De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 4 maart pagina 4

4 maart 1888 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 558. Dit tooneel is grootsch en treffend. Het tweede tableau van dit bedryf is vol beweging en drukke muziek. Men onthoofdt er den bisschop. De menigte zingt allerlei liederen, een kinderkoor, een koor van de beruchte tricoteuses, een mannen koor, een soldatenkoor. vermengen zich en wisse len elkander af; eindelijk komt de martelaar, zegent eenige vrouwen ontvangt den zegen van Jocelyn en wordt geguillotineerd. Het vierde tableau, als Laurence, weder m de arendsgrot, zich niet in den toestand schikken ?wil en van Jocelyn, dien zij bemint, geen afstand wil doen, is vol hartstocht en heeft den componist de gelegenheid gegeven tot prachtige dramatische muziek; als Jocelyn's moeder komt, door een ouden herder geleid, wordt het duo een quatuor rol uitdrukking en schoonheid. indelyk komt men te Parys. Laurence is op gegaan in de vermaken der wereld, en tracht, in buitensporigheden hare liefde te vergeten. Men ziet een plein met straatlantarens en daarachter het verlichte hotel, waar een allerliefste gavotte gespeeld wordt. Jocelyn komt zijne geliefde be spieden en Mad. Rose Caron verschijnt aan het venster in schitterend baltoilet. Zij zingt een lied, een herinnering aan hare jeugd, het wordt een duo vol gloed, met de woorden: Dne nuit avec toi, puis a jamais mourir! Une nuit avec toi, puis l'enfer et ses flammes, Une nuit avec toi, puis la mort a nos ames! Het laatste tableau is Laurence's dood. Zij is opweg naar Italië, en komt in een dorpje waar men feest viert. Zij voelt dat z\j sterven zal, en vraagt een priester. Het is Jocelyn, en in een duo vol mystische liefde, geheel in den stijl van Gounod, blaast zy den laatsten adem uit. * * * Ondanks de moeielijkheden van het libretto, dat te lang, te veel Lamartine en te kerkelijk is, zoodat zelfs de koningin van Belgiëde directie verzocht heeft^» Jocelyn niet in eene werkelyke sontane, maar in eene fan taisie-kleeding te laten optreden zijn er tal van belangwekkende tooneelcn in. De monteering was onberispelijk; van de uitvoerenden werden Mad. Rose Caron (Laurence), de tenor Engel (Jocelyn) en de bis schop (Seguin, die vijf jaar geleden bjj de Haagschfl opera was) het meest geroemd. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD. Le Cid." Opéra en quatre actes et dix tableaus, de M. M. d'Ennery, Louis Gallet et Edouard Blau, musique de M. J. Massenet, Jules Massenet, in 1842 te Montaud geboren, is een leerling van Marmontel en Ambroise Thomas. Op jeugdigen leeftijd verwierf hij den prix de Rome" en werd in 1878 als leeraar in compositie aan het conservatorium te Parijs ver bonden. In Nederland is deze toondichter in de laatste jaren een goede bekende geworden, wiens naam op onze concertprogramma's nevens die van Bizet en Saint-Saëns, om slechts enkelen te te noemen, eene eervolle plaats inneemt. Zijne Suites, Serenades en z\jne fraaie liederen zijn den meesten onzer lezers bekend, terwyl de uitvoering van zijne religieuse muziek het aantal zijner ver eerders niet weinig heeft doen toenemen. Op het gebied der muzikale dramatiek, wij hebben thans in engeren zin de opera op het oog, zijn het vooral Le Roi de Labore" en Hérodiade" te Parijs en te Brussel het eerst voor het voetlicht gebracht, die belangstelling in de ontwikkeling van deze z\jde van zijn talent hebben opgewekt. De opvoering van Manon, onder leiding van den componist zelven, in de zaal van den Stadsschouw burg, heeft niet weinig bijgedragen om ook in de hoofdstad de aandacht by vernieuwing op zijne béteekenis als componist te vestigen. Verleden jaar werd om redenen, naar beweerd werd, aan den inhoud van het libretto ontleend, de opvoering van Hérodiade" verhinderd en moes ten de operabezoekers zonder