Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.558
vers, zeiden z jj allen, en me alleen aan de
liberale I ei der s, houden; Ik moest me niet als
een schaap in die cl ericale kudde laten op
nemen, maar me liever als soldaat bij de libe
ralen laten inlijven; Ik moest me niet door
die clericalen laten bewerken, maar me
door de liberalen laten overtuigen. Nooit
moest ik een monstei-verbond sluiten metKuyper
en Schaepman; als ik absoluut verbonden wou
sluiten, dan moest ik liever doen met Buytendijk,
die heel veel van de synode hield. Voor den Paus
moest ik al heel bang zjjn, maar banger nog voor
Kuyper; met dezen vergeleken was de duivel nog
maar een kind. Kuyper toch doleerde en van alle
clericalen waren de doleerenden de clericaalsten.
Rome zou ons den brandstapel, Dordt zou ons
de martelwerktuigen weer schenken.
Dit was alles goed en wel. Ik begreep nu wat
ik niet moest doen. Doch hetgeen ik wel moet
doen hoorde ik niet; ik kon er maar niet wijs uit
worden. Langzaam aan; en den middelweg hou
den," daar kwam het op neer, geloof ik. Maar
na de redeneeringen met al de liberale
verkiezings-zendelingen, ben ik besluiteloozer dan ooit.
Uitte ik mijn politieke meening niet, dan
noemden zij my een slaper, een suffer, een sukkel.
Maakte ik mij warm voor mijn beginselen, dan
heette ik een opsnijder, een ophakker, een ^
tonneur." Bezadigheid en overleg was vóór alles
noodig. Sprak ik van rechtdoen tegenover de
clericalen, dan zeiden zy, dat wij naar de middel
eeuwen terug zouden gaan; wou ik rechtdoen
tegenover de werklieden, dan meenden ze een
verlangen van revolutie in me te zien. Ik moet
alle overhaasting schuwen en 't ware midden
houden. Was ik voor algemeen stemrecht, dan
noemden ze me een sociaal, een anarchist, een
nihilist, en roken ze of ik petroleum bij me had;
pleitte ik voor de methode om 'f stemrecht flink
op gedwongen koers te houden en 't voor geen
cent minder dan een tientje te geven, dan was
ik een reactionnair, die niet met zijn tijd mee
ging. Haastige spoed is zelden goed; ik moest
op 't middelpad blijven. Wenschte ik tusschen
den Staat en de Kerk niet alleen scheiding van
tafel en bed, maar wegens incompatibilitéd'humeur
volledige echtscheiding, dan werd ik een
onpractisch idealist betiteld; maakte ik geen bezwaar
om met 't oog op de consequentie niet alleen de
Kerk zelve maar ook de kerkelijke scholen te
subsidieeren, dan vroegen ze of ik ook al mijn
gehoorzaamheid aan de Synode had opgezegd.
De haast verdwaast; 't best was, precies 't mid
den in 't oog te houden.
Zei ik iets vóór 't behoud van 't tegenwoordige
koloniaal systeem, dan spraken ze van bedacht
zame politiek; liet ik iets doorschemeren ten
voordeele van 't zelfbestuur, dan was ik weer te
heet gebakerd. Ik moest verzinnen vóór 't be
ginnen en verloor 't ware midden uit de gedachte.
Alvorens over een inkomstenbelasting te denken,
moesten we eerst ereis de uitkomsten van een
proefneming daarmede elders ter dege van alle
kanten onderzoeken. Langzaam aan, dan breekt
de lijn niet. Wilde ik een normalen arbeidsdag,
dan was het niet goed, wenschte ik een
abnormalon arbeidsdag, dan was 't ook verkeerd. De
leus leerplicht was te voorbarig, geen leerplicht
was te achterlijk. Men kon 't dien lui maar niet
naar den zin maken. Ze spraken voortdurend
van voorzichtigheid, van ijl met wijl, van raad
vóór daad, van geduld e. m. d. en dan vooral ook
van het ware midden. Maar na al ons
heen-enweer-gepraat weet ik nog minder dan te voren,
wat de liberalen nu wél willen bereiken langs
dien middelweg. Wilt ge een man zijn, kies
voor den brouwer, eensdeels, omdat hij er in
zijn nu ten top gestegen waardigheid zoo in
drukwekkend uitzag, anderdeels omdat het
Aebeltost was, hun eigen stad, die zulk een
man, een Laust Sillesen had voortgebracht.
Terwijl de boot werd afgeduwd, wenkte hij
een klein gebocheld mannetje met een
roode wollen muts, waarvan een lange pluim
tot in zijn hals afhing en zeide:
»Ga naar huis Peer Siple en groet Mieke
en de anderen van mij ^_zeg dat het misschien
laat zal worden, eer ik^fci avond terugkom.''
Daarop wuifde hij met de hand ten afscheid
en nam achter in de boot tusschen de officie
ren plaats.
De barkassen hadden _ver te roeien; het
was laag water in de baai, zoodat de oorlogs
schepen, die het transport zouden beschermen,
de haven niet kouden binnenloopen, maar
tusschen Helgenaes en HasSeloere in een linie
moesten ankeren. Het weder liet echter niets
te wenschen over en de zee was tamelijk kalm.
Daar zat Laust Sillesen en hield zich stevig
vast aan den rand der boot, terwijl zijn blik
ken onafgewend op de Hollandsche driekleur
aan den hoogsten top van het admiraalschip
waren gericht. Terwijl hij een diep stilzwijgen
bewaarde, omdat er niemand was, die Tiet
woord tot hem richtte, voerden de vreemde
officieren onderling een druk gesprek.
»Ge moet mij helpen", zeide Passek, »ik heb
met dezen raadsheer iets voor. Hij wil zijn
dochter aan een kuiperszoon geven een
bok van een vent; maar het meisje bemint
een ander en ik heb beloofd, dat ze hem
krijgen zou."
»Hoe ziet zij er uit?"
»Lieve oogjes, die verkondigen: wat ge mij
ook vertelt, ik geloof alles."
"Drommels! een mooie jonge meid en een
ritmeester in kwartier! die som is gemakkelijk
op te losaen."
partij," zei De Genestet, die genoeg voor 't war e
midden gewaarschuwd heeft: Men krijgt er, als
een kwade jongen, thans klop van de'een en
de'andren kant." En daar bedank ik voor. Als
ik nu een duw van mijn rechter dan een stoot
van mijn linkerbuurman krijg, kan ik niets uit
voeren. Maar lieve hemel, hoe moet ik dan mijn
kiesrecht gebruiken om tegelijkertyd n liberaal
te blijven n partij te kiezen!" ...
Ware ik slechts geen kiezer geworden! Dan
had ik mijn hoofd niet behoeven te breken met
't oplossen van dergelijke raadselvragen l
JBEKMIAS WEIFELMAN,
UIT UTRECHT.
Met ons universiteitsgebouw; dat wil zeggen
met dat nieuwe dat nog pas op papier staat,
zitten we nog altoos knapjes in onze respec
tieve magen. De geestdrift, waarmede we een
gaar jaar geleden het benoodigde geld, dat
echtste cement van alle denkbare gebouwen,
bijeenbrachten, hebben we middelerwijl op
»sterk water" gezet, en we hopen zeer, dat ze
zich daar goed zal houden, wat, als men de
organen der burgerij hoort en leest, wel aan
geen twijfel onderhevig is.
Ondertusschen ligt ons geld behoorlijk
opgebo_rgen en kweekt rente, zoodat als de
Minister ons nog een jaar of twaalf op sleep
touw houdt, we het cadeau aan de Academie
juist tweemaal zoo mooi kunnen maken als
we eerst van plan waren. Edoch, hoe schit
terend die horizont ook moge zijn, men heeft
altijd lieden, die zoo scherpzichtig zijn, dat
ze er donkere stippen aan ontdekken. Zouden
de plannen om ons van onze universiteit te
ontdoen, misschien nog altijd voortwoekeren,
zoo vragen sommigen. En zou daarom de
regeering, overtuigd dat het toch eenmaal
zoo ver moet komen, dat geschenk zoolang
mogelijk tegenhouden: in de eerste plaats
omdat het tochi altijd eene, zij het nog zoo'n
kleine, bestendiging der academie zou zijn,
en ten tweede, omdat men in den Haag niet
wil medewerken tot het nutteloos uitgeven
van tonnen gouds voor een gebouw_, dat mis
schien binnen betrekkelijk korten tijd slechts
een monument zou zijn ter herinnering aan
onze vroegere geestdrift. Die zoo spreken
zijil natuurlijk zeer zwartgallige menschen!
Hoe komt het in hen op, dat men zich in den
Haag om een paar Utrechtsche tonnen zou
bekommeren. Maar het neemt niet weg, zulke
mannen zijn er. En nu beroepen zij zich nog
bovendien op den antirevolutionnairen
candidaat Mr. Huber, die te Bolsward de
wenschelijkheid der opheffing van onze hoogeschool
betoogd heeft. »Daar heb je 't al!" roepen
ze nu luide; »daar heb je 't al; men komt er
alweer rond voor uit. De meesten zwijgen nog,
maar als de verkiezingen achter den rug zijn
en de heeren hebben weer voor een jaar of
wat een vasten zit, dan krijgen we den
nekslag, let er op!"
Men mag die menschen er aan herinneren,
dat er nog een gevleugeld vorstelijk woord
bestaat: zoolang er nog drie banen in de
Nederlandsche vlag zijn, zoolang zullen er
ook "drie Rijks-universiteiten in Nederland
zijn! jawel voegen ze u toe: tempora
mutantur Utrecht heeft altijd het Benja
minnetje geheeten, maar dat heeft toch niet
kunnen beletten, dat we in der tijd van onze
veel geliefde pillen zijn beroofd ook. Dat was
ook een klap, waarvan onze kamerverhuur
ders zich maar met moeite hebben hersteld,
en nu we die misère te boven zijn en bijna
vergeten, nu beginnen ze weer aan onze uni
versiteit te tornen. Er zijn van die kleine
machten in den Staat, die meer nog dan de
hoogere, den boel drijven, en bij dezen staat
Utrecht, om het maar eens bij zijn waren
»Zij bemint haar brouwer", antwoordde Pas
sek, »er is niets aan te doen. Ik wil haar
helpen, maar hoe zal ik het aanvangen ?
Misschien kan ik den admiraal bewegen, den
man met den degen een paar dagen aan boord
te houden, terwijl wij hem zijn toestemming
afdwingen."
»Wij maken hem dronken", sloeg een ander
voor, »we halen hem over handgeld te nemen,
dan is hij aangeworven en moet uniform
dragen, totdat alles in orde is."
Deze voorslag vond bijval, het plan werd
beraamd. De officieren wierpen den brouwer
eenige beteekenisvolle blikken toe, die echter
geheel verkeerd door hem werden opgenomen,
want hij zette een hooge borst en schoof zijn
steek nog iets verder in den nek.
Spoedig daarna lag de barkas langszij van
het fregat; de gasten klommen aan boord, en
Laust Sillesen's aanspraak, die hij zich thuis
nog eens had overhoord, liep zooals hij
lateiverzekerde, bizonder goed van stapel. Hans
Peter droeg den mantel, hij kwam het laatst
en klauterde met de meestmogelijke voorzich
tigheid uit de schommelende barkas naar boven.
Toen Laust het dek overging, wendde hij
zich naar den jongen om eii wees zwijgend
op de groote kanonnen. Hans Peter maakte
een haastigen zijsprong, om ze zoover mogelijk
te ontwijken. _ Een oogenblik later trok hij
Laust aan zijn jaspand, en wees op een verzame
ling enterbijlen, sabels en pistolen, die in een
kring om de groote mast waren opgehangen .H ad
hij op dit oogenblik den oprechten wenseh zijns
harten mogen openbaren, dan had hij zich
het allerliefst in Aebeltost teruggewenscht;
hij gevoelde niet den minsten lust meer om
ten strijde te trekken en nog meer menschen
te vermoorden, dan hij reeds daarbuiten op
straat had omgebracht.
Het weder hield op dien dag zijn beloften
van 's morgens niet. De zon ging achter
naam te noemen in het »verd boekje".
Waarom bezit Utrecht met zijn groot garni
zoen bijvoorbeeld geen stafmuziekcorps meer?
Immers ook alleen om een oude persoonlijke
vete! Vroeger hadden we er twee; maar toen eens
de studenten een weigering hadden ontvan
gen om een dier corpsen tot opluistering van
een feestelijkheid te mogen doen strekken en
zij daarop de militaire overheid een zeer be
langwekkende serenade als hulde voor die
weigering brachten, toen duurde het niet
lang de «militaire overheid" kreeg kort
daarna grooten invloed in den Haag of
Utrecht zat zonder stafmuziek en het is nog
altijd zonder.
_ Zoo voeren die pessimisten allerlei bewe
ringen aan voor hunne meening dat Utrecht
niet is l'enfant chéri van den Haag en dat,
als het maar eenigszins met het algemeen
belang is overeen te brengen het behoeft
niet eens daardoor gevorderd te worden
onze goede stad hare universiteit zal moeten
missen.
't Is niet te hopen! Het zou een ramp zijn,
die zelfs niet door al het heil dat men zich
van de Keulsche Vaart voorstelt, zou kun
nen hersteld worden. En van dat
Merwedekanaal stelt men zich iets voor! Heere be
waar me! In onze verbeelding zien we al de
armoedige winkeltjes en schuitentrekkers en
treksters, die nu in de beide voorsteden onzer
stad (Lauverechten Polsteeg)hun brood aan de
Keulsche Vaart verdienen als prachtige pa
leizen en welvarende menschen naar den
oever van het Merwede-kanaal verplaatst.
Hooge fabrieksschoorsteenen zullen aan
dienzelfden oever den rook onzer nijverheid naar
den hemel schieten en de groote magazijnen
in de stad zullen daar prachtige filialen
stichten!! Waarvoor?.... Voor al de be
weging die daar ontstaan zal! Al de schip
pers, die pas uit Amsterdam gekomen zijn,
of als ze van den anderen kant komen over
een uur of wat in Amsterdam zullen zijn, al
die schippers zullen in onze goede stad zoo
vele inkoopen doen, dat we in een jaar
of wat schatrijk zijn. Wie er aan gelooft,
die moet daar maar gaan bouwen, maar ik
neem geen aandeel in de zaak. Die fabrieks
schoorsteenen zie ik ook nog niet. 't Is waar,
als het kanaal eenmaal klaar is, dan zou
zijn oever in de nabijheid onzer gemeente
ongetwijfeld voor de industrie een uitmuntend
gelegen punt zij. Maar.... .Utrecht is nu
eenmaal niet fabriekachtig. Het is een stad
als den Haag ongeveer. Oude adellijke of
patricische familiën geven er den toon aan.
Het is een rustige, stille, schoone stad waar
de invloed van geld, stand en geboorte zich
nog met volle kracht doet gevoelen en waar
men dus wel zoolang mogelijk zal trachten
tegen te houden dat een leger onafhankelijke
fabrikanten dien invloed komt fnuiken.
Het heirleger van jonkers, baronnen, doc
toren, professoren, leeraren, ambtenaren, en
wat we hier al meer voor zittende en den
kende werklieden hebben, die in openbare
vergaderingen den neringdoenden stand he
melhoog verheften, maar hem anders eenige
eerbiedskilomcters van zich verwijde*d hou
den, dat gansche heirleger trekt aan ne
lijn: Utrecht moet zijn en blijven de schoone,
reine, rustige stad, waar d« welvarende Neder
lander zich gaarne neerlaat om in ruste zijn
centjes te verteren en zijne kinderen te laten
genieten van het goedkoop en uitstekend
onderwijs, dat er gegeven wordt.
En zet daar nu eens fabriekschoorsteenen
tusschen. Heb je fabrieken, dan krijg je
werkstakingen en sociaal-democ_faten!
En, God der Gerechten! Sociaal-democra
ten in Utrecht! Hoelang hebben we al niet
alles gedaan wat we konden om ze er uit te
houden. Als er maar een gerucht liep in de
laatste jaren dat eenige Amsterdammers een
poging wilden doen om hier eene bijeenkomst
te houden, dan kregen alle ingezetenen die
maar een zaaltje te verhuren hadden zoo groot
als een muizenval een beleefde uitnoodiging
door een politieman om s. v. p. toch geen'
wolken schuil, de wind stak meer en nieer
op en het fregat begon aldoor heviger te slinge
ren, naarmate de zee haar golven hooger voort
stuwde in de baai. Laust Sillesen's gelaats
kleur onderging een geheele verandering, hij
werd zichtbaar bleeker, zelfs zijn neus ver
toonde geen zweem van rood meer. Terwijl
hij daar zoo stond en zich krampachtig aan
een eind touw vasthield, trad Passek hem
vriendelijk en voorkomend tegemoet.
»'t Slingert vreeselijk", zeide Laust en blikte
met een verachtelijk lachje op de wit-gekuifde
baren in het rond. »Als de admiraal tyd had
mijne rekening voor het geleverde bier te be
talen, dan zou ik nu liefst den terugtocht
willen aanvangen."
»Kom! praatjes! Wat moet dat nu
beteekenen. Wordt ge soms bang hier buiten ?"
»Ik bang?" herhaalde Laust, terwijl hij oen
hooge borst zette; «dat kunt gij onmogelijk
ernstig ineonen, heer ritmeester. Wel ben ik
slechts eerzaam burger en raadsheer van Ae
beltost, maar ik heb, zoolang ik leef, lust in
het krijgswezen gehad. Steken en houwen is
nog altijd mijn grootste genoegen, en in deze
tijden van onlust, wenseh ik dikwijls dat zich
een gelegenheid mocht voordoen, om mijn
moed en heldhaftigheid aan den dag te leggen.
Mijn buurman de kopergieter kan getuigen,
dat ik het honderde malen heb gezegd".
»Nu, wie weet misschien komt die gele
genheid spoedig genoeg."
«Jammer dat ik echter nu weer zoo gauw
naar huis moet, want wij hebben het tegen
woordig verbazend druk".
»Daar zal vooreerst nog geen sprake van
zijn", voorondersteldePassek.»Men wil ons eerst
een stevigen maaltijd voorzetten, en gij als
raadsheer zijt ook uitgenoodigd. Ik ben even
in de kombuis geweest ? wat wordt daar
een lekkers klaargemaakt; zeekreeft en zalm
korhoenders, hazen! En dan de
dranzaal aan die menschen te verhuren! 't Was
'geen dwang, maar 't was s. v. p.
Nu weet hier iedereen wat zoo'n s'il vous
plait beteekent, en we hebben er langen tijd
nu hebben ze zich sedert kort in een eigen
locaal genesteld weten te weren. We leef
den hier dan ook zoo rustig! Oproertjes wa
ren hier onbekend. Sedert net bakkersoproer
en hoe lang is dat al niet geleden toen
de politie eenige dagen lang krachtig moest
optreden om een vader, die tevens bakker
was, te beschermen tegen de
verontwaardifing van het gepeupel, dat niet dulden kon
at deze bakker-vader zijne dochter niet wou
laten trouwen met zijnen gereformeerden
knecht, en daarom zijn glazen insmeet
sedert dien tijd hebben we hier geen sabel
uit de schede gehad, tenzij op het
exercitieveld de vesting-schutters, en dezen deden ook
maar wijzer hem er niet uit te halen, want
ze hebben altijd een vreeselijk getob om hem
er weer in te krijgen, wat vermoedelijk ook
aan onze slechte schutterij wet ligt.
We leven hier dus vrij en blij, zooals dat
al bij meerdere geslachten hier te doen ge
bruikelijk is. We gaan eens in de week naar
de kerk en ns in de week naar de komedie,
en al is het in geene van beiden meer zoo
vol als vroeger wat waarschijnlijk daaraan
ligt dat we er Ds. Bervoets en mevr. Kleine
niet meer hooren in de kerk knijpen we
nog altijd onze lippen stijf op elkaar als er
een »gezang" verordineerd wordt, maar luiste
ren de gewijde psalmen nog steeds op met
een orthodoxen nagalm achter iederen regel.
welke nagalm aanhoudt tot de volgenderegel
weer begonnen wordt; en in de komedie gaan
wij nog liefst Molières vrek zien om nog eens
zonder blozen in 't openbaar een gullen,
hartelijken, n a t u u r l ij k e 11 lach te kunnen
doen klinken als de gierigaard, tegelijk zijn
verloren dochter en geldkist op het spoor
komende, met een door gouddorst verwron
gen gelaat den ontdekker vraagt: je bent er
immers nog niet aan geweest?!
Zóó zijn we hier! Men late ons zoo, we
zijn er tevreden mede. Men store onze rust
niet en men late ons onze universiteit. O Gij,
architect in den Haag, hoor onze bede! Tot
een »ouwe Utrechtsche" zal ze niet vergeefs
gericht zijn. Herinner u uwe jongelingsjaren
en laat de weemoed, die zulk eene herinnering
altijd in het mannelijk gemoed opwekt, uw
oordeel over het werk van »ouzeii;' stadsar
chitect milder stemmen.
De geest van diens voorganger, Bol van
Buuren die toen nog maar Stadsbaas
heette onder wiens leiding gij de eerste
duikelingen aan de architectonische trapèze
hebt leeren maken, die geest zal uit
denhoogen met een minzamen glimlach naar u
kijken en te eeuiger tijd daarboven uw geest
aan zijn stadsbazenhart drukken. Ai! schenk
ons toch ons universiteitsgebouw !
Vergeet niet dat ge ons brood gegeten hebt!
Is het ganschelijk niet met uwen heiligen
plicht overeen te brengen, dat ge ook ons
woord spreekt?!
Uit Parijs.
Verleden Maandag had er in het Paviljoen van
do stad Parijs eene indrukwekkende (?) plechtig
heid plaats, namelijk, de opening van de
Voedingsof liever gezegd, de kookkunst-tentoonstelling,
want met de eigenlijke voeding heeft deze expo
sitie al zeer weinig uit te staan. Sedert enkele
jaren nu heeft deze tentoonstelling iets deftigs
verkregen ; daar zij evengoed onder het patronaat
van een minister staat als eene van de schoone
kunsten. Het is de salon der levensmiddelen en
men heeft verstandig gedaan met haar te doen
voorafgaan aan den salon der schilderijen en zoo
doende een verwarring van croütes te voorkomen.
ken !.. Fransche' en Spaansche wijnen,
Marsaglia en Cypersche wijn .. de koning drinkt
ze niet beter!"
»Ik heb heden geen eetlust," verzekerde
Laust oprecht.
sZijt ge vermoeid, dan zal ik u naar de of
ficierskajuit geleiden; daar kunt ge dan blij
ven rusten, totdat de middagbel luidt."
Dat beviel Laust _ en hij volgde den rit
meester naar een klein vertrek naast de ka
juit van den admiraal. Hier scheen het schip
nog heviger te stampen. Zoo dikwijls de gol
ven tegen de zijden aansloegen, kraakten de
dekbalken met een allernaargeestigst ge
luid en de geschutnoorten klapperden. De
lucht was er dompig en zwaar, alles rook
naar teer. Laust vond geen verademing;
een zonderlinge onrust beving hem; aan slapen
viel in het geheel niet te denken en hij kreeg
een gevoel alsof hij zou gaan schreien.
Daar kwam Hans Peter de hut binnen
stormen : »Oom! Oom!" riep hij jammerend,
»ik wil naar huis. Hoor het eens kraken
het schip slaat zeker uit elkander; het ge
heele dek boven is vol met bloed, ik heb
een droppel op Tante's ne schoen gekregen."
»0nzin, jongen ! Waar zou dat bloed van
daan komen? Er is in de laatste dagen
immers niet gevochten! Laat eens zien, dat's
teer!"
»Bah! dat's teer! Maar ik wil toch naar
huis, want ze loopen me daar boven aan te
grijnzen. Een van de matrozen wees mij aan.
de anderen: ik! wat 'n mooie platvoetjes
dat kleine, roode zeemormel heeft! Je bent
zeker turftrapper!" Toen trok hij mij naar
zich toe en zoodra hij zag dat Tante's schoe
nen mij van achteren te groot waren, klopte
hij zijn pijp er in uit en spoog er toen boven.
op. "Ga nou als de bliksem onder zeil" zei
hij, »nou heb je lading binnen!"
{Slot volgt.)