Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 553.
-De stalletjens in den Jodenhoek hebben, fraai
geschilderde, schitterende partijen. De witte muur
is een exces.
De 3 kinderen met'de rotteval en het gebed
voor den eten" hebben ook hoedanigheden, die
te waardeeren zijn.
"Het stuk, ge teekend Roma" kan niet ernstig
gemeend zijn. Het is een olieverw-schets, waarop
de plaats, die de dingen bestemd zijn in te
nemen, met een klein getal juiste tonen is aan- .
geduid. Men kan toch niet vergen, dat men de
middenevenredige kleur van een hand of een
gezicht, in een sekonde op het doek gedopt, voor
een hand of een gezicht zal aannemen!
Ofschoon mij, wat de namen der ? auteurs
betreft, niets met zekerheid bekend is, geloof ik,
dat de aardige Modemaaksters, de Vischmarkt en
de Rotteval van Akademieleerlingen zijn.
Van een zeer bekwamen uit deze falanx is,
zegt men, ook de trekschuit. Gelukkig is de maker
met die drie figuren niet geweest. Rij zal morgen
iets zeer goeds voortbrengen. .
Mij dunkt, dat de wedstrijd geslaagd mag
heeten en zijn nut heeft al ware 't alleen maar
om de rechten van het onderwerp te handhaven.
20 Jan. 1888. ALB. TH.
EUGÈNE LABICHE.
De geestige schrijver van een honderdtal of
meer tooneelstukken, Eugène Labiche, lid der
Académie Franchise, is deze week gestorven, aan
de gevolgen eener hartkwaal, waaraan hij reeds
sedert jaren lijdende was.
Eugène Labiche was Parijzenaar, in 1815 gebo
ren. Hij was, evenals Scribe, voor jurist opgeleid,
en volgde, evenals deze, al spoedig zijne letter
kundige roeping.
Zijne novellen zijn vergeten, zijn roman La clef
des champs, de bijdragen in de tijdschriften of
bladen Le ChénMn, L'Essor, La tirelire de
Botrou, Le Juif Errant, vestigden niet de aan
dacht op hem, zelfs zijn eerste vaudeville, Coyllin
ou l'homme infiniment poli, deed niet vermoeden,
wie hij was. Eerst daarna, toen hij den bour
geois" had bestudeerd en als prooi gekozen, bleek
het dat hij zijn veine gevonden had.
Den bourgeois," zegt Calmette, het type, door
Henri Monnier reeds geschetst, keerde hij naar
alle zijden om, vervolgde hem in al zijn belache
lijkheden, toonde al zijn kleine en groote dwaas
heden, zijn deugden on gebreken. Labiche bracht
den bourgeois voor het voetlicht, tot groote vreug
de van het publiek, en het publiek lachte goed
aardig, zonder te zffen dat het personnage
eigenl^jk zijn beeld was.
Labiche noemt zijn bourgeois Mr. Perrichon
en laat hem naar Zwitserland trekken, waar hij in
de vreemdelingen-boeken der herbergen phrasen
schrijft vol naïeve onnoozelheid; hij noemt hem
Ratinois en laat hem zijn gelijken zand in de
oogen" strooien. Later wordt de brave man C
limare Ie bien-aimé, achtervolgd door twee volhar
dende vrienden, die hem niet meer missen kun
nen, nu hij hun vrouwen zoo gelukkig heeft ge
maakt. Eindelijk wordt Célimare oud, en wordt
gestraft waar hij gezondigd heeft; Labiche verzacht
Molière en noemt zijn held Le plus heureux des
trois."
Labiche neemt nooit de dingen tragisch op;
nooit heelt hij moord of vergeving noodig; zijne
personen zijn gelukkig, vroolijk, en de toehoorder
gaat heen, tevreden over hen en over zich zelf."
Labiche's theatrale loopbaan dateert van 1840
en telt o:ider anderen: Ie Fin mot, Bocquet père
et flls, 1'Homme de paille, Ie Major Cravachon,
Deux Papas tres bien, Embrassons-nous,
Folleville ! Un garc,on de chez Véry, les Suites d'un
premier lit, Ie Chapeau de paille d'Italie, Ie
Misanthrope et l'Auvergnat, Ie Fils du Brigadier,
eene opéra-comique in drie acten, waarbij Victor
Massémuziek maakte; Edgard et sa bonne, la
Fille bien gardée, Un jeune homme pressé,
l'Affaire de la rue de Lourcine, Ie Voyage de
Monsieur Perrichon, la Grammaire, les Petits
oiseaux, la Poudre aux yeux, les Vivacités du
Capitaine Tic, Célimare Ie bien-aimé, Frisette,
Mon Isménie, J'invite Ie Colonel, Moi, les Deux
Timides, la Cagnotte, la Perle de la Cannebière,
Ie Premier Pas, Ie Choix d'un Gendre, les
TrenteSept Sous de M. Montaudoin, Ie Plus Heureux
des Trois, Ie Petit Voyage, Vingt-Neuf Degrés
a l'Ombre, Ia Main Leste, un Pied dans Ie Crime,
les Petites Mains, Deux Merles Blancs, la Chasse
aux corbeaux, un Monsieur qui a brüléune dame,
Ie Clou aux maris, Doit-on Ie dire?, les Koeos de
Bouchencoeur, la Station Champbaudet, dat de
Renaissance nu weder opvoert; la Cigale chez
les Fourmis, Si jamais je Ie pince, Un mari qui
lance sa femme, la Clef, Ie Prix Martin met
Emile Augier, en eindelijk zijn laatste groote
succes, les Trente Millions de Gladiator, in samen
werking met Philippe Gille geschreven.
*
* *
Labiche werkte gaarne met een ander. Hij
heett tot medewerkers gehad: Mare Michel, Ed.
Martin, Lefranc, Delacour, Clairville, Varin,
Edmond Gondinet, Emile Augier, Philippe Gillo,
Legouvé, Chivot, Durn, Jolly en een aantal
anderen, en is wat niet dikwijls voorkomt, met
allen goede vrienden gebleven. Hij begon met
over het stuk te praten; in het gesprek vond hij
inspiratie, zijn verve nam toe, de denkbeelden
kwamen en vooral de vroolijke bijzonderheden.
Na het gesprek dicteerde hij wat er van was
overgebleven, kalm, elk denkbeeld een voor een.
Dan werd hij stil, neuriede, rookte, wandelde,
dan praatte men er wat over en het resultaat
der eerste séance werd op het papier gezet. De
medewerker stelde een scenario op, in eenzaam
heid. Labiche schreef het over, hier en daar toe
voegend, elders besnoeiend, nieuwe scènes ontwik
kelend, de medewerker schreef het dan nogmaals
over met zyn eigen toevoegsels, en Labiche onder
nam de laatste bewerking. Hij was een onvermoeid
arbeider en zat lederen morgen vroeg in zijn
chambercloak voor de schrijftafel, met een pijp
en een glas bier bij zich; hij schreef zeer vlug,
en haalde zelden wat door.
Voor zijne bezoekers was hij de welwillendheid
zelf, h\j sprak gaarne over litteratuur, kunst en
landbouw; hij had, even als bij ons Cremer
en Van Maurik, de gave om onwillekeurig, in
zijn gesprek de personen na te mimeeren en na
te praten, van welke hij iets vertelde.
Labiche heeft zich slechts ns aan de
hauteeomédie .gewaagd. Tien jaar geleden gaf hij aan
de Comédie-Fran^aise een stuk, Moi, waarin Got
de hoofdrol vervulde, maar dat slechts matig succes
had. Labiche had er zich zichtbaar in bedwongen,
zonder daarom krachtiger en fijner te worden.
#
* *
Francisque Sarcey zegt in zijn bericht over
Labiche: Hij had nog meer goed humeur
dan geest," maar is er niet weinig trotsch op,
dat hij van den beginne afaan Labiche heeft ge
prezen en op zijn originaliteit en wezenlijke waarde
gewezen. Toch is degene, die hem tot de Aca
démie heeft gebracht, Emile Augier geweest. Deze
drong erop aan, dat Labiche zijn blijspelen zou
uitgeven, hetgeen Labiche weigerde. Eindelijk
kwam men tot een accoord; er kwam een choix,"
in tien deeltjes en Augier schreef de voorrede,
waarin hij zeide:
De stijl is de mensch, maar dit is voor niemand
zoo juist als voor Labiche. In zijn leven, zoowel
als in zijn tooneelwerken, vloeit de vroolijkheid
als een stroom, door elkaar de dolste fantazie en
het degelijkst gezond verstand meevoerend, door
elkaar de gekste vergissingen en de fijnste op
merkingen. Om eene reputatie van diepzinnigheid
te krijgen, ontbrak hem alleen wat pedanterie;
als hij wat bitterheid had, zou men hem een uit
stekend moralist noemen. Maar hij heeft roede
noch plak; als hij de tanden laat zien, is het
alleen lachend; bijten doet hij niet."
Inderdaad kan men in Labiche's werken de fijne
opmerkingen, die langer duren dan een komedie,
telkens vinden. Een deel van zijn tooneelarbeid
geeft, als lectuur, nauwelijks minder genoegen
dan bij de opvoering.
EEN NIEUW DRAMA VAN ECCIIEGARAY.
De zoon van ijzer en de soon van vleeseh."
De Spaansche dichter JoséEcchegaray heeft den
15don Januari te Madrid een nieuw drama doen
opvoeren, El hijo de hierro y el hijo de carne,
de zoon van ijzer en de zoon van vleeseh." Het
stuk speelt in den tijd der Renaissance, de twee
eerste bedrijven te Barcelona, het derde te Ve
netië. Pedro Muntaner, een beroemd geleerde,
heeft eene belangrijke uitvinding gedaan, eene
machine, die zonder zeil of riemen een schip in
beweging brengt, blijkbaar eene stoommachine.
De Republiek Venetiëzendt afgevaardigden naar
Barcelona, die door list of geweld den uitvinder
zijn geheim moeten ontlokken of ontstelen. De
inquisitie en de autoriteiten der gilden te Bar
celona vervolgen Muntaner, dien zij van hekserij
beschuldigen. Muntaner wordt gedwongen zijnen
zoon van ijzer," de machine, te vernietigen.
En dezen zoon van ijzer," moet de geleerde
zelf verdedigen tegen zijn zoon van vleeseh,"
Raymundo. Deze Raymundo weet niet, dat Mun
taner zijn vader is. Hij kent het geheim van
de uitvinding, en is op het punt in de verga
dering der Venetiaansche geleerden de samen
stelling der machine uiteentezetten, toen hij ver
neemt, in welke nauwe betrekking hij tot den uit
vinder staat. Nu weigert ook hij, het geheim te
ontdekken.
Door de pijnbank wil men Raymondo nu hot
geheim afpersen, maar de zoon van vleeseh" blijft
standvastig. De vader hoort de smartkrcten van
zijn gefolterden zoon, hij kan niet weerstaan
en levert het manuscript, dat de bijzonderheden
der samenstelling bevat, aan de beulen van zijn
zoon over. In den zielestrijd tusschen zijn zoon
van ijzer" en- zijn zoon van vleeseh" stort Mun
taner zich in het water; nu ontrukt Raymondo het
manuscript aan zijne pijiiigers, werpt het in het
vuur en verklaart dat thans geen martelingen hem
het geheim meer zullen ontrukken.
Het drama heeft zeer treffende en spannende
tooneelen, toch is het niet tot de best geslaagde
van Eochcgaray te rekenen, en heeft zelfs bij het
zeer gunstig gezinde publiek van Madrid niet die
geestdrift gevonden, waaraan Ecchegaray ge
woon is.
VARIA.
De piano-virtuose Sophie Menter ontving als
o riderwijzeres aan het Keizerlijk Consorvatoire to
S t. Petersburg voor vier maanden onderwijs de
s om van 5000 roebels, maar- dit is niet he_t
voornaamste wat het verblijf in de Russische
hoofds tad haar opbracht. Aan het eind van haren
cursus gaf zij een concert, waarvoor zij, als
gew oonlijk, aan do groote families biljetten zond,
al s uitnoodiging om plaatsen te nemen. Ook den
schatrijken baron Stieglitz, die toen 86 jaar was,
en sedert overleden is, zond zij twee plaatsbil
jet ten. De bankier antwoordde met een biljet van
duizend roebels. Sopbie Monter was verrast, maar
zond de banknoot terug met do opmerking dat
zij niet gewoon was, op deze wijze al te ruim
betaald te worden, de plaatsbiljetten kostten maar
tien roebels.
Stieglitz antwoordde niet, maar kort na het
concert gaf hij eene soiree in zijn paleis e;i
noodigde Sophie Menter. Hij geleidde de kunstenares
naar tafel, en toen deze haar servet oplichtte,
vond zij daaronder eone parure van veertig dui
zend roebels. Dit geschenk nam zij wel aan, er
ontstond tusschen den grijsaard en de jonge kun
stenares een hechte vriendschap en op zekeren
dag zeide de oude heer: Ik zou u wol in mijn
testament willen zetten, maar ik vrees dat de
menschen u, ondanks mijn grijze haren, niet zou
den sparen en over ons gaan babbelen." De rijke
bankier schijnt echter zijn sterven niet te hebben
afgewacht om Sophie te bedenken; hij zond haar
van tijd tot tijd cheques en Sophie Menter is op
dit oogenblik een der meest welgestelde kunste
naressen. Uit St. Petersburg teruggekeerd, kocht
zij het kasteel Jeter in Tirol, tusschen
Hopfgarten en Wörgl, en richtte het met alle
comfort en luxe in. Op de groote industrie-ten
toonstelling te München kocht zij het meubilair;
het ledikant op de logeerkamer is van 3000 gulden.
Frans Liszt sliep er in, toen hij de kunstenares
op haar hoog burchtslot bezocht.
Sophie Menter's lievelingen zijn de katten;
haar voornaamste vriend, een kater, Klex genaamd,
houdt altoos de wacht voor haar secrétaire.
Sophia heeft hem onlangs eene: kattenfuga" gewijd,
die een pendant is in eene dergelijke compositie
van Scarlatti.
De Russische schrijver graaf Leo Tolstoï, had
het dertiende deel van zijne compleete werken,
Over het leven, voltooid en afgeleverd; toen hij
vernam dat de censuur bevel had gegeven het
boek in beslag te nemen en de exemplaren te
verbranden. Men beweert dat de geestelijkheid
op dien maatregel heeft aangedrongen, en dat
ook om deze reden do hooge relatiën van den
graaf in de oföciëele wereld hem nijt hebben
kunnen tegenhouden.
Eduard Hanslick bespreekt in het feuilleton der
Neue Freie Presséde thans verschenen corres
pondentie tusschen Wagnor en Liszt, in twee
dikke doelen vervat. Eenige dwepers hebben deze
correspondentie zoo maar naast die van Schiller
en Götho geplaatst; in deze vergelijking ziet
Hanslick, wanneer hij den rijkdom van gedachten
der brieven van de twee dichters nagaat, iets
krenkends. Wat de beide musici elkander schrijven.
bereikt in de verste verte het hooge en ruime
niet der gedachtensfeer, het diepe van het artis
tiek gehalte, waarvan de correspondentie der
beide dichters doordrongen is. Het geheel per
soonlijke, met zijn huiselijke en finantiëelo
klcingeestigheden, is bij Göthe en Schiller geheel op
deu achtergrond bij de hoogste belangen van
kunst en menschheid. In de correspondentie tus
schen Liszt en Wagnor is het omgekeerde het
geval. Ook als Schiller en Göthe elkander hunne
werken zenden, vergenoegt zich geen hunner met
eene geestdriftvolle lofspraak ; hun dankbairheid
is steeds vergezeld van degelijke opmerkingen,
vragen en raadgevingen. Gij legt mij mijn droomen
uit," zegt Göthe tot Schiller, na diens beoordee
ling van Wilhelm Meister. Ga voort, mij met
mijn eigen work bekend te maken." Van iets
dergelijks bij Liszt en Wagner geen spoor.
Tegenover Wagner's razende hartstochtelijkheid
wordt het Liszt inderdaad niet al to moeielijk,
olympisch als Göthe te schrijven, met Schillers
karakter daarentegen toont Wagner in zijn brieven
niet de geringste verwantschap. Deze heilige
man", schrijft Hebbel ergens; altijd heeft hot lot
gevloekt en Schiller heeft altoos gezegend." Op
den componist van Lohengrin heeft het lot ook
lang gevloekt, maar hij zelf vloekte altoos nog
harder. Het meest juiste omtrent de correspon
dentie zou misschien klinken: Wagner vloekt en
Liszt zegent. Inderdaad, deze correspondentie is
het schoonste monument, dat men Liszt zou
kunnen oprichten. Zij toont hem, de gansche
twintig jaren lang, terwijl Wagner, vóórdat hij
naar München geroepen werd, de hulp van Liszt
in alle richtingen en zonder ophouden inriep on
er over beschikte, als het voorbeeld van een
off'ervaardig, zelfverloochend en verstandig vriend,
als het model van een hartelijk kunstenaar, zonder
jaloezie of eigenbelang. Nooit wordt hij ongedul
dig over de grenzelooze eischen en onophoudelijke
klachten van Wagner; altoos is hij verzoenend
en troostend, of met geestdriftvolle woorden aan
moedigend bij de hand. De meest verbitterde
tegenstander moet na deze lectuur, Liszt gaan
bewonderen en van hem gaan houden.
In al de 316 brieven, die thans verschenen zijn,
was Wagner altoos de onbescheiden en onkiesch
eischende; niet alleen om geld vraagt hij Liszt
voortdurend, maar deze is bovendien zijn
boodschaplooper voor alles en allerlei. Liszt moet
moeite doen te Londen voor eene opvoering van
Lohengrin; Liszt moet den groothertog van Weimar
bewegen stappen te doon tot het vcrleenon van
amnestie aan Wagnor; Liszt moet daarvoor zelf
naar Dresden reizen; Liszt moet den uitgever
Hürtol te Leipzig oen voordeelig contract omtrent
Lohengrin sluiten, later eveneens en over Du
Nibehmflen; Liszt moet naar Berlijn gaan. om daar
den Tannhauser te dirigeeren: Liszt moet van
den directeur der politie te Praag verkrijgen, dat
de censuur van 'Icmnhauser wordt opgeheven;
Liszt moet aan Wagner een piano van Erard be
zorgen ; Liszt moet zich zelfs als politieagent
nuttig betooncn", het gold een kellnef die aan
Wagner iets ontstolen had en naar Jena gevlucht
was, en dien Liszt moest opsporen! Liszt moet...
ja wat moet hij al niet... En hij doetalles. Wagner's
brieven" zegt Hanslick. zijn uiterst karakteristiek.
hunne bedwelmende opgewondenheid wierpen zij
tegelijk een verklarend licht op zijn muziek, die
toch ook met voorliefde in de uiterste electrische
spanning zich beweegt. Wat hij aan Liszt schrijft
gelijkt wel kokend water, vlammend pek.' Bijna
in ieder zijnor brieven zien wij naast elkander
twee rookende vuurkolommen opstijgen, de eene.
die hem eere aandoet, is de geestdrift voor
Franz Liszt, de andere, die ons minder be
valt, is zijn grenzeloos woeden en jammeren over
zijn noodlot. Deze beide trotsche vuurzuilcn stor
ten samen tot het akelig hoopje ascli: zend mij
geld!"
Hoe de oude Strauss leerde op eigen boenen
te staan", wordt medegedeeld in eene studie die
zijn zoon, de operetten-componist, over zijn vader.
den ouden walsen-componist, heeft geschreven.
Johann Strauss vertelt, dat zijn vader de helft
van het orkest van Lanner leidde, en zijn afscheid
van dezen nam, toen hij zijn talent voor composi
tie ontdekt had.
Tiet componeeren" gaat Strauss voort, was blijk
baar destijds gemakkelijker dan tegenwoordig, Tot
het scheppen van eeno polka studeert men tegen
woordig de gezamenlijke muzikale litteratuur ten
einde, en voegt daar cenige stelsels van wijsbe
geerte aan toe. Vroeger behoorde tot het compo
neeren maar n ding: men moest een idee krij
gen. En merkwaardig genoeg : men kreeg ook een
idee. Het zelfvertrouwen in deze richting was zoo
groot, dat mijn vader dikwijls eene walspartituur
tegen een bepaalden avond aankondigde, ofschoon
er op den morgen van dienzelfden dag nog geen
noot van te vinden w7as. Bij zulk een geval ver
scheen gewoonlijk het orkest ten huize van den
componist. Zoodra deze een gedeelte klaar had,
werd het door het personeel zelf voor orkest ge
reed gemaakt, gecopieerd, enz. Intusschen her
haalde zich het wonder van het een idee krijgen"
bij den componist wat de overige gedeelten betrof;
na eenige uren was het muziekstuk gereed, werd
gerepeteerd en 's avonds voor een in den regel
enthousiast publiek uitgevoerd.
Lanner, licht van bloed, licht van leven,
componeerde bijna nooit anders. Toch gebeurde
het hem, dat hij zich op zekeren morgen zeer
lijdend en ongeschikt tot werken gevoelde, terwijl
T voor den avond een nieuwe wals was aange
kondigd, waarvan nog geen maat op het papier
stond. Hij zond nu mijn vader een boodschap:
Strauss, zie dat je een idee krijgt,?schauea's,
dass Ihnen was cinfallt." 's Avonds werden de
nieuwe walsen opgevoerd, natuurlijk op Lanner's
naam, en vonden buitengewonen bijval. Deze
omstandigheid en ook zijn huwelijk, gaven mijn
vader aanleiding om op eigen beenen te willen
staan. Hij organiseerde eerst een quintett, maar
nauwelijks een jaar later had hij een orkest van
veertien man. Hoe spoedig zijn naam als compo
nist en directeur tegelijk toenamen, kan onze tijd
zich nauwelijks verbeelden. De jaren 1830 tot
1836, gedurende welke mijn vader de muziek
beim Sperl" leidde, zullen in de muziekgeschie
denis der stad Weenen onvergetelijk blijven. Hij
nam ook in andere inrichtingen de leiding der
muziek óp zich, en beschikte zoo gedurende
don Vastenavondtijd over eene schaar van 200 mu
zikanten, waaruit hij de keus had om het later
zoo bekende elite-orkest te vormen.
De studie van den jongen Strauss is door hem
op verzoek der uitgevers Breitkopf und Hartel
geschreven als inleiding op eene compleete uit
gave van zijns vaders walsen, in vijf deelen, die
bij hen verschijnt.
EEN LIBRETTIST
naar E. HENLE.
Hebt ge wel ooit een operatekst geschreven,
waarde lozer? Antwoordt ge ja", dan kan ik
u alleen zeggen; ge hebt wat ge verdient."
Antwoordt ge neon", dan wil ik u door een
kleine vertelling vriendschappelijk waarschuwen,
eer ge uw dichterlijk talent voor dit ondank
baarste aller werken aanwendt. Ondankbaar?"
vraagt ge. Nu, zie zelf. Ge hebt zeker menige
lievelingsopera, waarmede ge dweept, en ge zoudt
u schamen, er den componist niet van te kennen.
Wie deu tekst geschreven heeft is u, behalve
waar het Wagner geldt, volkomen onverschillig.
Probeer maar. Ik noem u bv. Hans lieüing, den
Harbiere di Sevifjlia, liobert Ie Diable. Mooie
opera's, niet waar? Ge stemt toe. Van wien zijn
dio opera's? Juist en prompt antwoordt ge:
Van Marsclmer, Rossini <?n Meyerbeer." Van
wicn is de tekst? Go staat verstomd, ge weet het
niet; ik ook niet. Ik vraag verder: Van wien is
Faust, van wien Die lustigen Weiber von
Windsor'i Welnu: van Goethe, van Shakespeare",
antwoordt ge, over mijn onwetendheid glimlachend.
Zoo? Hebben Goethe en Shakespeare libretto's
geschreven ? Daar wist ik niets van. Toch moeten
liet zeer bekwame handen geweest zijn, die deze
verheven woorden, zij het ook zonder de noodige
piüteit dan toch vo! effect, voor do compositie
geschikt gemaakt bobben. Niemand vraagt, wie
dat was. Ge ziet, ik heb gelijk. De librettist is
een soort van Pierrot, de figuur, u uit de pan
tomime bekend, die altoos de klappen krijgt,
welke Arlequin verdient. Ook dit zal ik u bewij
zen; daar mijn held toch een naam moet hebben,
noem ik hem Pierrot.
*
* *
Pierrot dus heeft een operatekst geschreven, en
om ook die opera te kennen, noemen wij haar
Mwrïllo, een u zeker ook bekend groot kunstenaar,
die reeds herhaaldelijk als held van een stuk
gedicud hcoft. Daar ik u reeds het lijden van den
librettist wil voortooveren, zal ik u het lijden,
ccnc schots der intrige te moeten lezen, bespa
ren. Mettertijd zult ge toch wel in de gelegenheid
zijn. de opera te hooren; want Piorrot was zoo
gelukkig, een componist van naam voor zijn tekst
te vinden, en wacht nu met onverstandig onge
duld op de première.
Ken tijdsverloop van twee jaren gaat voorbij.
Niet zoo snel als de op de affiche aangeduide
tijdsruimte, maar het gaat toch voorbij. Nu komt
de componist vriendelijk glimlachend naar den
librettist.
Waarde Pierrot," begint hij. ik ben reeds
(reeds! ) op het punt met het componeeren
van uwen Mwrillo te beginnen, maar ik moet u
verzoeken, eene wijziging voo mij te maken. De
eerste acte in het laurierbosch te Sevilla is zeker
heel aardig, maar te kort, te eenvoudig; ik heb
oen ballet noodig, ik heb een heerlijke muziek
voor oen Zigeuuerkoor in het hoofd." In
's hemelsnaam!" roept Pierrot, waarvoor een
ballot? Dat verstoort maar het verloop der han
deling. Het houdt de werking van het komische
clement tegen."
Noen, neen, Pierrot, dat begrijpt ge niet; eene
opera zonder ballet voldoet niet." Waarom
niet V" vroeg Pierrot Is er dan een ballet
in den 'Burbicrc, in den Wüdschüts, in Cosi fan
tntte? En zijn dat geen allerliefste opera's? Wij
hebben thans een opera a grand spectucle en eene
operette, juist het fijn komische genre ontbreekt,
en conc fijn-komische opera moet onze Murillo
zijn." Een tijn-komischo opera voldoet niet,
beste vriend," antwoordde de kapelmeester,
,.mcn wil een ballet." Nu, componeer
dan een ballet!" schreeuwt Pierrot boos; dan
hebt ge geen tekst noodig, en in mijn tekst past
geen ballet, en vooral niet van Zigeuners, die
niets mot de handeling te doen hebben, en zelfs
niets rooven, behalve op zijn hoogst tijd." De
librettist moet zich naar den componist schik
ken," viel hem thans de evenzeer geprikkelde
kapelmeester in de rede.
Pierrot zweeg, uit het veld geslagen. Zoo is het;
hij moet zich schikken naar den componist, en als
deze met allo geweld Zigeuners wenscht, dan
moet hij ze er maar inbrengen. Maar hoe? Na
wanhoop en overpeinzing komt hem de bekende
geschiedenis van den jager in de gedachte, die in
een groot gezelschap zat te poperen om een.