De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 15 januari pagina 5

15 januari 1888 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 551 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. hij lachend. Maar mgn waarde nicht weet, hoe het behoort, zie eens! Dan vind ik juist uw jongste papieren kind!" Hij wgst op de tafel in het midden van den salon. Het derde exemplaar!" roept de dichter en deelt zgn vriend de door hem gemaakte ontdek kingen mede. Dat is heel fraai!" fluistert deze. Daar schuilt wat onder, dat moeten wg aan den dag brengen!" Hg treedt op een tagère in een hoek 1 toe, waar hem ook iets roods toelacht, en komt zegevierend terug. Het vierde is gevonden! Ik wed, dat we het dozijn nog vol maken! Komaan!" Hg leidde nu den vriend door de overige vertrekken. Een heel doziijn werd nu wel nu niet gevonden, maar toch tien stuks. Raadselachtig! alle van dezelfde uitgave van hetzelfde werk", zeide de dichter naief, terwijl zijn vriend moeite had om niet al te luid zijn pret te kennen te geven. De beide laatste exemplaren vond men op een tafeltje in den speelsalon, waar een oude bediende bezig was kaarten en fiches in orde te brengen. Dit gaf den vriend des huizes een voorwendsel. Jozef," zeide hg barsch, dat heb je niet netjes gedaan; mevrouw heeft je toch zeker gezegd, dat je ieder van de roode boekjes afzonderlijk en ver van elkaar moest leggen? Hier vind ik er twee vlak bg elkander." Jawel, mijnheer, maar het is mijn schuld niet!" zeide de bediende. Ik kreeg eerst na ze venen de boodschap op, om de boekjes te gaan -halen, en moest toen eerst, terwijl de familie nog toilet maakte, al de kamers in orde brengen l" Toch heb je ook de boodschap nog slecht gedaan l" Hoe dan, menheer? Hier heb ik het be«telbriefje nog; dat had ik maar te laten zien, zei mevrouw." Hg reikte den kunstenaar, dien hij sinds jaren als neef van zgn meester en huisvriend kende, het briefje, en deze las halfluid: Zoudt u mij het genoegen willen doen, mij tien -deelen werken van X. te leenen, tot morgen ochtend? Wat u maar in voorraad hebt, maar het moeten gebonden exemplaren zijn. Ik mag wel op de ver vulling van dezen wensch rekenen, daar ik bij u sedert he^ najaar op den liazar geabonneerd ben." Of het in Nederland met het koopen van boeken beter gesteld is dan in Duitschland ? Teoordeelen naar de vele uitgaven, die kort na de verschijning, in een magazijn van goedkoope boeken" terecht komen, of per pakket, liefst met een premie erbij, Terkocht worden, is het bg ons niet veel beter. EEN BOETEDOENING. Naar CABL EMIL FHANZOS. In mgn studententijd te Graz heb ik een tijd lang bg eene arme oude vrouw kamers gehad, wier lot en handelwgze, naar veler meening, wel waardig zouden geweest zijn op dichterlijke ?w\jze, bv. in den vorm eener novelle, behandeld te worden. Ik ven mgn kant heb dit nooit geloofd, «n geloof het nog niet, want de novellist mag niet zeggen: het is waar, want het is werkelijk gebeurd," maar hij moet het bewijs daarvoor door de uiteenzetting der motieven van zijn held bij brengen. Daartoe evenwel zou in het onderhavig geval mij althans de kracht ontbreken. Het feit intusschen verdient wel meegedeeld te worden. De vrouw was de weduwe van een horlogemaker, die zich en haar kind onderhield met het verhuren van kamers aan studenten, met voor hen te koken «n te wasschen. Zij kon toen zoo wat veertig jaar zgn, maar zag er veel ouder uit, een nietig wgfje, met_ licht grijzend dof haar en stompe trekken; mooi kon zij nooit geweest zijn. Des te meer moest de stralende schoonheid van haar blond, blauwoogig dochtertje opgemerkt worden, dat destijds negen jaar was. Een prachtig kind, de eenige vreugde en oogappel harer moeder. Annetje gelijkt zeker op haar vader?" Troeg ik eens aan de hospita. Neen!" antwoordde zij kort en voegde er, na diep adem gehaald te hebben, bij: Zij gelijkt op hare moeder!" Ze is dus niet uw eigen kind!" Neen, maar mijn man is haar vader." Dus een kind uit zijn eerste huwelijk?" Neen,... hij is slechts eens getrouwd ge weest." Daarop had ik niet verder willen vragen, maar zij vroeg,na eene poos: Niet waar, ge hebt dat gevraagd, omdat het kind zoo mooi is ? Het is geen wonder, ook haar moeder was zoo mooi; dat kunnen velen u zeggen, Pettauer-Marie heeft iedereen gekend. Naar we hopen wordt Annetje even mooi, maar braver. Ik bid God dagelijks daarom, en wat ik er aan doen kan, dat gebeurt!" Zeker," zeide ik, gij zoudt het kind on mogelijk beter kunnen verzorgen, al was het uw eigen vleesch en bloed. Gij zelf hebt zeker nooit kinderen gehad ??" O ja, een knaap! wat was mijn Karel een goede lieve jongen! Zes jaar oud was hg, toen hij gestorven is." Haar verwelkt gezicht werd geschokt en het werd met overvloedige tranen overstroomd. Het kind is vermoord geworden." Vermoord ?" riep ik ontzet. Ja, ja! Of hoe wilt gij het noemen, wanneer men een kind van zes jaar op een Deccmberavond van den drempel jaagt en het eerst 's morgens weer de deur inlaat? Doodgevroren was het wel niet, maar het had doodelijk koude gevat, en vier dagen later is het gestorven," En wie heeft dat gedaan ? vroeg ik. Pettauer-Marie!" Wie ?" Ik vertrouwde nauwelijks mijn ooren. De moeder van dat kind, dat gij ..." Ja, dezelfde!" viel zij mij haastig in de rede. Prijs mij maar niet om hetgeen ik voor Annetje ben! Het is mij even onaangenaam als wanneer de menschen er mij om berispen, dat toch ?ook dikwijls voorkomt Ja, het was PettauerMarie. Ze heeft wel den jongen waarschijnlijk niet willen vermoorden, het was alleen de bedoeling, dat- hij haar zou leeren vreezen en gehoorza men .. .." En waar waart gij toen?" t'Huis, bij mgn moeder te Leoben, die toen nog leefde. En dat is juist mijne misdaad, beste heer, die ik nooit meer kan goed maken, al zorg ik ook nog zoo trouw voor Annetje. Eene moeder moet haar kind niet verlaten, en dat heb ik gedaan!" Ge zult er wel uwe redenen voor gehad hebben!" Natuurlijk l Vele menschen zeggen wel, dat ik toen gelijk had, maar ik zal het in eeuwigheid niet gelooven. Ziet ge, mijn man in de eerste jaren was hij braaf en goed, en ook heel werkzaam, zgn Karel was hem het liefste op de wereld, en ook ik heb een goed, heerlijk leven bij hem gehad. Daar kwam hg eens op het ramp zalig denkbeeld, in de loterij te spelen. Hij won er vijfhonderd gulden mee. Dat was op een Vrij dag, en dat brengt altoos ongeluk; mijn man was natuurlijk in de wolken en wij gingen beide naar de herberg en den volgenden dag ging hij alleen, en daarmee begon het woeste leven, totdat de heele winst verdaan was, bij den wijn en in de loterij. Maar gewonnen heeft hij niet meer, en intusschen ging de zaak achteruit, en de klanten* liepen weg. Toen was mijn Karel vijf jaar oud, en toen mgn man eens reeds vroeg in den morgen dronken t'huis kwam, en zich op het bed wierp, trad de knaap op hem toe, en zeide: Vader", zeide hij, is het waar dat ge eea deug niet geworden zijt? Schnetzinger-Peter heeft me dat vandaag gezegd, maar ik heb hem behoorlijker van langs gegeven?" Toen werd mijn man van schaamte plotseling nuchter, en stond op en zeide: Daar heb je goed aan gedaan, Karel! Je vader is geen deugniet en zal het de menschen wel toonen!" Hg nam zg'n hoed, ging naar de werkplaats, en werkte vlijtig, en zoo _de volgende weken, ja maanden. Maar 200 snel als het berouw in zijn hart, zjjn de klanten niet in den winkel terugge keerd, en dat viel hem tegen, en zijn verdriet heeft hij toen weer verdronken. Omstreeks dien zelfden tijd heb ik voor 't eerst gehoord dat hij het met Pettauer-Marie hield. Dat was een meisje uit Pettau, een kind van fatsoenlijke lieden, haar neef was luitenant, een baron had haar ver leid, en toen was zij juffrouw in een koffiehuis geweest, en voortdurend slechter geworden, en nu, zeiden mg de lieden, nu was zij de minnares van mgn man, en voor haar verkocht hij het eene horloge na het andere aan de uitdragers. Nu, zoo was het dan, en al mijn bidden en smeeken hielp niets.; voor het huishouden schoof hij nog nauwelijks iets af, en het was goed, dat ik toen reeds kamers verhuurde aan studenten. Nu, van dat vrouwspersoon kwam hg niet meer af, en eenige maanden later waren de winkelkasten weer ledig, en mijn beste huurder, mijnheer W., die onze mooiste kamer bewoonde, komt bij me en vraagt: Waarom hebt ge me door uw man de huur laten opzeggen?" Dat is eene vergissing," zeide ik. Maar mijn man werd driftig, toen ik hem er naar vroeg. Ik heb al een anderen huurder," zeide hij. Veer tien dagen later vertrok mijnheer W. en Pettauer Marie kwam op de kamer wonen. Toen werd het mij te erg. Zij er uit of ik!" riep ik mijn man toe, en hij antwoordde: Ga jij dan maar!" ? Goed!" zeide ik. Kom Karel!" De jongen blijft hier!" schreeuwde mijn man, en daartegen was alles nutteloos. Toen ben ik dus alleen ge gaan, o, het was eene misdaad!" Zij begon weer te snikken, en het duurde lang, eer zij kon voortgaan. En dan heb ik nog een tweede misdaad op mg geladen. Van de ziekte van mijn kind hadden zij mij niets geschreven; alleen tot de begrafenis lieten zg mij door mijn broeder noodigen. En toen ik zoo mgn Karel weerzag, in de doodkist, en zijn vader daarnaast knielde, toen sleurde ik den man er vandaan. Weg!" riep ik; en moogt ge zelf op straat sterven, waar ge uw kind hebt laten omkomen!" En toen ik het onbe schaamde vrouwspersoon daarbij zag, in rouwge waad, en ik begreep dat ook zg moeder zou worden, vloekte ik ook haar, en riep: Mogen anderen met uw kind doen, wat ge met het mijne gedaan hebt!" Vier maanden later was er met mijn man gebeurd, wat ik hem had toegewenscht. Hij was weer, zooals bijna iederen nacht, dronken t'huisgekomen, had zijne minnares om den dokter roepende gevonden, en was nog in zooverre nuchter geworden, dat hij dien kon gaan halen. Maar zijn tred was onzeker, en zoo geraakte hij in een der diepe slooten, die er destijds vlak bij de Pauluspoort waren, viel naar beneden en brak den nek. Eerst in de morgenschemering vonden eenige lieden het lijk en droegen het naar huis. Zij vonden er PettauerMarie in onmacht, en haar in eenzaamheid ge boren kind schreiend. Toen zij het ongeval hoorde, had zij niet de kracht om het te boven te komen; zij viel in zware koortsen en stierf na weinige dagen. Reeds vroeger hadden de buren het kind meegenomen en het aan het vondelingengesticht gebracht. Toen ik dit alles las uit een brief van mijn broeder, toen was het alsof een bliksemstraal mijn hart trof. God had gehoord, wat ik in mijn waanzinnige smart geroepen had; aan den man .was de vloek reeds vervuld, aan liet onschuldige kind moest hij niet vervuld worden. Ik bon hier heen teruggekomen, en ik heb Annetje aangeno men als kind. Zoo lang ik adem in mij heb. zal ik beproeven den vloek in zegen te doen verkeoren." Het is haar gelukt. Annetje is even deugdzaam als mooi geworden, en sedert vele jaren reeds de gelukkige vrouw van een braaf burgerman. Mijn oude hospita heeft hot nog beleefd, zij is nog geen jaar dood. Honderden kennen, evenals ik, de geschiedenis van haar hart. En toch, hoe weinigen zonden eene novelle van dozen inhoud vooi waarschijnlijk gehouden hebben! Fransche kunst is bij hem in de schoonste exem plaren vertegenwoordigd; er zgn prachtige stukken van Barrias, Gautherin, enz. en bg'na de geheele productie van de beeldhouwers Mercié, Dubois en Chapu. Onder deze standbeelden en groepen zijn er, die behalve veel geld en veel goeden smaak, ook al de listen eener diplomatie gekost hebben. De Gloria Victis van Merciéen het Poradi/s verloren van Gautherin behooren aan de stad Parijs. De stad nu stelt, evenals de staat, aan de kun stenaars de conditie, dat zij geen tweede exemplaar van de door haar aangekochte beelden maken, be halve de reducties in brons op kleine schaal. Toch bezit Jacobsen beide beelden, identiek met die van de stad, en oorspronkelijk. Jacobsen had echter nog een wensch: hij wilde de twee vorstinnen, dochters van zijn koning, de keizerin van Rusland en de prinses van Wales, in marmer bezitten, en wel gebeiteld door Gau therin en Chapu. Hg wendde zich tot koning Christiaan, die voor zoover het hem aanging, de toestemming gaf, op voorwaarde, dat de heer Jacobsen na zijn dood de beide prinsessenbeelden aan Denemarken zou afstaan. Jacobsen ging nu met de artisten onderhandelen, die spoedig gewonnen waren, maar om standbeelden te maken heeft men modellen noodig. De Russi sche gezant te Parijs, baron Mohrenheim, wendde zijn invloed aan bij de Czarina, opdat deze voor Gautherin zou poseeren, terwg'l Chapu naar Lon den vertrok, en er gedurende eenige dagen vergeefsche pogingen aanwendde om prinses Alexandra zijn verzoek voor te dragen. Te Parijs terug gekomen ontving hg een telegram uitFredensborg: Czarina jen prinses zg'n hier en stemmen toe om te poseeren. 'Kom spoedig. Gautherin." Chapu pakte zijn kotters en was drie dagen later te Fredensborg. De twee kunstenaars brachten er twee maanden door; na de schets van het standbeeld, maakte men bustes, toen medaillons; de artisten waren over hun modellen tevreden en deze vorstinnen, te Kopenhagen een soort van vacantie van hofetiquette en ceremoniën genietend, maakten de séances niet korter dan noodig was, en onderhielden, zich gaarne met de twee vertegenwoor digers der Parijsche kunstwereld. Thans worden de beide standbeelden in het atelier afgemaakt. Gautherin is verder gevorderd dan Chapu. De Czarina is zittende voorgesteld, op natuur lijke grootte, in groot gala-costuum. met den diadeem op het voorhoofd, den kanten sluier, die op de schouders neervalt, de historische parelsnoeren om den hals, het galakleed, met hermelijn omzoomd, vierkant uitgesneden, en den grooten hofsleep naast zich gedrapeerd. In de linkerhand houdt zij de teekeningen der talrijke liefdadige instellingen, die zij gesticht heeft, de rechter is een weinig opgeheven, als in een gesprek. Op haar fijnbesneden gelaat als dat eener markiezin uit de XVIIIe eeuw is een tint van zachtheid en droefgeestigheid verspreid. Het standbeeld van prinses Alexandra is als pendant van het andere bedoeld en verschilt alleen in costuum, houding en kleinigheden. Er wordt moeite aangewend om te verkrijgen, dat de standbeelden voor de tentoonstelling van 1889 worden afgestaan; dit zal echter wel bezwaarlijk gaan. Waarom worden er bij ons zoo weinig busten gemaakt? Het is zulk een galante en eenvoudige wijze om zijn vrouw een cadeau te maken, het is zulk een treffend en teeder souvenir, en zulk een gedistingeerd sieraad in een salon Op het gebied van ornamentiek en kunstindustrie wordt een merkwaardig werk aangekondigd, L'ornement gétal van Adolphe Picard. Het vorige werk van dezen kunstenaar, over bloemen-ornamentiek, heeft een Europeeschen naam. Ditmaal heeft hij zijn werkkring uitgebreid; vooral de tropische flora, met guren en dieren verlevendigd, heeft hij met scheppende kracht geëxploiteerd, om daaruit ornamenten te styleeren en te ont wikkelen. De eerste serie van fjornement véyétal omvat 20 platen, groot folio. Evenals te Parijs, is ook te Londen de opening van den Salon (er zijn er eigenlijk twee, die van de Royal Academy en die van de Grosvenor Gallen', beiden openden dit jaar op denzelfden datum) eene gelegenheid tot het bestudeeren der wintertoiletten. De conclusie was, dat lange man tels de overhand hadden, maar dat er veel leelyke onder waren. Eene groote vrouw, geheel in t:ieil-or, geheel in kardinaalrood of saffier-blauw ^pluche, is te midden dor schilderijen geen aange naam gezicht. Onder de toiletten werden opgemerkt dat vau Lady Spencer.- lange mantel, bruin brocaat op zijden grond, met mouwen van effen bruin fluweel, ornboordsel van bruine veerenranden, en versiering van blinkend kralen passcmentwerk; de markiezin van Ailesbury: zware lange mantel van seahkin pluelte met veeren rand; LadyMonckton: lange mantel van donkerrood ottoman, met donker rood fluweelen i etcru op de borst, een overvloed van zwarte kant om den hals en van zwart muire lint langs de voorzijde van don mantel gedrapeerd, en wijde mouwen, vleugels'', met zwarte chantilly kant er over; miss Edith Pollock: lange mantel, uit een onverknipten Indischen chitle gedrapeerd. Do vrouw van de aestheticus Oscar Wilde, on die van de schilder Holman Hunt spreidden er toekomst-toiletten" ten toon, zonder tournure. licht grijs, zeer artistiek maar zonderling gedra peerd; de schoone Lady Coljji Campbell, door haar schandaal-proces vermaard, verscheen in een allerelegantst toilet van rose, groen, bruin en bdiotrope satijn, met tiaweel van dezelfde kleuren gecombineerd, een kunstwerk van de fuiscusr. VOOR DAMES. lc. Het plant-ornamcnt. Londensche toiletten. Oorknoppen en armbanden. Uit Amerika. Mar garine. In modemagazijnen. Een der rijkste particuliere musea is dat van den heer Jacobsen, een mülionnair te Kopenhagen. De nabob heeft veel schilderijen, maar vooral, gelijk het een landgenoot van Thorwaldsen betaamt, veel beeldhouwwerken. Vooral de moderne Zal men niets meer in de ooren dragen V Nu de geestige opmerking, dat wie oorknoppen draagt, zich als noodzakelijk aanvulsel ook een ring door den neus moet boren, eenige malen den aardbol rond geweest is, begint zij hare aantrekkelijkheid te verliezen. Wie dan ook een paar fraaie solitaires of groote paarlen cadeau krijgt, en de gelegenheid heeft om ze te dragen, doet niemand genoegen door ze in het etui te bergen. De i juweliers bemerken ook nog niet, dat men de oorsieraden afschaft; zjj zorgen voor nieuwen. aanvoer met het oog op nieuwe vraag. Eeno vinding van deze dagen zg'n de pendants-eféole,, groote oorringen, als die van Sélika, van gö.ud. met paarlen of edele steenen; zij zg'n meer pre tentieus dan de enkele_ brillant met het gouden schroefje der laatste winters, maar staan b\j. e%n groot toilet ook zeer goed. De armbanden worden minder in getal; men. zal er hoogstens twee aan iederen arm dragen, in overeenstemming met de mouwen, die weer minder kort en de handschoenen, die weer minder lang genomen zullen worden. De smalleporte-bonhews in echt en fantasie, zijn nog steeds gewild, even als de dunne gouden banden met een enkel bloempje in goud en email er op bevestigd, maar beide soorten zijn te nietig om ze alleen te dragen. Te Berlijn draagt men, als getuigenis van hulde en sympathie, armbanden met het medaillon-por tret van den zieken kroonprins; op de keerzijde de woorden: Gott erhalte unsern Fritz!"enals randschrift: Deutschlands Gebet Weihnacat 1887". ,De medaille was oorspronkelijk door den hofleve rancier Telge alleen voor een beperkten kring vau aanzienlgke personen gemaakt; maar vond zooveel bg'val, dat men haar in goud, zilver en brons verkrggbaar heeft gesteld. Telge zond ook een' exemplaar aan de koningin van Roemenië, Carmen Sylva, en ontving van haar als antwoord een ge dicht, waarvan hij nu een geautographieerd exem plaar aan iederen kooper van medaille of armband. ten geschenke geeft. De drie laatste coupletten, van het gedicht luiden: Und wenn Dein Volk Dich, Gott, vergass, Sei gnadig in der Strafe Mass, Der heitern Blicks den Tod geschaut, Dem sei'n wir ferner anvertraut! Wir zittern nicht vor Noth und Kampf» Geht er voran im Schlachtendampf; Durch Wogenprall, Kanonnenblitz, Wir folgen unserm Fritz! Gott! sei uns gnadig! tief und bang Steigt Ein Gebet aus Völkerdrang: Gott! zeig' uns Licht im Wolkensitz: Erhalt' uns unsern Fritz! Carmen Sylva. d. 3 Jan, 1888. De bedel-armband", zooals in Duitschland de armband van zooveel kleine muntstukjes als men bij elkaar kan krijgen, genoemd wordt, is in gevaar, voor een groot aantal der draagsters contrabande te worden. In vele scholen namelijk is hij verboden. De kerstboom had dezen armband bij dozijnen over de vrouwelijke jeugd uitgeschud, en de meisjes droegen hem zeer gaarne naar school, om te laten zien hoeveel muntstukjes zij gekregen of bijeengebedeld" hadden. De ongelukkige armbanden echter veroorzaakten bij het schrijven, bij het opheffen der armen een polizei-widriges" gerin kel, en men kent de Pruisische schooltucht. Een onderwijzer te Berlijn vergeleek in zijne predikatie de meisjes met schellenbehangenen Schlittenpferden", of met jeugdige misdadigers wier hand boeien rammelden, en verbood ten slotte ten strengste het lastige Beraad. Uit Amerika: Het is onder de dames in de noordelijke staten waar veel getrouwd wordt eene aardigheid, iedere vriendin die trouwt, een lapje van haar bruidsjapon te vragen. Van deze lapjes maakt men een bedelaarsdeken" tot herinnering of om de hoop niet te verliezen? Te Chicago zijn onder de jonge dames cursus sen opgericht voor het hieuws van den dag," De jonge meisjes vonden het onaangenaam, in gezelschap niet te kunnen meepraten over de topics of the day. Eenige zeer ontwikkelde oudere dames geven nu twee of meermalen per week gedurende een paar uurtjes uitlegging van het geen er die week in de couranten behandeld wordt, beantwoorden eindelooze vragen, en geven de meisjes raad omtrent de boeken die zij over dit of dat onderwerp moeten lezen. Den Isten Januari van dit jaar is in Engeland de margarine-wet" van kracht geworden. Zij bepaalt dat alle namaaksels van boter, hetzg met boter gemengd of niet, als margarine" zul len bestempeld worden, en alleen onder dien naam worden verkocht. De margarine mag alloen verkocht worden in kisten, die den naam mar garine" in letters van bepaalde grootte op iedere zijde, ook de boven- en bonedenzijde dragen; wordt zij in papieren omhulsels verkocht, dan moeten deze ook duidelijk gemerkt zijn. De boete voor de kooplieden, die zich hieraan niet hou den, loopt de eerste maal tot 20, de tweede inaal tot 50, de derde maal tot 100 pond als maximum. Ook in Duitschland en in Zweden ia reeds eene dergelijke wet in werking, men heeft daar voor de margarine ook eene bijzondere verpak king, in vierkante blokken, voorgeschreven. Bij ons zijn de artikelen der nieuwe strafwet, oischoon juist met het oog op dit geval het vorig; jaar nog gewijzigd, niet zoo practisch afdoende als in deze drie landen. Een der redenen waarom de groote magazijnen als Priiitcinpa, Sou Murché, Louvre, Saint Josepk, in Parijs zelf zulke goede zaken maken, ligt in «ene gewoonte, door Aristide Boucicault ingevoerd en die kleinere winkels onmogelijk kunnen na volgen. Het is: terugnemen der voorwerpen waa neer de koopster, thuis gekomen, vindt, dat zij te duur is uitgeweest. Het magazijn ruilt niet al leen, maar betaalt zonder bezwaar den koopp/ijg volledig terug, zoodra l'oljet a cesséde plaire gelijk de term luidt. Naar het schijnt wordt d schade door dit verkoopen en terugnemen aan de voorwerpen toegebracht, vergoed door de grootere gemakkelijkheid waarmede do dames aan haren kooplust toegeven, wetende dat zij, als het berouw komt, er weer van af kunnen; maar dit neemt niet weg dat er wel misbruik van ge maakt wordt. Het gebeurt dagelyks dat dames

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl