De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 11 december pagina 2

11 december 1887 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Ho. 546 hem niet op het bureau, in dezen gulen jjulden regentijd. Pen stadhuize bevinden zich dan ook nu geheele reeksen van kaarten, waarop groote plassen, die ons plaveisel bij een ?regenbuitje vertoont, zijn afgeteekend. interessante delta's moeten er op ;6men; verscheidene Biesbosschen ziet er in zachtgroene waterverf op we riven, *imaar wat alles in samengesteldvan lijnen en afwisseling van hoogten jpten overtreft, is de hydrografische kaart den Dam. Dit juweel is de trots van 'ü*ttblieke werken, niet alleen omdat het gedSffende vele dagen de werkzaamheid van ld de leden van dit snelwerkend lichaam j£ waren kenbaar aan een paar hooge waterlaarzen en een bes,patte parapluie heeft .gekost, maar vooral wijl zij er op durven «.Weren, dat geen enkele hoofdstad in Europa ,e$a Zoo schilderachtig geaccidenteerd terrein ;kan aanwijzen als centrum van verkeer. doft* is alevel wonderlijk in een vlak en t"jflat land, dus moet een der heeren geegd hebben zóó veel bergen en dalen «n Neérlands Eendracht gegroepeerd, maar, "ftjfy Het de man er op volgen zou het niet Sïpg veel wonderlijker zijn, dat een en dezelfde TR3g van de Beurs naar de Kerk, van de Kerk ^MMtr het Paleis en van het Paleis naar de Kroeg zonder hindernissen, ganschelijk effen ",Wjfte gespreid? Onze Dam is, wij erkennen ctót gaarne, zoosds hij behoort te zijn! Hen denke zich die vlakte eens met asAlt bedekt! Het zou horrible zijn. Geen /'^ïtroomen, geen meren, geen plassen, geen r glinsterende beekjes, die zich als bruingrauwe lintjes langs onzen voet slingeren; de rijtuigen Verplicht, op hoog bevel, alleen stap£& wets over het plein zich te bewegen, de tram 'ÏJ. 'slechts hoorbaar door zijn bellens maar S^s** «overigens alle geraas en gedruisch, die heer'i'"Iïjke openbaringen van een volheid van le"W,L ven in meer dan eenen zin, gedempt en j,*^ gedood! Wijl niemand langer behoefte *"^X"" ?ou gevoelen" hoogten en laagten bij het Pa,4 eis te vermijden, de toepadjes over de kleine ,$J," (steentjes verlaten; geen dreigende soldaten, ^*. x geen genot van het verbodene, geen trotseeren t Van gevaren, geen kronkelende wegen; alles yafc onzen Dam zoo teekenachtig maakt bij af !"«ag en bij avond, voor goed verdwenen. De *£ dood aan .hartstocht en gevoel, aan karakter %j en type wat anders brengt het asphalt? V> Wie zou, alsdit element de overwinning war e 'i* beschoren, zich nog naar onzen Dam begeven v om onze oude vrouwtjes angstig te zien om kijken, bevreesd voor den kop van een «4 paard in den rug, of zich vermeiden in de _, ^radeloosheid van vreemdelingen, die aan alle k&ntea bestookt, niet weten hoe zij met onge, r.Steken ribben van Hajenius naar van Gend 6fe Ixx>s zullen oversteken. , i Steen, onze Dam blijve wat hij is, het * J." .middenpunt van alle gedruisch, geratel en ,j*- gehots, schoon door zijn wanorde, aantrekke" J^k door zijn moeielijkheden, en gestoffeerd >, niet al die trnmkaravanen, welke tegen den \ .al te natten bodem en het overdrooge monu ment van 1830 zoo kleurenrijk afsteken. ,;-. Toch, van de stoffage gesproken, zou het niet \ toogeüjk zijn die nog iets te verbeteren? * , Waarom, zoo zijn wij geneigd te vragen, T* blijven al die vijvers, plassen, poelen en kolken f^ onbewoond? Zijn de eenden dan zóó duur? ^ Had het kapitooi niet zijn ganzen? Nu, ganzen doen denken aan iets. boersch, dat past niet voor een stad. Maar naamheid komt in Nordalen niet te pas, ont houd dat. En wie niet mee wil doen, moet maar oprukken." >Dank u vriendelijk!" gaf de arme jonge trouw met zwakke stem ten antwoord. »Ik ben er niet aan gewend!" »Kijk eens aan! trotsch ook even als mijnheer haar gemaal. Dat zal toch de don..." De op zijn lippen zwevende verwensching gaf hem chter zoo veel moeite, dat hij, toch al min of meer onvast ter been, struikelde en het glas met zijn geheelen vjoeibaren inhoud over haar kleed uitgoot. Het was slechts toeval of onhandigheid, maar de predikant vatte het anders op. Alsof een bliksemstraal plotseling naast hem in den grond was geslagen, sprong hij op en donderde met geweldige stem den boeren toe »Je zijt allen ellendige schurken!" Dat was te veel; messen vlogen uit de scheden en blonken in saamgeknepen vuisten. Haar reeds had de predikant met den linker arm vrouw omvat en met den rechter om zich heen zwaaiend, zich vrij baan gebroken tot aan de deur. Doch nu drong de geheele brullende massa, eenigen met de vuist, anderen met stoelen en messen, dreigend op hem aan. Hij zelf had geen wapen, want hij was de eenige in de geheele gemeente die geen dolk mes in den gordel droeg. Er was geen tafel in zij_n nabijneid, daarom greep hij in zijn vertwijfeling den eersten den besten aanvaller beet en sloeg met deze levende knods als razend_ op de woestelingen los. Allen tuimel den, links en rechts terugwijkend, uiteen en zoo baande hij zich, aldoor met den moord en brand schreeuwenden boer om zich heen slaande, door de gang een weg naar den huis deur. Tot besluit slingerde hij zijn levend wapen hals over kop te midden zijner vijan den, maakte zich het oogenblik van hun achteruitdringen ten nutte, om de deur uit te snellen en wierp deze achter zich toe. Daarna nam hij zijne sidderende vrouw als eenden? Heeft Figaro juist dezer dagen .niet melding gemaakt van de eend van het presidentschap, de eend op het Elysêe ? Zijn er dan alleen maar Grévy- of Wilsoneenden; en hebben wij Amsterdammers niet even goed recht ons eenige exemplaren van deze soort toe te eigenen? Wij bewonen im mers, het is van ouds bekend, het eendenland. Waarom dan niet het bassin van het monument met water gevuld ? Laat de eendjes zwemmen aan den voet van juffrouw Een dracht, staat hun toe de vlerken te wasschen in de plassen tusschen het Paleis en den Vijgendam; laat ze kwaken op ons hoofdplein, ze zullen zich daar wel gevoelen, men zij er zeker van. De Dam-eend, O! Publieke werken, zal eersj de voltooiing onzer stedelijke schepping zijn, gelijk de mensch eenmaal de kroon was van 't paradijs. Waar is de wethouder die zijn ambt begrijpt, zijn vak verstaat? Zal Coninck Westenberg het wezen? Het klaarste bewijs van zijn genialiteit zal zijn, dat men hem op een goe den dag naar den Dam ziet wandelen met een eend, dat men er weldra getuige van moge zijn! maar: geen asphalt!! Onze politieke toestand. IV. Er zijn nog twee vraagstukken, reeds langen tijd aan de orde, wier oplossing men misschien van de toekomstige kamer der honderd kan verwachten. In ieder geval; zij zal de gele genheid hebben ze op te lossen. Ik bedoel de invoering van den persoonlij ken dienstplicht en de hervorming van ons belastingstelsel. Het eerste zal geen principieele bezwaren behoeven te overwinnen. De aandrang daar toe zoowel van boven als van beneden is sterk genoeg om het beginsel te doen zege vieren. Of hij ook in staat zal zijn aan het gehaspel over kleinigheden een eind te maken en een combinatie van minderheden tegen een bepaald wetsvoorstel te beletten, zal de toekomst leeren. Aan de anti-revolutionnairen, die reeds van den beginne af deze zaak in hun pogram hebben opgenomen en aan de progressisten, die een volkomen gelijkheid van" den staat tegenover alle burgers voorstaan, de taak om hiervoor te waken, de taak om de liberalen, die slechts noode zullen verge ten, dat dan ook hunne standgenooten zullen moeten dienen, te nopen de voorrechten dier standgenooten ten offer te brengen aan de rechten van allen. Spannen beiden al hunne krachten in om deze taak te vervullen, dan schijnt de bereiking van het gestelde doel niet twijfelachtig. Aanleiding tot grooter ongerustheid en meerder onzekerheid bestaat er bij het tweede vraagstuk. Hervorming van het belastingstelsel wordt door de progressisten beschouwd als een middel om de arme klassen te ontlasten en daardoor aan deze een eenigzins grooter aan deel in de maatschappelijke voortbrenging te verschaffen. Daarom zijn zij tegenstanders van alle belastingen, die voor het grootste deel door de mindere standen worden opge bracht en voorstanders van belastingen, die uitsluitend of voor verreweg het grootste deel door de rijkeren worden betaald. Zij bestrijden dus de accijnsen op jenever, zout, zeep, azijn en bier en om andere redenen die op de suiker en dringen aan op de in voering eener progressieve belasting op het inkomen en op de erfenissen. Vooral op het beginsel van progressie leggen zij den nadruk, want, zooals de heer Gort van der Linden in zijn onlangs verschenen Leerboek van een kind op' den arm en ijlde in groote spron gen naar de pastorie. Daar zette hij !>aar neder, schepte eens diep adem, trad binhen en schoof de grendels voor de deur. V. Langzaam was de volgende dag voorbij gekropen; een stille vervelende dag, gevolgd door een stillen nacht. Toen de predikant 's avond zijn legerstede opzocht, peinsde hij geruimen tijd somber voor zich heen. Een zeldzame onrust greep hem aan. Haasti wierp hij een beerenpels om en trad half gekleed naar buiten op het balcon, om in de dnisternis te turen. Niets bewoog zich. Slechts de honden huil den in de diepte, slechts de sterren waren zichtbaar in > het zwerk. Maar het was zeer koud geworden en de lucht voorspelde een sneeuwstorm. Half bevroren, trots zijn dikken pels, keerde hij tamelijk gerustge steld naar het warme bed terug. Toch bleef hij echter nog een poosje wakker. Zonderling! De boeren hadden niet het minste teeken van leven van zich gegeven; rustig als altijd wa ren zij in het dal aan hun dagelijksche be zigheden gegaan. Door zijn verrekijker had hij gezien hoe zij de koeien naar buiten dre ven, de emmers vulden aan de groote bron, op het land werkten alles als gewoonlijk. »Het was alleen maar opvallend, dat nie mand zich in de nabijheid der pastorie had gewaagd. Vreemd! Zijn vrouw had heden juist olie noodig gehad en was van plan ge weest even naar Henriksen, den kruidenier ,over te wippen, maar had bij nader inzien die boodschap voorshands uitgesteld. Wat zij wel zouden voorhebben ? Morgen was zaterdag, overmorgen preêken. .." Zoover was de predikant met zijn gedachten gekomen en toen viel hij in slaap. ("Wordt vervolgd). Finaneiën zeer te recht opmerkt, om te komen tot een proportioneele heffing naar het draag vermogen moet men een progressieve belasting leggen op het vermogen. Uitgaande nu van het beginsel, dat de staat zich tegenover alle burgers op volkomen gelijke wijze moet ge dragen en dus ter bestrijding zijner uitgaven van allen gelijke ofi'ers moet vragen, zijn zij van oordeel, dat de staat het bedrag der te betalen belastingen zooveel mogelijk naar het draagvermogen moet regelen en dat daarom progressieve belastingen op het inko men en op de erfenissen in ons belasting stelsel niet mogen ontbreken en accijusen als de bovengenoemde zoo spoedig mogelijk moeten afgeschaft. Daar echter de geavanceerde partij in de Kamer der honderd slechts enkelen harer candidaten zal kunnen verkiezen, moet zij voor de verwezenlijking dezer denkbeelden naar bondgenooten omzien. Waar zal zij die vinden ? Bij de liberalen ? Dit is mogelijk, maar niet waarschijnlijk. Wanneer het vei liger is bij de beoordeeling van iemands denkbeelden te letten op zijn daden dan te luisteren naar zijn woorden, zijn de liberalen geen voorstanders van een inkomstenbelasting, vooral niet zoo deze progressief is. En of schoon nu uit de stemming in de Tweede Kamer over de inkomstenbelasting in de provincie Groningen schijnt te blijken, dat nagenoeg de geheele liberale partij de invoe ring van zulk een belasting wil, moet men toch aan dit feit niet te veel bewijskracht toekennen, omdat de belasting ten eerste slechts zeer matig progressief was en ten tweede door de meerderheid der afgevaardig den van de belanghebbenden krachtig werd verdedigd. Daarenboven heeft men in dit geval te doen met een Kamer, wier leden weldra voor hunne kiezers moeten verschijnen en daardoor licht eenigzins rekening houden met hetgeen zij meenen, dat hunne herkiezing kan bevorderen vooral bij de nieuwe kiezers. Plet is daarom minstens onzeker, of de geavanceerden voor de toepassing hunner be lastingbeginselen kunnen rekenen op een aanmerkelijk deel der tegenwoordige liberale partij. Ook een bondgenootschap met de antirevolutionnairen is voor deze zaak vrij on waarschijnlijk. Let men op het artikel over belastingheffing in hun program, maar voor al op de toelichting daarvan door Dr. Kupijer, op hun streven naar beperking van staats bemoeiing en uitbreiding var. de macht der gemeenten, op hun neiging om het zwaarte punt der belastingheffing te verplaatsen naar de gemeenten en op hun houding gedurende den laatsten tijd in de pers zoowel als in de kamer, dan kan men niet verwachten, dat zij tot de invoering eener rijksinkomstenbelasting zullen medewerken. Slechts ne mogelijkheid blijft er over. Wanneer door het optreden der geavanceerde partij een formeele scheiding mocht worden bewerkt tussclien de rechter- en linkerzijde der antirevolutionnairen, een dergelijke scheiding bedoel ik, als nu bij de liberalen voorbereid wordt, en wanneer daardoor bij de linkerzijde de democratische beginselen meer volkomen tot hun recht komen, dan kan het gebeuren, dat deze een meer principieel voorstander wordt eener inkomsten- en successiebelasting en door het inzicht, dat aan de gemeenten de elementen tot invoering dier belastingen ont breken, tot het besluit komt die aan het Rijk over te laten. Zooals de zaken nu staan, kun nen geavanceerden en anti-revolutionnairen slechts in belastingzaken van ondergeschikt belang samengaan. Daartoe reken ik de pro gressieve grondbelasting, die zij volgens Dr. Kuijpers toelichting voorstaan. Hoewel toch de invoering hiervan, vooral ter wille van het beginsel der progressie, een niet te versmaden voordeel zou zijn, kan zij onmogelijk dienen tot hervorming van ons belastingstelsel op breeden grondslag. Om al deze redenen ben ik van oordeel, dat een dergelijke hervorming in de eerste jaren tot de vrome wenschen zal blijven behooren. Eerst wanneer de geavanceerde partij door een nieuwe uitbreiding van het kiesrecht in staat gesteld wordt met meer kracht op te treden, en door diezelfde oorzaak een formeele en definitieve scheuring in de anti-revolutiqnnaire partij ontstaat, zal de tijd gekomen zijn om haar tot stand te brengen. _ Men zal er bij de kamer der honderd een poging toedoen, een bescheiden poging en deze bescheiden poging zal mislukken. Daarna zal men deze hervorming voorloopig laten rusten om met volle kracht op_ een nieuwe grondwetsherzie ning en op de invoering van algemeen stem recht aan te sturen. Vatten wij al het gezegde over de verhou ding der progressisten tot de andere partijen samen, dan blijkt ons, dat zij in de meeste vraagstukken van praktischen aard met de anti-revolutionnairen tot overeenstemming kunnen komen. Uitbreiding van kiesrecht, be tere verzekering der gelijke rechten van alle burgers tegenover den staat, krachtige bescher ming der arbeiders, volledige scheiding van kerk en staat, oplossing der schoolkwestie in den zin van gelijk recht voor alle overtui gingen ; ziedaar punten, waarbij die overeen stemming van zelf voorkomt uit den demoeratischen geest, die beide partijen _ bezielt. Slechts in belastingzaken staan zij voorloopig tegenover elkaar. Daarom is een samenwerken van beide partijen zoowel bij de verkiezingen als in de kamer niet alleen wer*schelijk, maar ook natuurlijk en na ver loop van tijd noodzakelijk Hoever die samen werking moet gaan is een vraag van taktiek en van uitvoerbaarheid. Voorloopig zal zij zich waarschijnlijk bepalen tot het steunen van elkanders candidaten bij herstemmingen. De overtuiging, dat een formeele afschei ding van en een zelfstandig optreden tegen over de liberale partij een eerste eisch is van praktische politiek, is bij de geavanceerden nog slechts weinig doorgedrongen. Zij be staat alleen, te Amsterdam en in het Noorden en ook daar nog slechts in beperkte mate. Velen, die onze denkbeelden deelen, ver wachten de toepassing daarvan nog steeds van de liberalen en zullen dus bij de vol gende verkiezing hunne stemmen op liberale candidaten uitbrengen. Daarom zal de or ganisatie onzer partij in de eerste jaren nog zeer veel te wenschen overlaten; daarom ook zullen wij slechts op enkele plaatsen eigen candidaten kunnen stellen en in een nog kleiner getal districten in staat zijn deze te doen verkiezen. Misschien zal dit hier en daar gelukken door de hulp der anti-revolu tionnairen. Daarentegen zullen wij, wanneer de nog alt'jd bestaande clericalenvrees dit niet verhindert, ook waar wij niet als partij georganiseerd zijn, de macht hebben om in een aantal twijfelachtige districten de keus van den liberalen candidaat te verhinderen en den anti-revolutionnair te doen verkiezen. En wij zullen dit doen, wanneer de candidaat der laatsten behoort tot het democratisch deel zijner partij. Dit alles zal _tengevolge hebben, dat de gea vanceerde partij in de komende Kamer der honderd slechts een kleine fractie vormt. Maar deze fractie zal de kern zijn eener machtige partij in de toekomst, het middelpunt voor een organisatie, die zich over het geheele land uitstrekt. Gedurende de vier jaren, die op deze verkiezingen zullen volgen, heeft die organisatie gelegenheid zich te versterken en hare vertakkingen overal uittebreiden, waar de elementen voor aansluiting gevonden wor den. In dien tijd zal tevens het bewustzijn van de zelfstandigheid der geavanceerde partij langzamerhand algemeen worden. Na afloop dier periode kan zij dan krachtig optreden. en beproeven om of zelfstandig of'verbonden met een andere partij de meerderheid in de Kanier te verkrijgen. Een opnieuw uitge breid kiesrecht, algemeen stemrecht zoo mo gelijk, zal ongetwijfeld hare kansen merkelijk verbeteren. Maar ook zonder deze maatre gelen zal zij over vier jaar den strijd veel krachtiger kunnen voeren dan thans. Zonder organisatie evenwel, zonder het stellen van eigen candidaten, zonder het doen ontstaan van een kern, waarom de partij zich van lieverlede kan vormen en waarbij zij zich kan aansluiten, zal zij over vier jaren nog even zwak blijken, als zij thans is. CAXDIDUS. BIJ DE PLAAT. Och, mijnheer"! zeidc mij een oud vrouwtje, door sympathie van leeftijd bewogen de oude inan heelt niets gedaan, on zijn vrouw en zijn dochter ook niet. ... 't s de Kngelschman. weet u, cie Erigelschman! Bat een mensch in zijn jonge jaren wat los leeft, dat begrijp ik; dat is met geid weer goed te maken .... maar stelen, dat is al te erg!" En toen ik dit woord wat al te kras vond, zeide zei: Iedereen zegt, dat hij gestolen hectt. Die arme juffrouw Alicc, ze is nooit gelukkig geweest! Hebt ge ze wel ooit, zien lachen, zeg, Miirtha?" Martha, aldus geïnterpelleerd, antwoordde : Neen, nooit, 't Is de schuld van dien Jwigelschman. Is het niet ellendig, cene heele familie zoo ongelukkig te maken V Heb ik geen gelijk, Jean T' En Jean, op zijne beurt in het gesprek getrok ken, zoide : Ze hebben onzen ouden man weg gejaagd. Hét is het werk van dien beroerden (jrodd-am!" Zoo spreken volgens Alfred Heulhard in den, Figaro de boeren te Mont-sous-Vaudroy, het Tusculum van den afgetreden president der Fransche republiek, over Daniël Wilson, wien zij beschuldigen, zijn schoonvader Jules Grévy, diens betrekking te hebben gekost; une bonne place de trois mille francs par jour." De boeren hebben in dit geval geen ongelijk. Geen politieke redenen hebben het tweede presidentschap van den heer Grévy tot oen over haast einde gebracht. Wanneer het hoofd van den staat zijn schoonzoon toestaat, in de ambts woning van den eersten magistraat der republek een bureau te honden, waar allerlei zaken worden behandeld, die het volle daglicht niet kunnen zien ; wanneer ten slotte blijkt, dat die schoonzoon gecompromitteerd is in de schandelijke knoeierijen van lieden als Mad. Limouzin, Mad. Kat a z z i en L o r c n t z, lieden die een vroeger geacht en geëerd, maar verkwistend en weinig nauwgezet hoofdofficier, zooals generaal Cafi'arel, tot hun. willig werktuig maakten, dan kan men het in de Vertegenwoordiging slechts prijzen, dat zij niet is teruggedeinsd voor do droevige taak, orn den heer Grévy op zeer duidelijke wijze aan het ver stand te brengen, dat aan den goeden naam van den president der republiek geen smet mag kleven. Had de heer (jrévy dien wenk tijdig opgevolgd, en zijn schoonzoon de deur gewezen, dan zou men zyne in zekere opzichten verschoonbare zwakheid over het hoofd hebben gezien. Maar de grijze president heeft niet willen hooren en niet willen zien, en zoo is aan de tot nu toe onbevlekte loopbaan van den beproefden republikein oen treurig einde gemaakt. Wie zou de opvolger worden van den president? Bij den tegenwoordigen stand der partijen in Frankrijk was die vraag moeielijk te beantwoor den, te meer omdat de mouarchisten, die in het Congres, dat het nieuwe hootd van den Staat moest benoemen, den doorslag konden geven, uiterst geheimzinnig waren. Toen werden twee namen in de allereerste plaat^ genoemd, die van Jules Ferry en van Charles de Freycinet. De eerste, eene krachtige figuur, met een verleden vol beteekenis, een republikein van ouden datum, maar een man die meent, dat ook eene republiek ge regeerd moet worden, die de uiterste linkerzijde op onherstelbare wijze van zich had vervreemd en tegen de clericalen heftig was opgetreden, inaar die de eenigo minister-president was ge weest, die zich sedert 1870 meer dan twee jaren had weten te handhaven. Doch van hem was een gouvernement a poigne te verwachten, on de strijdieus der radicalen was: plutót tont que Ferry ! De ander een toonbeeld van buigzaamheid, een

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl