Historisch Archief 1877-1940
No. 557
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
3
aanblik opleverde. Een paar duizend
menschen bewogen zich heen en weer, en groepjes
jonge Oranjeklanten uif de achterbuurten
begonnen nu en dan te hossen, en lieten
staaltjes hooren van hetgeen vaderlandslie
vend volksgezang moest verbeelden.
Dedierbare kermis zit er ook zoo diep in, dat hij
telkens weer te voorschijn komt. Onze lagere
standen kunnen zich geen openbaar genoe
gen voorstellen, zonder hossen, lawaai maken
en jenever drinken. Het is daarom 9ok ge
lukkig dat de op touw gezette beweging om
de afgeschafte Haagsche Kermis opnieuw m
te stellen, geheel mislukt is. Om deze ont
aarde instelling te veredelen, is het den
Moriaan gewasschen. Wat eenmaal wanstal
tig vergroeid is kan men niet tot edele vor
men verbuigen, en zoo is het ook met de
oude openbare markt die eenmaal bij ge
legenheid van een der hooge kerkfeesten
van heinde en verre de buitenlieden onder
de hooge muren van een kathedraal te
zamen bracht. De winkeliers, en vooral de
kleine, weten maar al te goed dat een kermia
hun niets dan nadeel aanbrengt, en daaraan
schrijf ik het dan ook toe, dat het plan om
den Raad met adressen tot wederin voering
der oude Princelijke kermis te bewegen tot
der kroeghouders vrome wenschen zal blijven
behooren.
Zondag-avond was het Voorhout geïllumi
neerd door vetglaasjes, en hier en daar in
de stad was nog een ster of gekroonde W
in gaslicht of dergelijke betuiging ter eere
des Konings aangebracht. Maar opmerkelijk
vind ik het, dat particulieren zoo vrij waren
zich van alle dergelijke onkosten te spenen,
en dat zelfs de voornaamste sociëteiten der
residentie, ook nu weer zich van alle blijde
betooging onthielden.
Het was wel koud maar geen ruw weer,
zoodat duizende tnenschen zich onder de vet
glaasjes bewogen en tienduizenden zou ik
zeggen 's avonds te 10 uren om en bij het
Malieveld stonden te kijken naar het opla
ten en neerploffen van kleurrijke vuurpijlen,
en het werken van het opgestelde vuurwerk
tot slot.
Daarna is hier alles weer tot den gewonen
stillen staat van Nederlandsche hofstad te
ruggekeerd.
De ongesteldheid des Konings, waarvan
niemand eerst iets mocht verklappen, moest
echter een paar dagen voor Z. M.'s verjaar
dag bekend gentftakt worden, daar de ge
bruikelijke receptie achterwege moest blijven.
Men verneemt nu dat Z. M. zich iets beter
ge.voelt.
Ook op ander gebied is den Haag voor
gemeente met zulk eene groote bevolking al
bijzonder stil. Men zegt, dat er een burge
meester aan het hoofd der zaken staat, maar
niemand heeft hem ooit gezien. Hij zou in
dertijd benoemd zijn, en dat verbaasde ieder
een ; daarop werd hij geïnstalleerd en dat
wekte nog meer verwondering altijd naar
't geen men hoorde vertellen, want niemand
had het gezien. Toen poogde deze en gene
ambtshalve den nieuwen burgervader te
cornplirnenteeren, maar dat kwam ook al weer
faliekant uit. Zoo vertelt men dat de drie
kolonels-commandanten hier in garnizoen
op een goeden dag naar het stadhuis gingen.
om het edelachtbare hoofd der gemeente
hunne opwachting te maken, maar mijnheer
liet aan de heeren zeggen dat hij bezigheid had,
en verzocht ze den volgenden ochtend om
negen uren terug te komen. Nu, ge begrijpt,
dat ze' den volgenden ochtend niet teruggin
gen. En zoo hebben zij den nieuwen burge
meester niet gezien, en niemand kan met
zekerheid vertellen dat hij bestaat. Wel heeft
er laatst in eenige kranten gestaan dat de
burgemeester een heeren-diner gaf a>n de
leden van den Raad, maar iedereen denkt
dat het een aardigheid is geweest van de
klerken van het Stadhuis, die dat aan het
Dagblad en^ Vaderland hebben wijsgemaakt,
om de goegemeente te doen gelöoven, dat
we hier wezenlijk een hoofd der ge*neente
hebben.
De verkiezing van leden voor de nieuwe
Kamer brengt nu wat stille drukte teweeg-,
maar daarover zal ik u in mijn volgenden
schrijven.
WTTENIIAGE.
IN HET ... .DAMSCII GEMEENTEHUIS.
Onlangs, in de kwaliteit van getuige, do bur
gerlijke huwelijksvoltrekking van een mijner vrien
den ton stadhuize bijwonend, en dus zelf bij do
plechtigheid niet dermate betrokken, dat mijne
zenuwachtigheid mij belet zoude hebben, te
observeeren wat er voorviel werd ik getroffen door
de mijlder behoorlijke houding van een paar in
ferieure beambten, die bepaald ergelijk was. Met
in 't kort mijn opmerkingen openbaar te maken,
heb ik de bedoeling, bij te dragen tot een moge
lijke ^ verbetering van het gedrag dier lieden.
Ik wil althans trachten de aandacht hunner su
perieuren op hen te vestigen, opdat die een
nauwlettender oog over hen mogen laten gaan.
Het was een huwelijk in de tweede klasse".
Omgeven door de dicht saamgedrongen menigte
nieuwsgierigen, die vóór het stadhuis de geheole
oppervlakte van do gracht vulde en door
de politie zóó ongenoegzaam teruggehouden
werd, dat de mannen en vrouwen letterlijk
tegen de rijtuigen aanstonden, ieder
oogenblik gevaar loopend van met een overreden voet
naar huis te zullen moeten gaan, en dat n al
te nieuwsgierige vrouw zelfs haar hoofd door het
onvoorzichtiglijk open gelaten portierraampje van
het bruid- en bruidegomsrijtuig kon steken,
ging het bruidspaar, door de kleine en nogal
donkere vestibule van het achtbare raadhuis, de
?wachtzaal, links, binnen. Hun werd daarbij ernstig
en gewillig de weg gewezen door een man in een
soort donker-bruine liverei, die een goud-gebiesd
petje op had. Ik geloof, dat het een portier" was.
In de volle wachtzaal, waar de namen der ge
tuigen opgenomen werden, ging alles goed en
voegzaam, behalve dat de man, die beurt om
beurt de namen der bruidsparen afriep om hen
naar do trouwzaal te doen gaan, eerst aan zijn
oproeping een krachtig en bevelend asjeblieft!
toevoegde, omdat men hem wat te veel talmde
met aan zijn wenk gevolg te geven.
In de trouwzaal gekomen, terwijl het bruidspaar
tusschen de ouders tegenover de tafel der sche
penen plaats nam, werd ik echter pas met
ontzacli vervuld, niet zoo dadelijk door de schepenen,
die in hun daa.gscho lantasie-jasjes achter de
groene tafel zaten, als wel door de imponeerendc
gestalte van een waarschijnlijk volstrekt achtbaren
grijsaard, die door het vertrek drentelde en plot
seling op ons, getuigen, toestapte, ons op eer
barsche dan eerbiedige wijze vermanend om, indien
wij de getuigen waren, rechts van de deur aan
den wand plaats te nemen. De grijsaard, zorg
vuldig geschoren, niet een sneeuwwitte das om
den hals, etaleerde op zijn meer da.n gewone
korpulentie met zulk een majesteit een zware blin
kende ketting en stapte met zulke overwaardige
schreden in zijn zwart plechtgewaad rond, dat
wij getuigen, die ongelukkiglijk zonder uitzonde
ring mager en niet groot van lichaamsbouw waren,
op zijn bevel van schrik en gehoorzaamheidszin
letterlijk elkaar bijna omver liepen om rechts
omkeert te maken en onze plaatsen aan den
wand te gaan innemen.
Zoodoende had de grijsaard dan ook al mijn
aandacht in beslag genomen. Ik vroeg mij af welke
autoriteit, welke hoogwaardigheidsbekleder, wat
soort van verheven potentaat hij toch wel zou
kunnen wezen En er kwamen allerlei rare
fantazieën in mij op. Ik had alijd gehoord dat men
op het stadhuis getrouwd wordt door den burge
meester of door een wethouder. Nu. de burge
meester of de wethouder bleek zich te bevinden
bij hen, die achter de tafel zatea, want n dier
heeren was al met de huwelijksformules begonnen.
Buitendien zou de burgemeester of de wethouder
ook niet voortdurend zoo op de been blijven, met
die strenge en hooghartige uitdrukking op het
eerbiedwaardig gelaat, statig en ongenaakbaar do
edele gestalte bewegend, als een die met het
souvereine toezicht belast is. Neen, deze man was
blijkbaar meer dan een burgemeester of wethou
der, hij zag er veel deftiger, veel aanzienlijker
uit, in zijn edele kleeding en met het van zelfbe
wuste waardigheid getuigende oog, dat koninklijk
rondblikte. En dan die ketting! Zou het een
buitenlandsche ambassadeur zijn, die, ten einde
zich op de hoogte der Hollandsche zeden en ge
bruiken te kunnen stellen, door het stedelijk be
stuur was uitgenoodigd eene Ilollandsche
huwelijksplechtigheid bij te wonen? Zou het een vreemde
roomsche bisschop in leekengewaad wezen? Een
onzer ministers misschien? Een Russische
grootvorst? . . . Niets wat mij op het spoor kon brengen.
Een gewichtig personage echter moest 't zijn; ik
herinnerde mij duidelijk kettingen, die in de verte
precies geleken op die, welke deze vorstelijke en
priesterlijke man om hoogst-en-dikst-des-zelfs hals
en op de fier geheven borst droeg, door zeer
hooggeplaatste personen in gala-kostuum, te heb
ben zien dragen.
Doch zie, daar zag ik hoogst-hem-zelf zich in
een bepaalde richting bewegen, en wel naar de
groene tafel. De edele hand vatte een daar aan
wezige zilveren schaal aan, waarop enkele luttele
rijksdaalders en guldens lagen, en, zich daarmede
naar den bruidegom begevend, zeide hij, wél tier
en als een edelman, wél natuurlijk op een toon,
die geen ander andwoord dan een
eerbied-zwijgend toegcreikte gift duldde, maar toch op een
mij steeds meer bevreemdende!! barschen toon:
mag ik u verzoeken, voor de algomeene armen!'
Het geval begon mij nu hoe langer hoe
vreemdsoortiger voor te komen. Welke kon deze
dikbuikige grand-seigneur zijn, die zich met de ca
price onledig hield van in uitmuntend
aangelcorden plat-amsterdamschen tongval een kollekto te
houden voor armen, die zich hierdoor van andere
armen onderscheidden, dat zij algemeen" waren,
dat zij aan algemeenheid leden. Ik had wel eens
gehoord van dood"-arme meuschen, maar
algemeene armen, dat was iets nieuws. Maar het
was al mooi, dat deze uitheomsche dignitaris die
Hollandsche woorden kende, daarvoor moesten we
hem al dankbaar zijn en ons wel wachten van
hem in stilte te verwijten, dat hij 20 nu niet
precies in den juisten zin gebruikte.
Nadat ons prinselijk individu deze woorden wel
had willen uitspreken, gebeurde er echter iets
ontzettends. Do bruidegom namelijk, tot wien
hoogst-hij-zelf zich gewend had, kwam tot de
ontdekking van geen geld bij zich to hebben. O!
bruidegom, geachte vriend, die vergeetachtigheid
zult gij niet spoedig vergeten ! Had t gij geld in
uw zak gehad, gij hadt wellicht eenigszins in de
gunst van dezen grootvorst Nikolaas kunnen
komen, althans het edel gerimpelde gelaat tot
een tevredenheidsglimlach misschien kunnen doen
plooien, terwijl nu een barsch gemompeld: och,
dat vergoot men niet P van de edele lippen op
u neer donderde, en de hooge mcnschenvriend u
den rug toekeerde, om zich op uw aanwijzing
kollektecrend tot mij, arme getuige, te wenden.
Bevend haalde ik mij beurs uit en deponeerde
zachtjes, zoo zacht en bescheiden mogelijk, een
rijksdaalder op de schaal. De edele gestalte ver
wijderde zich daarop, al weder inwendig
grommelend van ingehouden barschheid, zonder een
enkel bedankje of teeken van erkenning. Nu,
dat begreep ik wel, na dat hem een behandeling
was te beurt gevallen als zijn echec bij uw let^ge
beurs, o nalatige bruidegom.
Terwijl zijne hoogheid, in een rust-stand, die
hem nog edeler deed uitkomen, zoo voor mij stond,
had ik het gewaagd de oogeri naar hem op te
slaan, en o wondervolle speling der natuur,
die aan elkailr tegenovergestelde uitersten op
elkaar doet gelijken ! daar ontwaarde ik dat
hoogst-deszelfs barsch gelaat een sprekende ge
lijkenis vertoonde met dat van den echtgenoot
van mijn mama's besteedster! Dat kon niet, neen,
dat kón niet! En toch was 't zoo! misschien,
dacht ik toen heel even, is deze man van nede
riger afkomst dan men zoude vermoeden, en heeft
hij door eigen kracht zich zelf een hooge plaats
in staat en maatschappij veroverd, en kijkt hij
daarom met zulk een rechtmatigeii hoogmoed rond.
De grootste verbazing stond mij echter nog te
wachten.
De huwelijksvoltrekking was geëindigd en de
hevig ontroerde bruidegom en bruid, gevolgd door
de familie en getuigen, gingen door de vestibule
naar de rijtuigen terug. En daar, in de vestibule,
gebeurde iets, dat mij van verwondering deed
verstommen.
Onze groote man, onze hooge grijsaard, was
daar gaan staan, in de vestibule, daar naast den
man met het biespctje en de bruine livrei. Hoe
kon do vorst zich nu zoo vernederen! En verbeeld
u, terwijl de vorst met ontblooten hoofde stond,
duldde hij dat de man in 't bruin zijn hoofd ge
dekt hield niet alleen, maar hij i-prak zell's op
een, als ik haar zou durven karakteriseeren, gin
negappende manier met dien man. Dat vond ik
de nederbiügende gemeenzaamheid toch wel wat
ver gedreven. De vorst en de man schenen samen
op iets te wachten. En toen, op het oogenblik
dat bruid en bruidegom hen passeerden, beiden
zeer aangedaan, het verwachte niet kwam, toen
gal de bruine man aan den vorst een...
elleboogstomp, op de plaats waar hoogstdcszelfs
korpulentie het meest ontwikkeld was, en beiden,
onvorholen en luid lachend bespotten met
verachtingblikjes de bruid, den bruidegom en het andere
gezelschap
Nu, dat was mij te veel. en, nauwelijks weer
in het rijtuig gezeten, moest ik er het mijne van
hebbeu en vroeg aan een mijner medegetuigen,
of hij ook wist wie dat beurtelings
barseh-ongonaakbare en lachend spottende hooge personage
was.
Wel zeker," was het antwoord, dat is de
pedel "
Nu behoef ik u verder niets te zeggen. Het was
de pedel, dat wil zeggen de bediende, de knecht,
de looper van het stadhuis! Ik wil hieruit alleen
deze gevolgtrekkingen maken: Ie, dat de onder
geteekende iemand is, die zich door den schy'n
laat bedriegen; 2e, dat die pedel een volmaakte
komedlant is; 3e, dat hij zijn roeping gemist heeft
en of een heusche vorst of père-noble bij een
tooneelgezelschap had moeten worden; 4e, dat hij
als pedel zich allerongepast gedraagt, en om zijn
belachlijke manier van doen, een berisping zijner
overheden verdient.
A. J.
EENE VOLKSWIJK IN UTRECHT.
In het hart van 't rijke Utrecht, dicht bij de
voornaamste winkelstraten, in de schaduw van
verschillende christelijke kerkgebouwen, ligt een
buurt, waar het proletariaat zijn tente heeft op
geslagen. Zij omvat do stegen en sloppen, de
pleintjes en plaatsjes, gedeeltelijk bekend onder
de namen Visschersteeg, Visschershof, Hoyensteeg,
Galekopsteeg, Holle Bild en Reet in den muur,
gelegen in dat gedeelte der wijk E, hetwelk door
de beruchte Boterstraat en de Stroosteeg wordt
begrensd.
Hoe 't er uitziet in die stegen, waarvan som
migen 3, andere slechts 1,25 Meter breed zijn?
De bodem is er door en door vervuild, de
rioleering ergerlijk-slecht, en do bestrating hoogst
gebrekkig; op sommige plaatsen zijn privaten
gebouwd, wier lediging soms wekenlang wordt
veronachtzaamd. Hooge muien omgeven het ge
heel, zootlat vrije toetreding van lucht en licht
eene onmogelijkheid is. Wanneer in do
lentem'aand in 't vrije veld de geheole schepping juicht
en jubelt, heerscht in deze gangen een drukkende
atmosfeer; wanneer overal elders alles tintelt van
een vroolijk leven, is hier een somber halfduister.
In deze buurten doet do vriendelijke lente nim
mer haar intocht: de bewoners kunnen het onder
scheid tusschen zomer en winter alleen zien aan
het gras, dat al of niet tusschen de slraatstecnen
verschijnt. Daar de gangen veelal particulier
eigendom zijn. ontbreekt 't toezicht der politie.
Het inwendige der woningen indien niet
eer van holen en krotten moest gesproken wor
den levert nog treuriger aanblik dan het uit
wendige, 't welk genoeg aantoont, dat verver en
glazenmaker hier nimmer geroepen worden. Tal
van glazen in de venstertjes zijn of met papier
beplakt of geheel gebroken. In do woning van
Bram de Mop, wijk E nr. 217, zijn sedert vijf
weken, niettegenstaande de eigenaar herhaaldelijk
gewaarschuwd werd. geen ruiten meer in de ra
men. Vele woningen worden door 3, 4 of moor
gezinnen bewoond, zoo dat de benedenwoning,
anders gezegd het benedenvertrek, bijv. f l,?of
minder, soms f ,70, de bovenverdieping ondor
het dak, die men door een steile trap bereikt,
f?,50. soms f?.35 huurprijs per week bedraagt.
Deze huur verslindt dan echter zoo voel, dat er
geen geld meer overblijft voor huisraad, dat en
kele malen uit een stoel, dikwerf zelf ook niet
eens daaruit bestaat. Geen cent is beschikbaar
om meer dan de allernoodigsto kleeding, geen
halve cent om buitendien nog dokking aan te
schaffen : velen bezitten niets, wat op dekens of
matrassen gelijkt; eenige vodden, ot' anders de
gewone kleeding van den dag moeten daarvoor
in de plaats treden. En do bodsteden? Waar
zij zich op de bovenverdieping bevinden, loopt
het regenwater door verschillende lekken naar
binnen. Zijn zij beneden, dan ligt in tal va n wo
ningen de privaatput er juist onder. Men vindt
huizen, waar do privaten op de zolders worden
aangetroffen, terwijl de putten in de huizen moe
ten worden geledigd.
Een dergelijk vertrek dient den dood-armen
bewoner op den dag tot woonplaats, waar 't karige
middagmaal, uit eenigo aardappelen met wat vet
bestaande, bereid en verorberd wordt, gedurende
den nacht tot slaapplaats, waar een gansch gezin
van 5 of G personen moet ademen van een voor
raad lucht, die voor n persoon nog onvoldoende
zou wezen. Het is het tehuis van den arme.
Het tehuis klinkt het niet als een bittere spot.
terwijl wij toch gewoon zijn aan dat heerlijke
woord onmiddellijk de begrippon van gezelligheid
en gerief elijkheid, van genot en geluk to ver
binden! De straat moet hem nog meer toelachen
dan zóó'n tehuis. Maar zelfs do straat, in elke
volksbuurt de werkplaats der vrouw, de speel
plaats der kinderen, de wandelplaats van den
zieke, wat biedt zij hier den bewoner anders dan
vuilnis. Huis en straat, beide verwoesten gelij
kelijk zijn gezondheid.
In het cholerajaar 1866, vroeg de vreeselyke
volksziekto alleen op de kleine oppervlakte tus
schen Boterstraat en Stroosteeg de eerste maand
4, de tweede maand 27, en de dorde maand W
dooden. Dat in gewone tijden oogenschijnlijk niet
veel meer slachtoffers aan verschillende ziekten.
ten deel vallen, is te verklaren uit het feit, dat
de bewoners dezer buurt voel verhuizen en veelal
in 't Ziekenhuis worden op enomen; betrouwbare
stafistische opgaven ontbreken trouwens op dit
punt.
To midden dezer ellende heeft zich wien
zal het verwonderen! de ontucht, met haren
nasleep van dronkenschap, diefstal, verkwisting
genesteld. Haar schaamteloozo blik gluurt, den
bezoeker overal tegen. Dit heeft de gehecle
buurt langzamerhand een boruchtheid verleend,
die allun haar doet ontwijken en vermijden.
De eerzame courantenlezer, die na CCMI wei vol
brachten maaltijd bij een knappend vuurtje weder
voor de zooveelsto maal leest over een gevecht,
dat in de Boterstraat geleverd of een diefstal,
die er in een danshuis gepleegd is, trilt van ver
ontwaardiging over zooveel ongerechtigheid. Goed
gezinden kunnen er, volgens hem, niet wonen;
zij zouden immers verhuizen. Goedgezinden
wonen er echter wel, in menigte zelfs. Zij zijn
helaas wel gedwongen om daar te wonen, wijl
zij nergens elders voor een zoo geringen prijs
een onderkomen zouden kunnen krijgen Maar
is het niet verklaarbaar, is het niet vergeeflijk,
als een goed mensch slecht mocht worden in
deze omgeving ? Is het wonder, dat te midden
van onreinheid en vuilnis langzamerhand ook het
karakter besmet wordt? Is het wonder, dat, de
moeder onder den nooit ophoudcnden druk van.
huiselijke zorgen hare veerkracht met den dag
voelt verslappen; dat do vader onder den konmier
eener langdurige werkeloosheid zich in 't gilde
der ontevredenen, dat der socialisten, laat opne
men, 't eenige, dat hem voor de toekomst iets
beters beloolt, terwijl hij te onverstandig is, het
holle in te zien van phrases, die nimmer in wer
kelijkheid kunnen worden omgezet. Is het won
der, dat do zoon. die in het ouderlijk huis, dat hom
nimmer een tehuis in den goeden zin schenkt, geen.
levensgenot vindt, dit in de kroeg gaat zoeken;
dat de dochter, die dagelijks zou kunnen opmer
ken, hoe de deugd nood lijdt, maar de ondeugd
in overvloed geniet, ten slotte het verschil tus
schen goed en kwaad niet meer weet to onder
scheiden, en zich in de armen der zonde werpt?
Menig beschaafd en ontwikkeld jongman, die
in 't volle maatschappelijke leven arbeidt, moet
reeds, aan velerlei verleiding blootgesteld, eon
groote dosis wilskracht bezitten meer dan
waarover velen beschikken kunnen om staande
te blijven; hoe oneindig meer wilskracht hoeft
do arme noodig om niet te vallen in een omge
ving, waar alles tot struikelen aanleiding geeft.
Het is zoo trouw geschilderd in Multatuli's Vor
stenschool in Louise's woorden :
Het volk
Is laag gezonken, moeder! Ziel en hart
Gaan onder, bij aanhoudend stoflijk lijden.
De gloed van hooger geestdrift wordt gedoofd
Als 't leven slechts n kamp is met het lage,
Als niet te sterven 's levens eenig doel is,
En uitgesteld bezwijken hoogste prijs.
Wat is don arme 't schoon der lente? Niet.-;!
Eon sterrenhemel? Niets! AVat is hom kunst?
Wat zijn hom tonen, tinten, geuren? Niets!
Wat is hem poëzie? Wat liefde? Niets!
Dat alles mag hem niets zijn. Alle vlucht
Is hem verboden door de worlf'ijkheid,
Die met haar ijzren vuist hem perst in 't slijk,
En elke poging tot verzet bestraft
Met honger "
Het was 1866, elk was vervuld van de ontzet
tende wijze, waarop de cholera Utrecht geteisterd
had, toon de Vereeniyitig tot bei', der Volksge
zondheid reeds verklaarde, dat de holen in deze
rampzalige buurt" op weinige uitzonderingen na,
slecht, ongezond, in een zeer vervallen staat on
geheel ongeschikt voor bewoning" waren. l!e
weinige woningen, die met dozen naam nog
zonden mogen bestempeld worden", waren in
ieder geval als schadelijk voor de gezondheid
der bewoners onbewoonbaar''. In 18(i8 werd er
door dezelfde Vereemging gezegd: in dit blok
zou alleon door ecu breed opgezet plan verbete
ring aan te brengen zijn, in zooverre eene nieuwe
brecde straat do zoo wonschelijke communicatie
zou kunnen doen ontstaan tusschen het geheele
Zuid-Oostelijke gedeelte der stad en den wog
naar do spoorwegstation."
Er werd niets gedaan.
Twintig jaren later, in 1885, bracht het
Utreclitifdi, Nieuws- en Advertentieblaadje, dat thans
zijn artikelen gedeeltelijk herdrukt, ccnigo ont
hullingen over do toestanden in dezelfde buurt,
terwijl het aandrong op hot nemen van doortas
tende maatregelen.
Nog werd er niets gedaan.
Eerst het vorige jaar kwam oen ondernemend
architect, de hoer Van Beek, met een plan, vol
gens hetwelk de opruiming der buurt slechts mid
del, do aanlog eeuer nieuwe straat doel is, in
plaats van 't omgekeerde, zooals de voorstanders
eener onderneming van stadswcge zonder
linantiè'ele bijoogmerken, liever haddon gezien. Even
wel, Ie rnieux c'est l'ennemi du bien, en als 't
thans beoogde doel bereikt is, zal elk tevreden
zijn.
Hot is treurig genoeg, dat de commissie, dio
den heer Van Beek ter zijde staat, kon verklaren,
dat, waren do woningen aan een meer algemeen
bezochten weg gelegen, de verordening op de
schadelijke woningen reeds lang zou zijn toege
past. Bovenal belangrijk was dezer dagen dn
rode van de heer Soutendyk, dio in mannelijke
gespierde taal, zooals maar al te zelden gehoord
wordt, getuigde, dat reeds veel te lang verzuim
is gepleegd jegens een buurt, zooals er geen
tweede na nauwgezet onderzoek in Amster
dam. Rotterdam, den Haag en elders is hem dit
gebleken zoo in elk opzicht misdeeld en en
misère, in Nederland is aan te wijzen.
Wat er thans gedaan zal worden, zij later
medegedeeld.
HEIS.