De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 4 maart pagina 3

4 maart 1888 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Déheeren koks laten zich in onze dagen heel ?wat voorstaan op hun kunst, zy zijn vrij meesterachtig geworden. Zij noemen zich zelvea gaarne protesseur" en behandelen u vrijwel uit de hoogte. Het zijn niet meer de fijn proevende lekkerbekken, de wysgeeren van la bonneboitche, die over deze materie schrijven zooals in den goeden tijd van Grimod de la Reynière ? van wien de heer George Vicaire onlangs een curieus handschrift heeft gevonden en van de ver- [ maarde Jury dé«ustateur". Deze taak wordt j thans door de artisten" van het fornuis in hoogst '? eigen persoon vervuld, Ik ben ondeugend genoeg j te durv*n beweren, dat de geestigheid daarbij ! niet heeft gewonnen, terwijl de wetenschap der kookkunst er blykbaar niet op is vooruitgegaan. Het zal nu een jaar of acht geleden zijn, dat dit gevoel van eigenwaarde en deftigheid zich onder de heeren koks begon te openbaren. Hun be roemde voorvaderen hadden zich tevreden gesteld met de eer, kostelijke schotels naar de regelen j der kunst samen te stellen; zij daarentegen hiel den van redeneeren en discussieeren, zonder te letten op het gevaar, dat met al dat gepraat hun saus licht kon bederven. 't Is u zeker niet bekend, dat er toen ter tijd meetings van koks werden gehouden in de rne Réaumur, welke nog al de aandacht trokken. Er was sprake van de oprichting eener gastronomische Academie. Helaas! het gaat in de keuken al net als overal; reeds in de eerste bijeenkomsten raakte men aan het twisten en had er een af scheiding plaats. Heb ik 't wel, dan bestaan er sedert dien tijd twee elkander vijandige vereenigingen. De reactionnairen en de intransigenten van de tafel zaten elkander steeds geducht in het haar en gaven geen van beiden kamp. Er weid in die dagen ook een reeks van con ferenties gehouden en in een van deze herinner ik my een zekeren heer Arnaudot te hebben hooren aankondigen, dat hij een cursus van esthétique culinaire" een schoonheidsleer voor de kookkunst zou openen. Dat was een dolvermakelyke bijeenkomst! Hij zat vol eerzucht, die mijnheer Arnaudot. Hij droomde van niets minder dan van het verwisselen van het voorschoot met de toga, h\j uitte den wensen, dat hij van staatswege mocht worden belast met officieel on derwijs te geven in de fijne keuken, hij vleide zich met de hoop, dat hij eenmaal den deken van iedere faculteit zou kunnen aanspreken met een waarde collega!" dat hij de weelde der academische waardigheid zou mogen smaken en dat by plechtige gelegenheden pedels vóór hem zouden uitgaan met een zilveren braadspit op hun staf in de hand als toepasselijk onderscheidingsteekcn. En deze verheven adspiraties stak hij volstrekt niet onder stoelen en banken. In een tjjd," zoo riep hij met de noodige heftigheid uit, in een tijd, dat men aan het college de France leerstoelen opricht voor prehistorische talen en an dere taalöigens, welke even weinig in gebruik zyn (sic), begrijp ik niet, hoe het mogelijk is, dat niemand nog op de gedachte is gekomen van een leerstoel in te stellen voor de fijne keuken, die de kunst van het leven, de meest onmisbare kunst zelfs mag heeten?" Ik weet volstrekt niet, wat er van dien heer Arnaudot is geworden, maar dergelijke eerzuchtige bedoelingen moeten er huizen in de gemoederen van andere koks, want de vakbladen, die sedert dien tijd het licht hebben gezien, slaan allen dien zelfden gewichtigen, wetenschappelijken, hoogepriesterlyken toon aan/ Krijg ik er toevallig eens een in handen, dan zal ik nooit verzuimen van dat proza even een proefje te nemen. Een proefje nemen, dat is immers het rechte woord, waar het kookkunstige kwesties betreft. Een artikel, dat aldus begint: Men neemt den kop van een hert...." oefent op mü, dat moet ik eerlijk bekennen, een onweerstaan bare aantrekkingskracht uit. Zoo iets doet een mensch eens bekomen van al dat politieke ge harrewar. En verder bewaren de redacteurs van die vak bladen een bewonderenswaardige deftigheid en ernst, die trouwens de 'gratie van uitdrukking niet buiten sluit. Dezer dagen las ik in een dier organen de theor'e van den lamsbout". De schrij ver, die zich wel verwaardigde tot de studie van dezen elementairen schotel af te dalen, beschreef tot in de kleinste bijzonderheden de wijze, waarop een lamsbout op tafel moet worden gebracht: attendu comme un gros lot de loterie, mortift comme un menteur pris sur Ie fait et sanguinolent comme un terroriste.'" (Even vurig verbeid als het hoogste lot uit de loterij, malsch en murw als een leugenaar, die op de daad betrapt wordt, en bloederig als een terrorist!) Zeg nu eens, dat die vergelijkingen niet in de hoogste mate ver nuftig mogen heeten! De kok-theoreticus heeft tegenwoordig een zwak voor de letterkunde. Even als zekere zoetsappige vernuften, die van niets hoogers droomen dan van de vereeniging van poëzie en wetenschap, er in geslaagd zijn na zoovele pogingen'. om de opsomming van de departementen van Frankrijk met hun hoofdplaatsen en onder-pretecturen in vers te brengen, hebben anderen in die revues keuken-recepten op rijm gezonden. Zoo deelt b.v, een chef," die verzot schijnt te zijn op hooge dichterlijke vlucht, in de taal der Muzen, aan zijn lezers het middel mede om een macédoine aux fruits te maken; Clarifiez d'abord, c'est principe en cuisine, Un bon strop mêléde gelatine. Ce qui se fait tout simplement Avee quelques blancs d'oeufs battus légerement Swr la glacé, jugez si la gelee est forte Assezpow supporter des fruits de chaqtte sorte... En zoo gaat de beschrijving nog een hoele poos door, terwijl de dichter met gebruikmaking van het vrije vers zijn verschillende maten bekwaam aan elkander smeedt, al naar dat het idee, het welk hij wil ontvouwen van meer of minder delicaten aard door hem geacht wordt: Pow tre sur, enfin, que Tentremets ne croule, Glacez-le fort: c'est plus prudent. Wie weet of deze dichter met een schort aan misschien nog niet eens onder de klassieken zal worden opgenomen, die op de scholen gebruikt ?worden in een tijd, die nog wat positiever zal zijn dan de onze! In 't kort de huidige koks, die aan schrijfwoede lijden, stellen er een eer in, eer fijne geesten en geleerden dan volmaakte practici te wezen. Eischt de beoefening van de edele gastronomische wetenschap wel de verspilling van zulk een vloed van inkt, en bestaat er, afgaande op de tegen woordige neiging en richting van het gild, geen wettige vrees, dat de redeneering schade zal doen aan de ervaring en dat de hand, die wat al te veel met de pen vertrouwd is geworden, de noo dige handigheid verlieze voor de vereischte sa menstelling van-allerlei kooksels en sausen? A. B. Kunst en Letteren. HET TOONEEL, TE AMSTERDAM. Frascati. Gfrand-lhédtre. Salon. De schouwburglief hebbers genieten het buitenkansjen, dat een der beroemdste van Offenbachs burleske operetten, uit zijn tweede tijdvak (1864), door de Heeren G. Prot & Zoon op hunne (d. i. schitterende) wijze ten tooneele gebracht is: La belle Helene: la première de ces grandes buuffonneries mises en musique avec un si prodigieux succes." Ik behoor tot de genen, die zich verheugen in de neiging der operette tot de (redelijker) opéra comique, waarvan Ch. Lecocq in La fille de Madame Angot" eene eerste proeve gaf, sedert van zoo vele wei-geslaagde gevolgd. Toch is den kunsthistorischen zin het bijwonen van een parodie als La belle Helene" zeer welkom. Er is zekere cliarme in de bij-een-brenging van die wel verzorgde kostumen en decors (die in derdaad een archseologiesch tintjen hebben) met de dwaasheden des dagelykschen levens van een gants andere tijd en van gants anderen land aard. Het komieke wordt trouwens uit kon trasten geboren. Maar de grootste charme zit in de melodiën, waarmee de Grootmeester der luimige muziek zijn personaadjes en toestanden omgeeft; waarvan hij ze doordringt. Zeker, b\j alle zangspelen is de text een inte greerend bestanddeel', de zangmuziek zonder dezen is een lichaam zonder geraamte. Maar veelmeer dan een geraamte leveren de Heeren Henri Meilhac en Ludovic Halévy den maestro dan ook niet. Doch bekleed met de muzikale spieren, overtrokken met de luisterrijke epiderme der mu zikale frazen, komt er op eenmaal een effekt in, dat dadelijk aangrijpt, en men verwondert zich niet, dat de elegantste boulevardiers en de ondeugend ste gamins die melodiën jaren lang gezongen en genoten hebben. Ik ontken, dat een parodie het kunstwerk steeds kompromitteert. Voor eenige jaren ging men in Parijs, den enen avond, in n der kleinere schouwburgen, Les Dumachefs" zien, lachte braaf ten koste van Pierre Newski en Alex. Dumas, en den volgenden schreide men wér blijde aandoeningstranen, als in het Odéon Ossip en Mlle Petit in Les Danicheffs" voor het voetlicht traden. Ik zit juist diep, met mijn Vondel, in de Amsteldamsche Hecuba" en in den Palamedes'' maar meent gij, dat het zien van Kelly-Agamemnon, Kreeft-Calchas en Helena Bnderman mij het genot van Vondels bewerking der groe pen van Euripides en Seueca eenigszins bederft 'i Volstrekt niet. Daarvoor zijn wij XIXo-euuwers, om ons met groote snelheid van het eene stand punt op het andere te kunnen overplaatsen. Ik vind de Troas zelfs zóó mooi, dat ik Dr. Nijhoff geheel bijstem, wanneer hij acht, dat men, in onze dagen den door Vondels tijdgenoten schier vergoden Seneca (of wie het wezen mag) mis kend heeft. Het komt natuurlijk, in een werk als La belle Helene'', op een anachronisme min of meer niet aan. Ik vond met genoegen in den Dios leron'' een herinnering van het Erechtheion, ofschoon dit eenige eeuwen na Homorus gebouwd is: maar met de zelfde moeite had de tempel 6 zuilen kunnen hebben, en de zuilen echt dorische cannelures. Ik zou die opmerking niet maken, als ik minder achting had voor de kennis, het talent, en de smaak, waarmee de Heereu Prot hunne voorstellingen steeds monteeren. Men heeft, in de hier gespeelde vertaling, La belle Helene" gehollandizeerd: het Ganzenbord, Krasnapolsky, het Knalgas en de hollandsche bouts-rimés misten hun uitwerking niet. Niemant zal zich ook stootcn aan het op die wijze voorstellen van de groote schaking, van wier voorbereiding en gevolgen de oudste grieksche overleveringen vol zijn en die zoo langen tijd de stof ter overweging voor de volken, afge spiegeld in de literaturen, heeft uitgemaakt. Ton overvloede is er balans aangebracht, tegenover de daad van Paris en Helena, door de geden king der overmacht van de Goden, van het Fatum, en de rampen van den Trojaanschen oorlog. De laatste woorden der operette zijn :?'t Oorlogsvuur ontbrandt Nu in Griekenland!" Ik heb in lang geen Duitsch blijspel gezien, zoo goed gebouwd, zoo rijk aan komische grepen, zoo onderhoudend, als Ein toller Einfall", ons door den Heer II. P. Boudier, naar Carl Laufs, in een goede vertaling *), aangeboden. De inval" is inderdaad ongemeen, en aardig door zijn gevolgen. Het is een jong aanstaand geneesheer, wien door zijn oom Iheodor Steinkopf, zijn huis tej bewaking en bewoning wordt toe vertrouwd, die ondertusschen om 200 mark ver legen is, met zijn knecht, een echten duitschen Mascarille, overleit, hoe hij aan dat geld zal komen, en met dezen afspreekt de kamers te verhuren, daar de familie Steinkopf toch vier maanden buitenslands zon blijven. De appartementen vinden al spoedig liefhebbers en de auteur heeft de locataires zóó weten te kiezen, dat er zich allerlei aardige tooneelen uit hunne aanraking ontspinnen. Zoowel de samen loop der omstandigheden, die mot veel takt ontworpen is, als de kontrasteering der verschil lende charakters geeft een komiesch panorama van groote uitwerking. Ik, voor mij, moet bekennen zelden te kunnen lachen om den inhoud van het Duitsche Lustspiel, hoewel de vaak voortreffelijke uitvoerders soms de lachspieren in beweging bron gen; maar zoo ooit dan was bij de voorstelling van een Dwazen inval" het homeriesch gelach, dat nu en dan het publiek beving, volkomen gemo tiveerd. Men kan wel niet zeggen, dat het stuk in be langrijkheid klimt, langs de 4 bedrijven; maar de geschiedenis is goed volgehouden, en de kleine leemten, die zich hier of daar voordoen, zouden gemakkelijk aan te vullen zijn. Voor die het ge zien hebben, wil ik even aangeven, dat van August Pulverman een kooper voor het huis kon gemaakt zijn; dan ware zijn eerste opkomen beter gemo tiveerd. Ook had Ernst Luders, toen hij den wis sel te betalen had, in de eerste plaats kunnen denken aan het geld, dat zijn oom hem, ter huis houding, had voorgeschoten. Maar in 't algemeen loopen de zaken zeer goed rond. De uitvoering liet weinig te wenschen over. Bij dit stuk, waarin het verhuren van verschil lende kamers een hoofdbestanddeel uitmaakt, had men vooral wel mogen zorgen, dat het publiek, by klaarlichten dag, door die deuren niet in het donker keek. Ik maak hier der administratie van het Gr. Ihé&tre niet in 't bizonder een grief van, want, hoe keurig, in de laatste jaren, de voorbedachtelijk gemaakte doorzichten in den Stadsschouwburg, ook dikwijls verzorgd zijn, de gewone uitzichten door venster- en deuropeningen laten ook daar vaak veel te wenschen, en vooral sints bijna alle dekoraties en cabinet zijn ingericht, schaadt die duisternis, buiten de tooneelruimte, zeer aan de iluzie. Het is de verzorging van zulke détails, die onder anderen het kalm en harmoniesch genot van L'abbéConstantin" zoo zeer verhoogd heeft. 's Heeren Bigots régie, in dit stuk, verdient anders lof. Alleen zou men mogen vragen: Waar om die groote schrijftafel in 't midden van het tooneel ?" al misken ik geenszins het nut eener rijke stoffeering, als het heele stuk in de zelfde kamer speelt. De tafel voor het déjeuner had wat grooter mogen zijn, en de champagne.... een wei nig meer bruisend. De Dwaze inval" werd uitmuntend gespeeld. De charakterrollen van een driftigen jaloerschen man en een heerschzuchtige jaloersche vrouw, van den knecht, min of meer schavuit, van een zenuwachtig kornponist, van een operetten-zangeres met poolschen naam, van een oud-kruidenier, die zijn koetjens op droog heeft en Jufv. Oritanska het hof maakt, van de jongelui, die een paartjen moeten worden, waren in handen van den Heer K. Vos, van Mevr. van Rossum, van den Heer Lageman, den Heer M. van Beem, van Mej. E. Kapper, den Hoer Bigot, den lieer Malherbe en Mej. E. van Biene, en werden met talent gespeeld. Maar ook do andere artiesten, in dit personenrijke stuk, hebben zich zeer voldoende gekweten : vooral Mej. Meeuwissen, Steinkopfs vrouw, een goldeloze lodger, de Heer André, en de aspirant schoonmoeder van dezen, Mev. Kamphuizen. Als dit geestige stuk hier niet minder toeloop heett dan in Berlyn, zal het een wol verdiend succes zijn, en daartoe behoeven wij de eischen, die het hollandsche gezond verstand aan grap pige dingen doet, niet te laten varen. * * * Ik kan niet goed velen, dat men een zoo aan doenlijke, honnête, komedie als La joie de la maison" van Anicet Bourgeois en Decourcelle eenigszins belachlijk tracht te maken door van het brave" meisjen en die andere brave" menschen te spreken, als of men hier met een hoop schijnheiligen te doen had. Reeds voor een groote dertig jaar zag ik dit lief tooneelspet, zoo vol natuuren adel, een dankbaar (fransch) publiek in be weging brengen, en mej. Juliette Roos heeft waar lijk met zoo veel takt en bevalligheid de treffende rol van Cécile vervuld, dat er geen reden was om daarbij aan een vrouwelijken braven Hendrik" te denken. Het thema van het stuk is een met meer dramatische kracht en niet op Tollensiaansche trippelmaat behandelde Echtscheiding"-stof; en ik moet zeggen, dat zonder uitzondering de spelenden zich goed, in de verschillende partijen, gehouden hebben. Ik erken, dat, als do Heer Mutters voor den verlegen en toch stoutmoedigen Uector Durosnel gespeeld had, wij een meer harmonische schep ping, een bedaarder en juist daardoor treffender kreatie zoudon gekregen hebben, dan nu van den Heer van den Heuvel, die onvoorbereid de rol moest opnemen; ik geef toe, dat Mev. Huysers Rosenveldt, hoe onberispelijk zij de Fransche woorden ook uitsprak, nog geen Fransche Barones is; Mevr. Marie Vorstraete treedt menig maal in rollen op, waarin zij mér schittert: maar ook de genoemden waren hoogst pralen tabel; de Heer Blaaser speelde met gevoel en waardigheid voor den bekeerden roué\ ook de Heer Sprinkhuysen (wien onze dank voor de goede vertaling toekomt) was, als Oscar de Beaulieu, de jonkman van goede opvoeding en slechte zeden: maar Mej. Roos was de Princes van den avond. Alleraardigst, allerkoddigsfc heeft zij, tot slot, met den lieer van den Heuvel en Mevr. BoasMuysers, oen nit hot Duitsch vertaald scènetjen vertoond, getiteld: Op water en brood, of de on deugende kostschooljongejufvrouw." Zij heeft ook de groote hoedanigheid, bij het zingen, zeer dui delijk uit to sproken; en de vlot gerijmde koepietten verdienden die moeite. Uit dien titel maakte ik reeds op, dat de ver taling goed zou zijn : en dat was ze ook, op een enkelen onhollandschen 2n naamval na. De lieer J. R. [... ?] heeft er eer van. 29 Febr. '83. A. Tb. *) Met leedwezen hoorde ik den germanisme geblameerd". JOCELYX. Te Brussel is eene opera van den Franschen componist Godard opgevoerd, omtrent welker waarde het moeielijk schijnt, het rechte te weten te komen. Men weet hoe de Belgische bladen zelfs de allerbeste, in politiek opzicht steeds met voorzichtigheid moeten gelezen worden; het is een Belgisch clericaal blad geheel onmogelijk, eene enkele zinsnede uit do speech van een liberaal man goed te keuren, en daarentegen zal men nooit in een liberaal blad eene fraaie rede van een clericaal kamerlid of minister onverminkt weervinden, of, eenigzins zien waardeeren. Wie slechts n Belgisch blad leest, kan zich van geen enkel debat een juiste voorstelling maken; als men de tegenpartij niet hoort, kent men slechts de eene helft der quaestie. In muzikaal opzicht heerscht thans te Brussel een strijd, die evenzeer de hartstochten in bewe ging brengt als de politiek. Er is een Germaansche, Wagneriaansche strooming, die den dood gezworen heeft aan de Fransche richting der opera in België; er is een sterke party die deze laatste verdedigt. De Hérodiade van Massenet, die te Brussel hare première beleefde, was een triomf van deze laatste school; de ValJcyrie van Wagner, in het Théatre de la Monnaie gegeven, was de revanche der Duitsche richting; de Stgurd van Ileyer scheen een compromis. Op den Jocelyn van Godard hoopte de Fransche school als op een triomf en het is uit de verslagen niet op te ma ken, wat de uitslag, ondanks toejuichingen en terugroepingen, eigenlijk geweest is. Men hoore eenige citaten: La Béforme: Wat de muziek betreft, ik zou er liever niets van zeggen, het is toch moeielijk wat te zeggen vaa iets, waarvan het bestaan minstens twijfelachtig is. Uit artistiek oogpunt is het werk dof, huilerig en zonder eenige persoon lijkheid; men betreurt het dat mynheer Godard zich niet gehouden heeft aan de canzonettas en melodieën voor jongejuffrouwenkostscholen... ." Figaro: Het libretto van Jocelyn is voor kri tiek vatbaar; wat de muziek betreft, zij is mees terlijk, hartstochtelijk en afwisselend. De indruk van den avond is een prachtig succes, onbetwist en onbetwistbaar." Journal 'de Bruxelles: Zal Jocelyn een groot sncces worden? Het zou moeilijk zyn het nu reeds te beslissen, want het talrijk en schitterend publiek der première was geneigd om alles zonder onder scheid toe te juichen; wij begrijpen bv. minder het tweemaal terugroepen na het tooneel in de grot, dan na het gebed der stervende Laurence..." Le Guide musical: Een dramatisch werk is moeilijk alleen naar de lectuur te beoordeelen. Jocelyn is echter een werk zonder kleur of waarde, graauw en voos;..." Dit artikel is echter van 16 Februari, acht dagen vóór de opvoering, zoodat het meer'als bewijs van het parti-pris, dan als beoordeeling kan strekken. La Justice : De muziek van den heer Godard heeft vóór of tegen zich deze eigenschap, dat zij ronduit melodisch is. Van het eene eind tot het andere van het werk is er een harmonische teedere adem, die aan de eenen afschuwelijk, aan de anderen vooorukkelijk zal voorkomen. Godards muziek heeft evenals Lamartine's woorden : gratie en gevoel. Een kiesche bekoorlijkheid kenmerkt al de zachtere gedeelten, maar er zijn ook too neelen in vol werkelijke kracht en forschheid, andere vroolijk on schilderachtig, andere somber en dramatisch. Do heer Godard heeft in dit zijn eerste groote toonwerk distinctie, talent en weten schap getoond." * * * Het libretto is van Capoul, den veelgeliefden tenor, en Armand Silvestre, die tegenwoordig door zijn reputatie als een onbehoorlijk en al te gaulois feuilletonist niet bepaald de aangewezene scheen om Lamartine's teeder-dichterlijke schepping voor het tooneel to bewerken. Armand Silvestre hoeft den generaal Lequelquipudubek en de markiczia Vessenmoiteur verlaten, om zich met den priester en zijne Lanrence bezig te houden. De twee be werkers hebben zooveel mogelijk Lamartine's eigen verzen behouden en daarenboven het gedicht bij hunne lezers als bekend ondersteld, zoodat de too neelen minder dan los samenhangen, en het ver band niet wordt aangeduid, Na een korte ouverture, waarin men de Jbeeft/H-thema's hoort, afgebroken door het Qa ira van het revolutie-tijdperk, waarin het werk speelt, gaat de gordijn op, en men woont de bruiloft bij van Julie, de zuster van Jocelyn. Men weet dat zij niet kan trouwen zonder huwelijksgift, en dat Jocelyn, om haar het geheele erfgoed to gunnen, besluit priester te worden. Na een aardig duo tusschen de gelieven, en een dans van de bruiloftsgasten ontvangt de jonge seminarist den zegen van zijne moeder, en blijft alleen in gepeins een fragment uit bet gedicht. De vriendinnetjes spotten wat met den knaap, die niet den moed heeft, afscheid van haar te nemen: Quoi? préférer a notre amour Une soutane noire? ... Ne peut-il pas nous dire adieu Avant de fuir Ie monde? Jocelyn begint nu reeds het bittere van den strijd te gevoelen en roept uit: Ce bonheur est a moi, car c'est moi qui l'ai fait Het volgende tableau vertoont de Alponstreek, waar hij in eenzaamheid vertoeft. De entre'acte is beschrijvende muziek gewee st; de herders dansen, een jonge herder zingt een duo met een herderinnetje, alles is vrede en vroolykheid. Maar in de verte knallen geweerschoten; oen vervolgd e aristocraat komt op het tooneel sterven, en ver trouwt zijne dochter Laurence, als knaap ver kleed, aan den priester toe. Laurence is Mad. Rose Caron. In het volgend tableau is zij met Jocelyn in de arendsgrot; zij slaapt, hij zingt eene berceuse, gezamenlijk bidden zij; Laurence valt flauw van vermoeienis en aandoening, en Jocelyn ontdekt, dat zijn geliefde metgezel eene vrouw is. Het tooneel is zeer dramatisch, en Mad. Caron zong en speelde het met kieschheid en distinctie. In het begin van het derde bedrijf hoort men het schavot ineenspijkeren voor de executie van don bisschop van Grenoble. De bisschop bidt, terwijl men den beul al spijkerend en het volk al joelend de Carmagnole hoort zingen; hij vraagt een priester. Men brengt hem Jocelyn; de bisschop wil dezen tot priester wijden, opdat Jocelyn hem de biecht zal kunnen afnemen; in zang en begeleiding blijkt het, dat Jocelyn geheel vervuld is niet de gedachte aan Laurence. Hij weigert, de gelofte te doen; de bisschop bedreigt hem met den vloek voor hem en voor Laurence; eindelijk vervult hij den wensch van den bisschop.'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl