De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 26 februari pagina 3

26 februari 1888 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 557 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 3 aanblik opleverde. Een paar duizend menschen bewogen zich heen en weer, en groepjes jonge Oranjeklanten uif de achterbuurten begonnen nu en dan te hossen, en lieten staaltjes hooren van hetgeen vaderlandslie vend volksgezang moest verbeelden. Dedierbare kermis zit er ook zoo diep in, dat hij telkens weer te voorschijn komt. Onze lagere standen kunnen zich geen openbaar genoe gen voorstellen, zonder hossen, lawaai maken en jenever drinken. Het is daarom 9ok ge lukkig dat de op touw gezette beweging om de afgeschafte Haagsche Kermis opnieuw m te stellen, geheel mislukt is. Om deze ont aarde instelling te veredelen, is het den Moriaan gewasschen. Wat eenmaal wanstal tig vergroeid is kan men niet tot edele vor men verbuigen, en zoo is het ook met de oude openbare markt die eenmaal bij ge legenheid van een der hooge kerkfeesten van heinde en verre de buitenlieden onder de hooge muren van een kathedraal te zamen bracht. De winkeliers, en vooral de kleine, weten maar al te goed dat een kermia hun niets dan nadeel aanbrengt, en daaraan schrijf ik het dan ook toe, dat het plan om den Raad met adressen tot wederin voering der oude Princelijke kermis te bewegen tot der kroeghouders vrome wenschen zal blijven behooren. Zondag-avond was het Voorhout geïllumi neerd door vetglaasjes, en hier en daar in de stad was nog een ster of gekroonde W in gaslicht of dergelijke betuiging ter eere des Konings aangebracht. Maar opmerkelijk vind ik het, dat particulieren zoo vrij waren zich van alle dergelijke onkosten te spenen, en dat zelfs de voornaamste sociëteiten der residentie, ook nu weer zich van alle blijde betooging onthielden. Het was wel koud maar geen ruw weer, zoodat duizende tnenschen zich onder de vet glaasjes bewogen en tienduizenden zou ik zeggen 's avonds te 10 uren om en bij het Malieveld stonden te kijken naar het opla ten en neerploffen van kleurrijke vuurpijlen, en het werken van het opgestelde vuurwerk tot slot. Daarna is hier alles weer tot den gewonen stillen staat van Nederlandsche hofstad te ruggekeerd. De ongesteldheid des Konings, waarvan niemand eerst iets mocht verklappen, moest echter een paar dagen voor Z. M.'s verjaar dag bekend gentftakt worden, daar de ge bruikelijke receptie achterwege moest blijven. Men verneemt nu dat Z. M. zich iets beter ge.voelt. Ook op ander gebied is den Haag voor gemeente met zulk eene groote bevolking al bijzonder stil. Men zegt, dat er een burge meester aan het hoofd der zaken staat, maar niemand heeft hem ooit gezien. Hij zou in dertijd benoemd zijn, en dat verbaasde ieder een ; daarop werd hij geïnstalleerd en dat wekte nog meer verwondering altijd naar 't geen men hoorde vertellen, want niemand had het gezien. Toen poogde deze en gene ambtshalve den nieuwen burgervader te cornplirnenteeren, maar dat kwam ook al weer faliekant uit. Zoo vertelt men dat de drie kolonels-commandanten hier in garnizoen op een goeden dag naar het stadhuis gingen. om het edelachtbare hoofd der gemeente hunne opwachting te maken, maar mijnheer liet aan de heeren zeggen dat hij bezigheid had, en verzocht ze den volgenden ochtend om negen uren terug te komen. Nu, ge begrijpt, dat ze' den volgenden ochtend niet teruggin gen. En zoo hebben zij den nieuwen burge meester niet gezien, en niemand kan met zekerheid vertellen dat hij bestaat. Wel heeft er laatst in eenige kranten gestaan dat de burgemeester een heeren-diner gaf a>n de leden van den Raad, maar iedereen denkt dat het een aardigheid is geweest van de klerken van het Stadhuis, die dat aan het Dagblad en^ Vaderland hebben wijsgemaakt, om de goegemeente te doen gelöoven, dat we hier wezenlijk een hoofd der ge*neente hebben. De verkiezing van leden voor de nieuwe Kamer brengt nu wat stille drukte teweeg-, maar daarover zal ik u in mijn volgenden schrijven. WTTENIIAGE. IN HET ... .DAMSCII GEMEENTEHUIS. Onlangs, in de kwaliteit van getuige, do bur gerlijke huwelijksvoltrekking van een mijner vrien den ton stadhuize bijwonend, en dus zelf bij do plechtigheid niet dermate betrokken, dat mijne zenuwachtigheid mij belet zoude hebben, te observeeren wat er voorviel werd ik getroffen door de mijlder behoorlijke houding van een paar in ferieure beambten, die bepaald ergelijk was. Met in 't kort mijn opmerkingen openbaar te maken, heb ik de bedoeling, bij te dragen tot een moge lijke ^ verbetering van het gedrag dier lieden. Ik wil althans trachten de aandacht hunner su perieuren op hen te vestigen, opdat die een nauwlettender oog over hen mogen laten gaan. Het was een huwelijk in de tweede klasse". Omgeven door de dicht saamgedrongen menigte nieuwsgierigen, die vóór het stadhuis de geheole oppervlakte van do gracht vulde en door de politie zóó ongenoegzaam teruggehouden werd, dat de mannen en vrouwen letterlijk tegen de rijtuigen aanstonden, ieder oogenblik gevaar loopend van met een overreden voet naar huis te zullen moeten gaan, en dat n al te nieuwsgierige vrouw zelfs haar hoofd door het onvoorzichtiglijk open gelaten portierraampje van het bruid- en bruidegomsrijtuig kon steken, ging het bruidspaar, door de kleine en nogal donkere vestibule van het achtbare raadhuis, de ?wachtzaal, links, binnen. Hun werd daarbij ernstig en gewillig de weg gewezen door een man in een soort donker-bruine liverei, die een goud-gebiesd petje op had. Ik geloof, dat het een portier" was. In de volle wachtzaal, waar de namen der ge tuigen opgenomen werden, ging alles goed en voegzaam, behalve dat de man, die beurt om beurt de namen der bruidsparen afriep om hen naar do trouwzaal te doen gaan, eerst aan zijn oproeping een krachtig en bevelend asjeblieft! toevoegde, omdat men hem wat te veel talmde met aan zijn wenk gevolg te geven. In de trouwzaal gekomen, terwijl het bruidspaar tusschen de ouders tegenover de tafel der sche penen plaats nam, werd ik echter pas met ontzacli vervuld, niet zoo dadelijk door de schepenen, die in hun daa.gscho lantasie-jasjes achter de groene tafel zaten, als wel door de imponeerendc gestalte van een waarschijnlijk volstrekt achtbaren grijsaard, die door het vertrek drentelde en plot seling op ons, getuigen, toestapte, ons op eer barsche dan eerbiedige wijze vermanend om, indien wij de getuigen waren, rechts van de deur aan den wand plaats te nemen. De grijsaard, zorg vuldig geschoren, niet een sneeuwwitte das om den hals, etaleerde op zijn meer da.n gewone korpulentie met zulk een majesteit een zware blin kende ketting en stapte met zulke overwaardige schreden in zijn zwart plechtgewaad rond, dat wij getuigen, die ongelukkiglijk zonder uitzonde ring mager en niet groot van lichaamsbouw waren, op zijn bevel van schrik en gehoorzaamheidszin letterlijk elkaar bijna omver liepen om rechts omkeert te maken en onze plaatsen aan den wand te gaan innemen. Zoodoende had de grijsaard dan ook al mijn aandacht in beslag genomen. Ik vroeg mij af welke autoriteit, welke hoogwaardigheidsbekleder, wat soort van verheven potentaat hij toch wel zou kunnen wezen En er kwamen allerlei rare fantazieën in mij op. Ik had alijd gehoord dat men op het stadhuis getrouwd wordt door den burge meester of door een wethouder. Nu. de burge meester of de wethouder bleek zich te bevinden bij hen, die achter de tafel zatea, want n dier heeren was al met de huwelijksformules begonnen. Buitendien zou de burgemeester of de wethouder ook niet voortdurend zoo op de been blijven, met die strenge en hooghartige uitdrukking op het eerbiedwaardig gelaat, statig en ongenaakbaar do edele gestalte bewegend, als een die met het souvereine toezicht belast is. Neen, deze man was blijkbaar meer dan een burgemeester of wethou der, hij zag er veel deftiger, veel aanzienlijker uit, in zijn edele kleeding en met het van zelfbe wuste waardigheid getuigende oog, dat koninklijk rondblikte. En dan die ketting! Zou het een buitenlandsche ambassadeur zijn, die, ten einde zich op de hoogte der Hollandsche zeden en ge bruiken te kunnen stellen, door het stedelijk be stuur was uitgenoodigd eene Ilollandsche huwelijksplechtigheid bij te wonen? Zou het een vreemde roomsche bisschop in leekengewaad wezen? Een onzer ministers misschien? Een Russische grootvorst? . . . Niets wat mij op het spoor kon brengen. Een gewichtig personage echter moest 't zijn; ik herinnerde mij duidelijk kettingen, die in de verte precies geleken op die, welke deze vorstelijke en priesterlijke man om hoogst-en-dikst-des-zelfs hals en op de fier geheven borst droeg, door zeer hooggeplaatste personen in gala-kostuum, te heb ben zien dragen. Doch zie, daar zag ik hoogst-hem-zelf zich in een bepaalde richting bewegen, en wel naar de groene tafel. De edele hand vatte een daar aan wezige zilveren schaal aan, waarop enkele luttele rijksdaalders en guldens lagen, en, zich daarmede naar den bruidegom begevend, zeide hij, wél tier en als een edelman, wél natuurlijk op een toon, die geen ander andwoord dan een eerbied-zwijgend toegcreikte gift duldde, maar toch op een mij steeds meer bevreemdende!! barschen toon: mag ik u verzoeken, voor de algomeene armen!' Het geval begon mij nu hoe langer hoe vreemdsoortiger voor te komen. Welke kon deze dikbuikige grand-seigneur zijn, die zich met de ca price onledig hield van in uitmuntend aangelcorden plat-amsterdamschen tongval een kollekto te houden voor armen, die zich hierdoor van andere armen onderscheidden, dat zij algemeen" waren, dat zij aan algemeenheid leden. Ik had wel eens gehoord van dood"-arme meuschen, maar algemeene armen, dat was iets nieuws. Maar het was al mooi, dat deze uitheomsche dignitaris die Hollandsche woorden kende, daarvoor moesten we hem al dankbaar zijn en ons wel wachten van hem in stilte te verwijten, dat hij 20 nu niet precies in den juisten zin gebruikte. Nadat ons prinselijk individu deze woorden wel had willen uitspreken, gebeurde er echter iets ontzettends. Do bruidegom namelijk, tot wien hoogst-hij-zelf zich gewend had, kwam tot de ontdekking van geen geld bij zich to hebben. O! bruidegom, geachte vriend, die vergeetachtigheid zult gij niet spoedig vergeten ! Had t gij geld in uw zak gehad, gij hadt wellicht eenigszins in de gunst van dezen grootvorst Nikolaas kunnen komen, althans het edel gerimpelde gelaat tot een tevredenheidsglimlach misschien kunnen doen plooien, terwijl nu een barsch gemompeld: och, dat vergoot men niet P van de edele lippen op u neer donderde, en de hooge mcnschenvriend u den rug toekeerde, om zich op uw aanwijzing kollektecrend tot mij, arme getuige, te wenden. Bevend haalde ik mij beurs uit en deponeerde zachtjes, zoo zacht en bescheiden mogelijk, een rijksdaalder op de schaal. De edele gestalte ver wijderde zich daarop, al weder inwendig grommelend van ingehouden barschheid, zonder een enkel bedankje of teeken van erkenning. Nu, dat begreep ik wel, na dat hem een behandeling was te beurt gevallen als zijn echec bij uw let^ge beurs, o nalatige bruidegom. Terwijl zijne hoogheid, in een rust-stand, die hem nog edeler deed uitkomen, zoo voor mij stond, had ik het gewaagd de oogeri naar hem op te slaan, en o wondervolle speling der natuur, die aan elkailr tegenovergestelde uitersten op elkaar doet gelijken ! daar ontwaarde ik dat hoogst-deszelfs barsch gelaat een sprekende ge lijkenis vertoonde met dat van den echtgenoot van mijn mama's besteedster! Dat kon niet, neen, dat kón niet! En toch was 't zoo! misschien, dacht ik toen heel even, is deze man van nede riger afkomst dan men zoude vermoeden, en heeft hij door eigen kracht zich zelf een hooge plaats in staat en maatschappij veroverd, en kijkt hij daarom met zulk een rechtmatigeii hoogmoed rond. De grootste verbazing stond mij echter nog te wachten. De huwelijksvoltrekking was geëindigd en de hevig ontroerde bruidegom en bruid, gevolgd door de familie en getuigen, gingen door de vestibule naar de rijtuigen terug. En daar, in de vestibule, gebeurde iets, dat mij van verwondering deed verstommen. Onze groote man, onze hooge grijsaard, was daar gaan staan, in de vestibule, daar naast den man met het biespctje en de bruine livrei. Hoe kon do vorst zich nu zoo vernederen! En verbeeld u, terwijl de vorst met ontblooten hoofde stond, duldde hij dat de man in 't bruin zijn hoofd ge dekt hield niet alleen, maar hij i-prak zell's op een, als ik haar zou durven karakteriseeren, gin negappende manier met dien man. Dat vond ik de nederbiügende gemeenzaamheid toch wel wat ver gedreven. De vorst en de man schenen samen op iets te wachten. En toen, op het oogenblik dat bruid en bruidegom hen passeerden, beiden zeer aangedaan, het verwachte niet kwam, toen gal de bruine man aan den vorst een... elleboogstomp, op de plaats waar hoogstdcszelfs korpulentie het meest ontwikkeld was, en beiden, onvorholen en luid lachend bespotten met verachtingblikjes de bruid, den bruidegom en het andere gezelschap Nu, dat was mij te veel. en, nauwelijks weer in het rijtuig gezeten, moest ik er het mijne van hebbeu en vroeg aan een mijner medegetuigen, of hij ook wist wie dat beurtelings barseh-ongonaakbare en lachend spottende hooge personage was. Wel zeker," was het antwoord, dat is de pedel " Nu behoef ik u verder niets te zeggen. Het was de pedel, dat wil zeggen de bediende, de knecht, de looper van het stadhuis! Ik wil hieruit alleen deze gevolgtrekkingen maken: Ie, dat de onder geteekende iemand is, die zich door den schy'n laat bedriegen; 2e, dat die pedel een volmaakte komedlant is; 3e, dat hij zijn roeping gemist heeft en of een heusche vorst of père-noble bij een tooneelgezelschap had moeten worden; 4e, dat hij als pedel zich allerongepast gedraagt, en om zijn belachlijke manier van doen, een berisping zijner overheden verdient. A. J. EENE VOLKSWIJK IN UTRECHT. In het hart van 't rijke Utrecht, dicht bij de voornaamste winkelstraten, in de schaduw van verschillende christelijke kerkgebouwen, ligt een buurt, waar het proletariaat zijn tente heeft op geslagen. Zij omvat do stegen en sloppen, de pleintjes en plaatsjes, gedeeltelijk bekend onder de namen Visschersteeg, Visschershof, Hoyensteeg, Galekopsteeg, Holle Bild en Reet in den muur, gelegen in dat gedeelte der wijk E, hetwelk door de beruchte Boterstraat en de Stroosteeg wordt begrensd. Hoe 't er uitziet in die stegen, waarvan som migen 3, andere slechts 1,25 Meter breed zijn? De bodem is er door en door vervuild, de rioleering ergerlijk-slecht, en do bestrating hoogst gebrekkig; op sommige plaatsen zijn privaten gebouwd, wier lediging soms wekenlang wordt veronachtzaamd. Hooge muien omgeven het ge heel, zootlat vrije toetreding van lucht en licht eene onmogelijkheid is. Wanneer in do lentem'aand in 't vrije veld de geheole schepping juicht en jubelt, heerscht in deze gangen een drukkende atmosfeer; wanneer overal elders alles tintelt van een vroolijk leven, is hier een somber halfduister. In deze buurten doet do vriendelijke lente nim mer haar intocht: de bewoners kunnen het onder scheid tusschen zomer en winter alleen zien aan het gras, dat al of niet tusschen de slraatstecnen verschijnt. Daar de gangen veelal particulier eigendom zijn. ontbreekt 't toezicht der politie. Het inwendige der woningen indien niet eer van holen en krotten moest gesproken wor den levert nog treuriger aanblik dan het uit wendige, 't welk genoeg aantoont, dat verver en glazenmaker hier nimmer geroepen worden. Tal van glazen in de venstertjes zijn of met papier beplakt of geheel gebroken. In do woning van Bram de Mop, wijk E nr. 217, zijn sedert vijf weken, niettegenstaande de eigenaar herhaaldelijk gewaarschuwd werd. geen ruiten meer in de ra men. Vele woningen worden door 3, 4 of moor gezinnen bewoond, zoo dat de benedenwoning, anders gezegd het benedenvertrek, bijv. f l,?of minder, soms f ,70, de bovenverdieping ondor het dak, die men door een steile trap bereikt, f?,50. soms f?.35 huurprijs per week bedraagt. Deze huur verslindt dan echter zoo voel, dat er geen geld meer overblijft voor huisraad, dat en kele malen uit een stoel, dikwerf zelf ook niet eens daaruit bestaat. Geen cent is beschikbaar om meer dan de allernoodigsto kleeding, geen halve cent om buitendien nog dokking aan te schaffen : velen bezitten niets, wat op dekens of matrassen gelijkt; eenige vodden, ot' anders de gewone kleeding van den dag moeten daarvoor in de plaats treden. En do bodsteden? Waar zij zich op de bovenverdieping bevinden, loopt het regenwater door verschillende lekken naar binnen. Zijn zij beneden, dan ligt in tal va n wo ningen de privaatput er juist onder. Men vindt huizen, waar do privaten op de zolders worden aangetroffen, terwijl de putten in de huizen moe ten worden geledigd. Een dergelijk vertrek dient den dood-armen bewoner op den dag tot woonplaats, waar 't karige middagmaal, uit eenigo aardappelen met wat vet bestaande, bereid en verorberd wordt, gedurende den nacht tot slaapplaats, waar een gansch gezin van 5 of G personen moet ademen van een voor raad lucht, die voor n persoon nog onvoldoende zou wezen. Het is het tehuis van den arme. Het tehuis klinkt het niet als een bittere spot. terwijl wij toch gewoon zijn aan dat heerlijke woord onmiddellijk de begrippon van gezelligheid en gerief elijkheid, van genot en geluk to ver binden! De straat moet hem nog meer toelachen dan zóó'n tehuis. Maar zelfs do straat, in elke volksbuurt de werkplaats der vrouw, de speel plaats der kinderen, de wandelplaats van den zieke, wat biedt zij hier den bewoner anders dan vuilnis. Huis en straat, beide verwoesten gelij kelijk zijn gezondheid. In het cholerajaar 1866, vroeg de vreeselyke volksziekto alleen op de kleine oppervlakte tus schen Boterstraat en Stroosteeg de eerste maand 4, de tweede maand 27, en de dorde maand W dooden. Dat in gewone tijden oogenschijnlijk niet veel meer slachtoffers aan verschillende ziekten. ten deel vallen, is te verklaren uit het feit, dat de bewoners dezer buurt voel verhuizen en veelal in 't Ziekenhuis worden op enomen; betrouwbare stafistische opgaven ontbreken trouwens op dit punt. To midden dezer ellende heeft zich wien zal het verwonderen! de ontucht, met haren nasleep van dronkenschap, diefstal, verkwisting genesteld. Haar schaamteloozo blik gluurt, den bezoeker overal tegen. Dit heeft de gehecle buurt langzamerhand een boruchtheid verleend, die allun haar doet ontwijken en vermijden. De eerzame courantenlezer, die na CCMI wei vol brachten maaltijd bij een knappend vuurtje weder voor de zooveelsto maal leest over een gevecht, dat in de Boterstraat geleverd of een diefstal, die er in een danshuis gepleegd is, trilt van ver ontwaardiging over zooveel ongerechtigheid. Goed gezinden kunnen er, volgens hem, niet wonen; zij zouden immers verhuizen. Goedgezinden wonen er echter wel, in menigte zelfs. Zij zijn helaas wel gedwongen om daar te wonen, wijl zij nergens elders voor een zoo geringen prijs een onderkomen zouden kunnen krijgen Maar is het niet verklaarbaar, is het niet vergeeflijk, als een goed mensch slecht mocht worden in deze omgeving ? Is het wonder, dat te midden van onreinheid en vuilnis langzamerhand ook het karakter besmet wordt? Is het wonder, dat, de moeder onder den nooit ophoudcnden druk van. huiselijke zorgen hare veerkracht met den dag voelt verslappen; dat do vader onder den konmier eener langdurige werkeloosheid zich in 't gilde der ontevredenen, dat der socialisten, laat opne men, 't eenige, dat hem voor de toekomst iets beters beloolt, terwijl hij te onverstandig is, het holle in te zien van phrases, die nimmer in wer kelijkheid kunnen worden omgezet. Is het won der, dat do zoon. die in het ouderlijk huis, dat hom nimmer een tehuis in den goeden zin schenkt, geen. levensgenot vindt, dit in de kroeg gaat zoeken; dat de dochter, die dagelijks zou kunnen opmer ken, hoe de deugd nood lijdt, maar de ondeugd in overvloed geniet, ten slotte het verschil tus schen goed en kwaad niet meer weet to onder scheiden, en zich in de armen der zonde werpt? Menig beschaafd en ontwikkeld jongman, die in 't volle maatschappelijke leven arbeidt, moet reeds, aan velerlei verleiding blootgesteld, eon groote dosis wilskracht bezitten meer dan waarover velen beschikken kunnen om staande te blijven; hoe oneindig meer wilskracht hoeft do arme noodig om niet te vallen in een omge ving, waar alles tot struikelen aanleiding geeft. Het is zoo trouw geschilderd in Multatuli's Vor stenschool in Louise's woorden : Het volk Is laag gezonken, moeder! Ziel en hart Gaan onder, bij aanhoudend stoflijk lijden. De gloed van hooger geestdrift wordt gedoofd Als 't leven slechts n kamp is met het lage, Als niet te sterven 's levens eenig doel is, En uitgesteld bezwijken hoogste prijs. Wat is don arme 't schoon der lente? Niet.-;! Eon sterrenhemel? Niets! AVat is hom kunst? Wat zijn hom tonen, tinten, geuren? Niets! Wat is hem poëzie? Wat liefde? Niets! Dat alles mag hem niets zijn. Alle vlucht Is hem verboden door de worlf'ijkheid, Die met haar ijzren vuist hem perst in 't slijk, En elke poging tot verzet bestraft Met honger " Het was 1866, elk was vervuld van de ontzet tende wijze, waarop de cholera Utrecht geteisterd had, toon de Vereeniyitig tot bei', der Volksge zondheid reeds verklaarde, dat de holen in deze rampzalige buurt" op weinige uitzonderingen na, slecht, ongezond, in een zeer vervallen staat on geheel ongeschikt voor bewoning" waren. l!e weinige woningen, die met dozen naam nog zonden mogen bestempeld worden", waren in ieder geval als schadelijk voor de gezondheid der bewoners onbewoonbaar''. In 18(i8 werd er door dezelfde Vereemging gezegd: in dit blok zou alleon door ecu breed opgezet plan verbete ring aan te brengen zijn, in zooverre eene nieuwe brecde straat do zoo wonschelijke communicatie zou kunnen doen ontstaan tusschen het geheele Zuid-Oostelijke gedeelte der stad en den wog naar do spoorwegstation." Er werd niets gedaan. Twintig jaren later, in 1885, bracht het Utreclitifdi, Nieuws- en Advertentieblaadje, dat thans zijn artikelen gedeeltelijk herdrukt, ccnigo ont hullingen over do toestanden in dezelfde buurt, terwijl het aandrong op hot nemen van doortas tende maatregelen. Nog werd er niets gedaan. Eerst het vorige jaar kwam oen ondernemend architect, de hoer Van Beek, met een plan, vol gens hetwelk de opruiming der buurt slechts mid del, do aanlog eeuer nieuwe straat doel is, in plaats van 't omgekeerde, zooals de voorstanders eener onderneming van stadswcge zonder linantiè'ele bijoogmerken, liever haddon gezien. Even wel, Ie rnieux c'est l'ennemi du bien, en als 't thans beoogde doel bereikt is, zal elk tevreden zijn. Hot is treurig genoeg, dat de commissie, dio den heer Van Beek ter zijde staat, kon verklaren, dat, waren do woningen aan een meer algemeen bezochten weg gelegen, de verordening op de schadelijke woningen reeds lang zou zijn toege past. Bovenal belangrijk was dezer dagen dn rode van de heer Soutendyk, dio in mannelijke gespierde taal, zooals maar al te zelden gehoord wordt, getuigde, dat reeds veel te lang verzuim is gepleegd jegens een buurt, zooals er geen tweede na nauwgezet onderzoek in Amster dam. Rotterdam, den Haag en elders is hem dit gebleken zoo in elk opzicht misdeeld en en misère, in Nederland is aan te wijzen. Wat er thans gedaan zal worden, zij later medegedeeld. HEIS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl