De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 1 januari pagina 4

1 januari 1888 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 549. -£ f ,** 'ü' l kunstwerk te wijzigen. De uitspraak is duidelijk; elk woord of sylbe wordt gearticuleerd. Daaren boven, kent deze zanger de grenzen van zyne kracht; hy overschrijdt ze nimmer; door de kunst der nuanceering weet hij zyne rol zoodanig te - tingen, dat de noodige gradatie niet ontbreekt en de voordracht nu en dan, waar het behoort, haar Tollen glans verkrijgt. Het spel staat beneden den zang, doch is voldoende. In het eerste bedryf was de tenor-zanger niet 200 gelukkig als in de volgende bedrijven. Het tooneel met Elsa, Das süsse Lied verhallt, wir sind allein, zum ersten Mal allein seit wir uns sahn .,.." was voortreffelijk en de Gral-Erzahlung" wij stippen slechts het een en ander aan werd met zooveel heerlijke nuanceering en zoo kunstvplle gradatie gezongen, dat het op getogen publiek dezen Nederlaudschen zanger met geestdrift toejuichte en aan zyn talent recht deed wedervaren. Over de andere medewerkenden, de hh. Behrens Dr. Basch, Frln Ottiker u. s. w., behoeven wy thans onze lezers niet te onderhouden; deze causerie heeft hare gewone lengte reeds eenigs zins overschreden. * * * Indien het volgend jaar ons nieuwe krachten bezorgt bij de mannenkoren der Hoogduitsche Opera, de opening van het Concertgebouw door flnancieelen steun bespoedigt, de goede verstand houding tusschen vereenigingen voor zang en in strumentale muziek bevestigt, in muzikale krin gen het besef wakker roept, dat de bloei der toonkunst boven de belangen van personen dient te staan, en de ijverzucht, die ook in de hoofd stad haar sterke prikkels doet gevoelen, onscha delijk maakt, kunnen we met gerustheid de toe komst tegemoet gaaa. Van het verleden behoeven wij slechts het goede in dankbare herinnering te houden. H. C. P. D. MUZIKAAL OVERZICHT. Rotterdam, 29 December 1887. Ofschoon het niet mijne gewoonte is, twee maal binnen zoo korten tijd over dezelfde opera te schry'ven, zal men mij dit in het onderhavige geval vergeven; van Dijck trad gisteren voor de tweede maal hier als Lohengrin op en zooals te verwachten was voor een uitverkocht huis: alle plaatsen op alle rangen waren bezet, en dit feit moge der Directie de o ogen geopend hebben voor datgene wat het waarachtig belang der in stelling en tevens het hare is. Men komt wel in de opera als men weet, dat men er werkelijk genieten kan; en door hét komen groeit de belangstelling van zelve aan, het aantal van geregelde oparabezoekers wordt grooter, de zaak behoeft niet meer te drijven op dien betrekkelyk kleinen kring van hen, die de in stelling ook in dagen van zorg en moeieiijkheden trouw bleven, maar wier aantal door overlijden en andere omstandigheden natuurlijk steeds klei ner wordt. Kortom, de opera zal zich zelve kun nen houden en niet meer zoo kunstmatig gehou den behoeven te worden. De voorstelling werd met eenige angst tegemoet gezien, eerstens omdat het voor een kunstenaar, van wiens eerste optreden zóó groote roep uit ging, altyd «eer moeielijk is bij het tweede op treden aap dien roap te beantwoorden; en tweedens omdat het gansche personeel verkouden was tengevolge van de voorstelling te Amsterdam op jl, Maandag in het Paleis voor Volksvlijt. Het tooneel was in het geheel niet verwarmd (de directie van het Paleis verklaarde daarvoor op de feestdagen geen personeel te hebben kunnen krygen!) en voor ieder die maar eenigszins bekend is met het tooneel in het Paleis voor Volksvlijt, zal het duidelijk zijn, wat dat bij eene weersge steldheid als de tegenwoordige beteekent. De heer Behrens en hef koor waren het dan eok nog niet te boven gekomen, en zelfs van ? Dyck deed in het eerste bedrijf hetzelfde vreezen. gelukkig kan ik er echter dadelijk bijvoegen, dat die vrees in het verder verloop van den avond niet alleen niet bewaarheid werd, maar dat het verhaal en het afscheid in het laatste bedrijf mij nog schooner, nog meer volmaakt en diep in de ziel grijpend voorkwam dan de eerste maal. Mevr. Mielke heeft zeer onhandige vrienden; zy trad ditmaal als Elsa op en bleef het moet erkend worden beneden datgene wat Mej. Ottiker verleden week als zoodanig presteerde; nu is trouwens de Elsa het boste wat ik van Mej Ottiker tot dusverre hoorde, in geen enkele andere partij bereikt zij het standpunt dat zij daarin inneemt. In het eerste bedrijf leed Mevr. Mielke's zang zelfs aan onzuiverheid en te groote krachtsontwikkeling. Evenwel was zij in het bruidsvertrok goed op d'-eef en recht verdienstelijk, zonder evenwel iets bijzonders te leveren ; daar valt het scherm en de toejuichingen barstten los, voornamelijk echter voor van Dijck die heerlijk gezongen had. Natuurlijk verschijnt het paar voor het voetlicht, en een der geëmploieerden brengt aan van Dijck n lauwerkrans, daarentegen aan Mevr. Mielke verschillende bloemgeschenken, als blqemenmandjes groot en klein etc. Het publiek ergerde zich blijkbaar over het weinig - delicate van deze bloemenoverstelping, waartoe dien avond allerminst reden bestond, ter wijl men den gast, om wiens wil het gebouw tot den nok toe bezet was, slechts met n huldeblijk (in gewone omstandigheden overigens m. i. vol doende) afscheepte. Men applaudisseerde echter nogmaals stormachtig, het scherm gaat weer op en daar verschynt de geëmploieerde waarachtig nog eens met bouquetten en bloemenmandjes, weder voor Mevr. Mielke, en voor den gast.,,. niets meer. Maar nu ook barstte de verontwaardiging op alle rangen los! VanDijck, van Dijck!" schreeuwden stalles, baignoires, balcons, parket, loges, amphi' teater en galerij en toen hij eindelijk allén ver scheen, jubelde en juichte het geheele publiek den kunstenaar toe. De demonstratie liet aan duidelijkheid niets te wenschen over en mag een les genoemd worden voor diegenen, die door on doordachte huldebewyzen hunne sympathie, aan wie dan eok, willen bewyzen. Wil men mevr. Mielke bewierooken men kieze daarvoor Fidelio, Aïda of Hugenotten; niemand zal zich er ilan tegen verzetten, ofschoon de geroutineerde opera bezoekers om de bloemen-ovatie glimlachen; maar niet eene party waarin zij zóó weinig beantwoordt aan het ideaal, als in die van de zachte, door Ortrud tot eedbreuk verleide duive in Wagner's meesterwerk. V. Geschiedenis der /cerkelijke en poli tieke geschillen in de Republiek der zeeën Vereenigde Provinciën, voorna melijk gedurende het twaalfjarig Be stand (1098-1625). Amsterdam; C. L. van Langenhuysen. Ik heb, onder mijn tijdgenoten, groote verplich tingen aan mijn overleden vriend Dr. J. W. Cramer. Ik ontmoette den deftig eleganten jongeling, die een paar jaar ouder was dan ik, op een boekverkooping. Hij had mij reeds eenige malen op die schilderachtig-gezellige bovenvoorkamer van Bom en Radink aangetroffen, en de beurtelings zeer serieuze en geestig lachende student van het Amsterdamsche Athenseum sprak mij aan. Hy was met zijn vader over-een-gekomen, dat hij medikus zou worden, maar hield veel van literatuur, kende zijne oude klassieken, en zyn groote ingenomenheid met het tijdvak Louis XIV belett'e hem niet ook thuis te zijn in Bilderdijk, en zijne bibliotheek met de vertegenwoordigers der fransche en hollandsche romantiek te verrijken. Later kwam het zwaartepunt van zijn geestesarbeid elders te liggen. Hij had, bij uitnemendheid, un esprit orgamsateur. Zelden heb ik een voorbeeld van meer geestkracht gezien, als er een initiatief moest genomen worden en ook als een zaak moest worden doorgezet. Maar hij was een idealist, en wij leefden op het bekende machine ronde"; geen wonder dus, dat de dingen niet altijd uitvielen zoo als hij ze zich had voorgesteld. Ik weet niet zeker, of hij ooit vaerzen gemaakt heeft; maar als een van ons-beiden een dichter was, dan was hij het. Toen hij zyn Leidsche promotie achter den rug had, was het in-zonderheid het gebied der Staatkunde, later dat der haute finance, dat hem aantrok. Hy gaf mij een deel in zijne plannen en werkzaamheden, ofschoon, naar den aard van onzen aanleg, onze wegen welhaast ver uit elkander zou den loopen. Overwegende hoe de Nederlandsche toe standen waren, en wat er voor de Katholieken te doen was, besprak hij met den Internuntius de wenschelijkheid der oprichting van een kath. normaalschool, een dagblad, een kiesvereeniging en daarbij de behoefte aan een algeheele om- en overwerking van de nederlandsche geschiedenis. Zoo werd het terrein geëffend voor de herstelling van de gewone kerkorde, het herstel van het Episkopaat. Ofschoon hij mij gaarne betrok in de verwezenlijking zijner uitzichten, bleek toch al spoedig, dat ik mij tot het bescheiden deel van den literarischen arbeid zou te beperken hebben. Cramer stichtte Begt voor allen, en de WillibrordusVereeniging, bestemd om, op den bodem der poedagogische belangen, eene algemeene Nederlandsche Katholieke associatie te worden. Hij werd een der hoofdkrachten van het dagblad De Tijd. Zeer ge zien bij Pius den Xle, was hij Voorzitter eener Vereeniging van aanzienlijken, die in Genève ver gaderde en de Correspondance de Rome uitgaf. Wij waren medestichters -van de Vrydagaehe Vereenigi">g, te Amsterdam. Met Gerrit de Clercq was Cramer hier de schitterendste spreker. Meer malen deed zich de gelegenheid voor, dat wij in 't licht stelden, hoe eenzijdig de Nederlandsche geschiedenis sedert derd'halve eeuw geschreven werd. Van den aanvang der XVIe-eeuwsche beroer ten af, hadden de voornaamste geschiedschrijvers van Holland zich aangewend ons te ignoreeren. Onze Godsdienst was officieel, bij telkens herhaalde plakkaten, ongeveer afgeschaft. Wagenaar, in-zon derheid, hoe onverdiend in vele opzichten de blaam zij, die Bilderdijk op hem drukken laat. hoe veel belangrijks omtrent de Middeleeuwen hem, ondanks de XVIIIe-eeuwsche batterijpruik, door het ordelijk en keurig werkend hoofd zij gegaan heeft de katholieke elementen, die in ons volk waren blijven leven, schier niet opgemerkt en bracht het zijne toe, om do geschiedenis algemeen door een liberaal-gereformeerde bril te doen be kijken. Ik werd er op bedacht den Almanak, door den jeugdigen dichter Van Nouhuys het eerst op touw gezet, dienstbaar te maken aan de schildering van katholieke toestanden uit de XVIIeen XVIIIe Eeuw. Dit was een eerste poging om te komen tot wat Cramer gedoopt had de reconstructie der Nederlandsche Geschiedenis". Hij-zelf, die bijna even goed Frtnsch als Hollandsen schreef, had reeds in 1849 een pMémoire" uitgegeven sur la situation des Catholiques dans les Pays-Bas", beginnend met de woorden : Pendant plus do deux siècles les Catholiques néeriandais furent traites comme des ilotes. Les stathouders et les tats les maintinreiït dans cette condition, qui leur avait téfaite par Ie Prince d'Orange, Gu laumele-Taciturne, lequel ouvrit contre enx, autorisa et légalisa la série biséculaire des porsécutions, par son placard du 20 Décembre 1581, défendant tout acte religieus en tont lieu et a toute porsonne." Voor de boven bedoelde reconstructie dor Geschiedenis" was intusschen .wel een geheel mensch noodig, en deze specialiteit trad op ten jare 1865 in den persoon van Dr. W. J, F. Nuyens, die, na zijne promotie aan de Utrechtsche Hoogeschool, zich te Westwoud als geneesheer gevestigd had. Zijne Geschiedenis der Nederlandsche Beroerten" maakte, bij hare verschijning, een diepen indruk. Begaafd met een scherpen blik, veel belezenheid een stalen geheugen en zeker feu sacré, dat in de plaats trad van groote stijloefening, bleek Dr. Nuyens, die zich in Noord-Holland (over 't IJ) een centrum van beweging gevormd had, goed opgewassen voor de taak, die hij aanvaardde en hy gaf een werk uit in 8 deelen, dat een massa misverstanden uit den weg ruimde, vele leemten aanvulde, nieuwe en onverwachte lichtstralen op sommige hoeken der geschiedenis deed vallen en overal de blijken droeg uit een eerlijken, rijk gestoffeerden geest en edelmoedig hart te zijn voortgekomen. Nog andere historische arbeid was aan dit hoofdwerk voorafgegaan en heeft het gevolgd. Hoogst interessant zijn bijv. Nuyens' Algemeene geschiedenis des Nederlandschen volks," in 20 deelen, en zijne Geschiedenis der XlXe Eeuw", waarvoor bronnen hebben gevloeid, die menig ander niet ter beschikking stonden. Sedert heeft zich de behoefte aan eene nieuwe uitgaaf van de Nederlandsche geschiedenis der XVIe Eeuw, maar in over-een-stemming met de wetenschap op haar tegenwoordig standpunt, doen gevoelen, en tot dien arbeid heeft zich de geleerde schrijver ook reeds aangegord. Hij wilde er echter het tijdvak 1598?1625 aan verbinden; om zoo doende niet alleen de vestiging der Re publiek, maar ook die der Gereformeerde Staats kerk en de woelingen, die met die vestiging sa mengingen, in tafereel te brengen. Om de over-een-komst der toestanden van heden en van Prins Maurits' dagen, kwam het den schryver raadzaam vóór, aan de nieuwe bewerking der XVIe Eeuw de bearbeiding van het latere tijdvak te doen voorafgaan. Dit voornemen is voltrokken, en de schrijver bood, dezer dagen, een paar fraaye boekdeelen, onder den boven dit opstel afge schreven titel zijn landgenoten aan. Het werk is niet bloot een verhaal van krijgs bedrijven, het sluiten van traktaten, en de samenhorting van partijschappen : maar munt vooral uit, door eene fijne ontleding van de oorzaken der verschijnsels en eene uitvoerige nasporing van den gang dier verschynsels-zelven. Welke de stemming van de verschillende frakties der bevolking was, vóór, onder en na afloop van het Bestand, wordt met veel scherpzinnigheid door den schrijver na gegaan en hieruit vroegere en latere voorvallen verklaard. Dat de spanning en strijd tusschen den eersten Staatsman en den eersten Krijgsman der Republiek Oldenbarneveldt en Prins Maurits hier een belangrijke plaats innemen spreekt van zelf, en met groote schranderheid is het aandeel bepaald, dat aan de politieken en aan de kerkelijken in de botsingen van het eerste vierde der XVHe Eeuw moet wordon toegewezen. Ziehier de stof, zoo als zij over de hoofdStukken verdeeld is: Gebeurtenissen sinds den dood van Philips II tot aan de onderhan delingen over het Twaalfjarig bestand 1598 1609; Onderhandelingen, Twaalfjarig Bestand; De politieke en kerkelijke partijen in de Zeven Provinciën; Begin der kerkelijke geschil len; Kerkelijke geschillen tot 1614; De Remon strantie en Contraremonstrantie; Van 1614 tot aan de scheuring te 'sHage in 1616; Buitenlandsche aangelegenheden 1609?1616. De scheu ring in Den Haag; De akte van Separatie, De scherpe Resolutie; Strijd over het bijeenroepen der Nationale Synode; Indienstneming van Waard gelders ; Afdanking; Pamflettenstrijd, Oldenbarnevelt gevangen, Rondreize van Maurits; De Na tionale Synode; Het rechtsgeding tegen Oldenbarnevelt en de andere beschuldigden; Vervolging der Remonstranten; Einde van het Bestand, Samenzwering der zonen van Oldenbarnevelt, Dood van Prins Maurits. Deskundigen zullen, bij de opnoeming dezer on derwerpen, hunne rechtmatige nieuwsgierigheid, om te weten boe Dr. Nuyens ze behandelt, niet zien te-leur-gesteld. Zij, die minder gemeen zaam mot onze geschiedenis zijn, zullen na de dorro voorstelling van dit geraamte met voldoe ning de beelden en groepen ten loven zien ver rijzen, die de teckenpen en de borstel van den geschiedschrijver ons schilderen. Het werk heeft niet slechts een prikkelend a propos, om dat orthodoxen en liberalen nu, even als toen, hunne falanxen tegen elkaar te velde brachten; maar ook omdat de gedachtcnisvioring van Vondel, die sints een paar maanden aan do orde is, van zelve belangstelling wekt voor het tijdperk, waarin Vondel van een rijmelend rede rijker in een poëet vol vernuft en gloed veranderde. 26 Dec. '87. AI.B. TH. NICOLAAS BEETS jEN ZIJN WINTERLOOF. Ik nesrn het den heer Boots volstrekt niet lan ger kwalijk, dat hij de verzon niet maakt, die ik noodig heb om mooi te vinden. Er zijn mooie verzen bij de vleet, en als er niet genoeg zijn, moeten wo er zelf' maar bijmaken. Wij weten nu eenmaal, als we over dichters" spreken, dat wij nooit don heer Beets bedoelen. Maar, dichter of geen dichter, do heer Beets is publicist. Hij is iemand, dio zich" drukken laat; hij is iemand die in een bock staat voor de glazen bij de boekverkoopors ; hij is iemand die zegt: Hier bon ik weer. Wat denk jullie nu van me ?" Ik heb tot taak den menschen mijn meening te zeggen over publicisten. Als iemand komt, die vraagt aan hèt publiek wat dat van hem denkt, dan moet ik zeggen: Ik donk zoo en zoo. En zoo moet ik nu zoggen wat ik denk van den publicist Beets. Dan zog ik dit: do heer Beets is een oud man. Hij is in zijn tijd al is hij voor mij geen dich ter de dichter van een heel geslacht geweest. Hij is dus, voor dit geslacht wat men noemt een buitengewone grijsaard. Nu vraag ik van hem, den buitengewonen grijsaard, niot anders dan wat ieder van een gewoon grijsaard verlangt: dat hij een man is, die ons nooit of te nimmer een op geen enkele voorwaarde storen zal in onzen inge boren eerbied voor den ouderdom. Eerbied voor oudo menschen is een kinderlijk-natuurlijk gevoel. Oude menschen hebbon op jonge menschen n ding voor, dat niemand hun ontnemen kan; zij bobben een lang leven achte zich. Dat maakt, dat als jonge menschen over het leven" praten, ze tegenover gelijkelijk ontwikkelde oude menschen altijd ongelijk hebben, omdat die het leven beoordeelen naar tachtig jaar en zij misschien naar twintig jaar. Een oudere kan altijd zeggen tegen den jongere: wat wil jij i^ts beweren over het leven: je hebt nog niet de helft van een menschenleven ach ter je rug. Eu als die oude even gevoelig en ver standig als die jonge is, dan heeft de oude onverakderlijk gelijk. En verschil van aanleg be langrijk verschil ten minste is onder het gros van de menschen een exceptie. Zóó'n belangrijk verschil van aanleg, dat het. 't verschil in jaren zonder waarde maakt, is een bijna nooit voor komende exceptie. Regel is, dat oudere men schen recht hebben op den eerbied van jongere menschen. Nu, die regel zit ons menschen in ons vleesch en ons bloed. Wij houden er ons aan van nature. Wy hebben van nature den wil ons er aan te houden. Wy vinden het onaangenaam als iemand ons in dat willen hindert. Wij vin den het onuitsprekelijk onaangenaam, als hy die ons daarin hindert zoo'n oude-zelfis. Nu, de heer Beets heeft my daarin gehinderd. Ik geloof dat het eerste wat wij vragen van een grijsaard is dat hij rustig en tevreden wordt; rustig tegenover prikkelbaar, en tevreden tegenover begeerig. Hij heeft nu zijn leven gehad: hij weet wat er in de wereld te koop is, wat er in te koop was ten minste, in den tijd dat hij meêkocht. Nu moet hij uitrusten en raad geven, heel belangeloozen raad aan, minder-ervarenen. Hij moet het niet vreemd vinden, als de menschen bij hem van daan op een hoop loopen om iets nieuws te zien, en niet boos worden als zij weeromkomen en roepen over hoe mooi dat nieuwe is, al is dat nieuwe van een soort, die hij nooit gezien heeft en die hij nu te oud is om te loeren waardeeren. Hij moet, als de jongen om hem heen staan, goede lessen geven, en als zij van hem wegloopen, moet hij denken aan zijn jeugd, hoe hij toen ook zoo deed. De heer Beets maakt op mij niet den indruk zoo te doen. Hij lykt integendeel een van die grijsaards, die, als jonge menschen om hen heen komen staan, zich gevleid voelen en denken : ja, ik ben toch maar de raad-gever, de man, dien men vieren moet; kom jullie maar hier, kinderen en luistert naar wat ik je zeggen zalf Hij denkt aan zich zelf en hoe hij het zegt, niet aan de kinderen, en hoe zij het verstaan. Hij spreekt uit ijdelheid, niet uit wijze goedheid. Hij is een van die grijsaards, die gaan brommen, als men ze al leen laat en zichzelf en hun ouden tijd opkammen, en schelden op al wat hun vreemd is, die op springen en zich in den hoop mengen, als de kin deren pret hebben met iets, dat hun niet aangaat. Zij zouden liever struikelen dan zich bedaard te houden en liever stotteren dan niet meepraten. Ik meen dus wat ik hier schryf, heel ernstig. Want het is wel om ernstig van te worden zoo een boek te zien, dat een oud man geschreven heeft, en te zien dat dat vol staat met kleine, onaangename schimpdichtjes op de gekste en de grootste zaken; met klein-zielige opkaminerijen van zichzelf in verzen; met raadgevingen, waar van men meer voelt dat ze zalvend gezegd dan innig gemeend zijn. In het eerste vers van den bundel is al de treurige overdrijving van iemand die met alle geweld wil poseeren, als wat hij niet is: als de Hollandsche volksdichter. Aan mijn Volk" heet het gedicht ter herinnering aan zijn 70sten verjaardag en daar zegt hij in: Waar waren, o mijn Volk! dien dag Uw twisten en krakeelen, Miskenning, argwaan, nijd en spijt; Waar iets, dat in deez' droeven tijd De geesten moet verdeelen. Dat foest-redenaars van het Volk" spraken, toen zij den 13 Sept. 1884 zichzelf en hun vz'ienden aan den jubilaris voorstelden, is programmastijl en vergefelijk: maar een oud man als de heer Beets moest wijzer zijn. Maar in plaats van wijzer te zijn, neemt hij behalve de allures van volks-dichter ook nog die van Hof-dichter aan en maakt een versje bij do Beeltenis van Prinses Wilhelmina te goeder uur geboren tot aller bra ven vreugd". Dat is treurig en het staat niet. Op de vijfde bladzij staat een vierregelig rijm, toe gedicht Aan .... en waar in staat dat de betittolde persoon, niet meer is dan een middelmatig mensch, die wel denkt, spreekt, schrijft en licht ontsteekt, maar geen denker, spreker, schrijver en lichtontsteker is. Nu vraag ik: wie ter wereld kan het in 's he melsnaam schelen of de h»or Beets deze of andere hatelijkheden denkt van den een of anderen nameloozen Aan met titteltjes? Dit is het on hebbelijk gebazel van een grijsaard, die misbruik maakt van het recht op eerbiedig luisteren, dat de jeugd van zijn land hun ouderen wil toeken nen. Achter elkaar in een reeks van zulke vers jes schrijft do heer Boots hatelijkheden tegen allerlei menschen, die anders als hij zijn. Vrij denkers, Orthodoxen, dwepers, boeken-makers, menschen mot te veel verbeelding, veol- en weinigweters, schoolmeesters, sonnetten-schrijvers, enfin, te veel menschensoorten om op te noemen, krijgen er in een mopperachtigon, eigenwijzen toon van langs. Het is al het verdrietig-onuitstaanbare geschrijf van een ouden man, die door alles geprikkeld wordt, bij ieder klein gebeurtenisje uit zijn stoel springt en zich boos maakt, van alles zeggen moet wat hij er van denkt. Hij wil zich bedaard hou den, zoo eenigszins zalvend, maar het lukt niot, het gaat niot, zijn toon is voortdurend als in stroop gedoopte zure appelen. Als hij afkeurt voelt men altijd Achter de afkeuring on som tijds zegt hij hot zelfs: zie mij daar eens bij'. Als hij raad geeft is hot zoo ongelukkig-duidelijk dat hij raadgeven en voorbeeld-zijn voor iets verdionstelijks houdt. Zijn ernst is gewichtighoid; zijn opgeruimdheid voldaanhcid met zichzelf'. Dat alles is verdrietig en onaangenaam. Dat alles hi7idort mij in mijn gevoel van eerbied voor oude menschen. Dat maakt dat ik mij schaam zooals ik mij schamen zou over een dronken oud-oom. Niet Socratcs, maar de hoor Beets moest worden aangeklaagd wegens bederf' van do jeugd. Hij be derft hun gevoel van revorentie. Hij doet schade aan de waardigheid, die wij ongerept willen ge houden zien, als de laatste die ook ons een erfe nis zal zijn. ALHERT VEBAVKY. VARIA. De nagelaten opera van Wober, Die drei Pintos, door zijn kleinzoon en den kapelmeester Mahler voltooid, is in eigendom overgaan aan de firma E. F. Kahnt te Leipzig, voor de som van 20.000 mark. Dit geldt echter alleen klavier-uittreksel en tekstboekje; met recht van opvoering behouden zich Weber's erfgenamen en de heer Mahler voor. Bij hen alleen is dan ook do partituur te krijgen. Een artikel in Pall Muil vestigt de aandacht op de jaarwedden, die volgens de nieuwe Finan cial Reform Almanack, door eenige Engelsche schrijvers genoten worden, ofschoon zij sinds lang

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl