De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 11 december pagina 4

11 december 1887 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOQR NEDERLAND. No. 546, r.trof ons de afbeelding-van de praalwagens "__ deze .gelegenheid met den optocht medeginwaarvan er een zoo topzwaar was dat hij bij ij den van de brug over de Keizersgracht aan imstel omviel en in de ruiten van het hoekdoor. den Heer Gosschalk bewoond te recht waar het beeld zijn hoofd achterliet om het volksrefrein het aanzijn te schenken: jl l Hop! Hop! Hop! Hop! Hop! Daar Vondel zonder kop!" nog zijn wij niet aan 't einde. Een breede is ingeruimd aan plaatsen, gebouwen en ellingen waaraan Vondels naam verbonden is. een' kwestie van systeem, maar als wij eene aeling zouden aanleggen, dan zouden wij de ingen Vondelpark, Vondelstraat enz., met wat in geschrift en prent hierover uitgegaan liever in eene topografische collectie ondergeht hebben. Wat wij reeds van andere onder en der verzameling zeiden, moeten wij hier rhalen, nergens zal men de bouwstoffen voor de ichiedenis van 't Vondelpark bijvoorbeeld zoo lledig bij elkaar vinden als hier. f ^Eerbiedwaardig is de rij van uitgaven van Vonwerken. Men beweert dat Vondel niet ge wordt. Het moge waar wezen. Als men te reeks aanschouwt zal men moeten erkennen hij ten minste gekocht wordt. Hier zijn alle kies bijeen, uitgenomen de uiterst zeldzame oornkelijke piano-uitgaven waarvan hier slechts ,.ﻫe stuks aanwezig zijn en waarvan onze TDniTe»iteitst>ibliotheek van de erven Mr. A. D. de ~teies Az. de schoonste verzameling kreeg Die " jlaho's werden wellicht langs de straat verkocht ,.(fli,zijn daarom misschien op enkele uitzonderingen * 9* verdwenen. Aan de afzonderlijke uitgaven sluiten .Wch Onmiddellijk i«lke werken aan, waarin enkele ; 'jpwüchten van Vondel zijn opgenomen. Een niet 1 eheurde Vondel-scheurkalender is daar inderook op zijne plaats. Ook de illustratie ontkt niet. Allerlei tafereelen uit Vondels toozijn hier in prent te vinden, De ?euwenheugende, toch altijd jonge Gysbrecht van Sv^, Aemstel heeft er het leeuwendeel van. Wij kun"^ 4 Ben er Gysbrechts tijdgenooten met allonge-prui??;-«, ken en steken over de planken zien wandelen jf$ ' alsof er nooit helmen en hslmcieraden geweest 4_A' «aren. Wij zouden die prentjes voor parodieën f "j> houden als we niet wisten dat de vroegere sehouw{$$* Jburg-directien het met het costuum zoo nauw niet y*."1 namen. Ook de parodieën op het Amsterdamsche _«?*?"' - nieuwjaarsstuk kan men hier inzien. B v Wij hebben nu nog niet den prentenschat in "enschouw genomen, die langs de wanden opjen is, Het zijn hoofdzakelijk de portretten fondel's vrienden en vriendenkringen, die zijn tentoongesteld. Meen echter niet dat dit alles is, wat. de heer Hartkamp over hen bijeen btacht. Hier laat hij slechts zulke portretten zien , waaronder eenige dichtregelen van Vondel zijn af gedrukt. Gij vindt er natuurlijk al de celebritei" Wn van de zeventiende eeuw onder terug, den Mui4erkring niet te vergeten. Deze voert ons onmerk baar naar het Muiderslot, welks geschiecienis wij Mer in een oogopslag kunnen leeren kennen. Nooit «agen wij zoovele en zoo goede afbeeldingen van dit merkwaardige gebouw bijeen. Het zou ons te ver voeren, als wij de waarde fttt de belangrijkheid of zeldzaamheid van ieder of Itelfs van enkelen dezer portretten gingen aantoonen. Wij meenen genoeg te hebben gezegd om het gewicht en de beteekenis dezer verzameling aan <taze lezers te doen gevoelen. Wie belang stelt in Tondel en in de gulden eeuw waarin hij leefde Verzuime niet het Muntgebouw te bezoeken. En dat ook hij dit niet verzuime, die in zich den lust foelt ontwaken om een verzamelaar te worden in .den goeden zin des woords. Hier kan hij zien toe hij verzamelen moet om het verzamelen tot di de uiterste consequentie door te drijven, hier kan hij leeren hoe men zijne liefhebberij, zijn vrijen tijd aan de geschiedenis en aan de wetenschap kan dienstbaar maken. Ma. N. DE ROEVEH. l SCHILDERLT-TEN-TOON-STELLINGEN. i i t Panoramazaal: Herman ten Kate. """i. Geen halve eeuw, maar toch wel een goede " . dertig jaar geleden, stond ik in Arti, bij een ten~* .«J toon-stelling, voor een schilderij uit het krygsT . numsleven der XVIIe Eeuw, dat mij voorkwam goed geteekend, harmoniesch en levendig, hoewel , wat sterk uit den bruine gekoloreerd te zijn, dat geestig en duidelijk gekomponeerd was, en het charakter van de helft der Eeuw, of iets vroeger, naar waarheid uitdrukte. Een beroemd man stond 1 t naast m\j en betuigde insgelijks zijn ingenomen heid met het stuk. Hij vond er pit en gloed in, ? hij maakte een beweging met zijn hand voor het tafereel en zeide: Ja, nietwaar? unexcellent ragout." Die man was Nicolas Pieneman, de * ? schilderij een stuk van Herman ten Kate, van de ?oort, zoo-als wy in de laatste weken een goed getal in de Panoramazaal hebben kunen proeven en waardeeren. Men was nog in een tijd, dat men de gewoonte had ook lijnen tot de noodzakelijke ingrediënten van een schilderstuk te reke nen ; anders zou men wellicht gevaar geloopen hebben aan het woord ragout" een min gunstige beteekenis te zien toekennen. In het biografiesch nootjen, dat aan den katalogus dezer ten-toon-stelling is toegevoegd, wordt te-recht uit Vosmaers Hedend. Schilders" geciteerd, dat de Heer ten Kate de waterverf als bekwaam aquarellist ' behandelt, met frischheid en gloed, met zorgvolle uitvoering en geest, en dat hij zelfs daarin vaak zijne schilderijen overtreft." Negen-en-twintig welgezinde bezitters van zijn werk hebben door hunne inzendingen deze rijke , i- ten-toon-stelling mogelijk gemaakt. Eene uitvoerige studie zouden de 69 nommers alleszins verdienen. Een blad, dat zich uitsluitend met de beeldende-kunst-beweging onzer dagen be zighoudt, zoo. niet mogen nalaten deze studie op het getouw te zetten. Hier ter plaatse moeten wy ons vergenoegen met algemeene aanduidingen in het uitspreken onzer overtuiging, dat de zooge naamde oude school nog niet verlegen behoeft te . : zyn met haar figuur, zoo lang zij het prijsstellen op sujetten, hetrereenigen van teekening aiet kleur en een grooten afkeer van het gemeene (in eiken v "'? zin) vertegenwoordigd ziet door kunstenaars als Ch. Rochussen en Herman ten Kate. Een oogenblik van nadere beschouwing zij nog gewijd aan No. 13 Geesel der Maatschappij", een levensgroot tafereel, in de breedte; met dit bij schrift (van J. J. L. t. K.?): Wat zjjn de plagen der ontroerde maatschappij ? De Geldzucht, de Ontucht, de Pamflettenrazernij, De Misdaad broedend in 't halfdonker weggedoken, Het Anarchisme, dat, tot slag op slag gereed Met zijn petroleum, Gods Woord met voeten treedt: Ogeesel onzes tijds l wierdt gij door God verbroken!" W^j zien hier inderdaad, door eenige om een tafel geschikte oudere en jongere menscheHjke figuren, de opgenoemde verschijnselen niet on duidelijk verpersoonlijkt. Ik zeg: niet onduidelijk. Want bizonder scherp omschreven zijn de eeessels" niet. Gelijk ze daar opgenoemd worden kunnen ze, dunkt me, bezwaarlijk op n lijn worden gesteld. De begrippen loopen te veel uit elkander, wat hun omvang betreft. Geldzucht en Ontucht (met de beteekenis doorgaandsaan dit laatste woord gehecht) kunnen goed naast elkander staan; maar dan de Pamfletten-razernij", waar natuurlijk mee bedoeld wordt de gezamendlijke lasterschriftliteratuur. Dit ondertuschen is een produkt; Geld zucht en Ontucht zijn bronnen. Daarna krijgen we de Misdaad: een alleralgemeenst begrip. Ook Geldzucht en Ontucht brengt Misdaden voort. Het Anarchisme een staatkundig misverstand onlogiesch in zijn oorsprong, vreeslijk in zijn gevolgen, maar alweer geheel ongelijksoortig met de Ontucht en de Geldzucht. Eindelijk, dat het Anarchisme Gods Woord met voeten treedt is een omstandigheid die niet uitsluitend met het wezen van Anarchisme in verband staat. Ook het Monarchisme kan godloos zijn. Dit onlogische der ideënsamenstelling spiegelt zich wel eenigermate af in het tafreel, en daarom hoe ver dienstelijk het ook zij van teekening en kleur genieten wij, voor dit kapitale werk staande, niet den harmonischen indruk, die gewenscht zou wezen. Maar deze ten-toon-stelling, in haar geheel, geeft ons een tableau van het wel bestede leven eens kunstenaars, die zijn eigen, zeer goeden weg is gegaan. Behoude de Gever alles goeds den schilder zijne krachten, opdat hij nog lang vruchtbaar blijf optreden te midden der falanx zijner be voorrechte kunstenaars-familie. ARTI. III. Ik beschuldig niemant; ik beklaag mij naauwlijks: maar ieder-een, die het twijfelachtig voor recht heeft nog al in leeftijd te klimmen, zal mij moeten bekennen, dat de ten-toon-stellingen 40, 50 jaar geleden, wat de onderwerpen betreft, aan trekkelijker waren dan heden. Die van 1830 bijv., ofschoon ook rijk aan al lerlei landschappen, bracht ons (van C. Andriessen) een Acis eii Galathea, door Polyphemus be spied", (van Otto de Boer) een familiestuk in een tuin", een jongen, biddenden pelgrim"; drie #enre-stukken van F. de Braekeleer, (van C. B. Buys) een jongeling, op de Fiool spelende" ('t is waar, dat heden de Heer J. Maris eene her haling van dat sujet aanbiedt: dit-maai de jongen, van achteren gezien), (van H. W. Cramer, Antz. een grand prix de Rome) 7 deels historiedeels genre-schilderijen, 3 genre-stukken van J. Schoemaker Doyer; van A. van Hasselt Ariadne en Bacchus, van J. Jelgerhuis Rz., Hugo de Groot, op de markt te Gorcum door zijn vriend Daetzelaer begeleid", van J. Kamphuyzen, een rustende Venus en Cupido", van den zelfde, eene dochter van Butades, van J. Kerschner aniël in den leeuwenkuil" (drijfwerk), van P. Kremer, een tooneel uit het schildersleven, van T. Kums, eene Maria Magdalena", van J. H. van de Laar, nog een tooneel uit het schildersleven, de teekening ven De Mare, voor zijn gravure naar Tiziaans Graflegging", van C. J. Morel, 't van stapel loo pen van een schip; van J. W. Pieneman, het por tret ten voeten uit van Mevr. Wattier; van C. J. L. Portman, Nlcodemus brengt aan Maria de doornekroon", Marco Bozzaris bij Carpenitza"; P. van Schendel, de Evangelist Joannes", eene voorstelling uit la Dame blanche"; H. F. Wiertz, Richard Leewenhart", F. de Braekeleer, Hub. Kz. Poot, eenige dichtregelen voor zijn gezin op zeggende", Mej. Adèle Kindt, de Terugkomst van een speler bij zijii huisgezin", L. Ricquier, een Rooversfamilie", enz. Wij hebben nu óók enkele genre-stukken,-maar men had mogen verwachten, dat, bij het toenemen van den historischen zin, bij het dieper indrin gen in het wezen der dingen, de onderwerpen be langrijker zouden geworden zijn. Het tegendeel is waar. Groote feiten uit de geschiedenis, zinrijke voorvallen van legendarischen aard, ontbreken geheel. Ja, wij hebben Dag Vader!! Zegen en ge zondheid!!!" een uitroep, die door den Heer Blommers een wuivend visschersgezin aan 't strand wordt toegeschreven. Die vrouw en kinderen zijn levensgroot. Waar blijft men met zoo'n doek? Als er een liefhebber is, kan hij voor ?4000 die van achteren geziene scheveningertjens in zijn ka mer hangen. De leeraar J. D. Huibers levert, in zijn bekende genre Voor de koffij"; maar is het de moeite waard twee-honderd jaar na Pieter de Hooch, Metzu en Ter Borch op te treden, om zulke tooneeltjens te leveren? Meer lof geef ik aan den Lezer" van den Heer D. Oyens; daar slaat ten minste een polsslag in en vindt men een niet alledaagsch lichteffekt. De Heer Henkeskan wat, heeft groote uitzichten geopend; maar staan zijn Dorpsleeraar" en Oprechte Haarlemmer" boven zijn vroegere werk? verbetert hij 't Bakker Korff? De prijzen zijn modest 400, 550: dat is óók iets goeds. De Heer Tony Offermans geeft ons een ketellapper; maar menig oud fransch liedtjen schildert ons meer het charakter van zoo'n personaadje dan deze schilder. De Heer Alb. Neuhuys laat een kleinkind een bloem aan grootmoeder geven, waar moeder toekijkt; maar dit doek van f 900 zou, door Israëls in zijn tweede tijdperk geschilderd, toch nog wat anders, wat dieper gevoel en fijner levensopenbaring te genieten geven. Mej. Robertson, met haar No. 186, wordt tegenwoordig onder de hoofden der nieuwere school (?) gerekend. Bi vroeg aan eene voorstanderes van deze: Wat staat er op dien schoorsteen ? of is het geen schoorsteen! " Des bibelots!" was het glimlachend andwoord. Gelukkig Fransch, dat zinledige woorden heeft! Het Indisch vermaak" van den Heer Mari ten Kate biedt, bij zy'ne andere qualiteiten, tenmin ste weer een juist omschreven gedachte aan. Maar hij wordt er genoeg met den vinger om nagewe zen. Ook de Heer Herman ten Kate blijft de oude leuze getrouw, dat schilderen iets anders is dan droomen. De Heer H. J. Scholten geeft ons Roe mer Visscher en zijne dochters Anna en Maria Tesselschade". Het is een keurig bewerkt tafereel in een binnenkamer van aangenamen toon. Maar met de portretten van Goltzius voor zich, had men toch iets ongemeeners kunnen leveren. Een schilder, die de fiere en toch goedige ziel van Tesselschade eens diep doorschouwd had, zou daar iets van kunnen maken! De onwaarschijnlijke vensterarmoriëering redt het stuk niet. Het is of er na Jacobus Scheltema niets over het gezin van Roemer Visscher geschreven is. Waarom moet de schilderkunst in dit land altijd achterstaan bij de literatuur ? Het vioolspelend jongeheertjen van den Heer J. Maris, dat men op den rug ziet, is te koop. of misschien verkocht, voor / 2800. Flink behan deld, nieuw, en van treffende natuurtrouw zijn de werken van den Heer Hoynck van Papendrecht: Les van tamboers en pijpers" en Lappen en naaien aan boord". Een geestverwant van dezen Rotterdammer betoont zich Jac. H. Geerlings, met zijn Artillerist". De Heer Heyligers staat nog niet op de hoogte van Ter Borch. Een dichter van onze tijd zou zich niet laten zeggen: Je bent nog geen Westerbaen of geen Dirk Smits".De lamplichtschilder Rosierse is ook nog wel geen Gerard Dou, maar er zit een toekomst in zijn lamplichten". Ik verheug mij, dat de Heer en Mej. Valkenburg niet te-rug zijn gebleven; de Heer de la Mar heeft óók wel gedaan te komen. Maar waar blijven de Princen onzer </ewre-schilders Meyer de Haan en C. Bisschop ? 5 Dec. '87. ALB. TH. LA TERRE." De geestdrift, waarmee eens Da Costa in zijne inleiding tot de hymne Voorzienigheid" de woorden: Ik ben vermoeid van 't kruipen over de aard.'" uitriep, is kwalijk te evenaren, wanneer men na de zeer vermoeiende lezing van Zola's La lerre ,zich de vraag stelt, welk oordeel er thans over deze vijfhonderd-en-negentien pagina's moet wor den uitgesproken. La Terre is de vijftiende roman uit den cyclus der Rougon-Macquart. De zeer zwakke band, die dit werk aan zijne voorgangers koppelt verdient eigenlijk geene vermelding. La Terre zou naar de meening van den schrijver een economischen roman moeten voorstellen, waarin het leven der Fransche boeren en boerinnen in een bepaald district, La Beauce, zou worden geschil derd. Een soldaat, die den oorlog in Italiëheert meegemaakt (Januari?Augustus 1S59), wordt boerenknecht op de hoeve La Borderie bij den heereboer Hourdequin, en die soldaat heet. .. Jean Macquart, de broeder van Gervaise uit L'Assommoir, de zoon van Antoine Macquart uit La Fortune des Rougon. Aan het einde van La lerre wordt melding gemaakt van den oorlog tegen Pruisen, de naam des Keizers wordt eene enkele maal genoemd en dat is alles, wat ter wille van den algemeenon titel: Les Rougon-Macquart, histoire naturelle et sociale d'une familie sous Ie second empire is gedaan. Bevatte La Terre inderdaad eene schil dering van het landleven, hadde dit boek eene dorpsvertelling aangeboden, als vroeger Godtthelf (Bitzius) van Zwitsersche, Auerbach van Zwabische, Immermann van Westfaalsche, Reuter van Mecklenburgsch, Jokai van Magyaarsche, Conscience van Vlaamsche en Cremer van Betuwsche boeren en boerinnen verhaalden, dan zou La lerre, in streng naturalistischen toon gehouden, een merk waardig contrast gevormd hebben naast de min of meer idealistische opvatting van bovengenoemde dichters, dan zou er inderdaad een deel van het sociale leven gedurende het tweede keizerrijk zijn behandeld. Maar La Terre is niet in streng naturalistischen toon gehouden. Er is ean Nemesis in het leven van vele letterkundige kunstenaars, die in hunne eerste opkomst met geestdrift partij hebben ge kozen voor de eene of andere aesthetische richting, die later zonder geestdrift getrouw willen blijven aan het eens vrijwillig gekozen vaandel, en dan hun heil meenen te vinden in doldriftige over drijving van oorspronkelijk gezonde beginselen. Na de lezing van La Terre schijnt het mij, dat Emile Zola in een dergelijke crisis van zijn schrijversleven verkeert. Hoe hij een apostel van het letterkundig Naturalisme is geworden, behoeft niet herhaald te worden, evenmin schijnt het mij nuttig te herinneren op welke schijngrondeu het gezonde en krachtige element in zijne kunst werken is miskend en aangevallen. Dit alles vormt de geschiedenis van gisteren. Uit deze geschiedenis mag heden alleen herinnerd worden dat Zola's hoofdbeginsel: ,,JVi voulw promer que l'art est dans la vie et non ailleurs" hem ten val heeft gebracht, toen hij La Terre ontwierp, schreef en voltooide. En nogmaals moet ik hier herhalen, wat ik in 1876 na de lezing zijner zes eerste romans uit dezen cyclus zeide: Zoodra de Naturalisten uitsluitend door harts tocht voor waarheid en wetenschap gedreven, verzuimen den eeredienst van het Schoone te omhelzen, zijn zij op een hellend vlak geraakt." En toch had Zola in die zes eerste romans drie meesterstukken geleverd: Le ventre de Paris, La Conquête de Plassans en La faute de VaVb Mouret. Hoeveel te duidelijker komt nu het gevaar uit, waarin de Naturalisten a outrance zich bevinden! In Nana, in Pot-Bouille, in La Joie de virre, in L' Oeuvre bleek het duidelijk, dat het vlak hoe langer, hoe hellender was geworden, met La Terre daalt de schrijver ver beneden het standpunt, eenmaal met zijne beste kunstwerken veroverd. Velerlei oorzaken komen hier in aanmerking. In de eerste plaats: de keus van het onderwerp, het leven van de boeren en boerinnen in la Beauce de landstreek ten noorden door Fontainebleau' ten zuiden door Orléans, ten westen door Chartrea begrensd. Het boerenleven jn kleuren en geuren, vooral in geuren, te beschryven, is voor een kunstenaar met een fijn ontwikkeld zenuwleven en eene krachtige fantasie bijna ondoenlijk. In het boe renbedrijf van welk land ook komt veel, dat de overhelling tot ruwheid en barbaarschheid van meest alle plattelanders verklaart. De omgang met lastdieren en trekvee, de geringe óntwikkelink van den geest op de dorpscholen, de over helling tot bijgeloof en oudbakken mystiek, dit alles maakt, bij de onmatigheid in het gebruik van alcoholische dranken gedurende veemarkten en dorpskermissen, een zeer onverkwikkelijk geheel van de boerenmaatschappij in afgelegen oorden. Zola heeft die uiterlijk ruwe zijde zeer goed ge zien, heeft zelfs gemeend naar de eischen der naturalistische methode vooral deze in het oog te moeten doen vallen. Maar hij vergat, dat de ui terlijke boerschheid van taal en zeden soms uit muntende eigenschappen verbergt, dat levenslust, oprechtheid, vlijt en spaarzaamheid menig platte lander boven het gewone peil der stedelingen ver heft. Frits Reuter sprak met studie over zijne Mecklenburgers, Conscience en Virginie Loveling ontdekten schatten van eenvoud en trouwe plichts betrachting op de Vlaamsche weiden. Cremer spaarde onze Geldersche boeren niet, en toch deze dorpelingen wonnen onze sympathie. Emile Zola koos al de oogenblikken uit het leven zijner Beaucerons, die het ons benauwd en onaangenaam maken in hun gezelschap. De stalluchten bedwelmen den eenigszins gevoeligen lezer. Het kalven der koe, la Coliche, tegelijk met de bevalling van Lise, vrouw van Buteau beiden, man en vrouw, monsters van zelfzucht, niet terug deinzende voor moord van zuster en vader behoort tot de allerleelijkste tafereelen, die ooit door een naturalistisch kunstenaar zijn geschreven. Een leerling van Zola, Joris Karl Huysmans, heeft bijna gelijktijdig met den meester in zjjn jongsten roman, En Rade (1887), het kalven van eene koe te pas gebracht. Maar Zola verdubbelt den ruwen toon van dit tafereel door de wetenschap van den veearts en van den verloskundige te gebruiken bij eene beschrijving, die geheel noodeloos, geheel overbodig is in den roman. De bevalling der boerin, het kalven der koe, op hetzelfde oogenblik strekt tot niets anders dan tot het geheel overvloedig bewijs, dat de auteur een oog geslagen heeft in het' een of ander handboek van Obstetrie of van Vceartsenijkunde. Reeds in PotBouille werd de bevalling van eene Parysche dienstmeid op haar zolderkamertje, in La Joie de Vivre de kunstmatige verlossing van een zeer zwak en nuffig mevrouwtje ingelascht. Als het er op aan kwam de wetenschap der vroedvrouwen in een boeiend verhaal te kleeden, zou niemand Zola overtreffen. De verwarring van wetenschap en kunst kan niet hooger stijgen. De meening, vroeger verdedigd: L'etude sincère purifte tout, comme Ie feu, heeft hem op het dwaalspoor ge bracht. Waarheid en wetenschap zijn voor den kunstenaar onontbeerlijk, maar niet alles. Naast deze eischen doet de Schoonheid hare rechten gelden. De grondfout der Naturalisten bleef tot nog toe, dat zij niet naar dezen eenvoudigen eisch wilden luisteren, dat zij enkel bij hun vol komen gerochtvaardigden strijd voor waarheid en waarschijnlijkheid in den roman eenzijdig blijven volharden. Het is Zola niet te doen aanstootelijke zaken te verhalen. Zij, die dit beweren, liggen onder de sterke verdenking van zich te veel met deze aanstootelijkheden bezig te houden. De naaktheden in Zola's romans mogen leelijk genoemd worden, wulpsch is hij nimmer met voorbedachten rade. Hij streeft alleen naar de physische en psychologische waarheid, hij bekommert zich in het geheel niet om den moreelen of aesthetischen eindindruk van zijn werk. Dat er bij deze richting van geest uit Zola's roman La lerre een bijna onleesbaar boek zou te voorschijn komen, had men gemakkelijk kunnen voorspellen. Maar er is meer. Zola's studie van den Franschen landbouwerstand, van landhuishoudkunde schijnt te wenschen over te laten. Hij heeft beweerd uitvoerige studiën voor La Terre te hebben gemaakt, en noemt het boek van Malthus. Uit zulk een wijze van doen blijkt de oppervlakkig heid zyner methode. Er is veel uit Malthus te leeren; men zal met hoogachting den naam van dezen vader der Bevolkingswetenschap blijven noemen, voor de practische kennismaking met Fransche landbouwtoestanden geeft Malthus weinig nut. In dit o'pzicht hadde hij Michel Chevalieren John Stuart Mill met beter gevolg kunnen raad plegen, maar eigenlijk ware het nog beter geweest de nieuwe Fransche oeconomen, Courcelle-Seneuil, Le Roy-Beaulieu en Maurice Blocq te bestudeeren. In La Terre blijkt enkel uit een gesprek van den heereboer Hourdequin, met een verloopen afgevaardigde, de Chédeville, dat het een en ander over groot en klein landbezit, over het voordeel van landbouwwerktuigen boven handenarbeid, over den invoer van Amerikaansche granen, door den schrijver gelezen werd. En dit gesprek is zeer duidelijk eene uitweiding eveawe'n'g noodzakelijk voor den roman als de dubbele verlossing in den stal van Buteau, als d:3 ongure goorheden door den boer, die den ergerlijken naam van Jésus Christ draagt, bedreven. Het doet mij leed, dat het laatste werk van een zoo forsch gespierd talent zoo ongunstig moet worden beoordeeld. Maar de onpartijdigheid, de dankbaarheid voor meesterstukken, vroeger vol tooid, gebieden dringend niet te verzwijgen, hoe veel sporen van het oude groote talent des schrijvers ook in La, Terre te ontdekken zijn. De hoofdgreep in het boerenleven zijner landgenooten deed Zola met meesterhand. Een oude boer wil zijn grondbezit nog voor zijn leven tegen lijfrente aan zijne kinderen afstaan. Men vergunne mij dit eene volgende maal uiteen te zetten. DE. JAN TEN BRINK.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl