Historisch Archief 1877-1940
Bo. 559
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
S
feohoon bjj ten slotto bekennen moet:
Ik heb een bock geschote' em 't stock eea
ijn te geven.
.De andere broeders .geven dezen Levl geen
enkel woordt .cadeau ; net is een op- en afgaand
rumoer van redeneering, een pleiten zonder einde,
een doodgereden argument, een uitgeplozen en
getafeld sujet, dat aan een modernen
tooneeldichter jnisschïen de stof voor n, maar nimmer
voor vy'f bedrijven had geleverd. Er is, in dit
drama ook mets verrassends; de footsing der
hartstochton is niet als een vlammend vuur, dat met
smeulen begint en opfllkkert en in lichterlaaie
uitslaat, of ,als jaen schot van legerbenden met
afwisselend voordeel en de spanning van kansen,;
de broeders .staan ia het ,begin in de zelfde
ongel\jke groepen verdeeld als aan het slot, en als de
Arabische karavaan niet voorbij gekomen was,
zou de heele geschiedenis niets zyn geweest dan
een alledaagache moord met voorbedachten rade,
behalve op Jozef en lang vóór hem, gepleegd op
het goede .humeur van den toeschouwer. Nu is
er ten minste nog dit aan, dat men naar huis
kan gaan met de geruststellende gedachte dat het
alleen Jozeis Meeren zrjn die in de put wat ge
leden hebben en dat het fraaie pak, door Levi
alweer .Leyi moedwillig vernield en door een
der anderen, die een neusbloeding gekregen heeft
toegetakeld alsof de drager door een wild dier
verscheurd ware . gewonden, enkel «en valsche streek
is .om den ouden Jaoob te bedriegen, 'want Wj
die opgegeten ;zan zijn, wandelt daar >even heen
onder de hoede >van den koudaoteur van de ka
ravaan naar aijn kleedkamer.
m.
Mem zou op deze wjjze voort kunnen gaan oon
den indruk te schetsen die Jozef wn sDothaxi zou
maken wanneer het bedeeld was als een
hedendaaesch tooneelstuk, gelijk het inderdaad in den
Stadsschouwburg is vertoond geworden. Ik bedoel
niet daar iemand een verwijt van te maken, want ten
eerste heeft men zich in de laatste jaren zoo in
de vraag verdiept wat een treurspel van Vondel
niet was, dat de veel moeilijker en belangrijker
vraag wat het dan wél zou zijn, in het geheel
niet ter sprake is gekomen. Men kon niet ver
wachten, dat dit bij dit feest in de gauwigheid
zou uitgevonden worden. En ten tweede is het
maken van zulke opmerkingen vrij gemakkelijk
nè, de uitvoering en heel lastig daarvoor. Maar
zeker is het dat een stnk van Vondel tegen zulke
proefnemingen niet bestand blijft. Men zal het
anders moeten aanvatten om het publiek te laten
zien wat eigenlijk Vondel voor een soort dichter
geweest is. Want zulk een treurspei is niet de
ontvouwing van een reeks van daden dooreenige
personen gedaan, die in een zekeren toestand en
met gegeven karakters tot die daden getoond wor
den te komen. Het is de op vers gebrachte im
pressie die een enkele daad maakte op den dichter.
Het is de dichter die mededeelt wat h\j gevoelt,
als hij over dat ding denkt en die de fantasiën
uitspreekt die bij hem ontstaan. Hij raast en
Schimpt in Levi, hij vermaant en bezweert in
Ruben, hij weeklaagt in Jozef. De handeling-zelf
valt voor achter de coulissen, de personen treden
bij tusschenpoozen te voorschijn en spreken de
groote symboliek van hunnen meester, zooals ook
EU Shakespeare dikwijb gebeurt. Als Jozef in het
eerste bedrijf zyn alleenspraak houdt, eerst het
landschap om hem heen beschrijft, dan zijn ang
stige droom, die maakt dat hy tegen de ont
moeting met zijn broers opziet, en eindelijk
besluit hen onbeschroomd, met vertrouwen op
God, te gaan opzoeken, is het geenszins Jozef
die spreekt. Vondel zegt hoe hij zich dien jongen
voorstelt en in welke omgeving en in welk gemoed
stemming. In plaats van Ik zou er everal kunnen
staan Hij. Men gevoelt dat voor moderne op
merkingen over de waarschijnlijkheid van som
mige handelingen en over de gepastheid van
eenige woorden, in deze beschouwing geen plaats
is. Het is nergens de werkelijkheid die Vondel
op het tooneel heeft willen brengen. Somtijds, in
die gedeelten die ons tegenwoordig het meest
dramatisch voorkomen, spreken de personen zoo
als wij zouden willen dat zij spraken. Dat zijn
dan plaatsen die eenig algemeen menschelijk sen
timent betreffen. Maar vele andere plaatsen, waar
de namen of lotgevallen van historische personen
of toestanden uit de mythologie en den bijbel
bij Vondel fantasieën opwekten en impressies te
weeg brachten, herinneringen uit zijn lectuur,
aandoeningen, gedachten en gevoelens van een
gemoed verdeeld tusschen de klassieken en
de theologie, daar vinden wij uitstortingen en
ontboezemingen die met geen der regelen van
het dramatische overeen te brengen zijn. Bij het
tooneel in de kerk van Gijsbreclit van Amstel,
als Bisschop Gozewijn een kleine preek en een
historische verhandeling houdt tegen zijn neef
Gysbrecht, die hem aanspoort tot vluchten, ter
wijl de soldaten van den vijand op de deur ram
melen, raakt men geheel in de war, als men
onze denkbeelden van waarschijnlijkheid wil toe
passen. Vondel verlangt van den toeschouwer dat
zijn ekstaze over de toewijding en de heilige doods
verachting van den priester hooger zal ge
steld worden, dan een alledaagsch gevoel van
natuurlijkheid. Ik geloof dat het publiek dit nooit
zal leeren doen, en dat in geen tijd, ook niet
in zijn eigen eeuw, het publiek zoo deed. De
treurspelen van Vondel zijn nooit recht in den
smaak gevallen, van eenige heeft men spektakel
stukken gemaakt en zelfs die zijn spoedig
uit de mode geraakt. De pogingen die men thans
nu en dan in het werk stelt om hen opnieuw
te vertoonon, moeten door eene juister begrip
van hunne beteekenis worden geleid. Dan zal
men er toe komen de eenheid beter to bewaren
dan somtijds geschiedt, en als de uitdrukking
van een enkele, groote irapressie do vijf bedrijven
in een snel tempo achter elkaar af te spelen.
De uitvoerige behandeling van de rijen strijdt
bizonder met de bedoelingen van den dichter. Zij
moeten herhalen en samenvatten, zij mogen niet
scheiden en verdeelen. Ik vrees dat er bij de
vertooning van Jozeph in Dothan te veel/werk
van gemaakt is. Ik wensch dep Heer Averkamp,
componist van sommige reien, niets onaangenaams
te zeggen; de muziekkenners hebben zijn arbeid
Jfjter geprezen. Maar toch geloof ik dat
deze rangnummers beter op een concert hadden
.gepast dan bjj deze voorstelling. Zij vertegen
woordigen hier lange rusten in een volzin, die
zonder haperen behoorde -ongezegd te worden.
Zij bepaalden de aandacht der toeschouwers bij
momenten die geen beteekenis hadden, en zij
splitsen den avond in onderdeelen, die liever te
zamen hadden moeten blijven. Nu scheen het
eenigszins als of de menschen verzocht werden
in Jozeph in Dothan een modern komediestuk te
zien, dat wel lang geleden geschreven was, maar
dat toch nog best in deze dagen en op onze
manier gespeeld kon worden. De feestvreugde
b\j zulk een manifestatie, de voldoening die mea
smaakt «m voor de hoogere .glorie van<een
vaderlandsch dichter iets over te hebben, hetzij .als
ijverig uitvoerder, hetzjj als enthousiast toe
schouwer, is een gevoel dat compenseerend werkt.
Maar als het er, bij gelegenheid, om te doen zal
wezen, eens te laten uitkomen wat de drama's
van Vondel eigenlijk zijn, dan zal men sommige
dingen anders moeten inrichten. De vraag hoe
men zyne verzon behoort te zeggen is een onder
werp dat ik in het tweede gedeelte van dit op
stel wensch te bespreken.
Jan. 88. F. v. n. G.
REALISME.
I.
Het wordt tijd om tot een duidelijk begrip te
komen van dit woord. In de literatuurkritiek heeft
het woord Realisme drie beteekenissen. De meest
algemeene zin waarin dit woord wordt gebruikt
is deze: Realisme is de soort literaire kunst, wier
makers zoo nauwkeurig mogelijk gezegd hebben
wat zy wilden zeggen. Er is geen objektieve waar
heid, die sommige kunstenaars zouden zien en
andere niet. ledere kunstenaar heeft zijn eigen
waarheid. Hij ziet zijn Gezicht, zijn Visie, hij voelt
zijn gevoel, en als hij de daarmee
korrespondeerende woordenklanken vindt en schrijft, dan maakt
hij Realistische kunst. Iii dezen zin is Kunst dns
synoniem met Realistische Kunst. Daarom heeft
het gebruik van dit woord in dezen zin weinig
waarde, om dat het hier ophoudt een soortnaam
te zijn. Het is ook gevaarlijk dit woord in deze
beteekenis te bezigen, want menschen die tegen
Realisme in eene engere beteekenis zijn (waaronder
zy ook de werken van Zola en het fransche Na
turalisme verstaan), zeggen dan: gij onnoozele, wat
vermeet gij u aan uwe kunst den bizonderen naam
van Realisme te geven, uwe kunst is niet nieuw,
van de oudste ty'den af heeft de kunst nooit iets
anders bedoeld dan de werkelijkheid, de realiteit, te
bestudeeren en weer te geven; alle kunst is Realis
me. En op die wijze zou het woord Realisme
als nuttige soortnaam verloren gaan.
Om den tweeden 2in duidelijk te maken waarin
deze term wordt aangewend, zou men zoo kun
nen definiëeren : Realisme, in tegenstelling met
Idealisme, is die Literatuur, welke geeft door
allen gedane of gedaan kunnende worden waar
nemingen in hetgeen men is overeengekomen de
werkelijkheid to noemen. Als men over Realisme
in dezen tweeden zin spreekt, bedoelt men de
werken van Shakespoare en zijn tijdgenootcn,
Rabelais, Boccacio, Molière, Diderot, Dickens,
Zola, Breêroo, Wolft' en Doken, Gerard Keiler,
enz. en de idealisten zijn dan Dante, Cakleron,
Victor Hugo, J. J. L. ten Kate, enz.
In den derden zin is het woord Realisme de
naam van de zeer duidelijk begrensde literaire
beweging die zich van 18-40 tot 18GO in Frankrijk
voltrok. Do leiders waren Champfleury, Duranty,
enz. Of nu het woord Realisme etymologiesch even
zeer op het werk van andere soorten kunstenaars
dan de hier bedoelde toepasselijk is, ot m. a. w.
de naam Realisme wel goed gekozen is ter aan
duiding van het verschijnsel in quaestie alleen,
doet niets ter zake. Deze literatuur van deze,
kleine periode, wordt Realisme genoemd; om haar
te onderscheiden van Romantisme, Naturalisme,
Symbolisme, Impressionisme. Nu hoort men wel
eens zeggen: och, ik vraag alleen maar of iets
goeye, mooyc kunst is of niet, met al die ismes
heb ik niet te maken." Jawel ja, begrepen ,-maar
de literatuurkritiek, wie het om onderscheiden
tusschen de verschillende literatuurbewegingcii to
doen is, heeft daar wél moe te maken. Het is
nuttig de N. Z. Voorburgwal haar naam te doen
behouden, ook al vindt men hier zelfs noch burg
noch wal, tot er een betere naam gevonden is.
Zoo ook met de literatuur van Champüeury en
Duranty.
II.
Het Realisme dan, in do laatst vermelde be
teekenis, was de voorganger van het Naturalisme,
en sinds 18GO is het Naturalisme zulk eene enorme
beweging geworden dat het Realisme er geheel
door verpletterd is en er onder verloren is ge
raakt. Want het Realisme was slechts een smal,
troebel, gebrekkig Naturalisme. Sinds hebben do
talen der kunstenaars zich gezuiverd, de stijlen
zich versterkt on verbreed, do Visie hoeft zich
ontzachlijk vergroot en naast, boven en over het
tengere plantje van het Realisme is hot zware
geboomte van het Naturalisme gegroeid.
III.
In 's Gravenhagc is, onder datum l Januari
1888, hot eerste nummer eenor nieuwe periodieke
uitgave verschonen, getiteld De Ooiernar,
Wenkschrift roor Realistische Letterkunde en Critici;.
Het is werkelijk merkwaardig zoo juist en ge
lukkig als deze titel gekozen is om boven een
inhoud te staan als de hier aanwezige. Do opstel
len der auteurs J. J. Estor en Plox zijn uitmun
tende voorbeelden van de rezultateti in Holland
van het fransche Realisme. Er zijn nu nog vele
denkende menschen monotheïst omdat hun vaders t
en zij vóór de tilozoflschc bewegingen van het j
deïsmc en van het materialisme zijn blijven staan
zonder er in mee to gaan, evenals een reiziger !
die niet zwemmen kan, vóór de rivier blijft staan,
waar hij aan komt op zijn weg. Zoo zijn er lite
ratoren die tot aan het Naturalisme gaan, maai
er niet in, omdat hun begrip da.;ir ophoudt,
In 1840 schreef men in Frankrijk zoo als nu in
Holland do Ooievaar zal worden geschreven. Be
halve dat men in Frankrijk dezelfde literatuur
betrekkelijk goed en krachtig beoefende, welke
hier verzwakt en verburgerlijkt wordt te-rug ge
vonden. En ik geloof niet, dat ik mij vergis. Er
"zijn onmiskenbare teekenen, die zich harmoniesch
voordoen. Het nieuwe weekschrift verschijnt onder
auspicie of eerevoorzitterschap van A. J. Servaas
van Rooyen, een naam, die bij kennissen en fami
lieleden allicht een uitmuntenden klank heeft
wegens vriendentrouw, dienstvaardigheid, gemoe
delijkheid en ijver, maar die in de Literatuur nooit
genoemd wordt, zelfs niet om er een grapje mee
te maken. De twaalf regels, waarmede de heer v.
Rooyen het weekschrift hij het publiek inleidt,
geven eene cacografie te lezen van de ergste soort,
zijn een toonbeeld van opperst-onzuiveren, by uit
stek onreëelen stijl. Het is inderdaad een toppunt;
men kan niet verder .gaan. En was het nog maar
om tot barstens toe te lachen, maar het is erger,
het is eene erge onbeleefdheid, na al hetgeen er
al over taal en styl geschreven is. Er staat:
De Ooievaar brengt altijd en iedereen wat
goeds. Dezen gezonde en opbouwende critiek;
genen gekruide en smakelijke spijs: anderen
wetenswaardige mededeelingen; allen voedsel
voor verstand en liart.
De ooievaar, welke ooievaar? Het dier of het
weekschrift? Het dier brengt heel zelden en aan
maar zeer enkelen wat goeds. En het week
schrift begint pas te verschijnen en heeft nog
nooit of aan niemant iets gebracht. Verder
brengt deze ooievaar aan de eenen critiek, aan
de anderen spijs, aan derden mededeelingen.
Maar, wat drommel, welke ooievaar toch? Schrijf
toch, voor den duivel! duidelyker. Brengt de
vogel critiek? Brengt het tydschrift spijs ? Bestaat
critiek uit iets anders dan uit wetenswaardige
mededeelingen"? Spreek toch je moers taal, en
als je iets zeer gewoons te zeggen hebt, zeg hot
dan eenvoudig wech!
Do ooievaar kijkt door den schoorsteen
en gluurt in den hof en heeft altijd wat
nieuws to vertellen.... hij is legendarisch
beroemd en weet van de oudheid mee te
praten; hij zegt wat hij te zeggen heeft met
humor . .. ."-enz. enz.
Maar, heer in den hemel! het is toch het beest
dat door den schoorsteen kijkt en niet het tijd
schrift, en heelt het beest dan nieuws te ver
tellen? 't Is niet waar, u jokt, meneer van Rooyen,
ooievaars kunnen niet spreken. Het tijdschrift
is niet legendarisch beroemd en vogels zeggen
niets, ook niet met humor.
De rest van het weekschrift komt volkomen
overeen niet de voorreden. Estor kan den
eenvoudigsten dialoog, de meest simpele spreektaal,
niet weergeven. .. . . de moesten stelden Jieluit
tot morgen" zegt een porder to't zijn vrouw, 't Is
niet waar, Estor, zulke imperfecta gebruikt een
porder niet. We zullen. ... hapen dat dit jaar
ons gunstig mag zijn" zegt de porder ook. 't Is
niet waar, Estor, geen porder ter wereld kan men
ooit zoo hooren spreken. De vrouw van den
porder vraagt of u nog iets te belasten hebt",
zegt een dienstbode.'t Is niet waar, Estor, gij kunt
haar dat niet hebben hooren zeggen, 'tIs wel",
zegt mevrouw van Dalen, 't Is niet waar, Estor,
zij zegt: 'tis goed." En het einde was na
tuurlijk weer klinkende munt tegenover even
spoedig gedroogde als opgewelde tranen,
jelui mannen laten zich daardoor .. . inpakken".
't Is niet waar l zoo wordt er niet gesproken. En
fin, zoo is het met alles. Het iutrigetje van Estor
is naar van sentimenteele banaliteit. Er is iets
agagants in die pretensie van precies do spreek
taal te geven met heeft-ie", dat-ie". motten
we" enz. zonder den eenvoudigsten gesproken zin
te kunnen schrijven. Die hecren meenen, dat
een soort van konventionoelo familiariteit in de
novellen en in de brieven, die zij elkaar schrijven,
dat dat het gezonde realisme" is, waar zij van
spreken.
Beste kerel", schrijft Koos Kluiver aan den
redakteur Bram van Dam, wel allemachtig
Bram, wat heb ik gehoord?" enz. Die heeren
vinden zich zelf flink", degelijk", kordaat",
fikbch", stevig", denk ik. Zij schrijven zoo als
zij spreken. Dat is frisch, ferm, dat is geschikt,
nationaal, enz. Zij vergeten echter, dat zij niet
schrijven kunnen
De meest elementaire vermogens tot beschrij
ving van het dagelijksche leven" ontbreken b.
v. ook aan Plox. Hij heeft niets geen eigen
observatie, geen stijl en geen taal, zijn Haagsche |
kleine rentenier" is een soort kleurloos causerietjc, '
zooals dat in 1820 nog niet zeer gebruikelijk was. j
Bram van Dam schijnt de beste van het troepje j
te zijn. Maar hij schrijft toch ook leelijk, burgerlijk,
onduidelijk, schoolmcesterachtig, rederijkerachtig.
Het heelo weekschrift is een duf boeltje, dat
maar hoe eerder hoe beter weg moet.
IV
IR vind dat ik geen slechte daad doe met
zoodra middelmatigheid en wankimst zich
vertoonen, ze te signaleeren. Ik geloof niet, dat ik
invloed genoeg heb op het publiek om een tijd
schrift, zij 't ook een pas-beginnend, te doen
vallen. Maar toch zijn, niet om dat maar na dat
ik, er tegen geschreven had. reeds twee weekbladen
gestorven, het Nieuice Weekblad, in 188.'! geloof
ik en de Knnslbode, die in de Portefeuille is
weggegaan, mijn tegenschrijvon schijnt dus een
slecht voorteeken te zijn.
'20 Dec. '87. L. VAN DEYSSEL.
SHAKESPEARE IX DE BALZAAL.
Eenigen tijd geleden toonde een schrijver in
oen blad te liombay aan, dat Shakespeare even
goed het polo-spel en zijne regels en lotgevallen
kende, als vele der deelnemers aan hot opwekkend
spel. Een verdere studio van den onstcrfelijken
bard kan aantoonen, dat hij van het bal, op don
polo-wedstrijd volgend, evenzeer op de hoogte was.
Zoo ziet men, hoe de dichter voor alle menschen
en alle eeuwen schrijft. Shakespeare zegt van het bal:
COMMISSIE VOOR HET BAL.
Vraag zooveel gasten als hier staan vermeld!"
(Romeo and Juliet.)
DANSERESSEN.
Maak ruimte en snel ter voet, >gij meisjes!"
(Romeo and .Juliet.)
?MAMA'S.
Laat ons hier zitten, want voor u «n mg
is 't dansseizoen verdwenen." (Romeo and Jwlief).
OPENINGS-QUADRILLT:.
Een maat vol staatsie, deftig, ouderwetsch'".
(Much ado dbout nothing.)
BE WALS.
Naar ons gebruik, al rond en rond".
(Merchant of Vtwiee.)
DE POLKA.
Dans haar trippelend". (Merchant of Venice.)
COTILLON.
Wat een gezwaai vol jjdelbeid komt daar!
Zij dansen dansen dol zijn deze vrouwen!"
(ïimon of Atheng.)
SPOREN EN SLEEPEN.
Zie, wat een scheur!" (fMus Caesar.")
ELKE DANSERES.
De hemel paar' mij met een goeden danser!"
(Much ado about nothing.)
EES MUURBLOEM.
,,'k Mag zitten in een hoekje en: mooi zoo!
roepen" (Much ado about nothing.)
ONDEK DE MAMA'S
Zeg wie i« ginds die slanke jongeling,
die met uw dochter danst? (Winters tale.)
Vermoedens, jaloezie en gissingen" (RenrylVfy.
Men fluistert... fluistert" (Macbeth.)
De nacht is lang" (Macbeth.)
COMPLIMENTEN.
Als gij danst, wensch ik dat ge eene golf van
de zee waart en nooit iets anders deedt dan dat",
(Winters tale.)
HET EENE MEISJE OVER HET ANDERE.
Ontilbsar. langzaam, traag en zwaar als
lood", (Rom-eo and Juliet.)
AAN EEN TOESCHOLAVEÏt.
Gij moet toch ook ten dans1'.
O neen, ik waarlijk niet". (Romeo and Juliet.)
SOVFEEEEX.
Hoor hoe ons de muziek ter maaltijd n-eodt,
Niets doen dan zitten, zitten, eten, eten."
('laminrj of the Shrew).
Laat ons soupeeren." (Antonius and Cleopatra).
Ik heb volop gegeten." (Macbefli}.
DAMES KLEEDKAMER.
Met mijn opgewektheid zou het nog wel gaan,
als mijn beenon maar zoo moe niet waren." (As
you like it).
SLAPEIUÜVADE.U.
Ga gij naar bed en slaap, gy hebt het
noodig" (Ronioo and Juliet).
COMMISSARISSEN VAN ORDK AAN DE RIJTUIGEN.
Goeden nacht, dames. Goeden nacht, lieve dames.
Goeden nacht. Gooden nacht." (Hamltt)
T\VKEDE SOUPER.
Kom, heeren, wilt nog niet zoo spoedig heengaan.
Wij hebbon nog oen vroolijk maaltjo na!" (Ro
meo and Juliet.)
Wij avondmalen nog tot in den morgen!" (King
Lear.)
Kom weer aan 't avondmaal!" (Timon of
Athens.)
KOOR DEB BEDIENDEN.
Een soldaat is een man, het leven slechts een span.
Laat de soldaat dus drinken!" (Otliello.)
HALT ZES 'S MORGENS.
Daglicht en champagne" (Twelffli niylit).
Ik dronk aan 't avondmaal wat rijklijk sect"
(Hennj IV.)
DEN VOT.OENDEN DAG.
O wat een hoofdpy'n. Wat een hootd heb ik!
Het klopt, als zou 't in twintig stukkeu barsten".
(Romeo and Juliet.)
HET HONORARIUM VAN COMPONISTEN,
VOORHEEN EN THANS.
Het valt niet te ontkennen," luidt de aanvang
van een artikel in AcDetttseheRundschau.?da.t}iedcii
ten dage nog altijd een zeer ongelijke verhouding
blijft bestaan tusschen de matcrieele belooning en de
werkelijke waarde van allen geestesarbeid. Een
lichtzinnige operette wordt in den regel duizend
maal beter betaald dan een goede symphonie.
Aan de meeste uitgevers is een oppervlakkig mooi
pikant geschreven roman meer welkom, dan een
goed doordacht wetenschappelijk werk. Evenwel
zou het van weinig zaakkennis getuigen, indien
men niet erkennen wilde, dat in den laatsten
tijd op dit punt de toestand van kunstenaars en
geleerden aanmerkelijk is verbeterd en een groot
verschil met dien van 80 tot !)0 jaar geleden, op
levert." De schrijver geeft hiervan eonige voor
beelden.
Mosurt ondervond menigmaal hoe bitter de
strijd om het leven kon zijn. Hetgeen hij verdiende
met het schrijven zijner meesterwerken, was al
zeer gering. Voor die Entführung aus den Serail"
kreeg hij van do directie van het Weener
Hoftheater een honorarium van 100 dukaten. Mozart
zelf, die waarlijk niet van onbescheidenheid kan
beschuldigd worden, vond dit te weinig. Ik zal".
schreef hij, geen opera meer voor 100 dukaten
componecren, om toe te zien, hoe het theater
daarmede in veertien dagen tijd het vierdubbele
wint, maar liever voor eigen kosten de opvoering
doen plaats hebben...." Het bleef echter slechts een
plan.cn noch voor?Figaro's Hochzeif'.noch voor,, Cosi
fan tutte" ontving hij meer dan 100 dukaten.
Zelfs Don Juan", die het eerst in Praag werd
opgevoerd, bracht hem niet meer op dan 2Ü5
gulden! Dit waren de gewone, vaste prijzen en
behalve de opbrengst van zijn benefiet-voorstelling
kreeg Mozart geen cent meer van do theater
directeurs. Was een opera eenmaal opgevoerd,
dan werd die, om zoo te zeggen, vogelvrij ver
klaard, want van auteursrechten was in dien goe
den ouden tijd geen sprake. In de biographio van
Mozart door .Talm wordt zelfs het vermoeden ge
opperd, dat Mozart slechts van n theater-direc
teur honorarium mocht aannemen. Nog veel
slech