Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Déheeren koks laten zich in onze dagen heel
?wat voorstaan op hun kunst, zy zijn vrij
meesterachtig geworden. Zij noemen zich zelvea gaarne
protesseur" en behandelen u vrijwel uit de
hoogte. Het zijn niet meer de fijn proevende
lekkerbekken, de wysgeeren van la bonneboitche,
die over deze materie schrijven zooals in den
goeden tijd van Grimod de la Reynière ? van
wien de heer George Vicaire onlangs een curieus
handschrift heeft gevonden en van de ver- [
maarde Jury dé«ustateur". Deze taak wordt j
thans door de artisten" van het fornuis in hoogst '?
eigen persoon vervuld, Ik ben ondeugend genoeg j
te durv*n beweren, dat de geestigheid daarbij !
niet heeft gewonnen, terwijl de wetenschap der
kookkunst er blykbaar niet op is vooruitgegaan.
Het zal nu een jaar of acht geleden zijn, dat dit
gevoel van eigenwaarde en deftigheid zich onder
de heeren koks begon te openbaren. Hun be
roemde voorvaderen hadden zich tevreden gesteld
met de eer, kostelijke schotels naar de regelen j
der kunst samen te stellen; zij daarentegen hiel
den van redeneeren en discussieeren, zonder te
letten op het gevaar, dat met al dat gepraat hun
saus licht kon bederven.
't Is u zeker niet bekend, dat er toen ter tijd
meetings van koks werden gehouden in de rne
Réaumur, welke nog al de aandacht trokken. Er
was sprake van de oprichting eener gastronomische
Academie. Helaas! het gaat in de keuken al
net als overal; reeds in de eerste bijeenkomsten
raakte men aan het twisten en had er een af
scheiding plaats. Heb ik 't wel, dan bestaan er
sedert dien tijd twee elkander vijandige
vereenigingen. De reactionnairen en de intransigenten
van de tafel zaten elkander steeds geducht in
het haar en gaven geen van beiden kamp.
Er weid in die dagen ook een reeks van con
ferenties gehouden en in een van deze herinner
ik my een zekeren heer Arnaudot te hebben
hooren aankondigen, dat hij een cursus van
esthétique culinaire" een schoonheidsleer voor
de kookkunst zou openen. Dat was een
dolvermakelyke bijeenkomst! Hij zat vol eerzucht,
die mijnheer Arnaudot. Hij droomde van niets
minder dan van het verwisselen van het voorschoot
met de toga, h\j uitte den wensen, dat hij van
staatswege mocht worden belast met officieel on
derwijs te geven in de fijne keuken, hij vleide
zich met de hoop, dat hij eenmaal den deken
van iedere faculteit zou kunnen aanspreken met
een waarde collega!" dat hij de weelde der
academische waardigheid zou mogen smaken en
dat by plechtige gelegenheden pedels vóór hem
zouden uitgaan met een zilveren braadspit op hun
staf in de hand als toepasselijk
onderscheidingsteekcn. En deze verheven adspiraties stak hij
volstrekt niet onder stoelen en banken. In een
tjjd," zoo riep hij met de noodige heftigheid uit,
in een tijd, dat men aan het college de France
leerstoelen opricht voor prehistorische talen en an
dere taalöigens, welke even weinig in gebruik
zyn (sic), begrijp ik niet, hoe het mogelijk is,
dat niemand nog op de gedachte is gekomen van
een leerstoel in te stellen voor de fijne keuken,
die de kunst van het leven, de meest onmisbare
kunst zelfs mag heeten?"
Ik weet volstrekt niet, wat er van dien heer
Arnaudot is geworden, maar dergelijke eerzuchtige
bedoelingen moeten er huizen in de gemoederen
van andere koks, want de vakbladen, die sedert
dien tijd het licht hebben gezien, slaan allen
dien zelfden gewichtigen, wetenschappelijken,
hoogepriesterlyken toon aan/
Krijg ik er toevallig eens een in handen, dan
zal ik nooit verzuimen van dat proza even een
proefje te nemen. Een proefje nemen, dat is
immers het rechte woord, waar het kookkunstige
kwesties betreft. Een artikel, dat aldus begint:
Men neemt den kop van een hert...." oefent op
mü, dat moet ik eerlijk bekennen, een onweerstaan
bare aantrekkingskracht uit. Zoo iets doet een
mensch eens bekomen van al dat politieke ge
harrewar.
En verder bewaren de redacteurs van die vak
bladen een bewonderenswaardige deftigheid en
ernst, die trouwens de 'gratie van uitdrukking
niet buiten sluit. Dezer dagen las ik in een dier
organen de theor'e van den lamsbout". De schrij
ver, die zich wel verwaardigde tot de studie van
dezen elementairen schotel af te dalen, beschreef
tot in de kleinste bijzonderheden de wijze, waarop
een lamsbout op tafel moet worden gebracht:
attendu comme un gros lot de loterie, mortift
comme un menteur pris sur Ie fait et
sanguinolent comme un terroriste.'" (Even vurig verbeid als
het hoogste lot uit de loterij, malsch en murw als
een leugenaar, die op de daad betrapt wordt, en
bloederig als een terrorist!) Zeg nu eens, dat
die vergelijkingen niet in de hoogste mate ver
nuftig mogen heeten!
De kok-theoreticus heeft tegenwoordig een zwak
voor de letterkunde. Even als zekere zoetsappige
vernuften, die van niets hoogers droomen dan van
de vereeniging van poëzie en wetenschap, er in
geslaagd zijn na zoovele pogingen'. om de
opsomming van de departementen van Frankrijk
met hun hoofdplaatsen en onder-pretecturen in
vers te brengen, hebben anderen in die revues
keuken-recepten op rijm gezonden. Zoo deelt b.v,
een chef," die verzot schijnt te zijn op hooge
dichterlijke vlucht, in de taal der Muzen, aan zijn
lezers het middel mede om een macédoine aux
fruits te maken;
Clarifiez d'abord, c'est principe en cuisine,
Un bon strop mêléde gelatine.
Ce qui se fait tout simplement
Avee quelques blancs d'oeufs battus légerement
Swr la glacé, jugez si la gelee est forte
Assezpow supporter des fruits de chaqtte sorte...
En zoo gaat de beschrijving nog een hoele poos
door, terwijl de dichter met gebruikmaking van
het vrije vers zijn verschillende maten bekwaam
aan elkander smeedt, al naar dat het idee, het
welk hij wil ontvouwen van meer of minder
delicaten aard door hem geacht wordt:
Pow tre sur, enfin, que Tentremets ne croule,
Glacez-le fort: c'est plus prudent.
Wie weet of deze dichter met een schort aan
misschien nog niet eens onder de klassieken zal
worden opgenomen, die op de scholen gebruikt
?worden in een tijd, die nog wat positiever zal zijn
dan de onze!
In 't kort de huidige koks, die aan schrijfwoede
lijden, stellen er een eer in, eer fijne geesten
en geleerden dan volmaakte practici te wezen.
Eischt de beoefening van de edele gastronomische
wetenschap wel de verspilling van zulk een vloed
van inkt, en bestaat er, afgaande op de tegen
woordige neiging en richting van het gild, geen
wettige vrees, dat de redeneering schade zal doen
aan de ervaring en dat de hand, die wat al te
veel met de pen vertrouwd is geworden, de noo
dige handigheid verlieze voor de vereischte sa
menstelling van-allerlei kooksels en sausen?
A. B.
Kunst en Letteren.
HET TOONEEL, TE AMSTERDAM.
Frascati. Gfrand-lhédtre. Salon.
De schouwburglief hebbers genieten het
buitenkansjen, dat een der beroemdste van Offenbachs
burleske operetten, uit zijn tweede tijdvak (1864),
door de Heeren G. Prot & Zoon op hunne (d. i.
schitterende) wijze ten tooneele gebracht is: La
belle Helene: la première de ces grandes
buuffonneries mises en musique avec un si prodigieux
succes."
Ik behoor tot de genen, die zich verheugen in de
neiging der operette tot de (redelijker) opéra
comique, waarvan Ch. Lecocq in La fille de Madame
Angot" eene eerste proeve gaf, sedert van zoo
vele wei-geslaagde gevolgd. Toch is den
kunsthistorischen zin het bijwonen van een parodie
als La belle Helene" zeer welkom.
Er is zekere cliarme in de bij-een-brenging van
die wel verzorgde kostumen en decors (die in
derdaad een archseologiesch tintjen hebben) met
de dwaasheden des dagelykschen levens van een
gants andere tijd en van gants anderen land
aard. Het komieke wordt trouwens uit kon
trasten geboren. Maar de grootste charme zit
in de melodiën, waarmee de Grootmeester der
luimige muziek zijn personaadjes en toestanden
omgeeft; waarvan hij ze doordringt.
Zeker, b\j alle zangspelen is de text een inte
greerend bestanddeel', de zangmuziek zonder dezen
is een lichaam zonder geraamte. Maar veelmeer
dan een geraamte leveren de Heeren Henri
Meilhac en Ludovic Halévy den maestro dan ook
niet. Doch bekleed met de muzikale spieren,
overtrokken met de luisterrijke epiderme der mu
zikale frazen, komt er op eenmaal een effekt in, dat
dadelijk aangrijpt, en men verwondert zich niet,
dat de elegantste boulevardiers en de ondeugend
ste gamins die melodiën jaren lang gezongen en
genoten hebben.
Ik ontken, dat een parodie het kunstwerk steeds
kompromitteert. Voor eenige jaren ging men in
Parijs, den enen avond, in n der kleinere
schouwburgen, Les Dumachefs" zien, lachte braaf
ten koste van Pierre Newski en Alex. Dumas, en
den volgenden schreide men wér blijde
aandoeningstranen, als in het Odéon Ossip en Mlle Petit
in Les Danicheffs" voor het voetlicht traden.
Ik zit juist diep, met mijn Vondel, in de
Amsteldamsche Hecuba" en in den Palamedes''
maar meent gij, dat het zien van
Kelly-Agamemnon, Kreeft-Calchas en Helena Bnderman
mij het genot van Vondels bewerking der groe
pen van Euripides en Seueca eenigszins bederft 'i
Volstrekt niet. Daarvoor zijn wij XIXo-euuwers,
om ons met groote snelheid van het eene stand
punt op het andere te kunnen overplaatsen. Ik
vind de Troas zelfs zóó mooi, dat ik Dr. Nijhoff
geheel bijstem, wanneer hij acht, dat men, in
onze dagen den door Vondels tijdgenoten schier
vergoden Seneca (of wie het wezen mag) mis
kend heeft.
Het komt natuurlijk, in een werk als La belle
Helene'', op een anachronisme min of meer niet
aan. Ik vond met genoegen in den Dios leron''
een herinnering van het Erechtheion, ofschoon dit
eenige eeuwen na Homorus gebouwd is: maar
met de zelfde moeite had de tempel 6 zuilen
kunnen hebben, en de zuilen echt dorische
cannelures. Ik zou die opmerking niet maken, als
ik minder achting had voor de kennis, het talent,
en de smaak, waarmee de Heereu Prot hunne
voorstellingen steeds monteeren.
Men heeft, in de hier gespeelde vertaling, La
belle Helene" gehollandizeerd: het Ganzenbord,
Krasnapolsky, het Knalgas en de hollandsche
bouts-rimés misten hun uitwerking niet.
Niemant zal zich ook stootcn aan het op die
wijze voorstellen van de groote schaking, van
wier voorbereiding en gevolgen de oudste
grieksche overleveringen vol zijn en die zoo langen
tijd de stof ter overweging voor de volken, afge
spiegeld in de literaturen, heeft uitgemaakt. Ton
overvloede is er balans aangebracht, tegenover
de daad van Paris en Helena, door de geden
king der overmacht van de Goden, van het Fatum,
en de rampen van den Trojaanschen oorlog. De
laatste woorden der operette zijn :?'t Oorlogsvuur
ontbrandt Nu in Griekenland!"
Ik heb in lang geen Duitsch blijspel gezien,
zoo goed gebouwd, zoo rijk aan komische grepen,
zoo onderhoudend, als Ein toller Einfall", ons
door den Heer II. P. Boudier, naar Carl Laufs,
in een goede vertaling *), aangeboden.
De inval" is inderdaad ongemeen, en aardig
door zijn gevolgen. Het is een jong aanstaand
geneesheer, wien door zijn oom Iheodor Steinkopf,
zijn huis tej bewaking en bewoning wordt toe
vertrouwd, die ondertusschen om 200 mark ver
legen is, met zijn knecht, een echten duitschen
Mascarille, overleit, hoe hij aan dat geld zal
komen, en met dezen afspreekt de kamers te
verhuren, daar de familie Steinkopf toch vier
maanden buitenslands zon blijven.
De appartementen vinden al spoedig liefhebbers
en de auteur heeft de locataires zóó weten te
kiezen, dat er zich allerlei aardige tooneelen uit
hunne aanraking ontspinnen. Zoowel de samen
loop der omstandigheden, die mot veel takt
ontworpen is, als de kontrasteering der verschil
lende charakters geeft een komiesch panorama van
groote uitwerking. Ik, voor mij, moet bekennen
zelden te kunnen lachen om den inhoud van het
Duitsche Lustspiel, hoewel de vaak voortreffelijke
uitvoerders soms de lachspieren in beweging bron
gen; maar zoo ooit dan was bij de voorstelling
van een Dwazen inval" het homeriesch gelach, dat
nu en dan het publiek beving, volkomen gemo
tiveerd.
Men kan wel niet zeggen, dat het stuk in be
langrijkheid klimt, langs de 4 bedrijven; maar de
geschiedenis is goed volgehouden, en de kleine
leemten, die zich hier of daar voordoen, zouden
gemakkelijk aan te vullen zijn. Voor die het ge
zien hebben, wil ik even aangeven, dat van August
Pulverman een kooper voor het huis kon gemaakt
zijn; dan ware zijn eerste opkomen beter gemo
tiveerd. Ook had Ernst Luders, toen hij den wis
sel te betalen had, in de eerste plaats kunnen
denken aan het geld, dat zijn oom hem, ter huis
houding, had voorgeschoten. Maar in 't algemeen
loopen de zaken zeer goed rond.
De uitvoering liet weinig te wenschen over.
Bij dit stuk, waarin het verhuren van verschil
lende kamers een hoofdbestanddeel uitmaakt, had
men vooral wel mogen zorgen, dat het publiek,
by klaarlichten dag, door die deuren niet in het
donker keek. Ik maak hier der administratie van
het Gr. Ihé&tre niet in 't bizonder een grief van,
want, hoe keurig, in de laatste jaren, de
voorbedachtelijk gemaakte doorzichten in den
Stadsschouwburg, ook dikwijls verzorgd zijn, de
gewone uitzichten door venster- en deuropeningen
laten ook daar vaak veel te wenschen, en vooral
sints bijna alle dekoraties en cabinet zijn ingericht,
schaadt die duisternis, buiten de tooneelruimte,
zeer aan de iluzie. Het is de verzorging van zulke
détails, die onder anderen het kalm en harmoniesch
genot van L'abbéConstantin" zoo zeer verhoogd
heeft.
's Heeren Bigots régie, in dit stuk, verdient
anders lof. Alleen zou men mogen vragen: Waar
om die groote schrijftafel in 't midden van het
tooneel ?" al misken ik geenszins het nut eener
rijke stoffeering, als het heele stuk in de zelfde
kamer speelt. De tafel voor het déjeuner had wat
grooter mogen zijn, en de champagne.... een wei
nig meer bruisend.
De Dwaze inval" werd uitmuntend gespeeld.
De charakterrollen van een driftigen jaloerschen
man en een heerschzuchtige jaloersche vrouw,
van den knecht, min of meer schavuit, van een
zenuwachtig kornponist, van een
operetten-zangeres met poolschen naam, van een oud-kruidenier,
die zijn koetjens op droog heeft en Jufv.
Oritanska het hof maakt, van de jongelui,
die een paartjen moeten worden, waren in
handen van den Heer K. Vos, van Mevr. van
Rossum, van den Heer Lageman, den Heer M.
van Beem, van Mej. E. Kapper, den Hoer Bigot,
den lieer Malherbe en Mej. E. van Biene, en
werden met talent gespeeld. Maar ook do
andere artiesten, in dit personenrijke stuk, hebben
zich zeer voldoende gekweten : vooral Mej.
Meeuwissen, Steinkopfs vrouw, een goldeloze lodger,
de Heer André, en de aspirant schoonmoeder van
dezen, Mev. Kamphuizen.
Als dit geestige stuk hier niet minder toeloop
heett dan in Berlyn, zal het een wol verdiend
succes zijn, en daartoe behoeven wij de eischen,
die het hollandsche gezond verstand aan grap
pige dingen doet, niet te laten varen.
* *
*
Ik kan niet goed velen, dat men een zoo aan
doenlijke, honnête, komedie als La joie de la
maison" van Anicet Bourgeois en Decourcelle
eenigszins belachlijk tracht te maken door van
het brave" meisjen en die andere brave"
menschen te spreken, als of men hier met een
hoop schijnheiligen te doen had. Reeds voor een
groote dertig jaar zag ik dit lief tooneelspet, zoo vol
natuuren adel, een dankbaar (fransch) publiek in be
weging brengen, en mej. Juliette Roos heeft waar
lijk met zoo veel takt en bevalligheid de treffende
rol van Cécile vervuld, dat er geen reden was om
daarbij aan een vrouwelijken braven Hendrik"
te denken. Het thema van het stuk is een met
meer dramatische kracht en niet op
Tollensiaansche trippelmaat behandelde Echtscheiding"-stof;
en ik moet zeggen, dat zonder uitzondering de
spelenden zich goed, in de verschillende partijen,
gehouden hebben.
Ik erken, dat, als do Heer Mutters voor den
verlegen en toch stoutmoedigen Uector Durosnel
gespeeld had, wij een meer harmonische schep
ping, een bedaarder en juist daardoor treffender
kreatie zoudon gekregen hebben, dan nu van den
Heer van den Heuvel, die onvoorbereid de rol
moest opnemen; ik geef toe, dat Mev. Huysers
Rosenveldt, hoe onberispelijk zij de Fransche
woorden ook uitsprak, nog geen Fransche Barones
is; Mevr. Marie Vorstraete treedt menig maal
in rollen op, waarin zij mér schittert: maar ook
de genoemden waren hoogst pralen tabel; de Heer
Blaaser speelde met gevoel en waardigheid voor
den bekeerden roué\ ook de Heer Sprinkhuysen
(wien onze dank voor de goede vertaling toekomt)
was, als Oscar de Beaulieu, de jonkman van goede
opvoeding en slechte zeden: maar Mej. Roos was
de Princes van den avond.
Alleraardigst, allerkoddigsfc heeft zij, tot slot,
met den lieer van den Heuvel en Mevr.
BoasMuysers, oen nit hot Duitsch vertaald scènetjen
vertoond, getiteld: Op water en brood, of de on
deugende kostschooljongejufvrouw." Zij heeft ook
de groote hoedanigheid, bij het zingen, zeer dui
delijk uit to sproken; en de vlot gerijmde
koepietten verdienden die moeite.
Uit dien titel maakte ik reeds op, dat de ver
taling goed zou zijn : en dat was ze ook, op een
enkelen onhollandschen 2n naamval na. De lieer J.
R. [... ?] heeft er eer van.
29 Febr. '83. A. Tb.
*) Met leedwezen hoorde ik den germanisme
geblameerd".
JOCELYX.
Te Brussel is eene opera van den Franschen
componist Godard opgevoerd, omtrent welker
waarde het moeielijk schijnt, het rechte te weten
te komen. Men weet hoe de Belgische bladen
zelfs de allerbeste, in politiek opzicht steeds met
voorzichtigheid moeten gelezen worden; het is
een Belgisch clericaal blad geheel onmogelijk, eene
enkele zinsnede uit do speech van een liberaal
man goed te keuren, en daarentegen zal men
nooit in een liberaal blad eene fraaie rede van
een clericaal kamerlid of minister onverminkt
weervinden, of, eenigzins zien waardeeren. Wie
slechts n Belgisch blad leest, kan zich van geen
enkel debat een juiste voorstelling maken; als
men de tegenpartij niet hoort, kent men slechts
de eene helft der quaestie.
In muzikaal opzicht heerscht thans te Brussel
een strijd, die evenzeer de hartstochten in bewe
ging brengt als de politiek. Er is een
Germaansche, Wagneriaansche strooming, die den dood
gezworen heeft aan de Fransche richting der
opera in België; er is een sterke party die deze
laatste verdedigt. De Hérodiade van Massenet, die
te Brussel hare première beleefde, was een triomf
van deze laatste school; de ValJcyrie van Wagner,
in het Théatre de la Monnaie gegeven, was de
revanche der Duitsche richting; de Stgurd van
Ileyer scheen een compromis. Op den Jocelyn van
Godard hoopte de Fransche school als op een
triomf en het is uit de verslagen niet op te ma
ken, wat de uitslag, ondanks toejuichingen en
terugroepingen, eigenlijk geweest is. Men hoore
eenige citaten:
La Béforme: Wat de muziek betreft, ik zou
er liever niets van zeggen, het is toch moeielijk
wat te zeggen vaa iets, waarvan het bestaan
minstens twijfelachtig is. Uit artistiek oogpunt is
het werk dof, huilerig en zonder eenige persoon
lijkheid; men betreurt het dat mynheer Godard
zich niet gehouden heeft aan de canzonettas en
melodieën voor jongejuffrouwenkostscholen... ."
Figaro: Het libretto van Jocelyn is voor kri
tiek vatbaar; wat de muziek betreft, zij is mees
terlijk, hartstochtelijk en afwisselend. De indruk
van den avond is een prachtig succes, onbetwist
en onbetwistbaar."
Journal 'de Bruxelles: Zal Jocelyn een groot
sncces worden? Het zou moeilijk zyn het nu reeds
te beslissen, want het talrijk en schitterend publiek
der première was geneigd om alles zonder onder
scheid toe te juichen; wij begrijpen bv. minder
het tweemaal terugroepen na het tooneel in de
grot, dan na het gebed der stervende Laurence..."
Le Guide musical: Een dramatisch werk is
moeilijk alleen naar de lectuur te beoordeelen.
Jocelyn is echter een werk zonder kleur of waarde,
graauw en voos;..." Dit artikel is echter van
16 Februari, acht dagen vóór de opvoering,
zoodat het meer'als bewijs van het parti-pris, dan
als beoordeeling kan strekken.
La Justice : De muziek van den heer Godard
heeft vóór of tegen zich deze eigenschap, dat zij
ronduit melodisch is. Van het eene eind tot het
andere van het werk is er een harmonische
teedere adem, die aan de eenen afschuwelijk, aan de
anderen vooorukkelijk zal voorkomen. Godards
muziek heeft evenals Lamartine's woorden : gratie
en gevoel. Een kiesche bekoorlijkheid kenmerkt
al de zachtere gedeelten, maar er zijn ook too
neelen in vol werkelijke kracht en forschheid, andere
vroolijk on schilderachtig, andere somber en
dramatisch. Do heer Godard heeft in dit zijn
eerste groote toonwerk distinctie, talent en weten
schap getoond."
*
* *
Het libretto is van Capoul, den veelgeliefden
tenor, en Armand Silvestre, die tegenwoordig door
zijn reputatie als een onbehoorlijk en al te gaulois
feuilletonist niet bepaald de aangewezene scheen
om Lamartine's teeder-dichterlijke schepping voor
het tooneel to bewerken. Armand Silvestre hoeft
den generaal Lequelquipudubek en de markiczia
Vessenmoiteur verlaten, om zich met den priester
en zijne Lanrence bezig te houden. De twee be
werkers hebben zooveel mogelijk Lamartine's eigen
verzen behouden en daarenboven het gedicht bij
hunne lezers als bekend ondersteld, zoodat de too
neelen minder dan los samenhangen, en het ver
band niet wordt aangeduid,
Na een korte ouverture, waarin men de
Jbeeft/H-thema's hoort, afgebroken door het Qa ira
van het revolutie-tijdperk, waarin het werk speelt,
gaat de gordijn op, en men woont de bruiloft bij
van Julie, de zuster van Jocelyn. Men weet dat
zij niet kan trouwen zonder huwelijksgift, en dat
Jocelyn, om haar het geheele erfgoed to gunnen,
besluit priester te worden. Na een aardig duo
tusschen de gelieven, en een dans van de
bruiloftsgasten ontvangt de jonge seminarist den zegen
van zijne moeder, en blijft alleen in gepeins
een fragment uit bet gedicht. De vriendinnetjes
spotten wat met den knaap, die niet den
moed heeft, afscheid van haar te nemen:
Quoi? préférer a notre amour
Une soutane noire? ...
Ne peut-il pas nous dire adieu
Avant de fuir Ie monde?
Jocelyn begint nu reeds het bittere van den
strijd te gevoelen en roept uit:
Ce bonheur est a moi, car c'est moi qui l'ai fait
Het volgende tableau vertoont de Alponstreek,
waar hij in eenzaamheid vertoeft. De entre'acte
is beschrijvende muziek gewee st; de herders
dansen, een jonge herder zingt een duo met een
herderinnetje, alles is vrede en vroolykheid. Maar
in de verte knallen geweerschoten; oen vervolgd e
aristocraat komt op het tooneel sterven, en ver
trouwt zijne dochter Laurence, als knaap ver
kleed, aan den priester toe. Laurence is Mad.
Rose Caron.
In het volgend tableau is zij met Jocelyn in
de arendsgrot; zij slaapt, hij zingt eene berceuse,
gezamenlijk bidden zij; Laurence valt flauw van
vermoeienis en aandoening, en Jocelyn ontdekt,
dat zijn geliefde metgezel eene vrouw is. Het
tooneel is zeer dramatisch, en Mad. Caron zong
en speelde het met kieschheid en distinctie.
In het begin van het derde bedrijf hoort men
het schavot ineenspijkeren voor de executie van
don bisschop van Grenoble. De bisschop bidt,
terwijl men den beul al spijkerend en het volk
al joelend de Carmagnole hoort zingen; hij vraagt
een priester. Men brengt hem Jocelyn; de bisschop
wil dezen tot priester wijden, opdat Jocelyn hem de
biecht zal kunnen afnemen; in zang en begeleiding
blijkt het, dat Jocelyn geheel vervuld is niet de
gedachte aan Laurence. Hij weigert, de gelofte
te doen; de bisschop bedreigt hem met den vloek
voor hem en voor Laurence; eindelijk vervult hij
den wensch van den bisschop.'