de toegezegde uit breiding van het répertoire het seizoen ten einde brengen. Met de keuze van Le Cid "was de Heer De Suiten inzooverre reeds gelukkig, wijl althans zjjn wensch om het répertoire uittebreiden en te verrijken geen moeilijkheden werden in den weg gelegd. Het trekt de aandacht, dat Massenet bij de keuze der figuren, die hij zich voorstelde in zijne vocale werken te teekenen, van geen beschroomd heid blijk heeft gegeven. Eve, Marie-Magdeleine, Manon, Hérodiade, op elk harer is haast het woord van Musset van toepassing: Si vaste et si puissant qu'il n'estpas de poète Qui ne l'ait soulevédans son coeur ou sa tête Et, pour Pavoir ten té, ne soitrestéplus grand". Veilig bewere men, dat de componist op geen harer nog het onuitwischbare merkteeken van het genie heeft gedrukt, in den strijd is zijne kracht gestaald en heeft zijn talent aan lenigheid kunnen winnen. Men verhaalt dat de componist op het denk beeld is gekomen om Ie Cid" als opera te be werken, toen hy Mlle Rousseil in de Comédie . Franc,aise de rol van Cohimèn zag spelen. Dat is nu ongeveer vijftien jaren geleden, doch na dien tyd moesten ook Ze Roi de Lahore en Manon afgewerkt; men kan intusschen aannemen, dat gedurende tal van jaren de samenstelling der opera, wier opvoering wij onlangs in de hoofdstad bijwoonden, den componist heeft moeten bezig houden. Le Cid", zooals het tekstboek hem voorstelt, wijkt in karakterteekening heel wat af van dien, welken het klassieke treurspel van Pierre Corneille ons heeft leeren kennen. D'Ennery heeft het drama van Guillen de Castro Las Mocedades del Cid" geraadpleegd, welks stoute tafereelen den smaak der t\jdgenooten van den kardinaal Richelieu hadden kunnen beleedigen, en de heeren Gallet en Blau waren, zooals bekend is, in het bezit van een libretto, dat naar het treurspel van Corneille bewerkt was. Zóó is door vergelijking van twee teksten een libretto ontstaan, dat aan Massenet geschikt voorkwam en de grondslag werd van Le Cid". Dat men het met de historische juistheid niet te nauw moet nemen, spreekt wel van zelf; zoo wordt o. a. Boabdil, die aan het einde der 15e eeuw het Alhambra bewoonde, tot een tijdgenoot van den Cid" gemaakt * * * De Ouverture" begint met korte, langzame motieven op een langaangehouden orgelpunt, zoe kend en tastend, tot eindelijk een marschthema wordt vernomen, dat in den loop der opera te herkennen zal wezen. Na een glanzend Cmajeur, komen drie bemols aan den sleutel en worden achtereenvolgens de hoofdthema's der partituur, o. a. het zwaardmotief, het Chimène-motief, door harpen en fluit gespeeld, en alle melodische phrases die den held zullen teekenen door liefde en kinderlijken plicht bewogen, in de instrumentale inleiding verwerkt, geven den toehoorder als een beeld van het geheele drama. Het gordijn gaat op en aan het oog van den toeschouwer toont zich eene zaal van den graaf Gormas te Burgos. Trompetgeschal weerklinkt, de koning zal aan Rodrigo den ridderslag geven; Gormas hoopt dat hy tezelfder tijd tot gouver neur van den infant zal worden benoemd. De infante brengt een bezoek aan Chimène en doet vermoeden dat zij Rodrigo bemint. Een fraai duet, waarbij de bede van Chimène weerklinkt: Laissez Ie doute dans mon ame, Laissez l'espérance a mon coeur, Ne l'aimez pas, madame! Het antwoord der infante: Garde sans peur, ma Chimène, Le rêve qui te vient charmer! .... Sois heureuse! . , . . tu n'es pas reine. staat in bes-dur, terwijl de bede van Chimène in bes-moll geschreven staat. Het tweede tafereel stelt een galerij voor, die naar de Kathedraal leidt. Het volk zingt een danklied, waarbij zich klokgelui doet hooren, tot eene phrase voor violoncel de komst van Rodrigo aankondigt. Hij legt den eed van trouw op het evangelie af en ontvangt het zwaard. Dan weer klinkt het martiale lied: O noble lame tincelante Pure comme un regard d'enfant! dat intusschen vrij banaal mag heeten; de aan roeping van St. Jacques de Compostella en de hulde aan de geliefde scheidt de twee coupletten, terwijl het orkest het Chimène-motief doet hooren. Chimène zelf zingt met halve stem: Serment de tendresse ternelle, Je l'accepte et n'ai plus d'effroi. Het lied van Rodrigo wordt ook door het koor aangeheven. De keuze des konings is bepaald; Don Diego is tot gouverneur van den infant benoemd. Het bekende tooneel uit Corneille is te dezer plaatse behouden en de verzen uit de Scène du soufflet" zijn niet gewijzigd. De aanvang van de ontmoe ting van Diego en Rodrigo Rodrigue, as-tu du coeur?" is beter in muzikalen zin dan het ver dere deel. In de verte echter en dit is een gelukkige greep ziet men Chimène uit de Ka thedraal komen, op het oogenblik dat Rodrigo den naam vernam van hem, door wien zijn vader beleedigd werd. Het orkest teekent met den klank van harpen en fluit de verschijning van Rodrigo's bruid. Na korten zielestrijd snelt de zoon heen om de eer des vaders te wreken. * Het tweede bedryf vangt aan in eene straat te Burgos, vóór het huis van den graaf Gormas. Al vorens zyn tegenstander uit te dagen, zingt Ro drigo de bekende stances: Percéjusques au fond du coeur," die weinig muzikale waarde hebben. Dan volgt het duel, waarbij het orkest in zijn onregelmatig rhytmus de afwisselende kansen aanschouwelijk maakt. Een tooneel, aan Guillen de Castro ontleend, trekt daarna de aandacht. Chimène komt uit het paleis waarin het lijk van Gormas werd gebracht. Zij ondervraagt alle ridders, blijft eindelijk staan voor Rodrigo en als door eene plotselinge in gering treedt ze terug, hem als den moordenaar aan duidend. Het gordijn valt langzaam neder en van uit het paleis weerklinkt het sombere Requiem". Thans volgt het feest op het groote marktplein te Burgos, De strophen door de Infante gezongen: Le printemps sans la joie humaine, Serait-il encor Ie printemps ? met het refrain Alleluia, Alleluia! zijn voortref felijk en het zou ons niet verwonderen, dat en kele onzer lezeressen ze met pianobegeleiding gaarne zullen zingen. De balletmuziek, die te rechter plaatse aangebracht is, toont het talent van den componist weder in volle kracht. Daar verschijnt echter Chimène om de gerechte straf te vragen voor het misdrijf, dat gepleegd werd. Don Diego verdedigt zijn zoon en biedt zijn eigen leven aan om dat van Rodrigo te red den. Alvorens echter de koning uitspraak kan doen, treden Moorsche ruiters op het tooneel de gezanten van Boabdill om het christenle ger ten strijd te dagen. Aan Rodrigo wordt het bevel over de troepen gegeven; een schitterend koor zingt den lof van Rodrigo, en de vrienden van Gormasheffen met Chimène de klacht aan, dat de koning de goede zaak ontrouw is geworden. * * Met een preludium, waarin het motief, dat Chimène in het geheele drama vergezelt, zich bij herhaling doet hooren, worden wij tot aan de roerende klacht van Chimène gebracht: De eet affreux combat, je sorsl'amebrisée!.... Maïs enfin je suis libre etjepourraidumoins Soupirer sans contrainteetsouffrir sans témoins. Met de komst van Rodrigo ontstaat een der fraaiste vocale nummers uit de geheele partituur, de smart der beide geliefden wordt door den com ponist op treffende wn,ze uitgedrukt. En de tekst steunde den toondichter. Jours perdus, vous n'êtes plus! Qui de nous deux, Rodrigue, a la plus rude peine ? Celui-la qui n'a pas l'oubli de ses amours ! En dan later: Hélas! si d'un autre que toi j'avais appris les larmes, Mon ame aurait trouvédans Ie bien de te voir, L'unique allègement qu'elle eüt pu recevoir; Mais quand c'est de toi seul que viennent mes Mon taible coeur se brise.... (alarmes, Het martiale lied, waarmede dit tafereel eindigt, staat in béteekenis heel wat beneden het duet. Het klinkt zelfs vulgair. Bij het zesde tooneel komen we in het kamp van Rodrigo. De soldaten zingen een opgewekt koor, dat door eene danse mauresque" gevolgd wordt. In het volgende tafe reel zien wij de tent van Rodrigo bij de op voering in den Stadsschouwburg was het zesde tafereel weggelaten! De aanvoerder is in gebed verzonken en bereidt zich tot den slag. Hemelsche stemmen komen zich mengen bij zijne bode en een visioen verschijnt hem, St. Jacques" spreekt den jeugdigen held toe: Qui donne Ie fardeau prête aussi Ie soutien, Et je l'apporte au fils, au soldat, au chrétien! Tu seras vainqueur! Daarna verdwijnt het visioen; bliksemflitsen doorklieven de lucht, de donder rolt, de tent wordt door den storm weggerukt, de fanfares naderen uit de verte, in groepen komen de krijgs lieden toesnellen, het geroep weerklinkt: Alerte, amis, aux armës! De slag wordt geleverd. Het lied van het zwaard, dat wij vroeger vermeldden, wordt aangeheven en door het koor in volle kracht gezongen. Het laatste bedrijf begint in het paleis des konings. Eene korte inleiding voor orkest in lang zaam tempo gespeeld, voert tot de klacht van Diego Ainsi, mon fils est mort!" waarop de vluch telingen, dia rondom hem geschaard staan, ant woorden : .... Son imprudent courage L'a jetésur les rangs d'ennemis trop nombreux. De aria, waarmede don Diego zijne smart uit drukt is zeer goed geslaagd en vol majesteit, Minder indruk maakt de zang van Chimène, die thans onbelemmerd hare liefde voor Rodrigo komt uitspreken. Aan dit nummer ontbreekt alle ka rakter. Doch het trompetgeschal in de verte kon digt den triomfantelijken intocht van Rodrigo aan en de koning bericht in persoon de zegepraal, door den jeugdigen held bevochten. Het overwin nende leger defileert op het binnenplein van het Alhambra; een koor in marschtempo wordt aan geheven, waarop eene soort van mauresque en eenige maten van ernstig karakter volgen, die de komst der bisschoppen en priesters melden, het klokgelui mengt zich met het koor, dat met volle kracht het Gloire au Cid!'- doet weergalmen. De ovei winnaar treedt voor den koning en brengt hem hulde. Daarna knielt hij neder voor Chimène en smeekt haar over zijn lot te beslissen. Het koor spreekt haar toe Parle! prononce!" tot ein delijk haar de kreet ontsnapt Sire, je l'aime." Bij de herhaling van het Gloire au Cid ! Gloire au Vainqueur!" Valt het gordijn. * * Massenet heeft zelf verklaard, dat hij Ie Cid" schreef zonder vooringenomenheid met eenige richting, doch met vreugde en passie beide. Daar uit valt het feit misschien te verklaren, dat ver schillende richtingen op het gebied der dramati sche muziek dit werk voor zich opeischen. De volgelingen van Meijerbeer, van Gounod, zelfs van Bellini voeren gronden aan om hunne rechten op deze opera te doen gelden. De discipelen van Wagner zelfs erkennen er der invloed van den meester in van den gebreidelden meester mogen we er bijvoegen. De partituur het kan uit het bovenstaande blijKen is van ongelijke beteekenis ; zij bevat schoonheden van den eersten rang, doch zij mist op vele plaatsen distinctie en werkt nu en dan met vulgaire middelen. Prachtige mise en scène, pittoreske costumes, forsche koren kunnen het effect bij de opvoering verhoogen. doch de innerlijke waarde zal er niet door gewijzigd worden. Aan het meerendeel der artisten van het Haagsche Operagezelschap dient een woord van lof te worden gebracht voor de wijze, waarop zij hunne rollen hebben gespeeld en gezongen. De heer Lestellier heeft met zijne omvangrijke stemmiddelen weten te woekeren en aan zijne moeilijke rol allen glans geschonken. Mm Lematte-Schweyer, Chimène, zong met veel uitdrukking en speelde met talent. De heer Joussaume heelt het orgaan, dat voor de vertolking der rol van don Diègue noodzakelijk is; doch wat hij aan kracht verspilt, ontbreekt hem vaak aan werkelijke passie; Villefranck wist het karakter van don Gormas met welbegrepen trots en sarcasme voor te stellen; de rol der infante werd door Mme Duvals wat kleur loos doch met waardigheid gezongen, terwijl de heer Guillemot aan de zwakke figuur van don Fernand het noodige relief wist te geven. De koren gaven blijk van goede studie, het orkest speelde sommige gedeelten zeer nauwgezet, de mise- en- scène was beneden den eisch. * * Bij de tweede opvoering was de zaal niet zóó bezet als de directie van het operagezelschap had mogen verwachten. Wij vestigen ernstig de aan dacht van allen die de Fransche operavoorstel lingen in de hoofdstad hebben lief gekregen, op het feit, dat bij noviteiten herhaald bezoek, plicht en genot tegelijkertijd moetwezen. Wanneer dit door velen niet zoo wordt opgevat, is het aan geen enkele directie mogelijk haar repertoire uit te breiden. Te meer mag de afwezigheid van een gedeelte van het publiek verwondering wekken, wijl er in deze opera paarden op het tooneel verschijnen en die te mogen bewonderen is toch zeker geen gering esthetisch buitenkansje- Pauvres animaux. H. C. P. D. MUZIKAAL OVERZICHT. König Arpad, romantische Opera van Fiore della Neve, muziek van Th H. H. Verhey. Reeds voorlang was de belangstelling in onze muziekminnende kringen gaande gemaakt voor het werk, dat onze begaafde stadgenoot Verhey naar men vernam, onder handen had; temeer daar een zoo gunstig bekend dichter als Fiore della Neve zich met het libretto belastte. Af en toe lekte een en ander omtrent de compositie uit, van hen wien er door Verhey fragmenten uit voorgespeeld waren; dan weder hoorde men de verzen prijzen, door den tekstdichter geleverd Kortom, de uitvoe ring werd met groote spanning tegemoetgezien. Voor velen was het ook als 't ware eene ver ademing, dat het werk eindelijk publiek eigendom werd, voor mij persoonlijk bijvoorbeeld; en 't is niet onaardig eens te vertellen waarom. Ongeveer een jaar geleden met Verhey sprekende, noodigde hij mij uit, eens met de partituur kennis te maken, maar .,... op voorwaarde dat ik mij verbond er niet opzettelijk of onwillekeurig melodieën uit natefluiten of te zingen als ik met anderen in gezel schap was, daar zij dan bij eene opvoering dezen of genen als bekend zouden voorkomen. Ronduit gezegd vond ik die conditie wat vreemd; want om van een geheel nieuw werk, dat men op de piano voor de eerste maal voor hoort spelen, zooveel mee naar huis te nemen dat men het nazingen of fluiten kan. is dunkt mij wel wat veel verondersteld. En evenwel reeds na weinige dagen begreep ik dat de voorwaarde niet overbodig was geweest; want de ballade van Liska o a. in het eerste bedrijf is mij sedert niet uit de gedachte gekomen, terwijl ik mijzelf herhaal delijk betrapte op hét begin van overtreding van het verbod; en zoo zijn er meer melodieën in. Het libretto werd getrokken uit van Lennep's novelle de Hunneriborg en ofschoon de han deling zich geheel aansluit aan vele andere opera teksten de bewerking verdient, met uitzonde ring van de wijze waarop Stephan tot een huwe lijk komt, alle lof. Het tekstboek vloeit over van rijke gedachten en zoetvloeiende verzen en het is geen wonder dat de componist tot menige schoone bladzijde in zijne partituur door de taal van zijn libretto geïnspireerd is geworden. En zoo was dan jl. Zaterdag de avond daar, waarop de eerste uitvoering zou plaats hebben; de schouwburg was meer dan goed bezet en de stem ming onder het publiek welwillend genoeg; reeds de Ouverture werd levendig toegejuicht. Componist en dichter hadden zich den geheelen avond door in de ovaties van het publiek te verheugen; men vierde beiden na elk bedrijf; reeds na het eerste verscheen Verhey voor het voetlicht, na het tweede en derde ook de tekstdichter, mr. van Loghem, wiens werkelijke naam genoeg bekend was om hem door de aanwezigen daarbij vóór te doen roepen. Vele kransen, palmtakken, etc. hadden beiden in ontvangst te nemen, en bet orkest drukte het zegel op al deze buldebewijzen door welgemeende fanfares. Enkele nummers pakten reeds dadelijk het pu bliek in, zooals Liska's Ballade in het eerste be drijf met het meêsleepende slot (ware aan den wensch der aaawezigen gevolg gegeven, dan had dit moeten gebisseerd worden); Arpad''s Romance aan het einde der eerste acte, Trio Du bist l)ei mir en de oorlogszang der Zigeuners in het tweede bedrijf; Step]ian's Es ist f/enug in het laatste, alsmede de herkennings-scène tusschen jgraaf Balderich en zijne dochter, enz. Aan de uitvoering kleefden de gewone gebreken eener première, terwijl eene betere bezetting het geheel ongetwijfeld beter tot zijn recht zou ge bracht hebben; Mevr. Weiser (Reyna).kan er zich niet over beklagen dat ik hare stemmiddelen niet vaak genoeg geprezen heb, wanneer zich de aan leiding daartoe voordeed, maar een schoon geluid is nog niet alles. Ook ditmaal was haar zingen zeer fraai (een enkel ongelukje mag wel op re kening van het eerste optreden in eene belangrijke solo-partij gesteld worden), maar actie en distinctie ontbraken geheel. De Heer Basch zal het bezwaarlijk in de rol van Arpad tot succes brengen, ofschoon daarin toch menig dankbaar oogenblik voorkomt De heer Grüning (Stephan) zong zeer goed. zijn grime mag echter wel een weinig gewijzigd worden : hij heeft een te gunstig uiterlijk om zich zonder bepaalde noodzaak zoo leelijk te maken. Mevr. laidc (Liska) overtrof zich zelve, de heer Sieglitz (Graf Balderich) was recht goed en ook de overige kleine partijtjes vonden in Mej. Bodenius, Mej. Frank en de heeren Tachauer en Pikaniser voldoende vertolking. Het koor was over 't geheel verdienstelijk en bewees goed ingestudeerd te zijn; de heeren kapelmeesters Frank en Prill verdienen een woord van lof voor voorbereiding en leiding, eerstge noemde werd eveneens voor het voetlicht geroepen. Rotterdam, Februari 1888. V. Omtrent het standbeeld voor de gebr. De Witt, door den heer Leenhoff ontworpen, schrijft men ons uit Parijs: De groep staat nog in gips in 't atelier, waar zij gemaakt is. Onder degenen, die haar hebben gezien, zijn er die de opmerking gemaakt heb ben, dat er wat te veel bonhomie" uitsprak. Dit zal niemand verwonderen, die het Fransche algemeen karakter en de Fransche beeldbouwwer ken met hunne dikwijls overdreven bewegingen kent. Dezelfde opmerking kan men hier dage lijks hooren maken, als er gesproken wordt over antieke groepen of beelden. Wie echter kalmte en waardigheid stelt boven onstuimige drift en beweging, schijnt zij dikwijls misplaatst. M. i. ook in dit geval. De figuren, die de gebr. De Witt voorstellen, zijn door den Heer Leenhoff kalm en waardig daargesteld. Vooral Cornelis, als staat scoinmissaris gekleed met breede omgeslagen mouwen 't gegeheele costuum is stijl Louis XIV is onver beterlijk. Hij staat in rust met 't rechterbeen een weinig vooruit, met de eene hand op 't gevest van zijn degen, die aan zijn linkerzijde hangt, de rechterhand, waarin hij een opgerold papier houdt, op zijn borst. Met dit beeld op zichzelf reeds heel mooi n geheel vormend, is met groote bekwaamheid dat van Jan de Witt er naast ge steld. Deze is minder in rust, maar schijnt zijn broeder mee vooruit te willen voeren. Zijn lin kerarm heeft hij om de schouders van Cornelis geslagen en met zijn rechter houdt hij de hand op diens borst stevig vast. Met 't hoofd een wei nig meer opgeheven dan zijn broeder, vormt zijne geheele figuur met de andere een aangenaam contrast, dat nog verhoogd wordt door den man tel, los van zijn schouders afhangend. Buider kleeding, op zichzelf reeds schilderachtig, is niet buitengewonen smaak gearrangeerd. Volgens de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl