De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 8 januari pagina 3

8 januari 1888 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Bo. 559 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. S feohoon bjj ten slotto bekennen moet: Ik heb een bock geschote' em 't stock eea ijn te geven. .De andere broeders .geven dezen Levl geen enkel woordt .cadeau ; net is een op- en afgaand rumoer van redeneering, een pleiten zonder einde, een doodgereden argument, een uitgeplozen en getafeld sujet, dat aan een modernen tooneeldichter jnisschïen de stof voor n, maar nimmer voor vy'f bedrijven had geleverd. Er is, in dit drama ook mets verrassends; de footsing der hartstochton is niet als een vlammend vuur, dat met smeulen begint en opfllkkert en in lichterlaaie uitslaat, of ,als jaen schot van legerbenden met afwisselend voordeel en de spanning van kansen,; de broeders .staan ia het ,begin in de zelfde ongel\jke groepen verdeeld als aan het slot, en als de Arabische karavaan niet voorbij gekomen was, zou de heele geschiedenis niets zyn geweest dan een alledaagache moord met voorbedachten rade, behalve op Jozef en lang vóór hem, gepleegd op het goede .humeur van den toeschouwer. Nu is er ten minste nog dit aan, dat men naar huis kan gaan met de geruststellende gedachte dat het alleen Jozeis Meeren zrjn die in de put wat ge leden hebben en dat het fraaie pak, door Levi alweer .Leyi moedwillig vernield en door een der anderen, die een neusbloeding gekregen heeft toegetakeld alsof de drager door een wild dier verscheurd ware . gewonden, enkel «en valsche streek is .om den ouden Jaoob te bedriegen, 'want Wj die opgegeten ;zan zijn, wandelt daar >even heen onder de hoede >van den koudaoteur van de ka ravaan naar aijn kleedkamer. m. Mem zou op deze wjjze voort kunnen gaan oon den indruk te schetsen die Jozef wn sDothaxi zou maken wanneer het bedeeld was als een hedendaaesch tooneelstuk, gelijk het inderdaad in den Stadsschouwburg is vertoond geworden. Ik bedoel niet daar iemand een verwijt van te maken, want ten eerste heeft men zich in de laatste jaren zoo in de vraag verdiept wat een treurspel van Vondel niet was, dat de veel moeilijker en belangrijker vraag wat het dan wél zou zijn, in het geheel niet ter sprake is gekomen. Men kon niet ver wachten, dat dit bij dit feest in de gauwigheid zou uitgevonden worden. En ten tweede is het maken van zulke opmerkingen vrij gemakkelijk nè, de uitvoering en heel lastig daarvoor. Maar zeker is het dat een stnk van Vondel tegen zulke proefnemingen niet bestand blijft. Men zal het anders moeten aanvatten om het publiek te laten zien wat eigenlijk Vondel voor een soort dichter geweest is. Want zulk een treurspei is niet de ontvouwing van een reeks van daden dooreenige personen gedaan, die in een zekeren toestand en met gegeven karakters tot die daden getoond wor den te komen. Het is de op vers gebrachte im pressie die een enkele daad maakte op den dichter. Het is de dichter die mededeelt wat h\j gevoelt, als hij over dat ding denkt en die de fantasiën uitspreekt die bij hem ontstaan. Hij raast en Schimpt in Levi, hij vermaant en bezweert in Ruben, hij weeklaagt in Jozef. De handeling-zelf valt voor achter de coulissen, de personen treden bij tusschenpoozen te voorschijn en spreken de groote symboliek van hunnen meester, zooals ook EU Shakespeare dikwijb gebeurt. Als Jozef in het eerste bedrijf zyn alleenspraak houdt, eerst het landschap om hem heen beschrijft, dan zijn ang stige droom, die maakt dat hy tegen de ont moeting met zijn broers opziet, en eindelijk besluit hen onbeschroomd, met vertrouwen op God, te gaan opzoeken, is het geenszins Jozef die spreekt. Vondel zegt hoe hij zich dien jongen voorstelt en in welke omgeving en in welk gemoed stemming. In plaats van Ik zou er everal kunnen staan Hij. Men gevoelt dat voor moderne op merkingen over de waarschijnlijkheid van som mige handelingen en over de gepastheid van eenige woorden, in deze beschouwing geen plaats is. Het is nergens de werkelijkheid die Vondel op het tooneel heeft willen brengen. Somtijds, in die gedeelten die ons tegenwoordig het meest dramatisch voorkomen, spreken de personen zoo als wij zouden willen dat zij spraken. Dat zijn dan plaatsen die eenig algemeen menschelijk sen timent betreffen. Maar vele andere plaatsen, waar de namen of lotgevallen van historische personen of toestanden uit de mythologie en den bijbel bij Vondel fantasieën opwekten en impressies te weeg brachten, herinneringen uit zijn lectuur, aandoeningen, gedachten en gevoelens van een gemoed verdeeld tusschen de klassieken en de theologie, daar vinden wij uitstortingen en ontboezemingen die met geen der regelen van het dramatische overeen te brengen zijn. Bij het tooneel in de kerk van Gijsbreclit van Amstel, als Bisschop Gozewijn een kleine preek en een historische verhandeling houdt tegen zijn neef Gysbrecht, die hem aanspoort tot vluchten, ter wijl de soldaten van den vijand op de deur ram melen, raakt men geheel in de war, als men onze denkbeelden van waarschijnlijkheid wil toe passen. Vondel verlangt van den toeschouwer dat zijn ekstaze over de toewijding en de heilige doods verachting van den priester hooger zal ge steld worden, dan een alledaagsch gevoel van natuurlijkheid. Ik geloof dat het publiek dit nooit zal leeren doen, en dat in geen tijd, ook niet in zijn eigen eeuw, het publiek zoo deed. De treurspelen van Vondel zijn nooit recht in den smaak gevallen, van eenige heeft men spektakel stukken gemaakt en zelfs die zijn spoedig uit de mode geraakt. De pogingen die men thans nu en dan in het werk stelt om hen opnieuw te vertoonon, moeten door eene juister begrip van hunne beteekenis worden geleid. Dan zal men er toe komen de eenheid beter to bewaren dan somtijds geschiedt, en als de uitdrukking van een enkele, groote irapressie do vijf bedrijven in een snel tempo achter elkaar af te spelen. De uitvoerige behandeling van de rijen strijdt bizonder met de bedoelingen van den dichter. Zij moeten herhalen en samenvatten, zij mogen niet scheiden en verdeelen. Ik vrees dat er bij de vertooning van Jozeph in Dothan te veel/werk van gemaakt is. Ik wensch dep Heer Averkamp, componist van sommige reien, niets onaangenaams te zeggen; de muziekkenners hebben zijn arbeid Jfjter geprezen. Maar toch geloof ik dat deze rangnummers beter op een concert hadden .gepast dan bjj deze voorstelling. Zij vertegen woordigen hier lange rusten in een volzin, die zonder haperen behoorde -ongezegd te worden. Zij bepaalden de aandacht der toeschouwers bij momenten die geen beteekenis hadden, en zij splitsen den avond in onderdeelen, die liever te zamen hadden moeten blijven. Nu scheen het eenigszins als of de menschen verzocht werden in Jozeph in Dothan een modern komediestuk te zien, dat wel lang geleden geschreven was, maar dat toch nog best in deze dagen en op onze manier gespeeld kon worden. De feestvreugde b\j zulk een manifestatie, de voldoening die mea smaakt «m voor de hoogere .glorie van<een vaderlandsch dichter iets over te hebben, hetzij .als ijverig uitvoerder, hetzjj als enthousiast toe schouwer, is een gevoel dat compenseerend werkt. Maar als het er, bij gelegenheid, om te doen zal wezen, eens te laten uitkomen wat de drama's van Vondel eigenlijk zijn, dan zal men sommige dingen anders moeten inrichten. De vraag hoe men zyne verzon behoort te zeggen is een onder werp dat ik in het tweede gedeelte van dit op stel wensch te bespreken. Jan. 88. F. v. n. G. REALISME. I. Het wordt tijd om tot een duidelijk begrip te komen van dit woord. In de literatuurkritiek heeft het woord Realisme drie beteekenissen. De meest algemeene zin waarin dit woord wordt gebruikt is deze: Realisme is de soort literaire kunst, wier makers zoo nauwkeurig mogelijk gezegd hebben wat zy wilden zeggen. Er is geen objektieve waar heid, die sommige kunstenaars zouden zien en andere niet. ledere kunstenaar heeft zijn eigen waarheid. Hij ziet zijn Gezicht, zijn Visie, hij voelt zijn gevoel, en als hij de daarmee korrespondeerende woordenklanken vindt en schrijft, dan maakt hij Realistische kunst. Iii dezen zin is Kunst dns synoniem met Realistische Kunst. Daarom heeft het gebruik van dit woord in dezen zin weinig waarde, om dat het hier ophoudt een soortnaam te zijn. Het is ook gevaarlijk dit woord in deze beteekenis te bezigen, want menschen die tegen Realisme in eene engere beteekenis zijn (waaronder zy ook de werken van Zola en het fransche Na turalisme verstaan), zeggen dan: gij onnoozele, wat vermeet gij u aan uwe kunst den bizonderen naam van Realisme te geven, uwe kunst is niet nieuw, van de oudste ty'den af heeft de kunst nooit iets anders bedoeld dan de werkelijkheid, de realiteit, te bestudeeren en weer te geven; alle kunst is Realis me. En op die wijze zou het woord Realisme als nuttige soortnaam verloren gaan. Om den tweeden 2in duidelijk te maken waarin deze term wordt aangewend, zou men zoo kun nen definiëeren : Realisme, in tegenstelling met Idealisme, is die Literatuur, welke geeft door allen gedane of gedaan kunnende worden waar nemingen in hetgeen men is overeengekomen de werkelijkheid to noemen. Als men over Realisme in dezen tweeden zin spreekt, bedoelt men de werken van Shakespoare en zijn tijdgenootcn, Rabelais, Boccacio, Molière, Diderot, Dickens, Zola, Breêroo, Wolft' en Doken, Gerard Keiler, enz. en de idealisten zijn dan Dante, Cakleron, Victor Hugo, J. J. L. ten Kate, enz. In den derden zin is het woord Realisme de naam van de zeer duidelijk begrensde literaire beweging die zich van 18-40 tot 18GO in Frankrijk voltrok. Do leiders waren Champfleury, Duranty, enz. Of nu het woord Realisme etymologiesch even zeer op het werk van andere soorten kunstenaars dan de hier bedoelde toepasselijk is, ot m. a. w. de naam Realisme wel goed gekozen is ter aan duiding van het verschijnsel in quaestie alleen, doet niets ter zake. Deze literatuur van deze, kleine periode, wordt Realisme genoemd; om haar te onderscheiden van Romantisme, Naturalisme, Symbolisme, Impressionisme. Nu hoort men wel eens zeggen: och, ik vraag alleen maar of iets goeye, mooyc kunst is of niet, met al die ismes heb ik niet te maken." Jawel ja, begrepen ,-maar de literatuurkritiek, wie het om onderscheiden tusschen de verschillende literatuurbewegingcii to doen is, heeft daar wél moe te maken. Het is nuttig de N. Z. Voorburgwal haar naam te doen behouden, ook al vindt men hier zelfs noch burg noch wal, tot er een betere naam gevonden is. Zoo ook met de literatuur van Champüeury en Duranty. II. Het Realisme dan, in do laatst vermelde be teekenis, was de voorganger van het Naturalisme, en sinds 18GO is het Naturalisme zulk eene enorme beweging geworden dat het Realisme er geheel door verpletterd is en er onder verloren is ge raakt. Want het Realisme was slechts een smal, troebel, gebrekkig Naturalisme. Sinds hebben do talen der kunstenaars zich gezuiverd, de stijlen zich versterkt on verbreed, do Visie hoeft zich ontzachlijk vergroot en naast, boven en over het tengere plantje van het Realisme is hot zware geboomte van het Naturalisme gegroeid. III. In 's Gravenhagc is, onder datum l Januari 1888, hot eerste nummer eenor nieuwe periodieke uitgave verschonen, getiteld De Ooiernar, Wenkschrift roor Realistische Letterkunde en Critici;. Het is werkelijk merkwaardig zoo juist en ge lukkig als deze titel gekozen is om boven een inhoud te staan als de hier aanwezige. Do opstel len der auteurs J. J. Estor en Plox zijn uitmun tende voorbeelden van de rezultateti in Holland van het fransche Realisme. Er zijn nu nog vele denkende menschen monotheïst omdat hun vaders t en zij vóór de tilozoflschc bewegingen van het j deïsmc en van het materialisme zijn blijven staan zonder er in mee to gaan, evenals een reiziger ! die niet zwemmen kan, vóór de rivier blijft staan, waar hij aan komt op zijn weg. Zoo zijn er lite ratoren die tot aan het Naturalisme gaan, maai er niet in, omdat hun begrip da.;ir ophoudt, In 1840 schreef men in Frankrijk zoo als nu in Holland do Ooievaar zal worden geschreven. Be halve dat men in Frankrijk dezelfde literatuur betrekkelijk goed en krachtig beoefende, welke hier verzwakt en verburgerlijkt wordt te-rug ge vonden. En ik geloof niet, dat ik mij vergis. Er "zijn onmiskenbare teekenen, die zich harmoniesch voordoen. Het nieuwe weekschrift verschijnt onder auspicie of eerevoorzitterschap van A. J. Servaas van Rooyen, een naam, die bij kennissen en fami lieleden allicht een uitmuntenden klank heeft wegens vriendentrouw, dienstvaardigheid, gemoe delijkheid en ijver, maar die in de Literatuur nooit genoemd wordt, zelfs niet om er een grapje mee te maken. De twaalf regels, waarmede de heer v. Rooyen het weekschrift hij het publiek inleidt, geven eene cacografie te lezen van de ergste soort, zijn een toonbeeld van opperst-onzuiveren, by uit stek onreëelen stijl. Het is inderdaad een toppunt; men kan niet verder .gaan. En was het nog maar om tot barstens toe te lachen, maar het is erger, het is eene erge onbeleefdheid, na al hetgeen er al over taal en styl geschreven is. Er staat: De Ooievaar brengt altijd en iedereen wat goeds. Dezen gezonde en opbouwende critiek; genen gekruide en smakelijke spijs: anderen wetenswaardige mededeelingen; allen voedsel voor verstand en liart. De ooievaar, welke ooievaar? Het dier of het weekschrift? Het dier brengt heel zelden en aan maar zeer enkelen wat goeds. En het week schrift begint pas te verschijnen en heeft nog nooit of aan niemant iets gebracht. Verder brengt deze ooievaar aan de eenen critiek, aan de anderen spijs, aan derden mededeelingen. Maar, wat drommel, welke ooievaar toch? Schrijf toch, voor den duivel! duidelyker. Brengt de vogel critiek? Brengt het tydschrift spijs ? Bestaat critiek uit iets anders dan uit wetenswaardige mededeelingen"? Spreek toch je moers taal, en als je iets zeer gewoons te zeggen hebt, zeg hot dan eenvoudig wech! Do ooievaar kijkt door den schoorsteen en gluurt in den hof en heeft altijd wat nieuws to vertellen.... hij is legendarisch beroemd en weet van de oudheid mee te praten; hij zegt wat hij te zeggen heeft met humor . .. ."-enz. enz. Maar, heer in den hemel! het is toch het beest dat door den schoorsteen kijkt en niet het tijd schrift, en heelt het beest dan nieuws te ver tellen? 't Is niet waar, u jokt, meneer van Rooyen, ooievaars kunnen niet spreken. Het tijdschrift is niet legendarisch beroemd en vogels zeggen niets, ook niet met humor. De rest van het weekschrift komt volkomen overeen niet de voorreden. Estor kan den eenvoudigsten dialoog, de meest simpele spreektaal, niet weergeven. .. . . de moesten stelden Jieluit tot morgen" zegt een porder to't zijn vrouw, 't Is niet waar, Estor, zulke imperfecta gebruikt een porder niet. We zullen. ... hapen dat dit jaar ons gunstig mag zijn" zegt de porder ook. 't Is niet waar, Estor, geen porder ter wereld kan men ooit zoo hooren spreken. De vrouw van den porder vraagt of u nog iets te belasten hebt", zegt een dienstbode.'t Is niet waar, Estor, gij kunt haar dat niet hebben hooren zeggen, 'tIs wel", zegt mevrouw van Dalen, 't Is niet waar, Estor, zij zegt: 'tis goed." En het einde was na tuurlijk weer klinkende munt tegenover even spoedig gedroogde als opgewelde tranen, jelui mannen laten zich daardoor .. . inpakken". 't Is niet waar l zoo wordt er niet gesproken. En fin, zoo is het met alles. Het iutrigetje van Estor is naar van sentimenteele banaliteit. Er is iets agagants in die pretensie van precies do spreek taal te geven met heeft-ie", dat-ie". motten we" enz. zonder den eenvoudigsten gesproken zin te kunnen schrijven. Die hecren meenen, dat een soort van konventionoelo familiariteit in de novellen en in de brieven, die zij elkaar schrijven, dat dat het gezonde realisme" is, waar zij van spreken. Beste kerel", schrijft Koos Kluiver aan den redakteur Bram van Dam, wel allemachtig Bram, wat heb ik gehoord?" enz. Die heeren vinden zich zelf flink", degelijk", kordaat", fikbch", stevig", denk ik. Zij schrijven zoo als zij spreken. Dat is frisch, ferm, dat is geschikt, nationaal, enz. Zij vergeten echter, dat zij niet schrijven kunnen De meest elementaire vermogens tot beschrij ving van het dagelijksche leven" ontbreken b. v. ook aan Plox. Hij heeft niets geen eigen observatie, geen stijl en geen taal, zijn Haagsche | kleine rentenier" is een soort kleurloos causerietjc, ' zooals dat in 1820 nog niet zeer gebruikelijk was. j Bram van Dam schijnt de beste van het troepje j te zijn. Maar hij schrijft toch ook leelijk, burgerlijk, onduidelijk, schoolmcesterachtig, rederijkerachtig. Het heelo weekschrift is een duf boeltje, dat maar hoe eerder hoe beter weg moet. IV IR vind dat ik geen slechte daad doe met zoodra middelmatigheid en wankimst zich vertoonen, ze te signaleeren. Ik geloof niet, dat ik invloed genoeg heb op het publiek om een tijd schrift, zij 't ook een pas-beginnend, te doen vallen. Maar toch zijn, niet om dat maar na dat ik, er tegen geschreven had. reeds twee weekbladen gestorven, het Nieuice Weekblad, in 188.'! geloof ik en de Knnslbode, die in de Portefeuille is weggegaan, mijn tegenschrijvon schijnt dus een slecht voorteeken te zijn. '20 Dec. '87. L. VAN DEYSSEL. SHAKESPEARE IX DE BALZAAL. Eenigen tijd geleden toonde een schrijver in oen blad te liombay aan, dat Shakespeare even goed het polo-spel en zijne regels en lotgevallen kende, als vele der deelnemers aan hot opwekkend spel. Een verdere studio van den onstcrfelijken bard kan aantoonen, dat hij van het bal, op don polo-wedstrijd volgend, evenzeer op de hoogte was. Zoo ziet men, hoe de dichter voor alle menschen en alle eeuwen schrijft. Shakespeare zegt van het bal: COMMISSIE VOOR HET BAL. Vraag zooveel gasten als hier staan vermeld!" (Romeo and Juliet.) DANSERESSEN. Maak ruimte en snel ter voet, >gij meisjes!" (Romeo and .Juliet.) ?MAMA'S. Laat ons hier zitten, want voor u «n mg is 't dansseizoen verdwenen." (Romeo and Jwlief). OPENINGS-QUADRILLT:. Een maat vol staatsie, deftig, ouderwetsch'". (Much ado dbout nothing.) BE WALS. Naar ons gebruik, al rond en rond". (Merchant of Vtwiee.) DE POLKA. Dans haar trippelend". (Merchant of Venice.) COTILLON. Wat een gezwaai vol jjdelbeid komt daar! Zij dansen dansen dol zijn deze vrouwen!" (ïimon of Atheng.) SPOREN EN SLEEPEN. Zie, wat een scheur!" (fMus Caesar.") ELKE DANSERES. De hemel paar' mij met een goeden danser!" (Much ado about nothing.) EES MUURBLOEM. ,,'k Mag zitten in een hoekje en: mooi zoo! roepen" (Much ado about nothing.) ONDEK DE MAMA'S Zeg wie i« ginds die slanke jongeling, die met uw dochter danst? (Winters tale.) Vermoedens, jaloezie en gissingen" (RenrylVfy. Men fluistert... fluistert" (Macbeth.) De nacht is lang" (Macbeth.) COMPLIMENTEN. Als gij danst, wensch ik dat ge eene golf van de zee waart en nooit iets anders deedt dan dat", (Winters tale.) HET EENE MEISJE OVER HET ANDERE. Ontilbsar. langzaam, traag en zwaar als lood", (Rom-eo and Juliet.) AAN EEN TOESCHOLAVEÏt. Gij moet toch ook ten dans1'. O neen, ik waarlijk niet". (Romeo and Juliet.) SOVFEEEEX. Hoor hoe ons de muziek ter maaltijd n-eodt, Niets doen dan zitten, zitten, eten, eten." ('laminrj of the Shrew). Laat ons soupeeren." (Antonius and Cleopatra). Ik heb volop gegeten." (Macbefli}. DAMES KLEEDKAMER. Met mijn opgewektheid zou het nog wel gaan, als mijn beenon maar zoo moe niet waren." (As you like it). SLAPEIUÜVADE.U. Ga gij naar bed en slaap, gy hebt het noodig" (Ronioo and Juliet). COMMISSARISSEN VAN ORDK AAN DE RIJTUIGEN. Goeden nacht, dames. Goeden nacht, lieve dames. Goeden nacht. Gooden nacht." (Hamltt) T\VKEDE SOUPER. Kom, heeren, wilt nog niet zoo spoedig heengaan. Wij hebbon nog oen vroolijk maaltjo na!" (Ro meo and Juliet.) Wij avondmalen nog tot in den morgen!" (King Lear.) Kom weer aan 't avondmaal!" (Timon of Athens.) KOOR DEB BEDIENDEN. Een soldaat is een man, het leven slechts een span. Laat de soldaat dus drinken!" (Otliello.) HALT ZES 'S MORGENS. Daglicht en champagne" (Twelffli niylit). Ik dronk aan 't avondmaal wat rijklijk sect" (Hennj IV.) DEN VOT.OENDEN DAG. O wat een hoofdpy'n. Wat een hootd heb ik! Het klopt, als zou 't in twintig stukkeu barsten". (Romeo and Juliet.) HET HONORARIUM VAN COMPONISTEN, VOORHEEN EN THANS. Het valt niet te ontkennen," luidt de aanvang van een artikel in AcDetttseheRundschau.?da.t}iedcii ten dage nog altijd een zeer ongelijke verhouding blijft bestaan tusschen de matcrieele belooning en de werkelijke waarde van allen geestesarbeid. Een lichtzinnige operette wordt in den regel duizend maal beter betaald dan een goede symphonie. Aan de meeste uitgevers is een oppervlakkig mooi pikant geschreven roman meer welkom, dan een goed doordacht wetenschappelijk werk. Evenwel zou het van weinig zaakkennis getuigen, indien men niet erkennen wilde, dat in den laatsten tijd op dit punt de toestand van kunstenaars en geleerden aanmerkelijk is verbeterd en een groot verschil met dien van 80 tot !)0 jaar geleden, op levert." De schrijver geeft hiervan eonige voor beelden. Mosurt ondervond menigmaal hoe bitter de strijd om het leven kon zijn. Hetgeen hij verdiende met het schrijven zijner meesterwerken, was al zeer gering. Voor die Entführung aus den Serail" kreeg hij van do directie van het Weener Hoftheater een honorarium van 100 dukaten. Mozart zelf, die waarlijk niet van onbescheidenheid kan beschuldigd worden, vond dit te weinig. Ik zal". schreef hij, geen opera meer voor 100 dukaten componecren, om toe te zien, hoe het theater daarmede in veertien dagen tijd het vierdubbele wint, maar liever voor eigen kosten de opvoering doen plaats hebben...." Het bleef echter slechts een plan.cn noch voor?Figaro's Hochzeif'.noch voor,, Cosi fan tutte" ontving hij meer dan 100 dukaten. Zelfs Don Juan", die het eerst in Praag werd opgevoerd, bracht hem niet meer op dan 2Ü5 gulden! Dit waren de gewone, vaste prijzen en behalve de opbrengst van zijn benefiet-voorstelling kreeg Mozart geen cent meer van do theater directeurs. Was een opera eenmaal opgevoerd, dan werd die, om zoo te zeggen, vogelvrij ver klaard, want van auteursrechten was in dien goe den ouden tijd geen sprake. In de biographio van Mozart door .Talm wordt zelfs het vermoeden ge opperd, dat Mozart slechts van n theater-direc teur honorarium mocht aannemen. Nog veel slech

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl