De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 26 februari pagina 4

26 februari 1888 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 557. "r EEN BENAUWDE DROOM IN DEN VERKIEZINGSTIJD. Bij de Plaat. Dat komt er van! Zich eerst te goed doen aan eene portie, die groot genoeg was voor twee, -en' dan gaan liggen slapen, op den rug, met de oogen naarden bleekblauwen liberalen hemel ge richt, zoolang ze niet in den slaap der zelfge noegzaamheid dichtvallen. Ja, zoo krijgt men de nachtmerrie. Waarom niet een weinig links gedraaid? Natuurlijk uit wees voor radicale hartkloppingen! Maar dan een weinig rechts? Foei, welk een raad! Vade retro, Satanas! Zou ik dan niet de heiligste van mijn eigen heilige huisjes omver gooien? Zou ik dan my'n staatsschool en mijn kieswet ze kannen niet veel verdragen! niet heelendal plat drukken ? Zoo lig ik dus op mijn rug. De rust wil nog niet recht komen Of de ziekentroosters zullen hel pen ? Ik moet bekennen, dat ik hen beiden vroe ger niet altrjd aardig heb gevondeu. Den eenen, die imj zyn synodaal drankje klaarmaakte een ethisch-irenisch calmans heb ik het altijd kwal\jk genomen, dat hij met mijn leekedichter zoo heeft gesold. Gelukkig solt hij nog veel harder met Kuyper, voor zoover namelijk Dr. Abraham met zich laat sollen. De ander heeft mij uit Wageningen ook al niet veel liefs toegezonden. En nu wil hy' gaan voorlezen. Ik hoop uit het boek der Kronijken. Het boek van myn kronijken natuurlyk, van mijn faicts et gestes. Als hij dat doet, slaap ik binnen vijf minuten. M aar laat hem niet de straf rede tegen de Farizeeërs voorlezen! Daar staan te veel personaliteiten in. Die gepleisterde graven, dat uitzuigen van mug gen en verzwelgen van kemelen. dat vertie ndeu van dille en komijn en het opeten van weduwen en weezen was het werk van eene half barbaarsche maatschappij. Leve de humaniteit! L ev e het laisser faire! Ieder voor zich en God v oor ons allen, zoolang ik de sterkste ben. Ik geloof heusch, dat ik in den dommel ga Het eentonig geprevel van den lezer, de zoete lafenis van den artsenijmenger c'est du b nissage « doublépression, zou ik haast zeggen, als ik zulk een schuin blad als den Figaro mocht aanhalen. Maar wat voel ik daar? Wat klimt daar om hoog en zet zich op mijn borst, drukkend, beklem mend, verpletterend, my het klamme angstz weet uit alle poriën drijvend ? Zy' zyn het, Kuyper en Schaepman! Het mon ster-verbond, onder de leuze getrennt marsahiren, vereint schlagen." Helpt, vrienden ! Zijn hier geen macons in de buurt ? Alleen maar die zieketroosters l Och ja, beste menschen, ik heb ook wol zoo'n beetje aan de nuwjonnerie gedaan, maar ik ben toch goed kerksch gebleven, op myn woord! Ik heb al l ij l in het synodale sop gevaren. Zoo'n enkele Ahstecher naar de vrge gemeente telt niet mede. Ge weet, de ware liberaliteit bestaat in waardeering. Ik heb M altijd gewaardeerd, al was ik aan den mo dernen kant. Maar ik heb nooit gedoleerd, heusch niet! En ik heb altijd met den Heidelberger de Paapsche mis gehouden voor eene vervloekte afgodery'! Denkt nu eens, lieve menschen, wat er van u zal worden, als die clericale meerderheid, die ik daar al zie naderen, aan het roer komt. Ge hebt altijd gezeten als de bok op de haverkist. Ik ook. Welnu, laat ons daar bleven zitten. <Ty suis etfy veste ! Geen transactie met beginselen ... ik be doel geen beginselen zonder transactie. Je maintiendrai! Ik zal water in mijn wijn doen. Maar laat ons samengaan! Samengaan tegen het mon sterverbond ! Wat zegt ge? Droom ik? Gelukkig! Maar het was een benauwde droom, Laat mij nu wat uitrusten. De oude mannetjes zullen het wel weer doen. Goeden nacht, vrienden. Maakt mij vooral niet wakker... vóór 6 Maart. Kunst en Letteren. HET TOONEEL, TE AMSTERDAM. Stadsschouwburg: Galeotto. Grand Théatre: Elisabeth. De Heer J. H. Rössing, de bekwame letterkun dige, heeft ons verrast met eene in goed Nederlandsch bewerkte vertaling van het door den geesügen joernalist en kritiekschrijver Paul Lindau, met behulp van Dr. Joh. Fastenrath, naar het Spaansch gevolgde drama Galeotto". Om ver schillende geldige redenen moet ik me, in dit artikel, beperken tot eene beoordeeling van het stuk gelijk het ons gegeven wordt, en onthoud mij dus van het onderzoek naar de betrekkelijke verdiensten van de schrijvers, die er aan te pas zijn gekomen. Men kent den inhoud uit de dagbladen. In de drie bedrijven heeft de auteur willen aantoonen, hoe de laster ontstaat, voortkruipt, zich verbreidt, en (somtijds) eindigt met aanleiding te geven tot het kwaad, dat hij verdicht heeft. In een voorspel wordt het drietal personen op gevoerd, die slachtoifer van den Laster zullen worden, en geeft de jonge auteur Ernesto, zonder erg, een beschrijving van het leven, dat de Laster doorgaands leidt, en is daarom geneigd aan een tooneelstuk, waarin hij zijn idee aanschouwelijk wil maken, den titel te geven van de Laster Koppelaar" of, kortheidshalve, Galeotto", naar een personaadje uit den Lancelot", een der uit voerigste epen uit den fabelkring van Koning Artur. Reeds heeft hy, in zijn tooneelstuk, den bekenden regel uit Dantes Inferno" gebracht: Dien dag lazen wjj niet verder". Van het stuk van Ernesto hoort men verder niets. Het schijnt, dat Don Manuels voorspelling : Er komt niets van!" zich verwezenlijkt heeft. Het stuk van Lindaa loopt treurig af. D Manuel wordt, in een duel met den man, die lichtzinnig gesproken had over de betrekking van Ernesto tot Manuels vrouw Julia, doodelyk gekwetst, en eindigt met aan de schuld van zijne brave jonge vrouw en van zijn pleegzoon, den dichter, te gelooven. Hij is gewaarschuwd door zijn broeder D. Severo , die werkelijk meent, dat de jonge menschen schuldig zy'n, en is bevestigd in zijn argwaan, doordien Jwlia in het slaapvertrek van Ernesto gevlucht was, en daarin gevonden wordt. Als het scherm valt, gelooft het echtpaar kevero, dat zij niet gelasterd hebben, en Ernesto voert Julia met zich mede, om dat zij, door den dood van Manuel, nu geen steun meer heeft, en Ernesto werkelijk nu ontdekt, dat hij haar bemint. Alvo rens te sterven, heeft D. Manuel Ernesto nog een slag in het gezicht gegeven l Het zedelijk doel van den schrijver is bereikt. Het publiek is verontwaardigd, dat men brave, j argloze menschen belasterd heeft, dat de brave echtgenoot in het ongeluk is gestort en sterft, en legt er zich bij neer, dat Ernesto en Julia een paar worden. In de alleenspraken en dialogen komen fraaye, zuiver en verstandig gedachte plaatsen voor; vele tooneelen hebben een gematigd naturalistische fyzionomie, die nog bevorderd wordt door eene verzorgde dekoratie. Maar ook dit menschenwerk lokt aanmerkin gen uit. Men krijgt niet zoo dadelijk de overtui ging, dat, na Basiles prachtig aria over den las ter, in den Barbiere di Seviglia", na Sheiïdans School for Scandal" en vooral na Scribes Calomnie", met meer vrucht dan vroeger die laster aan de kaak zal worden gesteld. Vroeger hield men er offtciëele lasteraars op na, die in Kotzebue een historiograaf vonden; maar in La Calomnie" heeft Scribe reeds de anonymiteit van den laster heerlijk geschilderd. De lawine, die Ernesto alleen maar beschrijft, maar waarvan Galeotto" ons geen beeld geeft, wordt in Seribes meesterstuk den toeschouwer, of beter toehoorder, treifend voor het zintuig gebracht, en het hart wordt meer bevredigd huiswaards gezonden, al klinkt da laatste regel over Baymond C'est un homme infame", om dat twee, die elkaar be minnen, elkander krijgen, 't Is ook jammer, dat de auteur geen ander middel heelt weten te vin den om Julia te kompromitteeren dan door vsor den lO.OOOn maal eene aktrice in een zyvertrek te doen vluchten en hierdoor een remedie aan te brengen, gtti est pire que Ie mal. Waarom komt ze bij Ernesto ? Zij weet, dat hij duëtteeren moet; maar waarom vraagt ze dan naar haar man ? Me vrouw Frenkel heeft, dunkt me, deze passaadje veel te koel gespeeld. Waarom laat de auteur haar niet ter-stond op het vuur ingaan. Zij moest dadelijk pracies aan de naderenden zeggen, wat zij hier kwam doen. Haar onschuld en haar fierheid had den haar betere diensten moeten bewijzen. Vooral in een stuk, dat blykbaar het plat getreden spoor verlaten wil, moeten die zijdeuren van vroeger dagen gesloten blijven. De Heer Bouwmeester heeft zijn geheele rol, zoowel de eenvoudige voordracht der dagelijkscho gebeurtenissen als zijne tragische excessen, uit muntend gespeeld: hij icas. ook als portret, de man, dien de auteur bedoeld heelt, De Heer Clous heeft zich beijverd een jong Spanjaart te zijn. Hij sprak over zijn literaire plannen met het gemak van een dramatist, en gaf goede tonen aan zijn gramschap. De Heeren, hij en Morin, schelden malkaar in het laatste, min of meer overtollige bedrijf, wel wat heel nadrukkelijk uit, voor menschen, die, beide, ter goeder trouw zijn: maar dat ligt misschien aan den landaard van den auteur. De moeyelijke rol van Mev. Frenkel was in begaafde handen, en de aanmerking, die wij hooger maakten is een kommentaar op dat woord moeilijk. De brave toeschouwers vinden het heel goed, dat die ongelukkige vrouw alleen haren dwalenden man bemint; maar Ksthetiesch voldoet hare koelheid ten opzichte van Ernesto niet; te minder, daar de auteur, naar 't schijnt, ze later toch door een huwlijk vereenigt. Mij dunkt trou wens, dat Mevr. Frenkel, met behoud van den text, zeer goed, in het 7e Tooneel van het 2e bedrijf, hare wordende liefde voor Ernesto had kunnen toonen en daardoor de ontknoping, die zij anders meesterlijk speelde, beter voorbereiden. Dat die weduwe en die jonkman samen trou wen wordt door de wetten van Kerk en Staat niet misbillijkt; zoo doende is dan ook eigenlijk als ontknoping, de sententie gemist, dat de Laster het kwaad voortbrengt, dat zo verdicht had. De Heer Morin en Mevr. de Vries en ook hun zoon, de Heer Meynadier, hebben het lasterende gezin (zal ik dan maar zeggen) goed voorgesteld; maar veel scheppingskracht is aan de kompozitie dier partyen niet verspild. Ik gaf reeds lof aan den stijl der vertaling, maar mij dunkt in een tooneelspel, dat het dagelijksch leven voorstelt, moet men zich van het gebruik der tweede naamvallen onthouden; men kan toch bezwaarlijk verder gaan in de korrektheid zijner spreektaal dan waarvan de allereerste standen het voorbeeld geven. Mij dunkt alleen het onderscheiden der geslachten is toe te laten: maar dan zegge men van mijn of mijnen, niet mijns; en van de, niet der. Enkele vlekjens in de vertaling zijn: voornaam, met de duitsche beteekenis. de samenstelling godvervloekt, het woord nijgen voor een buiging maken. Nygen doen geen andere mannen dan de chevaliers du St. Esprit. Ook in Een wrijfdokter" komt deze vergissing voor. * * * Onze verdienstelijke en altijd sympathieke com dienne, Mevr. Ellenberger, heeft de Elisabeth" van Giacometti voor haar benefiet gekozen, 't Is een waagstuk, na Ristori. Mevr. Ellenberger heeft een buigzaam talent, maar al zeggen sommige theoristen, dat de leeftijd en de natuurlijke gelaats trekken zonder waarde voor den echten tooneelspeler zijn, wijl hij zijnmaske en mimiek zelf scheppen moet, zoo leent zich een gevuld gezicht (Mevr. de Vries, Mevr. Ellenberger, Mej. Cbr. Poolman) bezwaarlijk tot het afbeelden van the Queen virgin. Elisabeth had zich zeker ook zeer veel rekenschap van haar gezicht gegeven, want toen er portretten van haar in omloop waren, die haar gelaat niet naar haren wensch voorstelden, gaf zy een offi cieel portret van zich-zelve uit en gelastte allen kunstenaars, boek- en prentverkoopors, die Hare Majesteit wilden afbeelden, dat kanoniek portret tot model te nemen. Mevrouw Ellenberger komt echter de lof toe, met bizondere liefde het aandeel der beeldende kunst, in hare dramatische prsestatie, verzorgd te hebben. Hare kapsels, met het rood-gouden haar, hare kostnmen, hare gelaatstrekken Heten weinig te wenschen over, ea haar spel gaf ons Toortreflijke oogenblikken. Misschien was, van den beginne af, hare intonatie wel reeds wat al te luid en werd het heerschzuchtig timbre, dat an ders zeer blstoriesch waar is, wat vroeg aange bracht. Giacometti heeft van zyne Eksabetta, Regina d''Inghilterra eene zeer dankbare rol weten te maken en Mevrouw Ellenberger heeft ze zóó gespeeld, dat een ieder de kransen en boeketten, der gevierde kunstenares aangeboden, volkomen verdiend rekende. Bizonder heeft zich ook in dit waarlijk fraaye stuk (vrij van Schillers filozofismen en oordeel kundig vercierd met historische bizonderheden), uitstekend gekweten de Heer W. G. Pofharst. Zijne fiere zelfverdediging en imprekatie aan het einde van het derde bedrijf verwekte een storm van rechtmatige toejuichingen. Zoo iets geeft altijd een dubbel genot: voor-eerst de kunst, die, van het tooneel af, de zaal instroomt; ten an dere de deugd van het publiek, die in geestdrift uitbarst bij het verkondigen van zulke edele ge voelens en het handhaven van zulke onschend bare rechten. Mevrouw Potharst-Grader zal wel noodig heb ben haar toon, uitspraak en gebaren met veel ernst en geduld te bestudeeren, voor dat zij in Vorstinnenrollen kan voldoen. Haar stil spel, bij de vernedering van den moedigen Mobert Devereux (niet Evreux), valt echter in alle opzichten te prijzen. Aangenaam trof ons ook, tegenover het ietwat theatrale der optreding van de meeste dezer Edelen, het fijn en sober spel van den Heer de la Mar. als Burleigh. Ook Mevrouw de la Mar heeft het rolletjen der vermomde kamenier van Maria Stuart recht goed gezegd. De Heer Hesselink, als Francis Drake, cbarakterizeerde den flinken zeeman niet kwaad. Intusschen, het stuk speelt toch zeker omstreeks 1600, en de invoerder der aardappelen was geboren lang vóór 1550. Een enkel grijs haartjen had dus niet geschaad. Maar men moet, in dit tooneelstuk, het met de datums zoo naauw niet nemen, want Elisabeth heeft vele der personen overleefd, die haar hier omgaven. Maria Stuart werd onthoofd in 1587, Elisabeth stierfin 1603; en alles wordt hior voor gesteld als of er eenheid van daad en tijd ware. Dit is een vrijheid, die ik Paolo Giacometti echter gaarne laat. Het algemeene charakter van de eeuw en vele détails uit de geschiedenis der beschaving zijn met kennis en smaak aangebracht. De kunstenaars hebben het hunne gedaan om dat charakter de ware kleur te geven. Dat de Nestor onzer akteurs, do Heer Veltman, hier veel toe bijdroeg, behoeft niet gezegd. De witte glacéhandschoenen van den Heer de la Mar en de platte kraag van Bacon van Verulam had ik gaarne gemist. De baarden waren, in hunne verscheidenheid, verdedigbaar; de volle baard Francais Ir. raakte uit de smaak, en de Honriquatre werd algemeen. Koning Jacobus van Schot land (de Heer Filrber) had wel wat meer aan don modernen kant mogen staan. Mijn dank aan den Heer Saalborn voor de goede regie. De vertaling van het stuk heeft wel eene her ziening noodig; zij schijnt naar het Duitsch ge volgd. De redakteurs van tooneelstukken schijnen maar niet te kunnen onthouden, dat men bij den titel Sir" altijd den voornaam (niet aanstonds den familienaam) vuegt, en dat men niet zegt Hen drik Acht, Willem Drie, enz. 23 Feb. 88. ALB. TH. HET NIEUWE DRAMA VAN PAUL IIEYSE. Die Weisheit Salomonis. Zaterdagavond werd in het Kon. Schauspielhaus te Berlijn voor de eerste maal opgevoerd Die Weisheit Salomon s, tooneelspel in vijf be drijven van Paul Heyse. Het had meer succes, dan de vroegere dramatische werken van dezen dichter, een succes dat vooral aan de uiterst vloeiende, dichtelijke welluidende taal en voor een deel zeker ook aan do schilderachtige, sprook jesachtige monteering van het stuk te danken was. De eerste acte reeds begint met een bekoorlijk historisch genre- stuk. De koningin van Saba houdt haren intocht in Salomo's burcht. Zij wordt er met groote praal ontvangen, hetgeen haar eene kleine teleurstelling bereidt, daar zij zich den wijzen Salomo en zijn hofhouding een voudiger had voorgesteld. Zij verzoekt om een afzonderlijk onderhoud met den koning en Sa lomo staat haar dat toe,hy is dan niet koning tegen over eene koningin, maar denker en wijsgeer, rijk aan ervaring en overpeinzing, tegenover het leer gierige, intelligente meisje. Salomo spreekt van de ijdelheid der wereldsche zaken, en zegt dat de mensch alleen over het oogenblik van zijn leven te beschikken heeft; al het overige is in Gods hand. Een rumoer stoort hun gesprek. De veldheer der Arabische koningin is door Salomo's hove nier met een stok getuchtigd, daar hij, ondanks de waarschuwing, zich heelt bediend van het fruit dat voor de koninklijke tafel bestemd was. De veldheer dorst naar wraak. De daad van den slaaf verdient den dood. Salomo moet rechtspreken en geeft zijn vonnis. Niet de hovenier is de schuldige, zegt hij, deze heeft streng zijn plicht vervuld. Maar hij zelf, de koning was de schuldige, omdat hij zijne die naren niet genoeg onderricht had, dat al wat de koning het zijne noemt, ook het eigendom zijner gasten is. Tot boete reikt hij zyn arm, en eischt dat de Arabische veldheer, naar de letter van de Hebreeuwsche Wet, even als de hovenier hem den arm aan bloed geslagen heeft, ook den arm des konings met denzelfden stok aan bloed zal slaan. De toorn van de veldheer wordt daardoor ontwa pend en men treedt vreedzaam naar het feestmaal. Het geheel is uiterst levendig en naar de eisenen voor het tooneel in elkaar gezet. De tweede acte is een lyrisch Stimmungs" beeld. Sulamith, de dochter van den hovenier Zafod, heeft een diepen indruk gemaakt op Salomo's hart, hij na dert haar als mensch, als minnaar: zij echter bemint den wilden herdersknaap Hadat met eene liefde, die alleen de dood kan doen ophouden. De koningin van Saba intusschen is in liefdegloed voor den vereerden Salomo ontstoken en beluistert Salomo's gesprek met Sulamith. De wijze koning schijnt haar naast het hoveniers dochtertje als een dwaas; maar zelf is zij te zwak om haar liefde voor dezen dwaas te overwinnen. In het derde bedrijf komt Sulamith op bevel des konings in het slaapvertrek van de konin gin van Saba, om deze, als zij ontwaakt, rozen voor den voet te strooien. Op het zien van Sulamith, hare bevoorrechte medeminna res, wordt zij door jaloezie aangegrepen; zij beveelt haren veldheer, het meisje weg te voeren en het in een der vrouwenvertrekken in strenge bewaring te houden. Zoo geschiedt het. De koning zoekt zijne Sulamith en vindt haar niet. In zyn verlangen naar haar verzuimt hij op krenkende wijze zijn plichten als gastheer tegenover zyn koninklijke bezoekster. Maar wat den koning niet gelukt, wordt voor de kracht van den minnenden knaap mogelijk. Hadad weet Sulamiths bewaker om te koopen en dringt haar vertrek binnen. Hij wordt echter door de koningin van Saba ontdekt: het geheim der minnenden behoort haar, en thans heeft zij het middel tot wraak op Salomo gevonden. Evenals zij van liefdessmart verkwijnt, zoo zal het ook den wijzen koning gaan, wiens liefde door een eenvoudig meisje ver smaad wordt. De koning nadert met zijn gevolg hij ziet Hadad met Sulamith vereenigd, een schouwspel dat hem buiten zich zelf brengt. De man, 4ie zoo trotsch was op zijn rechtvaardigheid, wordt onrechtvaardig; Hadads liefde schijnt hem een ingrijpen in zijn vermeend recht Hij wil Sula mith tot koningin van Israël verheffen. Hadad echter ontsteekt in vergeeflijke woede, hij noemt den koning een rijken roover, die begeerte heeft naar het eenige lam van den arme. De koning laat hem als een waanzinnige vastbinden, en in hartstocht trekt de herdersknaap het mes tegen des konings Majesteit. Hadad's leven is verbeurd; alleen aan Sulamith's wanhoop zal het gelukken, genade voor hem te verkrijgen. De prijs voor deze genade echter is hoog. Sulamith moet de vrouw des konings worden. Reeds prijkt het slachtoffer in koninklijke praal; de hoogepriester staat gereed om het huwelijk te zegenen, als Hadad op des konings bevel nog eenmaal voor des konings bruid gebracht wordt. Dan komt de liefde van Sulamith en lladad tot een uitbar sting ; zij willen liever vereenigd tienmaal sterven, dan te leven en gescheiden te zijn. Voor deze liefde tot den dood buigt zich de wil des kouiugs: hij doet afstand van Sulamith en zegt dat or toch ne zaak is, die niet ijdel is, de alles overwinnende liefde. Hij verheugt zich in het geluk der hereenigden en openbaart dan aan de koningin van Saba de kroon der wijsheid: zich zonder afgunst te verheugen in het geluk van anderen. Het drama was allerprachtigst, oostersch, fan tastisch gemonteerd, en werd, wat de hoofdper sonen betreft, goed gespeeld. MUZIKAAL OVERZICHT. Mevrouw Baumann-Triloff, uit Frankfort, voor ziet voorloopig in de door het vertrek van Mevr. Miclke veroorzaakte leemte, en trad reeds in twee voorname partijen van het priinadonna-emplooi op (Valentine en Aïda), en voorts als Senta in Der Flieyende Hollander. Mevr. B. beschikt over prachtige sternmuldelen, en, is ook het hoogste register niet zoo heerlijk ontwikkeld als bij Mevr. Mielke bet geval was in de middentonen is bot geluid wél zoo fraai als dat harer voorgang ster; bovendien zingt Mevr. B. met het hart en dit, gevoegd bij het reeds gezegde, heeft haar de gunst van ons publiek stormenderhand doen ver overen, trots baar voor het tooneel minder ge schikt voorkomen. Dit laatste is ook de reden waarom Mevr. B. geen vast engagement wii sluiten en deze zelfkennis strekt haar tot eer; want eene kunstenares moet het zelf in de eerste plaats be grijpen, wanneer al te weelderige vormen haar het vervullen van de meeste groote rollen verbieden. En zoo vergenoegt zij zich met als hulpbiedencle engel te verschijnen daar, waar door onvoor ziene omstandigheden hulp noodig is, en doet dit wat onze Opera aangaat op eene wijze, waarvoor publiek en critiek haar erkentelijk moet zijn ; als zij straks in den schoot harer familie te Frankfort zal teruggekeerd z\jn, zal zij ons de berinnering aan enkele genotvolle avonden achter laten. Dit gezegd bobbende, kan ik over de détails van de wijze, waarop mevr. Baumann de drie genoemde partijen vervulde, verder heenstappen, alsook over de verdere bezetting der bedoelde opera's, als zijnde reeds deels in dit seizoen, deels (wat Vliegende Hollander aangaat) in bet vorige genoegzaam door mij besproken. Wanneer ik om nog bij de opera te blijven een enkel woord over Snllivan's Mikado zeg, is dit eigenlijk slechts om uitdrukking te geven aan mijne teleur stelling ; de voor dit werk gemaakte reclame is zóó voorbeeldeloos kolossaal, dat het waarlijk niet de schuld van het publiek is, indien het tegen valt. Eén nummertje, dat muzikaal te goed is voor zijne omgeving en er ook niet in behoort, nog twee aardige muziekstukjes en voor de rost waaiers; dat deze hansworsterij geheel Europa heeft kunnen doorreizen en overal recette beeft kunnen maken, is wel bet sterkste bewijs van wat reclame in staat is in onze eeuw tot stand te brengen. Het derde concert van Eruditw Musica vond op 16 dezer plaats, met mej. Emilie Herzog uit München (zang) en den heer Fr. Ondrieck uit

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl