Historisch Archief 1877-1940
No. 551
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
3
lijken slechts Koningen aijn, zullen oordeelen,
hare vreugde, als zy zich in de vrije natuur van
Fotheringhay Park bevindt. ~ deze verschillende
tooneelen brengen, gespeeld en gezegd door Mevr.
Frenkel, een onuitwischbaren indruk te-weeg.
Maar het tafereel van het afscheid altijd
een zeer dankbaar oogenblik overtrof alles
wat men zich, bij de herinnering van andere groote
aktrices hierin, had kunnen voorstellen. De
tederheid van Maria Stuart, haar dankbaarheid
ten opzichte harer gezellinnen, harer voedster,
haar vertrouwen op Melvil, die zich Priester had
laten wijden, om haar de sakramenten te kunnen
brengen, de kamp in haar natuur van beminlijk
vrouwelijke zwakheid en princelyke grootheid,
de fyzionomie. die zich zoo welsprekend leende
om uit te drukken wat er in haar omging, de
krachtige gebaren, de beurtelings toonvolle en
gevoelige, hyna gefluisterde taal, die de schoone
vaerzen van Ten Kate ons te genieten gaven,
dit alles was van zoo groote aesthetische macht,
dat de geheele stampvolle schouwburg er ten
diepste door geroerd werd. In dit als in andere
tooaeelen, o. a ook in het verraad dat Leycester
aan Mortimer pleegt, was het f men de harten
der toeschouwers van de bovenste rangen kon
hooren kloppen, hun snikken of kreten van
verontwaardifing door de zaal hoorde trillen, en het
scheen, dat hun de halve ziel ontzonk, toen
Maria Stuart, by'na in zwijm op Melvil steu
nend, gevolgd van Lady Kennedy en omgeven
van fakkeldragende wachten de trap afging, die
in 't midden van 't tooneel naar beneden en de
gerichtsplaats leidde.
, De fijne schakeeringen, in de stemming en
uitdrukkingen der rampzalige Koningin aangebracht,
leverden het overbodig bewijs, dat wij hier met
een tooneelspeelster van den eersten rang te doen
hebben. Wij kunnen ons hierin niet vergissen.
Dit spel is niet te verklaren uit eene toevallige
neiging in de natuur der kunstenares: want de
zelfde geeft ons, met gelijk meesterschap, de
hartstochtelijke Fedora, de geïnspireerde Judith,
de avantureuze en bekoorlijke Madame de
Pompadour, de gratiëus lasterende précieuse Cclimène.
Het is hier de toovermacht eener zich-zelve be
wuste kunst, die. aan het woord is. Nooit is
misschien eene tooneelspeelster bij ons voor het
voetlicht getreden van zulk een onbetwistbare
natuurlijke begaafdheid, verhoogd door ernstige
en niet genoeg te prijzen studie.
De soms zoo naïeve Vondel zou, had hij Mevrouw
Frenkel op het tooneel kunnen zien, ook van haar
gezegd hebben:
,,[Zy] toont wat mensch van mensch verscheelt."
De uiterlijke toereeding van tooneel en
personaadjes liet weinig te wenschen; de kostumen
waren met liefdevolle verscheidenheid gekozen en,
over het geheel, goed XVIe-eeuwsch.
10 Jan. '88. A. Th.
MUZIKAAL OVERZICHT.
De heer van Dijck heeft jl. Zondag op schitte
rende wijze afscheid genomen, men hoopt algemeen
van harte hem spoedig weder eens terug te zien
in eene andere Duitsche partij van gewicht; in
middels blijve de herinnering aan zijn optreden
voor ons als die aan een zeldzaam edel kunstgenot!
Voor het eerst sedert vele, vele jaren kwam
jl. Woensdag Fra Diavolo van Auber hier voor
het voetlicht; het werk draagt zijne jaren (onge
veer een halve eeuw verliep sinds het geschreven
werd) met eere, de muziek is van het echte
onvervalschte genre der oude Fransche opéra-comique,
tintelend van geest en vol bevallige melodie;
daarbij humoristisch zonder platheid en fijn zonder
gezochtheid. De handeling is vloeiend, de tooneelen
sluiten goed in elkaar, en wanneer bet komisch ele
ment in zulke goede handen is als jl. Woensdag bij
deheeren Behrens, Sieglitz en Tachauer, dan wordt
het bijwonen van eene voorstelling van Fra Dia
volo tot een ware verademing en ook tot werke
lijk genot; was het ook nog duidelijk te zien dat
dit eene eerste voorstelling was, en sloot alles
volstrekt nog niet flink in elkaar, kon men niet
over bizondere rolvastheid roemen en miste het
geheel door dit een en ander nog het entrain dat
Toor werken van dit genre een der
hoofdvereischten is men heeft gelachen, uitbundig gelachen
soms, en .... die lacht is ontwapend.
De heer Griining speelde de titelrol met de
vereischte losheid en verve, en zong vooral zijn
Aria, Cavatine en Rondo in het laatste bedrijf
zeer goed; de heer Elmhorst was als Lorenso wat
stijf; de heer Behrens als Lord Kookburn uit
stekend. Mevr. Jaïde als zijne gemalin het tegen
deel, Mej. Fischer als Zerlim niet los genoeg,
niet het pittige Italiaansche deerntje, dat in het
tweede bedrijf bijv. wanneer zij zich ontkleedt
om ter ruste te gaan tot zichzelve zegt:
Ich bin so schön nicht als .Milady,
Auch bin ich nicht so elegant;
Doch kann Lorenzo, sollt' ich meinen,
Sich nicht beklagen, Gott sei Daak.
In der That, mein Wuchs ist nicht bel,
Und bin ich eine Magd auch nur;
Ja, ja, wahrlich, ich bin zufrieden,
Gar so hasslich bin ich doch nicht,
Ich glaube dass es noch hasslichere giebt.
Wat meer moed, Mej. Fischer, wat meer durf!
de middelen bezit ge wel. De beide bandieten
Giacomo en Beppo waren hoogst vermakelijk, do
heeren Sieglitz en Tachauer hielden de lachspieren
bijna voortdurend in beweging; het voorlezen van
den brief des kapiteins door Sieglitz, telkens ver
beterd door Tachauer, verwekte herhaaldelijk uit
barstingen van vroolijkheid.
Voor wie het gesproken woord by den heer
Sieglitz goed volgt, is er nog wel eens een hu
moristisch graantje extra to pikken ; zoo
zei hij bijv. tot Beppo, toen zij tezamen het
tooneel zouden verlaten omdat Lorenzo op
kwam : Du, komm mit, da Icommt Lorenzo, der
sieht aus alsob er eine Arie singen wollte," en
de aria volgt dan ook werkelijk. Voor dengenen
die opkomt is dit minder aangenaam, maar het
publiek dat de woorden verstaan heeft, amuseert
zich om het dolle idee, dat men het den chef der
karabiniers zou kunnen aanzien dat hij eene aria
?wenscht te gaan zingen !
De kleine partijtjes waren in voldoende handen,
koor en orkest bleek' goed voorbereid door den
kapelmeester Paul Prill, die het geheel ook met
zekerheid leidde.
Jammer dat aanst. Zaterdag de tweede uitvoe
ring niet plaats heeft, de opera oen paar malen
achtereen te geven zou aan de vertooners meer
beslistheid verschaften en het ensemble ten goede
komen. V.
LEO-CANTATE.
Bij gelegenheid van 's Pausen
Gouden-Priesterfeest heeft de Heer Prof. J. A. de Rijk een
dichtstuk geschreven, bestemd om door Pastoor M. J.
A. Lans in muziek gezet te worden en dan ook
werkelijk voor een overtalrijk publiek nu reeds
drie maal in Maison Stroucken uitgevoerd.
Ongetwijfeld behoorden, bij die uitvoering, tot
de greaf attractions de tafereelen van levende
beelden, door den kunstschilder Dunselman
gekomponeerd.
Het onderwerp luidt: De Kerk der Neder
landen en het Pausschap". Men moet dezen titel
niet al te letterlijk opvatten, 't Is waar, dat
Willibrord van Paus Sergius zijne wijding en zen
ding gekregen heeft, dat St.-Ursulaas Legende ons
naar Tiel en naar Rome voert, dat Nederland
een Paus aan de Kerk geschonken heeft, dat in
1853 de Bisschoppelijke kerkerde hier door den
Paus hersteld is, dat vele Pauselijke Zoeaven
nederlanders waren, en dat men in Nederland
het Jubilee van Leo den XHle met groote geest
drift gevierd heeft. Maar de Cantate" kon
onmogelijk de stift der historie ter hand nemen,
en de Nederlandsche Katholieke Kerk in hare
voornaamste aanrakingen met den Opperherder
voldoende schetsen. Ziehier de tafereelen:
I. Christus, de sleutels aan Petrus gevend; II.
St. Ursula en hare blanke maagdenfalanxen ; III.
't Verzet der Heidenen; IV. Willibrord in hun
midden optredend, Ao. 696; V. Willibrord met
zijne doopelingen; VI. Paus Adriaen de Vle
(1522); VII. De Beeldstormers (156G); VIII. Do
Martelaars van Gorcum (1572); IX.
Vernederingder Kerk in de XVIIde Eeuw ; X. Herstel van het
Bisschoppelijk Bestuur ; XI. Leo deXlIIe, gehuldigd.
Men heeft, in eene afwisseling van choren en
soloos, die telkens de tafereelen inleidden, met
moed en volharding de zwarigheden overwonnen,
die aan het samenbrengen dor drie elomenten
verbonden waren. Er is veel charakter in de
muziek, en tot de lokale klour werd niet weinig
bijgedragen door het meerstemmig zingon van
het bekende oude lied:
O Heer,
Aensiet toch Sion teer,
Uw bruydt verhoven."
Diep treffend was dit eenvoudig lied, geïllus
treerd door de voorstelling van het biddende volk
in een armoedig heiligdom.
De Heer Dunselmaii was vooral hier zeer ge
lukkig geweest in de keus zijner'typen. Degelijke
verlichting maakte hier ook een zeer goed effekt.
Het kunstlicht van andere tafereelen gaf et' iets
onrustigs en onnatuurlijks aan.
Onder de genen, die met loftelijken ijver en
juist gevoel de verschillende standen en groepen
hebben vertoond, onderscheidde zich bizonder het
jonge blonde meisjon, dat als Britsche konings
dochter optrad (St. Ursula) en hot kind, dat in
de opwekking van Jaïrus' dochtertjon ten leven
ontwaakte, 'twelk allegoriesch op het herstel der
Nederlandsche Bisdommen geduid werd.
De leden der Gregorius-Zangvereeniging hebben
alle eer van hunne onderneming, die, eenigo kleine
vergissingen van sornptuairen en heraldischcn
aard ongerekend, zeer geslaagd verdient te boeten.
Een woord van bizonderen dank mag evenmin
onthouden worden aan den kunstkenrigen Pas
toor Philippona, als aan de dichters Do Rijk en
Lans, en den schilder Dunselman, den bekenden
laureaat, die ons deze eigenaardige uitvoering ge
schonken hebbeu.
10 Jan. 88.
A. Th.
EENE VOORREDE VAN GUY DE
MAUPASSANT.
Een paar dagen geleden is bij don Parijschen
uitgever Paul Ollendorf een nieuwe roman ver
schenen van Guy de Maupassant. De schrijver,
wiens werken voor hen, die belangstellen in de
Fransche letterkunde, geen aanbeveling meer be
hoeven en aan wiens krachtige, door aanhoudenden
arbeid en zelfkritiek ontwikkelde artistieke natuur
zelfs bij hen, die voor zijno voortbrengselen min
der sympathie gevoelen, geen twijfel kan bestaan,
heeft zijn jongste werk, Jean et Pierre, laten voor
afgaan door eene beschouwing over den Roman
in hot algemeen. Op deze voorrede, een essay
in miniatuur, wenschen wij hier de aandacht te
vestigen.
Ik ben de oenige niet zegt de Maupassant
tot wien, telkens als een nieuw boek verschijnt,
door de zelfde critici het zelfde verwijt wordt
gericht. Te midden van phrasen vol lof, vind ik
steeds, door de zelfde pennen neergeschreven, de
volgende: Het grootste gebrek van dit werk is,
dat het, eigenlijk gezegd, geon roman is." Men
zou met het zelfde argument kunnen antwoorden:
Het grootste gebrek van den schrijver, die mij
do eer eener beoordeeling waardig keurt, is, dat
hij geen criticus is."
Wat toch zijn de ossontieele kenmerken van don
criticus ?
Hij moet zonder parti pris, zonder vooraf op
gestelde meeningen, zonder schoolsche begrippen,
zonder banden met eenige groep van kunstenaars,
de meest tegengestelde richtingen, do meest tegen
strijdige temperamfinteu, begrijpen, onderscheiden
en verklaren, en do meest verschillende onder
zoekingen op het gebied der kunst toelaten ....
De criticus mag de uitkomst slechts booordeclon
volgons den aard van do poging, en hij hooft niet
het recht om zich in te laten met de strekking.
Dit is reeds duizendmaal gezegd. Men zal het
steeds moeten herhalen.
Er is dus, na de letterkundige scholen, die ons
eene vervormde, bovenmcnschelijke, dichterlijke,
bekoorlijke of trotscho voorstelling van hot leven
hebben willen geven, eene realistische of natura
listische school gekomen, die beweerd heeft, dat
zij ons de waarheid zou toonen, niets dan de
waarheid, de geheele waarheid ...
Maar al plaatst men zich op het standpunt dezer
realistische kunstenaars, men moet toch hunne
theorie discuteeren en Betwisten, voor zoover die
schijnt te kunnen worden samengevat in de
woorden: Niets dan de waarheid, en de geheele
waarheid".
Daar het hunne bedoeling is, uit zekere stand
vastige en telkens voorkomende feiten de
philosophie af te leiden, zullen zij dikwijls de gebeur
tenissen moeten verbeteren ten voordeele van de
waarschijnlijkheid en ten nadeele van de waar
heid, want:
Le vrai peut quelquefois n'être pas vraisemblable.
De realist zal, als hij een kunstenaar is, niet
trachten ons eene banale photographie van^het
leven te laten zien, maar ons daarvan eone aan
schouwelijke voorstelling te geven, dio vollediger,
aangrijpender, overtuigender is dan de werkelijk
heid zelve.
Alles vertellen zou onmogelijk zijn, want dan
zou' men minstens een boekdeel per dag noodig
hebben, om de menigte van onbeteekenende voor
vallen op te sommen, die ons bestaan vervullen.
Derhalve is eene keuze gebiedend noodzakelijk
en dit is een eerste inbreuk op de theorie der
geheele waarheid.
Daarenboven is het leven samengesteld uit de
meest verschillende, de moest onvoorziene, de
meest tegenstrijdige, de meest ongelijksoortige
zaken, het is brutaal, zonder verband, zonder aan
eenschakeling, vol onverklaarbare katastrophen,
die niet logisch en niet met elkander overeen te
brengen zijn en die onder de rubriek der faits
divers moeten worden gerangschikt.
Ziedaar de reden waarom do kunstenaar uit
dit leven, dat overvol is van toevalligheden en
nietigheden, slechts de kenschetsende bijzonder
heden zal nemen, die voor zijn onderwerp nuttig
zijn, en al het overige, al het zijdelingscho, zal
verwerpen
Eene ware voorstelling geven (faire vrai) be
staat in het ggven der volkomen illusie van het
ware, in overeenstemming met de gewono logica
der ieiten ? niet in het slaafsch beschrijven dier
feiten met eerbiediging van do verwarring harer
volgorde.
Ik besluit hieruit, dat do realisten zich liever
illusionisten moesten noemen.
Hoe kinderachtig is het trouwens, aan de wer
kelijkheid te gelooven, omilat wij elk onze eigen
werkelijkheid in onze gedachten en in onze organen
met ons dragen. Onze oogen, onze ooren, onze
reuk, onze smaak verschillen, en zij scheppen
evenveel waarheden als er mcnschen op aarde
zijn. En de geest van ieder onzer, die zijn in
lichtingen ontvangt van die organen, welke op
hunne beurt weder verschillende indrukken ont
vangen, begrijpt, ontleedt en oordeelt alsof elk
onzer tot een ander ras behoorde. Ieder van ons
maakt zich dus eenvoudig eene illusie van de wereld,
eene illusie, die dichterlijk, sentimenteel, vroolijk,
zwaarmoedig, vuil of naargeestig is, al naar onzen
aard. En de schrijver heeft geen andere roeping,
dan dis illusie getrouwelijk weer te goven, mot
al de kunstprocédés die hij geleerd hoeft, en
waarover hij kan beschikken.
Illusie van het schoone dat eere menschelijke
conventie is! Illusie van het leolijko, dat eene
wisselende meening is! Illusie van hut ware, dat
steeds onveranderlijk is! Illusie van het onedele,
dat zoovele wezens aantrekt!
De groote kunstenaars zijn zij, die aan do
mcnschheid hunne bijzondere illusie tot wet
makon. Laat ons dus ons op geen enkele theorie
boosmaken, want elk van deze is slechts de in
algerneene vormen gegoten uitdrukking van een
temperament, dat zich zelf analyseert.
Guy de Maupassant vergelijkt vervolgens twee
hoofdrichtingen, die van den zuiver analytischen"
en van den objectieven" roman. Do voorstanders
der eerste richting eischen, dat do schrijver zich
toelegge op het aanduiden der kleinere evolutiën
van den geest en der geheimere drijfveeren, die
onze daden bepalen, terwijl zij aan het feit zelf
slechts eene zeer ondergeschikte beteekenis toe
kennen. De voorstanders der objectiviteit willen
ons de nauwkeurige voorstelling geven van hetgeen
in het leven geschiedt; zij vermijden alle samen
gestelde verklaringen, alle vertoogen over beweeg
redenen en bepalen zich ertoe, de personen en
de gebeurtenissen voor onze oogen to doen voor
bijtrekken. Voor hen moet de psychologie in het
boek verborgen zijn, gelijk zij dit is onder de feiten
van ons bestaan, /ij maken van dio psychologie het
skelet van hun werk, en laten haar dus onzichtbaar
blijven. De schilder, die ons portret maakt, laat
ons geraamte niet zien. In plaats van uitvoerig
den geestestoestand van een persoon uit te zetten,
zullen de objectieve schrijvers zoeken naar de
daad of het gebaar, die bij zulk een persoon het
noodzakelijk uitvloeisel moeten zijn van een be
paalden toestand. En zij laten hem zich zóó ge
dragen, dat al zijno handelingen, al zijne bewo
gingen de afspiegelingen zijn van zijne innerlijke
natuur, van al zijn gedachten, van al zijn wils
uitingen, van al zijn aarzelingen.
Zóó opgevat wordt de roman belangwekkend,
komt er beweging in het verhaal, kleur en leven.
Zoo wordt de roman tevens oprechter. Wij zien
immers ook de menschen om ons heen geen
medcdeeling doen van de beweegredenen, waaraan
zij gelioorzamen? Daarenboven, wij kunnen ten
gevolge van eene langdurige en nauwgezette waar
neming mot voldoende zekerheid zeggen, wat
iemand van een gegeven karakter in gegeven
omstandigheden zal doen, maar wij kunnen niet
n voor n de geheime evolutiën nagaan van
zijno gedachten, die de onze niet zijn, of den
verborgen drang van zijn instinct, dat het onzo
niet is, of de onduidelijke prikkels van zijno na
tuur, welker organen van de onzo verschillen.
Een zwak en zachtmoedig man, zonder harts
tochten, alleen voor de wetenschap en den arbeid
levend, zal zich nooit volledig kunnen verplaatsen
in de ziel en het lichaam van een krachtig, heftig,
grof-zinnelijk persoon, en diens geheimste be
geerten en gewaarwordingen kunnen beschrijven,
al kan hij al de daden van zulk een persoon zeer
goed voorzien en verhalen.
In het lichaam van een koning, van een moor
denaar, van een dief, van een eerlijk man, van
eene courtisane, van eene non, van een jong
meisje, van eene oude groentenvrouw, toonen wij
steeds ons zelven, want wij moeten ons de vraag
stellen: Als ik koning, moordenaar, dief, enz.
was, wat zou ik dan doen, wat zou ik denken,
hoe zou ik handelen ?" Aan dat ik kunnen wy ons
niet onttrekken en de groote kunst bestaat daar
in, dat wij van dat ik, onder de verschillende
maskers, waarvan wij ons bedienen om het te
verbergen, aan den lezer niets laten merken. '
* ?.
* +
Bij zijne duidelijke voorliefde voor de objectieve
methode erkent de Maupassant tocü, dat de zui
ver psychologische analyse, al mag men de juist
heid harer resultaten in twijfel trekken, toch kunst
werken kan voortbrengen, even schoon als die,
welke door eene andere methode van werken
worden verkregen.
Met dankbaarheid erkent de schrijver, wat hfl
zelf te danken heeft aan Flaubert, die hem leerde,
dat wij, als wij een voorwerp beschouwen, dit doea
met de herinnering van hetgeen daarover reeds
vroeger door anderen is gezegd, maar dat er in
en aan alles eene onontdekte eigenschap, een
oadoorzocht hoekje te vinden is, Als ge gaat voorbij
een kruidenier, die voor zijn raam zit, een
coocierge, die zijn pijp rookt, eene standplaats
van rijtuigen, laat mij dan dien kruidenier en dien
conciërge zien, hunne houding, hun geheele
physieke voorkomen, dat tevens, door het beeld zelf
aangegeven, hun ganschen moreelen aard berat,
zoodat ik hen met geen anderen kruidenier of
co»cierge kan verwarren. Laat mij met een enkel
woord zien, waarin een vigilante-paard verschilt
van de vijftig anderen in zijne omgeving".
En wat den stijl betreft: welke de zaak ook
zij. die men wil uitdrukken, er is maar n woord
om haar uit te drukken, maar n werkwoord om.
haar te bezielen, maar n bijvoegelijk naamwoord
om haar te omschrijven. Men moet dus zoeken,
totdat men dat woord, dat werkwoord, dat adjec
tief heeft gevonden, en zich nooit tevreden stellea
met een tennaastenbij, met een slinkscUen streek,
hoe geslaagd ook, om de moeielijkhedon te ont
duiken. Een geweldige woordenmassa, een bizar
vocabulair zijn onnoodig; tot archaïsmen, die
j voor ons dood zijn en blijven, behoeven wij niet
de toevlucht te nemen, om al de schakeeringen
der gedachte weer te geven. Maar wij moeten met
volkomen helderheid onderscheiden, welke wijzi
gingen de beteekenis van een woord ondergaat naar
gelang van de plaats, die het inneemt, Wij moeten
uitnemende stylisten, maar gee» verzamelaars
van zeldzame uitdrukkingen trachten to worden.
De Fransche taal," zoo eindigt de Maupassant,
is een zuiver water, dat degemaniereerdeschrijvers
nooit troebel konden of zullen maken. ledere
eeuw hooft in dien kristalhelderen stroom hare
modes, hare gezochte archaïsmen, haar préeieuse
uitdrukkingen geworpen, maar niets is van die
onnutte pogingen, van dat machteloos streven,
blijven bovendrijven. De aard van die taal is,
helder, logisch en gespierd te zijn. en zij laat
zich niet verzwakken, verduisteren of bederven."
Ongetwijfeld is dit op iedere levende taal in
meerdere of mindere mate toepasselijk; trouwens
al wat do Maupassant in deze voorrede zegt is
voor eiken schrijver de aandachtige overweging
overwaardig. De eischen, die hij stelt, zijn hoog,
en de bekentenis, dat hij jaren lang geworsteld
heeft on toch nog moet zeggen: Niet dat ik het
alreede gegrepen heb, maar ik jaag er naar," is
niet bemoedigend. Maar het nageslacht zal er
niet veel bij verliezen, als eene op zulke grond
slagen berustende kritiek velen afschrikt om den
grudus ad Parnassum mede te maken. Met de
afgereden huurknollen der Schablonen"-romans
komt men er tegenwoordig niet meer, mogelijk
wel op een Parnas van eigen vinding, maar niet
bij het nageslacht.
AUGUSTE MAQUET.
Albort Delpit wijdt onder den titel Een mis
lukt leven" in den Figaro een artikel aan Au
gust o Maquet, den schrijver van La Maison dit
Jiaif/neur en eenige dozijnen andere romans, den
getrouwen medewerker van Alexandre Dumas père.
Maquet. die deze week overleed, heeft de
opvoering van La dame de Montsoreau in de Groote
Opera niet mogen beleven; hy had den roman met
Duinas samen, het drama zoo goed als alleen ge
maakt en stelde zich van het monteoren in de
Groote Opera, met Massenet's muziek en mooier
decors dan hij ze kon droomen, veel voor.
Auguste Maquet," schrijft Delpit, was vijf en ze
ventig jaar. Wie hem een vier ot vijfjaar geleden
had ontmoet, zou een lang en rechtopgaand man ge
zien hebben, slank als iemand van dertig jaar, met de
dikke grijze haren achterover gestreken, als de
manen der lions van 1830. Met zijn lieren kop,
heldere oogen, opgekrulden knevel, geleek hij op
dien d'Artagnan, waarvan hij een der vaders was
of op Pontis, die geheel zijn zoon was. Hij was
een der laatste edellieden der letteren" die ons
geslacht heeft gekend; even tuk op zijn point
d'itoimeur als een knaap van achttien jaar, en
altoos bereid om te vechten, als hij zijn eer
beleedigd achtte."
Delpit vertelt hoe Maquet een trouw vriend
voor hem geweest is. Eens vernam hij, dat ik
een paar dagen later moest vechten met den heer
de Borda, een man van eer, dien ik ernstig
belecdigd had. Ik was twee en twintig jaar; dat is
mijn excuus. Den volgenden dag kwam Maquet
als een storm binnen. Hij had van zijn kasteel
Sainte-Mesme twee en een half uur gespoord, ora
zijn jongen vriend te komen bijstaan. Hij zeide
rustig:
Zijt ge ooit in de schermzaal geweest?''
Nooit."
??Nu, ga er dan heden ook niet heen. Niets
is verkeerder dan den dag vóór een tweegevecht
te beproeven zijn hand te oefenen. Ga maar naar
het terrein, zoo dapper als ge kunt, en ik sta u
voor den goeden uitslag in."
Ik kwam er goed af", vertelt Delpit verder,
dank zij de hoffelijkheid van myii tegenstander,
die zich vergenoegde met mij licht te verwonden,
terwijl hij mij door en door had kunnen, priemen."
Vele jaren vroeger was Maquet getuige bij eea