagvermogen moet regelen en dat
daarom progressieve belastingen op het inko
men en op de erfenissen in ons belasting
stelsel niet mogen ontbreken en accijusen
als de bovengenoemde zoo spoedig mogelijk
moeten afgeschaft.
Daar echter de geavanceerde partij in de
Kamer der honderd slechts enkelen harer
candidaten zal kunnen verkiezen, moet zij
voor de verwezenlijking dezer denkbeelden
naar bondgenooten omzien. Waar zal zij die
vinden ? Bij de liberalen ? Dit is mogelijk,
maar niet waarschijnlijk. Wanneer het vei
liger is bij de beoordeeling van iemands
denkbeelden te letten op zijn daden dan te
luisteren naar zijn woorden, zijn de liberalen
geen voorstanders van een inkomstenbelasting,
vooral niet zoo deze progressief is. En of
schoon nu uit de stemming in de Tweede
Kamer over de inkomstenbelasting in de
provincie Groningen schijnt te blijken, dat
nagenoeg de geheele liberale partij de invoe
ring van zulk een belasting wil, moet men
toch aan dit feit niet te veel bewijskracht
toekennen, omdat de belasting ten eerste
slechts zeer matig progressief was en ten
tweede door de meerderheid der afgevaardig
den van de belanghebbenden krachtig werd
verdedigd. Daarenboven heeft men in dit
geval te doen met een Kamer, wier leden
weldra voor hunne kiezers moeten verschijnen
en daardoor licht eenigzins rekening houden
met hetgeen zij meenen, dat hunne herkiezing
kan bevorderen vooral bij de nieuwe kiezers.
Plet is daarom minstens onzeker, of de
geavanceerden voor de toepassing hunner be
lastingbeginselen kunnen rekenen op een
aanmerkelijk deel der tegenwoordige liberale
partij.
Ook een bondgenootschap met de
antirevolutionnairen is voor deze zaak vrij on
waarschijnlijk. Let men op het artikel over
belastingheffing in hun program, maar voor
al op de toelichting daarvan door Dr. Kupijer,
op hun streven naar beperking van staats
bemoeiing en uitbreiding var. de macht der
gemeenten, op hun neiging om het zwaarte
punt der belastingheffing te verplaatsen naar
de gemeenten en op hun houding gedurende
den laatsten tijd in de pers zoowel als in de
kamer, dan kan men niet verwachten, dat
zij tot de invoering eener
rijksinkomstenbelasting zullen medewerken. Slechts ne
mogelijkheid blijft er over. Wanneer door
het optreden der geavanceerde partij een
formeele scheiding mocht worden bewerkt
tussclien de rechter- en linkerzijde der
antirevolutionnairen, een dergelijke scheiding
bedoel ik, als nu bij de liberalen voorbereid
wordt, en wanneer daardoor bij de linkerzijde
de democratische beginselen meer volkomen
tot hun recht komen, dan kan het gebeuren,
dat deze een meer principieel voorstander
wordt eener inkomsten- en successiebelasting
en door het inzicht, dat aan de gemeenten de
elementen tot invoering dier belastingen ont
breken, tot het besluit komt die aan het Rijk
over te laten. Zooals de zaken nu staan, kun
nen geavanceerden en anti-revolutionnairen
slechts in belastingzaken van ondergeschikt
belang samengaan. Daartoe reken ik de pro
gressieve grondbelasting, die zij volgens Dr.
Kuijpers toelichting voorstaan. Hoewel toch
de invoering hiervan, vooral ter wille van het
beginsel der progressie, een niet te versmaden
voordeel zou zijn, kan zij onmogelijk dienen
tot hervorming van ons belastingstelsel op
breeden grondslag.
Om al deze redenen ben ik van oordeel,
dat een dergelijke hervorming in de eerste
jaren tot de vrome wenschen zal blijven
behooren. Eerst wanneer de geavanceerde partij
door een nieuwe uitbreiding van het kiesrecht
in staat gesteld wordt met meer kracht op te
treden, en door diezelfde oorzaak een formeele
en definitieve scheuring in de
anti-revolutiqnnaire partij ontstaat, zal de tijd gekomen zijn
om haar tot stand te brengen. _ Men zal er
bij de kamer der honderd een poging toedoen,
een bescheiden poging en deze bescheiden
poging zal mislukken. Daarna zal men deze
hervorming voorloopig laten rusten om met
volle kracht op_ een nieuwe grondwetsherzie
ning en op de invoering van algemeen stem
recht aan te sturen.
Vatten wij al het gezegde over de verhou
ding der progressisten tot de andere partijen
samen, dan blijkt ons, dat zij in de meeste
vraagstukken van praktischen aard met de
anti-revolutionnairen tot overeenstemming
kunnen komen. Uitbreiding van kiesrecht, be
tere verzekering der gelijke rechten van alle
burgers tegenover den staat, krachtige bescher
ming der arbeiders, volledige scheiding van
kerk en staat, oplossing der schoolkwestie
in den zin van gelijk recht voor alle overtui
gingen ; ziedaar punten, waarbij die overeen
stemming van zelf voorkomt uit den
demoeratischen geest, die beide partijen _ bezielt.
Slechts in belastingzaken staan zij
voorloopig tegenover elkaar. Daarom is een
samenwerken van beide partijen zoowel bij
de verkiezingen als in de kamer niet alleen
wer*schelijk, maar ook natuurlijk en na ver
loop van tijd noodzakelijk Hoever die samen
werking moet gaan is een vraag van taktiek
en van uitvoerbaarheid. Voorloopig zal zij
zich waarschijnlijk bepalen tot het steunen
van elkanders candidaten bij herstemmingen.
De overtuiging, dat een formeele afschei
ding van en een zelfstandig optreden tegen
over de liberale partij een eerste eisch is van
praktische politiek, is bij de geavanceerden
nog slechts weinig doorgedrongen. Zij be
staat alleen, te Amsterdam en in het Noorden
en ook daar nog slechts in beperkte mate.
Velen, die onze denkbeelden deelen, ver
wachten de toepassing daarvan nog steeds
van de liberalen en zullen dus bij de vol
gende verkiezing hunne stemmen op liberale
candidaten uitbrengen. Daarom zal de or
ganisatie onzer partij in de eerste jaren nog
zeer veel te wenschen overlaten; daarom ook
zullen wij slechts op enkele plaatsen eigen
candidaten kunnen stellen en in een nog
kleiner getal districten in staat zijn deze te
doen verkiezen. Misschien zal dit hier en
daar gelukken door de hulp der anti-revolu
tionnairen. Daarentegen zullen wij, wanneer
de nog alt'jd bestaande clericalenvrees dit
niet verhindert, ook waar wij niet als partij
georganiseerd zijn, de macht hebben om in
een aantal twijfelachtige districten de keus
van den liberalen candidaat te verhinderen
en den anti-revolutionnair te doen verkiezen.
En wij zullen dit doen, wanneer de candidaat
der laatsten behoort tot het democratisch
deel zijner partij.
Dit alles zal _tengevolge hebben, dat de gea
vanceerde partij in de komende Kamer der
honderd slechts een kleine fractie vormt. Maar
deze fractie zal de kern zijn eener machtige
partij in de toekomst, het middelpunt voor
een organisatie, die zich over het geheele
land uitstrekt. Gedurende de vier jaren, die
op deze verkiezingen zullen volgen, heeft die
organisatie gelegenheid zich te versterken en
hare vertakkingen overal uittebreiden, waar
de elementen voor aansluiting gevonden wor
den. In dien tijd zal tevens het bewustzijn
van de zelfstandigheid der geavanceerde partij
langzamerhand algemeen worden. Na afloop
dier periode kan zij dan krachtig optreden.
en beproeven om of zelfstandig of'verbonden
met een andere partij de meerderheid in de
Kanier te verkrijgen. Een opnieuw uitge
breid kiesrecht, algemeen stemrecht zoo mo
gelijk, zal ongetwijfeld hare kansen merkelijk
verbeteren. Maar ook zonder deze maatre
gelen zal zij over vier jaar den strijd veel
krachtiger kunnen voeren dan thans. Zonder
organisatie evenwel, zonder het stellen van
eigen candidaten, zonder het doen ontstaan
van een kern, waarom de partij zich van
lieverlede kan vormen en waarbij zij zich
kan aansluiten, zal zij over vier jaren nog
even zwak blijken, als zij thans is.
CAXDIDUS.
BIJ DE PLAAT.
Och, mijnheer"! zeidc mij een oud
vrouwtje, door sympathie van leeftijd bewogen
de oude inan heelt niets gedaan, on zijn vrouw
en zijn dochter ook niet. ... 't s de
Kngelschman. weet u, cie Erigelschman! Bat een mensch
in zijn jonge jaren wat los leeft, dat begrijp ik;
dat is met geid weer goed te maken .... maar
stelen, dat is al te erg!"
En toen ik dit woord wat al te kras vond, zeide
zei: Iedereen zegt, dat hij gestolen hectt. Die
arme juffrouw Alicc, ze is nooit gelukkig geweest!
Hebt ge ze wel ooit, zien lachen, zeg, Miirtha?"
Martha, aldus geïnterpelleerd, antwoordde :
Neen, nooit, 't Is de schuld van dien
Jwigelschman. Is het niet ellendig, cene heele familie zoo
ongelukkig te maken V Heb ik geen gelijk, Jean T'
En Jean, op zijne beurt in het gesprek getrok
ken, zoide : Ze hebben onzen ouden man weg
gejaagd. Hét is het werk van dien beroerden
(jrodd-am!"
Zoo spreken volgens Alfred Heulhard in den,
Figaro de boeren te Mont-sous-Vaudroy, het
Tusculum van den afgetreden president der
Fransche republiek, over Daniël Wilson, wien zij
beschuldigen, zijn schoonvader Jules Grévy,
diens betrekking te hebben gekost; une bonne
place de trois mille francs par jour." De boeren
hebben in dit geval geen ongelijk.
Geen politieke redenen hebben het tweede
presidentschap van den heer Grévy tot oen over
haast einde gebracht. Wanneer het hoofd van
den staat zijn schoonzoon toestaat, in de ambts
woning van den eersten magistraat der republek
een bureau te honden, waar allerlei zaken worden
behandeld, die het volle daglicht niet kunnen
zien ; wanneer ten slotte blijkt, dat die schoonzoon
gecompromitteerd is in de schandelijke knoeierijen
van lieden als Mad. Limouzin, Mad.
Kat a z z i en L o r c n t z, lieden die een vroeger geacht
en geëerd, maar verkwistend en weinig nauwgezet
hoofdofficier, zooals generaal Cafi'arel, tot hun.
willig werktuig maakten, dan kan men het in de
Vertegenwoordiging slechts prijzen, dat zij niet
is teruggedeinsd voor do droevige taak, orn den
heer Grévy op zeer duidelijke wijze aan het ver
stand te brengen, dat aan den goeden naam van
den president der republiek geen smet mag kleven.
Had de heer (jrévy dien wenk tijdig opgevolgd,
en zijn schoonzoon de deur gewezen, dan zou men
zyne in zekere opzichten verschoonbare zwakheid
over het hoofd hebben gezien. Maar de grijze
president heeft niet willen hooren en niet willen
zien, en zoo is aan de tot nu toe onbevlekte
loopbaan van den beproefden republikein oen
treurig einde gemaakt.
Wie zou de opvolger worden van den president?
Bij den tegenwoordigen stand der partijen in
Frankrijk was die vraag moeielijk te beantwoor
den, te meer omdat de mouarchisten, die in het
Congres, dat het nieuwe hootd van den Staat
moest benoemen, den doorslag konden geven, uiterst
geheimzinnig waren. Toen werden twee namen in
de allereerste plaat^ genoemd, die van Jules Ferry
en van Charles de Freycinet. De eerste,
eene krachtige figuur, met een verleden vol
beteekenis, een republikein van ouden datum, maar
een man die meent, dat ook eene republiek ge
regeerd moet worden, die de uiterste linkerzijde
op onherstelbare wijze van zich had vervreemd
en tegen de clericalen heftig was opgetreden,
inaar die de eenigo minister-president was ge
weest, die zich sedert 1870 meer dan twee jaren
had weten te handhaven. Doch van hem was
een gouvernement a poigne te verwachten, on de
strijdieus der radicalen was: plutót tont que Ferry !
De ander een toonbeeld van buigzaamheid, een