De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 4 maart pagina 2

4 maart 1888 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.558 vers, zeiden z jj allen, en me alleen aan de liberale I ei der s, houden; Ik moest me niet als een schaap in die cl ericale kudde laten op nemen, maar me liever als soldaat bij de libe ralen laten inlijven; Ik moest me niet door die clericalen laten bewerken, maar me door de liberalen laten overtuigen. Nooit moest ik een monstei-verbond sluiten metKuyper en Schaepman; als ik absoluut verbonden wou sluiten, dan moest ik liever doen met Buytendijk, die heel veel van de synode hield. Voor den Paus moest ik al heel bang zjjn, maar banger nog voor Kuyper; met dezen vergeleken was de duivel nog maar een kind. Kuyper toch doleerde en van alle clericalen waren de doleerenden de clericaalsten. Rome zou ons den brandstapel, Dordt zou ons de martelwerktuigen weer schenken. Dit was alles goed en wel. Ik begreep nu wat ik niet moest doen. Doch hetgeen ik wel moet doen hoorde ik niet; ik kon er maar niet wijs uit worden. Langzaam aan; en den middelweg hou den," daar kwam het op neer, geloof ik. Maar na de redeneeringen met al de liberale verkiezings-zendelingen, ben ik besluiteloozer dan ooit. Uitte ik mijn politieke meening niet, dan noemden zij my een slaper, een suffer, een sukkel. Maakte ik mij warm voor mijn beginselen, dan heette ik een opsnijder, een ophakker, een ^ tonneur." Bezadigheid en overleg was vóór alles noodig. Sprak ik van rechtdoen tegenover de clericalen, dan zeiden zy, dat wij naar de middel eeuwen terug zouden gaan; wou ik rechtdoen tegenover de werklieden, dan meenden ze een verlangen van revolutie in me te zien. Ik moet alle overhaasting schuwen en 't ware midden houden. Was ik voor algemeen stemrecht, dan noemden ze me een sociaal, een anarchist, een nihilist, en roken ze of ik petroleum bij me had; pleitte ik voor de methode om 'f stemrecht flink op gedwongen koers te houden en 't voor geen cent minder dan een tientje te geven, dan was ik een reactionnair, die niet met zijn tijd mee ging. Haastige spoed is zelden goed; ik moest op 't middelpad blijven. Wenschte ik tusschen den Staat en de Kerk niet alleen scheiding van tafel en bed, maar wegens incompatibilitéd'humeur volledige echtscheiding, dan werd ik een onpractisch idealist betiteld; maakte ik geen bezwaar om met 't oog op de consequentie niet alleen de Kerk zelve maar ook de kerkelijke scholen te subsidieeren, dan vroegen ze of ik ook al mijn gehoorzaamheid aan de Synode had opgezegd. De haast verdwaast; 't best was, precies 't mid den in 't oog te houden. Zei ik iets vóór 't behoud van 't tegenwoordige koloniaal systeem, dan spraken ze van bedacht zame politiek; liet ik iets doorschemeren ten voordeele van 't zelfbestuur, dan was ik weer te heet gebakerd. Ik moest verzinnen vóór 't be ginnen en verloor 't ware midden uit de gedachte. Alvorens over een inkomstenbelasting te denken, moesten we eerst ereis de uitkomsten van een proefneming daarmede elders ter dege van alle kanten onderzoeken. Langzaam aan, dan breekt de lijn niet. Wilde ik een normalen arbeidsdag, dan was het niet goed, wenschte ik een abnormalon arbeidsdag, dan was 't ook verkeerd. De leus leerplicht was te voorbarig, geen leerplicht was te achterlijk. Men kon 't dien lui maar niet naar den zin maken. Ze spraken voortdurend van voorzichtigheid, van ijl met wijl, van raad vóór daad, van geduld e. m. d. en dan vooral ook van het ware midden. Maar na al ons heen-enweer-gepraat weet ik nog minder dan te voren, wat de liberalen nu wél willen bereiken langs dien middelweg. Wilt ge een man zijn, kies voor den brouwer, eensdeels, omdat hij er in zijn nu ten top gestegen waardigheid zoo in drukwekkend uitzag, anderdeels omdat het Aebeltost was, hun eigen stad, die zulk een man, een Laust Sillesen had voortgebracht. Terwijl de boot werd afgeduwd, wenkte hij een klein gebocheld mannetje met een roode wollen muts, waarvan een lange pluim tot in zijn hals afhing en zeide: »Ga naar huis Peer Siple en groet Mieke en de anderen van mij ^_zeg dat het misschien laat zal worden, eer ik^fci avond terugkom.'' Daarop wuifde hij met de hand ten afscheid en nam achter in de boot tusschen de officie ren plaats. De barkassen hadden _ver te roeien; het was laag water in de baai, zoodat de oorlogs schepen, die het transport zouden beschermen, de haven niet kouden binnenloopen, maar tusschen Helgenaes en HasSeloere in een linie moesten ankeren. Het weder liet echter niets te wenschen over en de zee was tamelijk kalm. Daar zat Laust Sillesen en hield zich stevig vast aan den rand der boot, terwijl zijn blik ken onafgewend op de Hollandsche driekleur aan den hoogsten top van het admiraalschip waren gericht. Terwijl hij een diep stilzwijgen bewaarde, omdat er niemand was, die Tiet woord tot hem richtte, voerden de vreemde officieren onderling een druk gesprek. »Ge moet mij helpen", zeide Passek, »ik heb met dezen raadsheer iets voor. Hij wil zijn dochter aan een kuiperszoon geven een bok van een vent; maar het meisje bemint een ander en ik heb beloofd, dat ze hem krijgen zou." »Hoe ziet zij er uit?" »Lieve oogjes, die verkondigen: wat ge mij ook vertelt, ik geloof alles." "Drommels! een mooie jonge meid en een ritmeester in kwartier! die som is gemakkelijk op te losaen." partij," zei De Genestet, die genoeg voor 't war e midden gewaarschuwd heeft: Men krijgt er, als een kwade jongen, thans klop van de'een en de'andren kant." En daar bedank ik voor. Als ik nu een duw van mijn rechter dan een stoot van mijn linkerbuurman krijg, kan ik niets uit voeren. Maar lieve hemel, hoe moet ik dan mijn kiesrecht gebruiken om tegelijkertyd n liberaal te blijven n partij te kiezen!" ... Ware ik slechts geen kiezer geworden! Dan had ik mijn hoofd niet behoeven te breken met 't oplossen van dergelijke raadselvragen l JBEKMIAS WEIFELMAN, UIT UTRECHT. Met ons universiteitsgebouw; dat wil zeggen met dat nieuwe dat nog pas op papier staat, zitten we nog altoos knapjes in onze respec tieve magen. De geestdrift, waarmede we een gaar jaar geleden het benoodigde geld, dat echtste cement van alle denkbare gebouwen, bijeenbrachten, hebben we middelerwijl op »sterk water" gezet, en we hopen zeer, dat ze zich daar goed zal houden, wat, als men de organen der burgerij hoort en leest, wel aan geen twijfel onderhevig is. Ondertusschen ligt ons geld behoorlijk opgebo_rgen en kweekt rente, zoodat als de Minister ons nog een jaar of twaalf op sleep touw houdt, we het cadeau aan de Academie juist tweemaal zoo mooi kunnen maken als we eerst van plan waren. Edoch, hoe schit terend die horizont ook moge zijn, men heeft altijd lieden, die zoo scherpzichtig zijn, dat ze er donkere stippen aan ontdekken. Zouden de plannen om ons van onze universiteit te ontdoen, misschien nog altijd voortwoekeren, zoo vragen sommigen. En zou daarom de regeering, overtuigd dat het toch eenmaal zoo ver moet komen, dat geschenk zoolang mogelijk tegenhouden: in de eerste plaats omdat het tochi altijd eene, zij het nog zoo'n kleine, bestendiging der academie zou zijn, en ten tweede, omdat men in den Haag niet wil medewerken tot het nutteloos uitgeven van tonnen gouds voor een gebouw_, dat mis schien binnen betrekkelijk korten tijd slechts een monument zou zijn ter herinnering aan onze vroegere geestdrift. Die zoo spreken zijil natuurlijk zeer zwartgallige menschen! Hoe komt het in hen op, dat men zich in den Haag om een paar Utrechtsche tonnen zou bekommeren. Maar het neemt niet weg, zulke mannen zijn er. En nu beroepen zij zich nog bovendien op den antirevolutionnairen candidaat Mr. Huber, die te Bolsward de wenschelijkheid der opheffing van onze hoogeschool betoogd heeft. »Daar heb je 't al!" roepen ze nu luide; »daar heb je 't al; men komt er alweer rond voor uit. De meesten zwijgen nog, maar als de verkiezingen achter den rug zijn en de heeren hebben weer voor een jaar of wat een vasten zit, dan krijgen we den nekslag, let er op!" Men mag die menschen er aan herinneren, dat er nog een gevleugeld vorstelijk woord bestaat: zoolang er nog drie banen in de Nederlandsche vlag zijn, zoolang zullen er ook "drie Rijks-universiteiten in Nederland zijn! jawel voegen ze u toe: tempora mutantur Utrecht heeft altijd het Benja minnetje geheeten, maar dat heeft toch niet kunnen beletten, dat we in der tijd van onze veel geliefde pillen zijn beroofd ook. Dat was ook een klap, waarvan onze kamerverhuur ders zich maar met moeite hebben hersteld, en nu we die misère te boven zijn en bijna vergeten, nu beginnen ze weer aan onze uni versiteit te tornen. Er zijn van die kleine machten in den Staat, die meer nog dan de hoogere, den boel drijven, en bij dezen staat Utrecht, om het maar eens bij zijn waren »Zij bemint haar brouwer", antwoordde Pas sek, »er is niets aan te doen. Ik wil haar helpen, maar hoe zal ik het aanvangen ? Misschien kan ik den admiraal bewegen, den man met den degen een paar dagen aan boord te houden, terwijl wij hem zijn toestemming afdwingen." »Wij maken hem dronken", sloeg een ander voor, »we halen hem over handgeld te nemen, dan is hij aangeworven en moet uniform dragen, totdat alles in orde is." Deze voorslag vond bijval, het plan werd beraamd. De officieren wierpen den brouwer eenige beteekenisvolle blikken toe, die echter geheel verkeerd door hem werden opgenomen, want hij zette een hooge borst en schoof zijn steek nog iets verder in den nek. Spoedig daarna lag de barkas langszij van het fregat; de gasten klommen aan boord, en Laust Sillesen's aanspraak, die hij zich thuis nog eens had overhoord, liep zooals hij lateiverzekerde, bizonder goed van stapel. Hans Peter droeg den mantel, hij kwam het laatst en klauterde met de meestmogelijke voorzich tigheid uit de schommelende barkas naar boven. Toen Laust het dek overging, wendde hij zich naar den jongen om eii wees zwijgend op de groote kanonnen. Hans Peter maakte een haastigen zijsprong, om ze zoover mogelijk te ontwijken. _ Een oogenblik later trok hij Laust aan zijn jaspand, en wees op een verzame ling enterbijlen, sabels en pistolen, die in een kring om de groote mast waren opgehangen .H ad hij op dit oogenblik den oprechten wenseh zijns harten mogen openbaren, dan had hij zich het allerliefst in Aebeltost teruggewenscht; hij gevoelde niet den minsten lust meer om ten strijde te trekken en nog meer menschen te vermoorden, dan hij reeds daarbuiten op straat had omgebracht. Het weder hield op dien dag zijn beloften van 's morgens niet. De zon ging achter naam te noemen in het »verd boekje". Waarom bezit Utrecht met zijn groot garni zoen bijvoorbeeld geen stafmuziekcorps meer? Immers ook alleen om een oude persoonlijke vete! Vroeger hadden we er twee; maar toen eens de studenten een weigering hadden ontvan gen om een dier corpsen tot opluistering van een feestelijkheid te mogen doen strekken en zij daarop de militaire overheid een zeer be langwekkende serenade als hulde voor die weigering brachten, toen duurde het niet lang de «militaire overheid" kreeg kort daarna grooten invloed in den Haag of Utrecht zat zonder stafmuziek en het is nog altijd zonder. _ Zoo voeren die pessimisten allerlei bewe ringen aan voor hunne meening dat Utrecht niet is l'enfant chéri van den Haag en dat, als het maar eenigszins met het algemeen belang is overeen te brengen het behoeft niet eens daardoor gevorderd te worden onze goede stad hare universiteit zal moeten missen. 't Is niet te hopen! Het zou een ramp zijn, die zelfs niet door al het heil dat men zich van de Keulsche Vaart voorstelt, zou kun nen hersteld worden. En van dat Merwedekanaal stelt men zich iets voor! Heere be waar me! In onze verbeelding zien we al de armoedige winkeltjes en schuitentrekkers en treksters, die nu in de beide voorsteden onzer stad (Lauverechten Polsteeg)hun brood aan de Keulsche Vaart verdienen als prachtige pa leizen en welvarende menschen naar den oever van het Merwede-kanaal verplaatst. Hooge fabrieksschoorsteenen zullen aan dienzelfden oever den rook onzer nijverheid naar den hemel schieten en de groote magazijnen in de stad zullen daar prachtige filialen stichten!! Waarvoor?.... Voor al de be weging die daar ontstaan zal! Al de schip pers, die pas uit Amsterdam gekomen zijn, of als ze van den anderen kant komen over een uur of wat in Amsterdam zullen zijn, al die schippers zullen in onze goede stad zoo vele inkoopen doen, dat we in een jaar of wat schatrijk zijn. Wie er aan gelooft, die moet daar maar gaan bouwen, maar ik neem geen aandeel in de zaak. Die fabrieks schoorsteenen zie ik ook nog niet. 't Is waar, als het kanaal eenmaal klaar is, dan zou zijn oever in de nabijheid onzer gemeente ongetwijfeld voor de industrie een uitmuntend gelegen punt zij. Maar.... .Utrecht is nu eenmaal niet fabriekachtig. Het is een stad als den Haag ongeveer. Oude adellijke of patricische familiën geven er den toon aan. Het is een rustige, stille, schoone stad waar de invloed van geld, stand en geboorte zich nog met volle kracht doet gevoelen en waar men dus wel zoolang mogelijk zal trachten tegen te houden dat een leger onafhankelijke fabrikanten dien invloed komt fnuiken. Het heirleger van jonkers, baronnen, doc toren, professoren, leeraren, ambtenaren, en wat we hier al meer voor zittende en den kende werklieden hebben, die in openbare vergaderingen den neringdoenden stand he melhoog verheften, maar hem anders eenige eerbiedskilomcters van zich verwijde*d hou den, dat gansche heirleger trekt aan ne lijn: Utrecht moet zijn en blijven de schoone, reine, rustige stad, waar d« welvarende Neder lander zich gaarne neerlaat om in ruste zijn centjes te verteren en zijne kinderen te laten genieten van het goedkoop en uitstekend onderwijs, dat er gegeven wordt. En zet daar nu eens fabriekschoorsteenen tusschen. Heb je fabrieken, dan krijg je werkstakingen en sociaal-democ_faten! En, God der Gerechten! Sociaal-democra ten in Utrecht! Hoelang hebben we al niet alles gedaan wat we konden om ze er uit te houden. Als er maar een gerucht liep in de laatste jaren dat eenige Amsterdammers een poging wilden doen om hier eene bijeenkomst te houden, dan kregen alle ingezetenen die maar een zaaltje te verhuren hadden zoo groot als een muizenval een beleefde uitnoodiging door een politieman om s. v. p. toch geen' wolken schuil, de wind stak meer en nieer op en het fregat begon aldoor heviger te slinge ren, naarmate de zee haar golven hooger voort stuwde in de baai. Laust Sillesen's gelaats kleur onderging een geheele verandering, hij werd zichtbaar bleeker, zelfs zijn neus ver toonde geen zweem van rood meer. Terwijl hij daar zoo stond en zich krampachtig aan een eind touw vasthield, trad Passek hem vriendelijk en voorkomend tegemoet. »'t Slingert vreeselijk", zeide Laust en blikte met een verachtelijk lachje op de wit-gekuifde baren in het rond. »Als de admiraal tyd had mijne rekening voor het geleverde bier te be talen, dan zou ik nu liefst den terugtocht willen aanvangen." »Kom! praatjes! Wat moet dat nu beteekenen. Wordt ge soms bang hier buiten ?" »Ik bang?" herhaalde Laust, terwijl hij oen hooge borst zette; «dat kunt gij onmogelijk ernstig ineonen, heer ritmeester. Wel ben ik slechts eerzaam burger en raadsheer van Ae beltost, maar ik heb, zoolang ik leef, lust in het krijgswezen gehad. Steken en houwen is nog altijd mijn grootste genoegen, en in deze tijden van onlust, wenseh ik dikwijls dat zich een gelegenheid mocht voordoen, om mijn moed en heldhaftigheid aan den dag te leggen. Mijn buurman de kopergieter kan getuigen, dat ik het honderde malen heb gezegd". »Nu, wie weet misschien komt die gele genheid spoedig genoeg." «Jammer dat ik echter nu weer zoo gauw naar huis moet, want wij hebben het tegen woordig verbazend druk". »Daar zal vooreerst nog geen sprake van zijn", voorondersteldePassek.»Men wil ons eerst een stevigen maaltijd voorzetten, en gij als raadsheer zijt ook uitgenoodigd. Ik ben even in de kombuis geweest ? wat wordt daar een lekkers klaargemaakt; zeekreeft en zalm korhoenders, hazen! En dan de dranzaal aan die menschen te verhuren! 't Was 'geen dwang, maar 't was s. v. p. Nu weet hier iedereen wat zoo'n s'il vous plait beteekent, en we hebben er langen tijd nu hebben ze zich sedert kort in een eigen locaal genesteld weten te weren. We leef den hier dan ook zoo rustig! Oproertjes wa ren hier onbekend. Sedert net bakkersoproer en hoe lang is dat al niet geleden toen de politie eenige dagen lang krachtig moest optreden om een vader, die tevens bakker was, te beschermen tegen de verontwaardifing van het gepeupel, dat niet dulden kon at deze bakker-vader zijne dochter niet wou laten trouwen met zijnen gereformeerden knecht, en daarom zijn glazen insmeet sedert dien tijd hebben we hier geen sabel uit de schede gehad, tenzij op het exercitieveld de vesting-schutters, en dezen deden ook maar wijzer hem er niet uit te halen, want ze hebben altijd een vreeselijk getob om hem er weer in te krijgen, wat vermoedelijk ook aan onze slechte schutterij wet ligt. We leven hier dus vrij en blij, zooals dat al bij meerdere geslachten hier te doen ge bruikelijk is. We gaan eens in de week naar de kerk en ns in de week naar de komedie, en al is het in geene van beiden meer zoo vol als vroeger wat waarschijnlijk daaraan ligt dat we er Ds. Bervoets en mevr. Kleine niet meer hooren in de kerk knijpen we nog altijd onze lippen stijf op elkaar als er een »gezang" verordineerd wordt, maar luiste ren de gewijde psalmen nog steeds op met een orthodoxen nagalm achter iederen regel. welke nagalm aanhoudt tot de volgenderegel weer begonnen wordt; en in de komedie gaan wij nog liefst Molières vrek zien om nog eens zonder blozen in 't openbaar een gullen, hartelijken, n a t u u r l ij k e 11 lach te kunnen doen klinken als de gierigaard, tegelijk zijn verloren dochter en geldkist op het spoor komende, met een door gouddorst verwron gen gelaat den ontdekker vraagt: je bent er immers nog niet aan geweest?! Zóó zijn we hier! Men late ons zoo, we zijn er tevreden mede. Men store onze rust niet en men late ons onze universiteit. O Gij, architect in den Haag, hoor onze bede! Tot een »ouwe Utrechtsche" zal ze niet vergeefs gericht zijn. Herinner u uwe jongelingsjaren en laat de weemoed, die zulk eene herinnering altijd in het mannelijk gemoed opwekt, uw oordeel over het werk van »ouzeii;' stadsar chitect milder stemmen. De geest van diens voorganger, Bol van Buuren die toen nog maar Stadsbaas heette onder wiens leiding gij de eerste duikelingen aan de architectonische trapèze hebt leeren maken, die geest zal uit denhoogen met een minzamen glimlach naar u kijken en te eeuiger tijd daarboven uw geest aan zijn stadsbazenhart drukken. Ai! schenk ons toch ons universiteitsgebouw ! Vergeet niet dat ge ons brood gegeten hebt! Is het ganschelijk niet met uwen heiligen plicht overeen te brengen, dat ge ook ons woord spreekt?! Uit Parijs. Verleden Maandag had er in het Paviljoen van do stad Parijs eene indrukwekkende (?) plechtig heid plaats, namelijk, de opening van de Voedingsof liever gezegd, de kookkunst-tentoonstelling, want met de eigenlijke voeding heeft deze expo sitie al zeer weinig uit te staan. Sedert enkele jaren nu heeft deze tentoonstelling iets deftigs verkregen ; daar zij evengoed onder het patronaat van een minister staat als eene van de schoone kunsten. Het is de salon der levensmiddelen en men heeft verstandig gedaan met haar te doen voorafgaan aan den salon der schilderijen en zoo doende een verwarring van croütes te voorkomen. ken !.. Fransche' en Spaansche wijnen, Marsaglia en Cypersche wijn .. de koning drinkt ze niet beter!" »Ik heb heden geen eetlust," verzekerde Laust oprecht. sZijt ge vermoeid, dan zal ik u naar de of ficierskajuit geleiden; daar kunt ge dan blij ven rusten, totdat de middagbel luidt." Dat beviel Laust _ en hij volgde den rit meester naar een klein vertrek naast de ka juit van den admiraal. Hier scheen het schip nog heviger te stampen. Zoo dikwijls de gol ven tegen de zijden aansloegen, kraakten de dekbalken met een allernaargeestigst ge luid en de geschutnoorten klapperden. De lucht was er dompig en zwaar, alles rook naar teer. Laust vond geen verademing; een zonderlinge onrust beving hem; aan slapen viel in het geheel niet te denken en hij kreeg een gevoel alsof hij zou gaan schreien. Daar kwam Hans Peter de hut binnen stormen : »Oom! Oom!" riep hij jammerend, »ik wil naar huis. Hoor het eens kraken het schip slaat zeker uit elkander; het ge heele dek boven is vol met bloed, ik heb een droppel op Tante's ne schoen gekregen." »0nzin, jongen ! Waar zou dat bloed van daan komen? Er is in de laatste dagen immers niet gevochten! Laat eens zien, dat's teer!" »Bah! dat's teer! Maar ik wil toch naar huis, want ze loopen me daar boven aan te grijnzen. Een van de matrozen wees mij aan. de anderen: ik! wat 'n mooie platvoetjes dat kleine, roode zeemormel heeft! Je bent zeker turftrapper!" Toen trok hij mij naar zich toe en zoodra hij zag dat Tante's schoe nen mij van achteren te groot waren, klopte hij zijn pijp er in uit en spoog er toen boven. op. "Ga nou als de bliksem onder zeil" zei hij, »nou heb je lading binnen!" {Slot volgt.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl