De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1887 11 december pagina 5

11 december 1887 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Ho. 546 DE AMSTERDAMMER, WEEEBLAD VOOR NEDERLAND. 5 IiA TOSCA, SARDOÜen SARAH BERNHARDT. Zooals Dnrranc in de Justice zegt, ieder jaar moet Sardou zijn nieuw stuk geven. Voor zoover liet de litteratuur aangaat, heeft het verschenen ?van dat nieuwe stuk niet meer belangrijkheid dan het openen van de expositie der wintennodes in de magazynen van Louvre of Bon Marché. De' «ene maal begint het Louyre, de andere maal Sardou. Als Sardou begonnen is, betitelt het Louvre een hoed of een mantel naar zijn drama, soms ?wordt er ook een sorbet of een bonbon naar ge doopt Maar al gaat dit alles de mode aan, de litteratuur blütt er buiten." Sardou heeft dit zelf de laatste jaren ingezien; h\j geeft zyn drama's niet meer aan de pers. HU kon ook veilig zijn naam van de affiche laten ; men had kunnen aankondigen, dat het stuk het persoonlijk werk was van Sarah Bernhardt, en dat decoratief, costumes, accessoires en libretto het werk waren van de heeren X., Y., Z. en Sardou. Dit is zoo waar, dat toen, volgens ge woonte, aan het eind der voorstelling de naam van Sardou is medegedeeld, het publiek niets deed dan Sarah Bernhardt terugroepen. Hierna," zegt Durranc, zal ik mij haasten om het kin derachtig, walgely'k en vormeloos melodrama te vertellen, waaraan de groote tragédienne haar -genie verkwist." * * * Sarcey zegt, op minder krassen toon, hetzelfde. 'H\j noemt op, aan welke .eischen Sardou's drama's tegenwoordig moeten voldoen: Sarah Bernhardt moet het stuk in haar zak mee naar Amerika kunnen nemen, en het heel alleen kunnen spelen, dat wil zeggen al de andere personen moeten door ?den eerste den beste vervuld kunnen worden. Sarah Bernhardt moet zich daarbij niet te veel vermoeien, want zy moet het iederen avond kunnen spelen; vooral moet men haar pantomime geven, omdat zij daarin vooral uitmunt, en omdat «11e volken, Yankees, Maleiers en Chineezen, die verstaan. Sarah Barnhardt moet zich in de ver rukkende costuums, die zij meeneemt, kunnen l>ewegen in schitterende decoratieven, en toch moet men deze op de kleinere theaters kunnen missen. En met dat alles moet er in het stuk genoeg Fransch drama en smaak en kunst zitten om het Pary'sche publiek het eerst te behagen, zoodat ?dit begint met toejuichen, want anders durven .New-York en Valparaiso dat ook niet te doen. Aan al deze eischen beantwoordt 2'osca, maar ?aan den laatsten het minst, en als Sarah niet ?een sublieme, pantomime in de vierde acte had, -?zoo uitmuntend gemimeerd als zij ooit deed, zou de kans op een smadelijken val groot geweest zijn. .Nu zijn er tweehonderd voorstellingen verzekerd, naar, zooals Sarcey zegt: c'est la fin de towt ?art et la mort du théaire." * * * De intrige is, zooals aan een pantomime past, vol gebeurtenissen, en dus lang om te vertellen. Het eerste bedry'f speelt in den dom van SantAndrea te Home, een prachtig majestueus kerkdecoratief. Links een half voltooid schilderij. Mario Cavadossi, de schilder, sluit zich iederen dag in de kerk op, waarvan hy den sleutel heeft. Terwijl hy aan 't werk is, komt er een man uit «ene kapel, haveloos en .ontdaan. Mario houdt hem voor een dief; het is een politiek .gevangene, die uit het kasteel Sant-Angelo ?ontvlucht is. Hij heet Cesare Angelotti en is een broeder der markiezin Attavanti, die hem ?om te ontvluchten een vrouwen-costuum bezorgd .heeft. De mannen vertellen elkaar hunne geschie denis. Wij zijn in 1800. Napoleon is in Itali gevallen en er zal te Marengo gevochten worden. Mario wordt van liberalisme verdacht, en schildert nu heiligen en madonna's om aan de verdenking te ontsnappen. Hij belooft Cesare, hem te helpen vluchten en hem zelfs een schuilplaats aan te Tvy'zen. (?p dit oogenblik wordt er geklopt. Het is Floria Tosca, de beroemdste zangeres van Italië, ?welke iederen dag in de kerk een uurtje bij Mario komt doorbrengen, dien zy' hartstochtelijk bemint. Mario laat Cesare zich weer verbergen en opent de deur. Sarah Bernhardt treedt op. Hare elegance, hare ?eigenaardige schoonheid is niet verminderd ; divinement elegante," zegt Sarcey, komt zij met een vracht bloemen voor de Madonna. Zy legt deze op het altaar neer; zij i« vroom en royalistisch, maar nog meer verliefd en vooral jaloersch. Zy' heeft hooren fluisteren en denkt dat er een vrouw in de kerk ?was. Het madonnahoofd dat zij geschetst ziet, gelijkt op de markiezin Attavanti. Mario heeft deze den vorigen dag gezien, toen zy' de vrouwenkleederen voor haar broeder kwam brengen. La Tosca is spoedig tevreden gesteld, zij is gelukkig, vroolijk, kinderlijk verheugd, een van Sarah Bernhardts gelukkigste poses. La Tosca moet nu weer ?weg, zy' heeft een cantate te repeteeren, die Paesiello heeft geschreven om de overwinning, door de Oostenrijkers by Marengo op de Franschen be haald, te vieren. Generaal Melas meende toch dien morgen, den veldslag gewonnen te hebben. De kerk wordt gevuld met geloovigen, men hoort de mis. Cesare en Mario ontsnappen onder hun vermomming, maar ook de geniale prefect van politie, Scarpia, komt en doorzoekt de kerk. Hij vindt den waaier der markiezin, door Cesare verge ten, en ziet dat hij zijn slachtoffers op het spoor is. Tweede bedrijf. Schitterend feest in het Palazzo Farnese, dat door koningin Maria Carolina bewoond ?wordt. Tosca zal er de cantate van Paesiello zin gen. Prachtige costumes (men kan ze in de kof fers mee naar Ameriki nemen), gesprekken tus schen de hovelingen, en op den voorgrond, steeds Sarah Bernhardt, die het oogenblik der komst van Hare Majesteit afwacht. Scarpia begrijpt, dat La Tosca den schilder bemint, hij weet met den gevonden waaier hare jaloezie op te wekken. La Tosca zal den schilder gaan zoeken, men heeft haar maar na te gaan om den veroordeelde te vinden. Dit gelukt. Sarah verteert van jaloezie en ongeduld; zoodra de tijding komt, dat de slag van Marengo door de Franschen gewonnen is, en de ?cantate niet gezongen zal worden, ijlt zy heen. Mario heeft zijn gast naar een kleine afgele gen villa overgebracht, waar men alleen langs duistere omwegen komt. La Tosca kent den weg. In de villa is een onderaardsche gang, die naar ?«en put leidt; de opening van dien put is door planten verborgen, het is inderdaad eene onvind bare schuilplaats. La Tosca komt,woedend jaloersch; haar minnaar brengt haar met een woord tot be daren en doet haar den put en Angelotti zien Scarpia volgt onmiddellijk met de sbirren. Hij is zeker dat Angelotti ergens verborgen is, maar waar,? Mario kan het zeggen, maar zal het niet doen. La Tosca is wellicht gemakkelijker te dwingen. * * * Thans komt het afschuwelijk tooneel. Scarpia geeft luide aan zijne agenten bevel, Mario in de naaste kamer te brengen en hem volgens den ge wonen vorm" te ondervragen. Hij blyft by La Tosca op het tooneel. Hij ondervraagt haar, zij weet niets. Goed." zegt hy', en, zich naar de deur der kamer wendend, waar Mario is, zegt hij: Dring aan." Wat beteekentdat: dring aan?" vraagt La Tosca. Scarpia legt haar dan uit, dat men op dit oogenblik Mario foltert. Men heeft hem de ijze ren klauw" op het hoofd gelegd, met drie punten, waarvan twee in de slapen en een in den schedel kunnen dringen. Bij ieder nieuw bevel worden de schroeven een weinig aangedraaid. Men be grijpt dat het tooneel nu geheel eene studie voor Sarah Bernhardt is. Verontwaardiging, smeeken, tranen, eene uitbarsting van heftige woorden, snikken, het hoofd in de handen, de geheele gamma van den angst. Zij stort vooruit, als om alles te zeggen, en treedt terug, verschrikt door hetgeen zij doen zal. Zij sleept zich naar de gesloten deur en vraagt verlof om alles te open baren. Zwijg!' roept de reutelende stem van den gemartelde. Dring aan'1, zegt Scarpia. Dan smeekt en weent zij weer, kromt zich aan de voeten van Scarpia, tot een rauwe gil van den gepynigde haar alle standvastigheid ontrooft. Zij wijst de plaats aan, waar Cesare zich bevindt. De put! de put!'' Men geeft haar dan haren minnaar terug, die op het tooneel stort, met roode strepen om het voorhoofd. De eersten avond was de indruk van de bloedvlekken op zijne slapen zoo gruwelijk, dat men siste; de volgende avonden had men het rood getemperd; voor de Yankees kan het hersteld worden. De agenten hebben in den put Angelotti's lijk fevonden; hy heeft zich vergiftigd. Eerste doode carpia heeft bevolen dat men Mario nu naar het kasteel Sant-Angelo zal brengen; Tosca zal wel genade voor hem komen vragen, Scarpia heeft met haar zijn plan. De vierde acte vertoont Scarpia's kamer, het is de groote scène voor Sarah Bernhardt. Scarpia is behalve een speurhond, ook een wellusteling, een sadist. Hij wil aan de actrice voor haar gunsten Mario's leven verkoopen, nu hij haar zoo smookend en ongelukkig had gezien. Zij wil zeker zijn van haar zaak, en geeft geen toestemming dan nadat Scarpia in haar tegenwoordigheid de orders aan zijn luitenant heeft gegeven, om Mario slechts met los kruit te doen fusilleeren en hem de gelegenheid te geven dan te vluchten. Hier is weer Sarcey het best geciteerd. Blijkbaar is deze geheel onverwachte lust van Scarpia daar alleen opgekomen om aan Mad Sarah Bernhardt het voorwendsel te geven tot diverse houdingen van hartstocht en wanhoop. Dat laat zij ook niet na, en het is een genoegen haar daarin te herkennen. Mad. Sarah Bernhardt, die tot heden in deze groote pantomime slechts zeer opmerkelijk geweest was, met gedeelten waarover men van gevoelen verschillen kon, is nu geklommen tot eene hoogte, die het sublieme nadert. Zij vraagt Scarpia, haar een vrijgeleide te teekenen, en terwijl zij dit schrijft, nadert zij de tafel, waaraan hij gedineerd heeft, en daar, rechtop vorstelijk, met woest gelaat, de oogen strak en star, laat zij haar hand langzaam over het tafellaken dwalen en zoekt het mes. Zij grijpt dit met een worktuigelijke beweging, klemt het vast, en haar onverbiddellijk besluit was in ieder deel van haar houding en beweging, in het somber gruwe lijke van haar gelaat zoo te lezen, dat de geheele zaal rilde. Men hield den adem in. Scarpia treedt vooruit, de armen uitgespreid, en terwijl hij haar wil omvatten, heft zij den arm op en met een prachtig gebaar van wraak, stoot zij hem het mes in het hart. Dan, zich over het lijk buigend, dat nog beweegt in de stuiptrekkin gen van den doodstry'd. zegt zij: Sterf! sterf als boete voor uwe misdaden, voor uwe schandelijke liefde! Sterf! sterf!..." En niets kan u de kracht van haat en wraak schilderen, waar mede mad. Sarah Bernhardt dit driemaal her haalde woord heeft belast: Sterf! Sterf! Sterf!" Dat is de tweede doode. De toejuichingen waren hier langdurig en da verend. Het was nog altoos onze groote Sarah, die het geheele publiek met een coup de force medesleepte. Helaas, waar is de tijd gebleven, toen zij de kenners bekoorde met haar poëtische cantilena's, toen zij met bewonderenswaardige kunst, met haar1 gouden stem een tirade van twintig of dertig verzen nuanceerde en ons in de ideale wereld van den droom overbracht! W eg zijn de drooruen! Weggevlucht is de poëzie! liet is de ruwe, dierlijke, machtige kreet van den hartstocht, door het brutale feit tot het uiterste gedreven ! Laat ons wat ons gebleven is genieten, het beste hebben wij verloren." Op dit tooneel van woeste pantomime volgt een tooneel van treffende pantomime. Tosca ziet den doode daar uitgestrekt liggen; hij is zonder biecht of sacramenten gestorven. Zij neemt een crucifix van den muur, legt het op zijn borst, steekt twee kaarsen aan, plaatst ze aan beide kanten van den doode, knielt een oogenblik neder, prevelt een kort gebed en vertrekt met zachte schreden. Dit heengaan is zeker een der bewonderenswaardigste punten der uitstekende pantomime". In het vijfde bedrijf blijkt het dat Mario toch ge fusilleerd wordt. La Tosca stort zich op zijn lichaam, en fluistert hem in dat hij zich nog even stil moet houden. Hij is een lijk; men heeft haar bedrogen, hij is werkelijk gefusilleerd; haar verwondering en schrik als zy langzamerhand de zekerheid kry'gtjis weder een groote scène voor haar .Zij spreekt een laatsten vloek tegen de beulen uit en stort zich in den Tiber. Zij is het vierde lijk; * * Men ziet welk een stuk Sardou ditmaal heeft durven maken. De ergste melodrama's van den boulevard zyn geëvenaard. Van karakterstudie, van poëzie, van letterkundige waarde geen spoor; bloed en tranen en martelingen en tafereelen" zijn alles. De zenuwen worden afgrijselijk geschokt, en het stuk zal zeker n te Parys n elders reusachtig succes hebben, maar welk een treurige triomf voor de actrice van La dame aux Camélias, frou-frou, Phèdre en Dona Sol. De critici, die eens zoo met haar gedweept hebben, betreuren allen, dat zy aan dergelijke speculatiën haar ongeëvenaard talent besteedt. Louis Denayrouze zegt: Het stuk is une prose guelconque; de académicien Sardou heeft noch gezwollenheid, noch distinctie, noch platheid in zijn stijl gelegd; hij heeft in de groote scènes alleen met een enkel woord de toestanden aangegeven, wetende dat vertolkers als Sarah Bernhardt en Berton (Scar pia) gebaren hebben van onvergelijkelijke wel sprekendheid. In de tooneelen van teederheid en coquetterie heeft men kunnen vinden, dat Sarah Bernhardt eenvoudig gebleven was, die zij was, maar in het vreeselijk tableau van den moord heeft zij, naar aller meening, zich zelve over troffen. Op die hoogte wordt het talent eener be zielde actrice genie, zonder adjectieven of phrases.'' Durranc besluit: Nooit heeft haar talent die tragische kracht bezeten. Men vergeet de grove ftcelles, waarmede de schrijver ons vangen wil, men heeft enkel bewondering van de artiste, aan wie men een milieu en stukken, harer waardig, zou toewenschen." Jules Leraaitre zegt: Het akelige pijnly'ke stuk zal succes hebben. De menschen die naar de Place de Roquette gaan, of zouden willen gaan, om er iemand te zien guillotineeren, zullen zich tracteeren op het gegil van den mooien jon gen, dont la Tosca s'toqua; mij gaf het een onverdragelyk gevoel van benauwdheid, en behoefte om te roepen: Ik wil het niet zien! Het is laf! Ik wil er uit! Het drama schokt u niet, het wringt en knijpt u. Maar Sarah Bernhardt is weer geweest wat zij in haar beste dagen was, de wonderbare artiste, met de betoovering en de macht die alleen haar behooren. Wij waren gelukkig, haar in de eerste bedreven eenige kiesche, genuanceerde gevoelens te hooren uitdrukken ; zij deed dat met groote fijnheid en geest. Maar later, toen zij moest schreeuwen, weenen, zich voortslepen, knielen, zich wringen, toen deed zij het zooals niemand het zou kunnen doen, met geheel oorspronkelijke stembuigingen, met het haar ingeboren gevoel voor plastieke schoonheid zelfs in de heftigste toestan den Wanneer zal zij Racine weer spelen?" De slotsom van allen is: een melodrama van den derden rang, geschreven door een auteur van den tweeden, gespeeld door eon actrice van den eersten. De Vlaamsche Vesper, door Elise Soer; Schiedam, H. A. M. Roelants. Het was een booze, maar ook een goede tijd waarvan mej. Soer ons in haar roman vertelt. Een kloek ras van nijvere burgers streed in Vlaande ren om de burgerlyke vrijheid tegen vreemde overheersching, en zo spaarden hun bloed niet, die Vlamingen, evenmin als dat van den vijand. De vraag rijst wel eens, of een tegenwoordig geslacht zoovele offers zou weten te brengen voor de vrijheid, terwijl het zich bij honderdduizenden ten oorlog laat voeren over twisten, waaraan het volk zelf geen deel heeft. Hoe ook het antwoord moge luiden, de historie van vrijheidsoorlogen als deze strijd der Vlamingen tegen de Franschen, leert dat alleen weerbaarheid en offervaardigheid de waarborgen zijn voor een onafhankelijk volksbestaan, en daarom is het te prijzen, dat de geschiedenis van Jan Breidel en Pieter do Coninc hier in Nederland in zoo aangenamen vorm aan den man wordt gebracht. Mej. Soer's boek is goed geschreven; de schrijf ster leelde met hart en ziel in de omgeving, die zij ons schetst, en zij deelt de ontvangen indruk ken frisch en levendig' mede aan den lezer Doch zij wist zich niet te onttrekken aan de conventioneele middelen, reeds zoolang gebruikt om van de historie een roman te maken. Een minnarij tusschen den aanvoerder der Walen en de dochter van Pieter de Coninc; des meisjes plicht jegens vader en land zwichtende voor de liefde; zij eindelijk door den dood hare fout boe tende: 't is niet onmogelijk, en in Mej. Soer's schildering van 't geval is veel verdienstelijks; maar het is ons zoo dikwerf in deze litteratuur opgodischt, dat wij niet kunnen nalaten te zuchten: foujours perdrix! Zelfs de oude dienaar wordt ons niet gespaard. Hij moet voor de verliefde Vlaamsche een boodschap aan haren minnaar overbrengen, en heeft daarin niet veel zin. Hoe overreedt nu Walburga hem ? Och, Erembald, kunt gij mij den dood aandoen? Toen uwe vrouw ziek lag, heb ik haar opgepast, heb ik nacht aan nacht bij haar gewaakt; het is nu twee jaren geleden dat zij in mijne armen stierf; toen zeidet ge tegen mij: Ik zal u de liefde haar betoond nooit kunnen vergelden." Is dit uw dank?" (pag. 149). Komt u de smaak van dit gerecht niet als van ouds bekend voor? En hadt gij niet zelf kunnen invullen wat er volgen moest? Erembald sloeg zich met de vuist voor de borst. Kind, de heilige Donatianus vergcve het mij, ik zal doen wat gij vraagt," riep hij hevig be wogen." De ontzettende spierkracht van enkele indivi duen is in deze litteratuur een der meest gezochte effecten en te rekenen tot de conventioneele zon den van het genre. Hoor slechts. Er is een standje op de straat, en de schout wil een brutalen kaar sengieter doen grijpen: Daar greep een sterke arm den woelwater beet, slingerde hem alsof hij een riet ware, over de hoofden der menigte en smakte hem aan de andere zijde tusschen het volk, dat zich in dichte drommen voor hem stelde." (pag. G2). Is het niet om van te droomen? Mej. Soer heeft hier en daar den stijl wat overladen en gestreefd naar sierlijkheid, die over tollig en gevaarlyk is. Wy noemen slecht» eea paar voorbeelden. Jan Breidel is driftig en grypt naar zy'n b§K. De oudere, bedachtzame Pieter de Coninc tegde zijn hand met een sussend gebaar op BreidePs arm; wees bedaard," vermaande 'hy streng, nog is onze tyd niet gekqmen, Jan."" (Pag. 18). Deze vier woorden met een sussend gebaar" zijn waarschijnlijk later ingevoegd. De schryfster kan den streng" vermanenden man niet sussend" voor zich gezien hebben. Een ander voorbeeld. De invloed der zachtmoe dige Walburga op de ruwe mannen moet den lezer duidehjk worden gemaakt. Als zij, rondom het opflikkerende houtvoor gezeten, hunne plannen bespraken, verzachtten z$;, onwillekeurig hunne grove stemmeu of hielden den vloek op de gebaarde lippen terug, wanneer Walburger binnentrad." Waarom juist bij een houtvuur, en wel eent opflikkerend? Het kon evengoed opvlammen, uit gaan, of een vuur van plaggen zyn, of heelemaal geen vuur. Men zou zulk een boek eens duchtig willen, schudden, om al wat er te kwader ure in gewaaid is en er losjes aanhangt, te doen afvallen. Wij kunnen ons deze opmerkingen veroorlo ven, omdat in dezen roman veel te pry'zen is, en omdat de schrijfster eene proeve van haar talent heeft gegeven, die ons een waarborg is, dat ?*$ nog wel eens weer in de gelegenheid zullen zyn een werk van hare hand met ingenomenheid te begroeten. P. VARIA. In zijn pas verschenen werk Musikantengé~ schichten, vertelt Ernst Pasquéhoe een van Weber's populairste liederen te Frankfort ontstaan is. Het lied, thans een geliefd wiegelied, dat door geheel Duitschland gezongen wordt, begint: Schlaf, Herzenssöhnchen, mein Liebling bist du!". Het draagt in het manuscript de bijvoeging: gecom poneerd te Frankfurt am Main, 13 September 1810." Nu werd den 16den September van dat jaar de opera Sylvana van Weber, te Frankfort opgevoerd, eene première zonder succes en bijna, zonder publiek, daar zij concurreerde met de» opstijging van Madame Blanchard in een lucht ballon. Ernst Pasquéheeft uit deze omstandig heden en met behulp van zy'n uitgebreide kennis van Webers leven en werken eene interessante novelle gesponnen, waarvan het ontstaan van het lied het middelpunt vormt. Op dezelfde wyze heeft hij andere biographische anecdoten omtrent muzikanten" aangekleed. De geruchten, volgens welke de directeur van het Nationale Museum te Pest, Franz von Pulszky, een zeer populair man en oud-patriot, schilderyen en andere voorwerpen zou gestolen hebben, ge ruchten welke veel sensatie maakten maar reeds weerlegd zijn, hebben in de .Hongaarsche Kamer van Afgevaardigden aanleiding tot een interpellatie gegeven. Het kamerlid Polonyi vroeg of het waar was, dat gouden munten en misge waden en voorwerpen van waarde, door den keizer zelf ter bewaring gegeven, deels verruild, deels vermist waren en van andere, handte keningen van Rafaël, Rembrandt en Dürer. 4- slechts waardelooze copieën aanwezig waren» De minister Trefort antwoordde, dat hij alles voor onwaar hield, maar dat een onderzoek zou volgen, Von Pulszky zelf verklaart alles voor onwaar, het ver dwijnen van voorwerpen uit de staatsgalerijen zou enkel op boosaardige verzinselen bersten. De zoogenoemde schat van Attila", eem eigen dom van den keizer, is te Weenen; het museum te Budapest heeft hem alleen gedurende de groote tentoonstelling eenigen tijd te leen gehad. De galvanoplastische copie, die het museum ervan bezat, is nog aanwezig. Dergelijke copieën zift ook voor de musea te Londen, Petersburg en in Amerika vervaardigd, vandaar dat wellicht het gerucht van diefstal verspreid is. Uit de Esterhazygalerij zijn teekeningen gestolen; maar dit was reeds dertig jaar geleden, onder Pulszky's voor ganger, bekend. Pulszky schrijft de geheele beweging toe aan een Berlijnsch professor Theodor Levin, die overal vervalschte schilderijen wil zien, en een boek over het museum van Budapest heeft geschreven. Het is nu ook gebleken, dat antiquaren, die in Buda pest vervaardigde imitatiën van kunstvoorwerpen inkochten, den stempel van imitatie wisten te ver wijderen on de voorwerpen als echt verkochten. Ook hoeft Pulszky verscheidene voorwerpen, zyn privaat-eigendom, in het buitenland verkocht. Het geval met Pulszky bracht in Budapest de gemoederen zeer in beweging en men was zeer gelukkig, weder aan de onschuld van den ouden patriot te kunnen gelooven. Zijn dochter is actri ce ; toen deze, op den avond na de interpellatie optrad, en toevallig juist in de rol eener dochter, die eenige woorden omtrent een valsche beschul-' diging tegen haren vader uitgebracht, spreekt, scheen er aan de toejuichingen van het publiekr geen einde te zullen komen. Mlle Van Zandt, de Lakméen Rosine van de Fransche Opera-Comique, die verleden jaar van het Parijsche tooneel moest afscheid nemen, om dat zij in al te opgewonden toestand voor het publiek verschenen en toen uitgefloten was, geeft thans te Weenen hare glasheldere vocalises en het melodieus gekweel, dat haar den bynaam van l» fauvette deed verkrijgen, te hooren. Hanslick ver-* haalt naar aanleiding van haar verbanning uit Parijs eene anecdote, die bewijst, hoe in vroeger tijd de opera-bezoekers toegevender en galanter waren dan thans. In 3771 werd Piccini's nieuwe opera Iphigénie.... en Tauride gegeven. De zangeres La Guerre, die de titelrol zou zingen, kwam van een diner ^ zij kon noch gaan, noch staan, en moest voort-C durend door een paar krachtige priesteressen vaa Diana ondersteund worden. Toch zong zy, uara, de entreacte haar hoofd in een emmer koud: water gedompeld te hebben, hare rol zonder fouten ten einde, maar met matte, heescive stem,.. onbeweeglijk, katterig". Men sprak gedurende;

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl