De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 29 januari pagina 4

29 januari 1888 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 553. -De stalletjens in den Jodenhoek hebben, fraai geschilderde, schitterende partijen. De witte muur is een exces. De 3 kinderen met'de rotteval en het gebed voor den eten" hebben ook hoedanigheden, die te waardeeren zijn. "Het stuk, ge teekend Roma" kan niet ernstig gemeend zijn. Het is een olieverw-schets, waarop de plaats, die de dingen bestemd zijn in te nemen, met een klein getal juiste tonen is aan- . geduid. Men kan toch niet vergen, dat men de middenevenredige kleur van een hand of een gezicht, in een sekonde op het doek gedopt, voor een hand of een gezicht zal aannemen! Ofschoon mij, wat de namen der ? auteurs betreft, niets met zekerheid bekend is, geloof ik, dat de aardige Modemaaksters, de Vischmarkt en de Rotteval van Akademieleerlingen zijn. Van een zeer bekwamen uit deze falanx is, zegt men, ook de trekschuit. Gelukkig is de maker met die drie figuren niet geweest. Rij zal morgen iets zeer goeds voortbrengen. . Mij dunkt, dat de wedstrijd geslaagd mag heeten en zijn nut heeft al ware 't alleen maar om de rechten van het onderwerp te handhaven. 20 Jan. 1888. ALB. TH. EUGÈNE LABICHE. De geestige schrijver van een honderdtal of meer tooneelstukken, Eugène Labiche, lid der Académie Franchise, is deze week gestorven, aan de gevolgen eener hartkwaal, waaraan hij reeds sedert jaren lijdende was. Eugène Labiche was Parijzenaar, in 1815 gebo ren. Hij was, evenals Scribe, voor jurist opgeleid, en volgde, evenals deze, al spoedig zijne letter kundige roeping. Zijne novellen zijn vergeten, zijn roman La clef des champs, de bijdragen in de tijdschriften of bladen Le ChénMn, L'Essor, La tirelire de Botrou, Le Juif Errant, vestigden niet de aan dacht op hem, zelfs zijn eerste vaudeville, Coyllin ou l'homme infiniment poli, deed niet vermoeden, wie hij was. Eerst daarna, toen hij den bour geois" had bestudeerd en als prooi gekozen, bleek het dat hij zijn veine gevonden had. Den bourgeois," zegt Calmette, het type, door Henri Monnier reeds geschetst, keerde hij naar alle zijden om, vervolgde hem in al zijn belache lijkheden, toonde al zijn kleine en groote dwaas heden, zijn deugden on gebreken. Labiche bracht den bourgeois voor het voetlicht, tot groote vreug de van het publiek, en het publiek lachte goed aardig, zonder te zffen dat het personnage eigenl^jk zijn beeld was. Labiche noemt zijn bourgeois Mr. Perrichon en laat hem naar Zwitserland trekken, waar hij in de vreemdelingen-boeken der herbergen phrasen schrijft vol naïeve onnoozelheid; hij noemt hem Ratinois en laat hem zijn gelijken zand in de oogen" strooien. Later wordt de brave man C limare Ie bien-aimé, achtervolgd door twee volhar dende vrienden, die hem niet meer missen kun nen, nu hij hun vrouwen zoo gelukkig heeft ge maakt. Eindelijk wordt Célimare oud, en wordt gestraft waar hij gezondigd heeft; Labiche verzacht Molière en noemt zijn held Le plus heureux des trois." Labiche neemt nooit de dingen tragisch op; nooit heelt hij moord of vergeving noodig; zijne personen zijn gelukkig, vroolijk, en de toehoorder gaat heen, tevreden over hen en over zich zelf." Labiche's theatrale loopbaan dateert van 1840 en telt o:ider anderen: Ie Fin mot, Bocquet père et flls, 1'Homme de paille, Ie Major Cravachon, Deux Papas tres bien, Embrassons-nous, Folleville ! Un garc,on de chez Véry, les Suites d'un premier lit, Ie Chapeau de paille d'Italie, Ie Misanthrope et l'Auvergnat, Ie Fils du Brigadier, eene opéra-comique in drie acten, waarbij Victor Massémuziek maakte; Edgard et sa bonne, la Fille bien gardée, Un jeune homme pressé, l'Affaire de la rue de Lourcine, Ie Voyage de Monsieur Perrichon, la Grammaire, les Petits oiseaux, la Poudre aux yeux, les Vivacités du Capitaine Tic, Célimare Ie bien-aimé, Frisette, Mon Isménie, J'invite Ie Colonel, Moi, les Deux Timides, la Cagnotte, la Perle de la Cannebière, Ie Premier Pas, Ie Choix d'un Gendre, les TrenteSept Sous de M. Montaudoin, Ie Plus Heureux des Trois, Ie Petit Voyage, Vingt-Neuf Degrés a l'Ombre, Ia Main Leste, un Pied dans Ie Crime, les Petites Mains, Deux Merles Blancs, la Chasse aux corbeaux, un Monsieur qui a brüléune dame, Ie Clou aux maris, Doit-on Ie dire?, les Koeos de Bouchencoeur, la Station Champbaudet, dat de Renaissance nu weder opvoert; la Cigale chez les Fourmis, Si jamais je Ie pince, Un mari qui lance sa femme, la Clef, Ie Prix Martin met Emile Augier, en eindelijk zijn laatste groote succes, les Trente Millions de Gladiator, in samen werking met Philippe Gille geschreven. * * * Labiche werkte gaarne met een ander. Hij heett tot medewerkers gehad: Mare Michel, Ed. Martin, Lefranc, Delacour, Clairville, Varin, Edmond Gondinet, Emile Augier, Philippe Gillo, Legouvé, Chivot, Durn, Jolly en een aantal anderen, en is wat niet dikwijls voorkomt, met allen goede vrienden gebleven. Hij begon met over het stuk te praten; in het gesprek vond hij inspiratie, zijn verve nam toe, de denkbeelden kwamen en vooral de vroolijke bijzonderheden. Na het gesprek dicteerde hij wat er van was overgebleven, kalm, elk denkbeeld een voor een. Dan werd hij stil, neuriede, rookte, wandelde, dan praatte men er wat over en het resultaat der eerste séance werd op het papier gezet. De medewerker stelde een scenario op, in eenzaam heid. Labiche schreef het over, hier en daar toe voegend, elders besnoeiend, nieuwe scènes ontwik kelend, de medewerker schreef het dan nogmaals over met zyn eigen toevoegsels, en Labiche onder nam de laatste bewerking. Hij was een onvermoeid arbeider en zat lederen morgen vroeg in zijn chambercloak voor de schrijftafel, met een pijp en een glas bier bij zich; hij schreef zeer vlug, en haalde zelden wat door. Voor zijne bezoekers was hij de welwillendheid zelf, h\j sprak gaarne over litteratuur, kunst en landbouw; hij had, even als bij ons Cremer en Van Maurik, de gave om onwillekeurig, in zijn gesprek de personen na te mimeeren en na te praten, van welke hij iets vertelde. Labiche heeft zich slechts ns aan de hauteeomédie .gewaagd. Tien jaar geleden gaf hij aan de Comédie-Fran^aise een stuk, Moi, waarin Got de hoofdrol vervulde, maar dat slechts matig succes had. Labiche had er zich zichtbaar in bedwongen, zonder daarom krachtiger en fijner te worden. # * * Francisque Sarcey zegt in zijn bericht over Labiche: Hij had nog meer goed humeur dan geest," maar is er niet weinig trotsch op, dat hij van den beginne afaan Labiche heeft ge prezen en op zijn originaliteit en wezenlijke waarde gewezen. Toch is degene, die hem tot de Aca démie heeft gebracht, Emile Augier geweest. Deze drong erop aan, dat Labiche zijn blijspelen zou uitgeven, hetgeen Labiche weigerde. Eindelijk kwam men tot een accoord; er kwam een choix," in tien deeltjes en Augier schreef de voorrede, waarin hij zeide: De stijl is de mensch, maar dit is voor niemand zoo juist als voor Labiche. In zijn leven, zoowel als in zijn tooneelwerken, vloeit de vroolijkheid als een stroom, door elkaar de dolste fantazie en het degelijkst gezond verstand meevoerend, door elkaar de gekste vergissingen en de fijnste op merkingen. Om eene reputatie van diepzinnigheid te krijgen, ontbrak hem alleen wat pedanterie; als hij wat bitterheid had, zou men hem een uit stekend moralist noemen. Maar hij heeft roede noch plak; als hij de tanden laat zien, is het alleen lachend; bijten doet hij niet." Inderdaad kan men in Labiche's werken de fijne opmerkingen, die langer duren dan een komedie, telkens vinden. Een deel van zijn tooneelarbeid geeft, als lectuur, nauwelijks minder genoegen dan bij de opvoering. EEN NIEUW DRAMA VAN ECCIIEGARAY. De zoon van ijzer en de soon van vleeseh." De Spaansche dichter JoséEcchegaray heeft den 15don Januari te Madrid een nieuw drama doen opvoeren, El hijo de hierro y el hijo de carne, de zoon van ijzer en de zoon van vleeseh." Het stuk speelt in den tijd der Renaissance, de twee eerste bedrijven te Barcelona, het derde te Ve netië. Pedro Muntaner, een beroemd geleerde, heeft eene belangrijke uitvinding gedaan, eene machine, die zonder zeil of riemen een schip in beweging brengt, blijkbaar eene stoommachine. De Republiek Venetiëzendt afgevaardigden naar Barcelona, die door list of geweld den uitvinder zijn geheim moeten ontlokken of ontstelen. De inquisitie en de autoriteiten der gilden te Bar celona vervolgen Muntaner, dien zij van hekserij beschuldigen. Muntaner wordt gedwongen zijnen zoon van ijzer," de machine, te vernietigen. En dezen zoon van ijzer," moet de geleerde zelf verdedigen tegen zijn zoon van vleeseh," Raymundo. Deze Raymundo weet niet, dat Mun taner zijn vader is. Hij kent het geheim van de uitvinding, en is op het punt in de verga dering der Venetiaansche geleerden de samen stelling der machine uiteentezetten, toen hij ver neemt, in welke nauwe betrekking hij tot den uit vinder staat. Nu weigert ook hij, het geheim te ontdekken. Door de pijnbank wil men Raymondo nu hot geheim afpersen, maar de zoon van vleeseh" blijft standvastig. De vader hoort de smartkrcten van zijn gefolterden zoon, hij kan niet weerstaan en levert het manuscript, dat de bijzonderheden der samenstelling bevat, aan de beulen van zijn zoon over. In den zielestrijd tusschen zijn zoon van ijzer" en- zijn zoon van vleeseh" stort Mun taner zich in het water; nu ontrukt Raymondo het manuscript aan zijne pijiiigers, werpt het in het vuur en verklaart dat thans geen martelingen hem het geheim meer zullen ontrukken. Het drama heeft zeer treffende en spannende tooneelen, toch is het niet tot de best geslaagde van Eochcgaray te rekenen, en heeft zelfs bij het zeer gunstig gezinde publiek van Madrid niet die geestdrift gevonden, waaraan Ecchegaray ge woon is. VARIA. De piano-virtuose Sophie Menter ontving als o riderwijzeres aan het Keizerlijk Consorvatoire to S t. Petersburg voor vier maanden onderwijs de s om van 5000 roebels, maar- dit is niet he_t voornaamste wat het verblijf in de Russische hoofds tad haar opbracht. Aan het eind van haren cursus gaf zij een concert, waarvoor zij, als gew oonlijk, aan do groote families biljetten zond, al s uitnoodiging om plaatsen te nemen. Ook den schatrijken baron Stieglitz, die toen 86 jaar was, en sedert overleden is, zond zij twee plaatsbil jet ten. De bankier antwoordde met een biljet van duizend roebels. Sopbie Monter was verrast, maar zond de banknoot terug met do opmerking dat zij niet gewoon was, op deze wijze al te ruim betaald te worden, de plaatsbiljetten kostten maar tien roebels. Stieglitz antwoordde niet, maar kort na het concert gaf hij eene soiree in zijn paleis e;i noodigde Sophie Menter. Hij geleidde de kunstenares naar tafel, en toen deze haar servet oplichtte, vond zij daaronder eone parure van veertig dui zend roebels. Dit geschenk nam zij wel aan, er ontstond tusschen den grijsaard en de jonge kun stenares een hechte vriendschap en op zekeren dag zeide de oude heer: Ik zou u wol in mijn testament willen zetten, maar ik vrees dat de menschen u, ondanks mijn grijze haren, niet zou den sparen en over ons gaan babbelen." De rijke bankier schijnt echter zijn sterven niet te hebben afgewacht om Sophie te bedenken; hij zond haar van tijd tot tijd cheques en Sophie Menter is op dit oogenblik een der meest welgestelde kunste naressen. Uit St. Petersburg teruggekeerd, kocht zij het kasteel Jeter in Tirol, tusschen Hopfgarten en Wörgl, en richtte het met alle comfort en luxe in. Op de groote industrie-ten toonstelling te München kocht zij het meubilair; het ledikant op de logeerkamer is van 3000 gulden. Frans Liszt sliep er in, toen hij de kunstenares op haar hoog burchtslot bezocht. Sophie Menter's lievelingen zijn de katten; haar voornaamste vriend, een kater, Klex genaamd, houdt altoos de wacht voor haar secrétaire. Sophia heeft hem onlangs eene: kattenfuga" gewijd, die een pendant is in eene dergelijke compositie van Scarlatti. De Russische schrijver graaf Leo Tolstoï, had het dertiende deel van zijne compleete werken, Over het leven, voltooid en afgeleverd; toen hij vernam dat de censuur bevel had gegeven het boek in beslag te nemen en de exemplaren te verbranden. Men beweert dat de geestelijkheid op dien maatregel heeft aangedrongen, en dat ook om deze reden do hooge relatiën van den graaf in de oföciëele wereld hem nijt hebben kunnen tegenhouden. Eduard Hanslick bespreekt in het feuilleton der Neue Freie Presséde thans verschenen corres pondentie tusschen Wagnor en Liszt, in twee dikke doelen vervat. Eenige dwepers hebben deze correspondentie zoo maar naast die van Schiller en Götho geplaatst; in deze vergelijking ziet Hanslick, wanneer hij den rijkdom van gedachten der brieven van de twee dichters nagaat, iets krenkends. Wat de beide musici elkander schrijven. bereikt in de verste verte het hooge en ruime niet der gedachtensfeer, het diepe van het artis tiek gehalte, waarvan de correspondentie der beide dichters doordrongen is. Het geheel per soonlijke, met zijn huiselijke en finantiëelo klcingeestigheden, is bij Göthe en Schiller geheel op deu achtergrond bij de hoogste belangen van kunst en menschheid. In de correspondentie tus schen Liszt en Wagnor is het omgekeerde het geval. Ook als Schiller en Göthe elkander hunne werken zenden, vergenoegt zich geen hunner met eene geestdriftvolle lofspraak ; hun dankbairheid is steeds vergezeld van degelijke opmerkingen, vragen en raadgevingen. Gij legt mij mijn droomen uit," zegt Göthe tot Schiller, na diens beoordee ling van Wilhelm Meister. Ga voort, mij met mijn eigen work bekend te maken." Van iets dergelijks bij Liszt en Wagner geen spoor. Tegenover Wagner's razende hartstochtelijkheid wordt het Liszt inderdaad niet al to moeielijk, olympisch als Göthe te schrijven, met Schillers karakter daarentegen toont Wagner in zijn brieven niet de geringste verwantschap. Deze heilige man", schrijft Hebbel ergens; altijd heeft hot lot gevloekt en Schiller heeft altoos gezegend." Op den componist van Lohengrin heeft het lot ook lang gevloekt, maar hij zelf vloekte altoos nog harder. Het meest juiste omtrent de correspon dentie zou misschien klinken: Wagner vloekt en Liszt zegent. Inderdaad, deze correspondentie is het schoonste monument, dat men Liszt zou kunnen oprichten. Zij toont hem, de gansche twintig jaren lang, terwijl Wagner, vóórdat hij naar München geroepen werd, de hulp van Liszt in alle richtingen en zonder ophouden inriep on er over beschikte, als het voorbeeld van een off'ervaardig, zelfverloochend en verstandig vriend, als het model van een hartelijk kunstenaar, zonder jaloezie of eigenbelang. Nooit wordt hij ongedul dig over de grenzelooze eischen en onophoudelijke klachten van Wagner; altoos is hij verzoenend en troostend, of met geestdriftvolle woorden aan moedigend bij de hand. De meest verbitterde tegenstander moet na deze lectuur, Liszt gaan bewonderen en van hem gaan houden. In al de 316 brieven, die thans verschenen zijn, was Wagner altoos de onbescheiden en onkiesch eischende; niet alleen om geld vraagt hij Liszt voortdurend, maar deze is bovendien zijn boodschaplooper voor alles en allerlei. Liszt moet moeite doen te Londen voor eene opvoering van Lohengrin; Liszt moet den groothertog van Weimar bewegen stappen te doon tot het vcrleenon van amnestie aan Wagnor; Liszt moet daarvoor zelf naar Dresden reizen; Liszt moet den uitgever Hürtol te Leipzig oen voordeelig contract omtrent Lohengrin sluiten, later eveneens en over Du Nibehmflen; Liszt moet naar Berlijn gaan. om daar den Tannhauser te dirigeeren: Liszt moet van den directeur der politie te Praag verkrijgen, dat de censuur van 'Icmnhauser wordt opgeheven; Liszt moet aan Wagner een piano van Erard be zorgen ; Liszt moet zich zelfs als politieagent nuttig betooncn", het gold een kellnef die aan Wagner iets ontstolen had en naar Jena gevlucht was, en dien Liszt moest opsporen! Liszt moet... ja wat moet hij al niet... En hij doetalles. Wagner's brieven" zegt Hanslick. zijn uiterst karakteristiek. hunne bedwelmende opgewondenheid wierpen zij tegelijk een verklarend licht op zijn muziek, die toch ook met voorliefde in de uiterste electrische spanning zich beweegt. Wat hij aan Liszt schrijft gelijkt wel kokend water, vlammend pek.' Bijna in ieder zijnor brieven zien wij naast elkander twee rookende vuurkolommen opstijgen, de eene. die hem eere aandoet, is de geestdrift voor Franz Liszt, de andere, die ons minder be valt, is zijn grenzeloos woeden en jammeren over zijn noodlot. Deze beide trotsche vuurzuilcn stor ten samen tot het akelig hoopje ascli: zend mij geld!" Hoe de oude Strauss leerde op eigen boenen te staan", wordt medegedeeld in eene studie die zijn zoon, de operetten-componist, over zijn vader. den ouden walsen-componist, heeft geschreven. Johann Strauss vertelt, dat zijn vader de helft van het orkest van Lanner leidde, en zijn afscheid van dezen nam, toen hij zijn talent voor composi tie ontdekt had. Tiet componeeren" gaat Strauss voort, was blijk baar destijds gemakkelijker dan tegenwoordig, Tot het scheppen van eeno polka studeert men tegen woordig de gezamenlijke muzikale litteratuur ten einde, en voegt daar cenige stelsels van wijsbe geerte aan toe. Vroeger behoorde tot het compo neeren maar n ding: men moest een idee krij gen. En merkwaardig genoeg : men kreeg ook een idee. Het zelfvertrouwen in deze richting was zoo groot, dat mijn vader dikwijls eene walspartituur tegen een bepaalden avond aankondigde, ofschoon er op den morgen van dienzelfden dag nog geen noot van te vinden w7as. Bij zulk een geval ver scheen gewoonlijk het orkest ten huize van den componist. Zoodra deze een gedeelte klaar had, werd het door het personeel zelf voor orkest ge reed gemaakt, gecopieerd, enz. Intusschen her haalde zich het wonder van het een idee krijgen" bij den componist wat de overige gedeelten betrof; na eenige uren was het muziekstuk gereed, werd gerepeteerd en 's avonds voor een in den regel enthousiast publiek uitgevoerd. Lanner, licht van bloed, licht van leven, componeerde bijna nooit anders. Toch gebeurde het hem, dat hij zich op zekeren morgen zeer lijdend en ongeschikt tot werken gevoelde, terwijl T voor den avond een nieuwe wals was aange kondigd, waarvan nog geen maat op het papier stond. Hij zond nu mijn vader een boodschap: Strauss, zie dat je een idee krijgt,?schauea's, dass Ihnen was cinfallt." 's Avonds werden de nieuwe walsen opgevoerd, natuurlijk op Lanner's naam, en vonden buitengewonen bijval. Deze omstandigheid en ook zijn huwelijk, gaven mijn vader aanleiding om op eigen beenen te willen staan. Hij organiseerde eerst een quintett, maar nauwelijks een jaar later had hij een orkest van veertien man. Hoe spoedig zijn naam als compo nist en directeur tegelijk toenamen, kan onze tijd zich nauwelijks verbeelden. De jaren 1830 tot 1836, gedurende welke mijn vader de muziek beim Sperl" leidde, zullen in de muziekgeschie denis der stad Weenen onvergetelijk blijven. Hij nam ook in andere inrichtingen de leiding der muziek óp zich, en beschikte zoo gedurende don Vastenavondtijd over eene schaar van 200 mu zikanten, waaruit hij de keus had om het later zoo bekende elite-orkest te vormen. De studie van den jongen Strauss is door hem op verzoek der uitgevers Breitkopf und Hartel geschreven als inleiding op eene compleete uit gave van zijns vaders walsen, in vijf deelen, die bij hen verschijnt. EEN LIBRETTIST naar E. HENLE. Hebt ge wel ooit een operatekst geschreven, waarde lozer? Antwoordt ge ja", dan kan ik u alleen zeggen; ge hebt wat ge verdient." Antwoordt ge neon", dan wil ik u door een kleine vertelling vriendschappelijk waarschuwen, eer ge uw dichterlijk talent voor dit ondank baarste aller werken aanwendt. Ondankbaar?" vraagt ge. Nu, zie zelf. Ge hebt zeker menige lievelingsopera, waarmede ge dweept, en ge zoudt u schamen, er den componist niet van te kennen. Wie deu tekst geschreven heeft is u, behalve waar het Wagner geldt, volkomen onverschillig. Probeer maar. Ik noem u bv. Hans lieüing, den Harbiere di Sevifjlia, liobert Ie Diable. Mooie opera's, niet waar? Ge stemt toe. Van wien zijn dio opera's? Juist en prompt antwoordt ge: Van Marsclmer, Rossini <?n Meyerbeer." Van wicn is de tekst? Go staat verstomd, ge weet het niet; ik ook niet. Ik vraag verder: Van wien is Faust, van wien Die lustigen Weiber von Windsor'i Welnu: van Goethe, van Shakespeare", antwoordt ge, over mijn onwetendheid glimlachend. Zoo? Hebben Goethe en Shakespeare libretto's geschreven ? Daar wist ik niets van. Toch moeten liet zeer bekwame handen geweest zijn, die deze verheven woorden, zij het ook zonder de noodige piüteit dan toch vo! effect, voor do compositie geschikt gemaakt bobben. Niemand vraagt, wie dat was. Ge ziet, ik heb gelijk. De librettist is een soort van Pierrot, de figuur, u uit de pan tomime bekend, die altoos de klappen krijgt, welke Arlequin verdient. Ook dit zal ik u bewij zen; daar mijn held toch een naam moet hebben, noem ik hem Pierrot. * * * Pierrot dus heeft een operatekst geschreven, en om ook die opera te kennen, noemen wij haar Mwrïllo, een u zeker ook bekend groot kunstenaar, die reeds herhaaldelijk als held van een stuk gedicud hcoft. Daar ik u reeds het lijden van den librettist wil voortooveren, zal ik u het lijden, ccnc schots der intrige te moeten lezen, bespa ren. Mettertijd zult ge toch wel in de gelegenheid zijn. de opera te hooren; want Piorrot was zoo gelukkig, een componist van naam voor zijn tekst te vinden, en wacht nu met onverstandig onge duld op de première. Ken tijdsverloop van twee jaren gaat voorbij. Niet zoo snel als de op de affiche aangeduide tijdsruimte, maar het gaat toch voorbij. Nu komt de componist vriendelijk glimlachend naar den librettist. Waarde Pierrot," begint hij. ik ben reeds (reeds! ) op het punt met het componeeren van uwen Mwrillo te beginnen, maar ik moet u verzoeken, eene wijziging voo mij te maken. De eerste acte in het laurierbosch te Sevilla is zeker heel aardig, maar te kort, te eenvoudig; ik heb oen ballet noodig, ik heb een heerlijke muziek voor oen Zigeuuerkoor in het hoofd." In 's hemelsnaam!" roept Pierrot, waarvoor een ballot? Dat verstoort maar het verloop der han deling. Het houdt de werking van het komische clement tegen." Noen, neen, Pierrot, dat begrijpt ge niet; eene opera zonder ballet voldoet niet." Waarom niet V" vroeg Pierrot Is er dan een ballet in den 'Burbicrc, in den Wüdschüts, in Cosi fan tntte? En zijn dat geen allerliefste opera's? Wij hebben thans een opera a grand spectucle en eene operette, juist het fijn komische genre ontbreekt, en conc fijn-komische opera moet onze Murillo zijn." Een tijn-komischo opera voldoet niet, beste vriend," antwoordde de kapelmeester, ,.mcn wil een ballet." Nu, componeer dan een ballet!" schreeuwt Pierrot boos; dan hebt ge geen tekst noodig, en in mijn tekst past geen ballet, en vooral niet van Zigeuners, die niets mot de handeling te doen hebben, en zelfs niets rooven, behalve op zijn hoogst tijd." De librettist moet zich naar den componist schik ken," viel hem thans de evenzeer geprikkelde kapelmeester in de rede. Pierrot zweeg, uit het veld geslagen. Zoo is het; hij moet zich schikken naar den componist, en als deze met allo geweld Zigeuners wenscht, dan moet hij ze er maar inbrengen. Maar hoe? Na wanhoop en overpeinzing komt hem de bekende geschiedenis van den jager in de gedachte, die in een groot gezelschap zat te poperen om een.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl