Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.559
l
f
desnoods met een nieuwerwetsch frakje aan.
De min- of onvermogenden behoorden niet
tot hare partij, -waren bij haar niet in tel.
En indien men deze lieden niet mederekent,
is de natie zeer zeker kerkelijk, dat wil
zeggen, bestaat zij .uit een kerkelijke meer
derheid en een anti-kerkelijke minderheid.
Men wilde geen algemeen stemrecht en
toch, ofschoon in de minderheid injden lande,
als meerderheid regeeren en aan de regee
ring blijven. Ieder, die verder zag dan zijn
neus lang was, moest het onhoudbare daar
van beseffen. De liberale partij echter was,
n door clericalenvrees, n door eigenbaat
derwijze verblind, dat zij de duidelijkste tee
kenen van haar aanstaanden val niet op
merkte. Verstokt in het geloof aan eigen
onmisbaarheid, kwam zij, na jaren lang niets
verricht te hebben, en ieder niet praatjes te
hebben afgescheept, met den gezeten werk
man aan, als redder uit den nood.
Helaas of gelukkig? die gezeten werk
man, dat wil zeggen, het stelsel van
halfheid, van onwaarheid, de vrucht van
hóoghartigheid en baatzucht, heeft haar nu ten
val gebracht en waarschijnlijk voor goed.
Want ai mogen de liberale beginselen in de
radicale partij zich verjongen en tot kracht
komen, de oude liberale paftümet haar fouten
en dwalingen zal zich van dezen slag wel niet
weder herstellen. Met haar is het uit.
SIGNALEMENTEN UIT DEN TRECHTSCIIEN
GEMEENTERAAD.
door JAK VAN 'T STICHT.
IL De Heer H. A. van Beuningen.
Wij hebben goden en godinnen voor allerlei
dingen. Vrede, oorlog, liefde, de landbouw, de
jacht, de handel, de diefstal, het drinken en wat
niet al meer de mensch heeft reeds van de
vroegste tijden af de wereld en al wat daarop en
in is en gebeurt in tallooze ministeriën verdeeld
en met de waarneming der onderscheidene porte
feuilles even zoovele goden en godinnen belast.
Alleen ne plaats in 't kabinet is, indien ikniij
niet vergis en vergis ik mij wél dan is het nog
niet erg alleen ne plaats is nog vacant en,
terwijl ik d3 vrijheid neem ons voorgeslacht op
dit verzuim te wijzen, veroorloof ik mij tevens
ter aanvulling van deze leemte de persoon van
den Heer Van Beuningen aan te bevelen voor de
benoeming tot god van de welvaart.
Overtuigd van uw aller instemming met deze
verheffing van den heer Van Beuningen, ben ik
dan tevens zoo vrij voor te stellen zijn stand
beeld eigenlijk meer zijn zitbeeld, want ik
wou hem niet staande versteenen om zijn beeld
te plaatsen in de onmiddellijke nabijheid van zijn
geliefd Museum van Kunstnijverheid, vlak vóór
de Hoogere Burgerschool voor meisjes maar
met zijn rug daar naar toe, anders doen de meis
jes den gansenen dag niets anders dan hem
nateekei-en." En voor dat beeld zou meti dan het
model moeten nemen, dat de heer Van Beuningen
ons aanbiedt, wanneer hij gezeten is in den ge
meenteraad.
Die rustige, kalme, gezonde figuur, zooals zij
daar achterover leunt in den breeden. maar voor
hem toch haast nog te smallen fauteuil,' met de
armen wijd uitgestrekt, rustende op de rugleunin
gen der beide zotels aan weerszijden; die glim
lachende ernst; dat je-maakt-me-nikserige, dat
u toestraalt uit geheel zijn wezen, uit zijn oogen,
uit zijn wangen, zijn neus, zijn mond en zijn
overhcmdknoopjes dat geheel is het ware
beeld van den mensch, die zich bewust is in zijn
zak een welgevulde porte-monnaie en thuis een
dito brandkast te hebben.
Zóó zou hij dan ook als ik mijn zin krijg
een kogel hier binnen dringt en u armen
en been en afschiet, en gij wordt verminkt
naar huis gedragen, _dan trouwt zij toch wien
zij wil, zonder dat gij het haar kunt beletten.
Wilt gij werkelijk een goede daad verrichten
en een rechtschapen vader zijn, laat dan die
twee een paar worden. Zeg ja, dan zal ik
zien, wat ik voor u doen kau en met u naar
Aebeltost terug varen, al zou ik zelf de boot
moeten roeien ; maar bedenk u niet lang."
>Jes is zoo arm hij heeft het zout in
zijn eten niet l"
»Wat _ hebt gij dan zelf', als de vijanden
het schip in den grond boren en wij allen
te saam naar den kelder gaan?"
»Als gij mij naar huis wilt roeien, zal ik
er over denken."
»Ge decdt beter er over te denken, voor
dat ik u roei. God bewaar ons, hoor ze daar
buiten donderen en knallen! Ja. nu ga ik
toch. Vaarwel Laust Silleseu ! Mochten wij
elkander in dit leven niet weer ontmoeten,
ontvang dan mijn dank voor uw aangenaam,
onbekrompen kwartier."
De ritmeester greep de deurknop maar Laust
hield hom tegen. »0ch neen! och neen ! ver
laat mij niet! Als gij mij heelhuids t'huis
brengt, zal ik ja zeggen en Jes tot mijn op
volger in de brouwerij benoemen."
»l)at is reeds iets, maar nog niet genoeg.
Binnen veertien dagen maakt gij alles in
orde; ik moet weten dat zij getrouwd zijn,
eer ik de stad verlaat. esüs spoedig ja
of neen. Hoor! hoe ze op het dek roepen
en schreeuwen; ik moet naar boven."
»Binnen veertien dagen!" herhaalde Laust,
terwijl hij het hoofd op de borst liet zinken
nvelnu l het zal geschieden."
»Goed hier is pen en inkt, sta op en
«chrijfdatge uw dochter Marie, Jes tot man
zult geven, hem tot uw opvolger zult be
noemen en binnen veertien dagen het huwe
lijk zult laten voltrekken; zoo niet, dan ver
bindt gij u, Jes zooveel geld schuldig te zijn,
als volgens taxatie van twee onpartijdige, nader
aan te wijzen personen, uw huis en brouwerij
waard zijn. Dat moet gij onderteekenen voor
dat gij in de boot stapt."
«Schrijft u het maar op," fluisterde Laust,
moeten verrijzon vóór de school der
hoogerebnrgoressen, tot. een blijvende marmeren herin
nering, dat met ijver en talent iemand het ver
kan brengen in de wereld en dat zonder
geluk niemand wél vaart.
En de heer Van Beuningen zou die kleine
wandelplaats aan do Oostelijke entree onzer stad
waarlijk niet ontsieren, want hij is niet alleen
een Zijnedelachtbare maar hij is tevens oen
Zijnedelkranige kerel. Met zijne hooge, welge
vulde, weldoorvoede, weigebouwde en welgekleade
gestalte zou hij waarlijk nog niet het leeüjkste
standbeeld zijn, vooral omdat hij dan niet loopen
kan en zijne veel te kleine pasjes dus niet hin
deren. Nog een ander niet gering te achten
voordeel aan het verstandbeelden van den heer
Van Beuningen verbonden zou daarin gelegen zijn
dat hij dan ook niet moer zooveel kon praten,
want waarlijk, de gedachte om van den heer Van
Beuningen een welgelijkend monument te maken
is niet vandaag of' gisteren bij mij opgekomen.
Lang geleden betrapte ik mijzelf reeds menigmalen
op den stillen wensch: lieve vriend, ik wou dat
HE. de kiem kreeg!" Maar langzamerhand nam
dit hardvochtig verlangen een anderen vorm aan
en in een monument vond ik eindelijk de oplos
sing, die n den heer Van Beuningen n zijne
bewonderaars (waaronder ik mij gaarne in gelid
stel) bevredigen kan.
Ik zei daareven dat de heer Van Beuningen is
een kranige figuur, die onze wandelingen tot
sieraad zou verstrekken, en ik zal u dat bewij
zen. Kyk maar!
Hoe hij zit, weet ge reeds. Zóó blijft hij nu
wel niet tijdens den geheelen duur der vergadering
zitten. O neen, dikwijls neemt hij ook andere
houdingen aan, maar al te dikwijls zelfs gaat hij
staan, zijnde de houding die hier aan woordvoerende
raadsleden is voorgeschreven. Maar beschouw hem
als hij zit, in de houding, waarin ik hem voor hot
nageslacht zou willen verduurzamen.
Zorgeloos dwalen zijne donkere oogen, die een
ietwat sluwe uitdrukking hebbon, doordien het
rechter een weinigje minder geopend dan hot
linker zorgeloos dwalen die oogen door de
zaal. Nu rusten zij een oogenblik hier, dan daar.
En terwijl zij schijnbaar spottende vonkjes schie
ten, komen er onder een dikken, zwarten knevel
vandaan twee trekken van beide zijden van den
mond en loopen over de wangen tot bijna boven
aan den neus, waar zij door ecu lorgnet, als door
een accent circonflexe, worden saamgehoudon en
zóó als een glimlach op 's mans gelaat büjven
prijken.
Boven het lorgnet welven zich een paar wenk
brauwen wier kleur het midden houdt tusschen
coke en steenkolen. En daarboven strekt zich
het blankste, het grootste, het vierkantste voor
hoofd uit, dat er hier in den heelen Raad te zien
is. Als de heer Van Beuningen in zijn jeugd wol
eens gejokt heeft wat ik haast niet kan
gelooven dan heeft zelfs zijn grootmoeder wel
geen bril noodig gehad om de letters te lozen,
waarvoor op dat voorhoofdje ruimte genoeg is.
Schier lijnrecht wordt die taiel van kinderlijke j
oprechtheid bij den heer Van Beuningen aainlen !
bovenkant afgesneden door een weligen haardos, !
van dezelfde kleur als do wenkbrauwen en kncval. i
Zoogenaamde haventjes in het haar, die geacht
worden tot de zeven" schoonheden te behooren,
heeft do hoer Van Beïiningen niet. Integendeel,
lijnrecht is dat haar op do voorzijde van dat
hoofd gegroeid en als het over de ooron op de
slapen valt dan doet het dat weer in twee rechte
lijnen en vormt zoo van dat voorhoofd een lang
werpig vierkant. En van de slapen uit groeit het
in een smal bakkebaardje door langs de ooreu
over de wangen en gaat van daar met een
sierlijken zwaai over den hals, naar den nek, even
voorbij het oor, waar het baardje zijn eigen dood
sterft.
Zoo is des heeren Van Bcuningon's hoofd en
het zou er zeker nog verstandiger uitzien, als
»ik beef zóó, dat ik geen pen kan vasthouden."
De ritmeester schreef, de brouwer zette zijn
naam er onder. Eenige oogenblikken
lateivolgde hij Passek naar het dek. Den man
tel droeg hij over zijn arm, de degen hing
vreedzaam met de punt omlaag1.
»Dat duurt verduiveld lang, eer u komt",
voegde admiraal Opdam hem toe. »Ik zond
den ritmeester naar u toe om te zeggen, dat
ge zoo spoedig mogelijk liet schip moest ver
laten. Maak nu maar gauw dat ge beneden
komt. De_boot ligt op u te wachten."
Laust Sillesen wierp den ritmeester een
onbeschrijfelijken blik toe; hij vond geen
woorden om zijn diepe smart óver zulk een
schaamtelooze bedriegerij uit te drukken.
Zwijgend keerden zij liet fregat den rug toe.
Toen zij de haven bereikten, luidden in
Aebeltost de klokken voor den middagdienst,
maar dien Zondag waren de kerken ledig.
Mannen en vrouwen, oud en jong, stonden
groepsgewijze lang' de bolwerken geschaard
en tuurden naar buiten in de. baai, van waar
nog steeds kanongebulder dreunde en waar
boven de kruitdamp in lichtgrijze wolken
omhoog steeg.
Langzaam schreed Laust Sillesen tusschen
al die menschen door; hij had zijn deftigo.u
gang en waardige houding weer aangenomen;
zijn hand rustte weder op hel gevost van do;i
degen, die nu achter hem in de hoogte Buik
en een Iaii9;e_ staart geleek. Hij lachte w>
gaf al ziju^ vrienden en kennissen in het rond
een welwillend knikje ten beste.
Een maand later hielden Jes en Marie
bruiloft.
Laust echter rekende sedert altijd zijn tijd
van den dag af', waarop hij den grooten zee
slag daarbuiten in de baai had meegemaakt.
en Hans Peter verklaarde, zonder blikken of
blozen, dat hij xicli nog dapperder had ge
houden dan de brouwer, want hij liep boven
op het dek. terwijl Laust beneden in de kajuit
was blijven zitten !
niet een alleszins bekwame keukenmeid" die,
blijkens advertentie van zijne vrouw, in zijn
sousterrain gevestigd is, een zekere welgedane rond
heid van wangen en kin had veroorzaakt, die wel
niet aan het hebben van verstand de heer
v. B. bewijst het tegendeel maar aan het te
weegbrengen van den indruk van verstand een
weinig in den weg staat.
Onder het hoofd van den heer Van Beuningen
vertoonen zich achtereenvolgend ZEd. Achtbare's
hals, borst, buik en beenen. Vertoonen is min of
meer onjuist gezegd: de beenen verschuilen zich
achter het tot op den grond afhangende groene
tafelkleed, de buik en de borst zitten in een mooi
zwart pak en alleen van den hals is een stukje.
niet meer dan een vingerbreed te zien,
maar zelfs dit tracht zich soms nog te verstop
pen in een liggend, glanzend wit boord dat met
een, onder een wijd opengesneden vost, op de
breeue borst prijkend overhemd der goede ge
meente schijnt toe te roepen: aanschouw mijne
reinteid! Men kan er toch wel knapjes uitzien
al doet" men in steenkolen."
En knapjes ziet de heer Van Beuningen er uit
altijd correct gekleed; niet plus que parfait, maar
knapjes. Een paar diamanten knoopjes verbreken
de eentonigheid van zijn witte vóórhemd en een
gouden horlogeketting verbreekt de eentonigheid
van zijn zwarte pak. Oorbelletjes draagt hij niet.
Dit is nu de heer Van Beuningen in den ge
meenteraad als hij zit. Maar zooals ik reeds
zeide, hij blijft helaas, niet eeuwig zitten. Eens
klaps begint hij belang te stellen in hetgeen er
gesproken wordt. Er komt beweging in hem:
zijne armen kruisen zich over de borst, daarna
grijpt zijne hand de veder, hij maakt een
aanteekening, strijkt dan met duim en wijsvinger over
beide zijden van den neus en over den knevel
en daar heb je 't hij staat op en neemt
het woord.
Nu moet ik vooraf zeggen, dat de heer Van
Beuningen een probleem heeft opgelost, dat voor
duizcnde sprekende en ook niet-sprekende men
schen door alle tijden heen een groot struikelblok
is geweest. Zie om u heen op de straat en merk
op, hoevele menschen met hunne handen in de
war zitten. Ga naar vergaderingen en sla gade
welk een ongelukkig gebruik de meeste sprekers
van deze extremiteiten maken; ga naar den
schouwburg en zie hoe vele acteurs sukkelen met
het gebruik hunner handen! Hun hoofd, hun,
buik, hun beenen, alles gaat goed: maar die
handen! Wie herinnert zich niet onze goode
Mevrouw Kleine, hoe ze met de armen over elkaar
geslagen kon staan en altijd, altijd, met de rech
terhand op den linkerarm bleef kloppen.
Nu, dat groote struikelblok voor kunstenaars
en gewone menschen heeft de hoer Van Beuningen
uit den weg geruimd. Als de heer Van Beunin
gen het woord gaat voeren dan heft hij zich, met
de vingerknokcn steunende op de tafel, op.
spreekt dan een paar woorden in ecnigazins ge
bogen houding, werpt daarna het ruim veertig
jarig lichaam achterwaarts on steekt dan de beide
handen in de broekzakken; alleen de rechter
komt daar een enkele maal uit te voorschijn om
eei: penhouder op te ncucn en daarmede mot
gebogen arm een klein zetje in de richting van
den voorzitter te geven maar anders heeft de
heer Van Beuningan onder 't spreken volstrekt
geon mooite met zijne handen.
Van dat spreken zei ik straks, dat het mij niet
beviel maar ik moet daar tot verduidelijking
bijvoegen dat wat de heer Van Beuningen ver
telt in den regel eon enkele maai uitgezon
derd, wie heeft dat niet eens? zeer goed is.
Maar wat mij niet bevalt, en wat u ook wel niet
bevallen zou. is dat ZEA. altijd minstens vier ma
len achtereen het zelfde zegt. Wat hij in 5 mi
nuten kan zeggen, daarvoor gebruikt hij zokcr
twintig.
Eerst geeft hij zijn advies, kort, bondig, flink.
En als hij dat gedaan heeft en iedere oninge
wijde zou denken dat hij ging zitten, dan zegt
hij: En daarom, meneer de voorzitter, wcnschte
ik nog eens te wijzen op het groote belang, enz.
enz.
.En als hij dan nog eens gewezen" heeft, dan
meent hij nog eens te moeten herhalen" welke
groote belangen er toch enz. enz. En dan her
haalt hij, daar kunt gij staat op maken. Ook niet
n woord schenkt hij u. En wanneer hij dan
nog eens herhaald" heeft, dan wijst hij er nog
eens met den moesten ernst" op en ten slotte
herhaalt hij met tien moesten aandrang."
Maar laat ons billijk zijn! Als de heer Van
Beuningen deze hebbelijkheid niet had, dan ware
hij een volmaakt raadslid en dezulken mogen wij
zelfs in Utrecht niet voor mogelijk houden.
De heer Van Beuningeu is uit liberale ouders
geboren en als oen waardige zoon van een waar
dige vader is hij zoo liberaal, als dat in Utrecht
maar mogelijk is. Hij voert liberale dominees
van elders in, omdat die in onzen bedorven bo
dem niet tieren willen, en gaat daar Zondags
avonds in do 1'ietorslccrk naar zitten luisteren.
terwijl ik voorzichtigheidshalve mijn dutje doe.
Overigens is de heer Van Bonningen een over
bevolkt a l'instar van don ouden hoer Abram.
(Alleen in de yemiscUte" klasse vau den Rijn- en
Centraalspoor is daar hier een tweede zoodanig
voorbeeld van.) Eon talrijk kroost omringt hem
op zijne wandelingen; maar, ofschoon het
alte"'aar kinderen zijn dio gezien inogon worden, in
don Raad brengt hij '/A nooit mede. zoodat ik
eigenlijk ook volstrekt geen recht heb over hen
te spreken.
UIT DE RESIDENTIE.
DEN HAAG, 2 Maart.
Er was al zoolang spraak van dat eene con
servatieve parlij zou worden gevormd; van ver
schillende zijden hoorde men beweren dat eon
program vau beginselen in de maak was; de lezers
van het Darfi'c.d keken dagelijks uit, want ieder
een verwachtte nahuirlijk dat het conservatieve
hoofdorgaan het gewichtige nieuws het eerst zou
mcdeileelen; dat do teleurstelling van velen en
de verwondering van een ieder groot was, toen de
bergen een muis baarden, en zelfs die witte, con
servatieve, nationale muis niets van het Dagblad
wilde weten. De heeren die de Haagsche Nationale
Unie oprichtten, als een centrum waaruit alom in
den lande conservatieve kiesvereenigingen zouden
te voorschijn komen, hadden het blijkbaar in het
belang der zaak geoordeeld om den hoofdredac
teur zoowel als den eersten redacteur van het
Dagblad, die sedert jaren als de conservatieve
man bij uitnemendheid geldt, buiten de zaak
te laten. De reden ligt voor de hand. Wat
het Dagblad sedert den dood van Lion aan fat
soenlijkheid heeft gewonnen, heeft het aan kracht
verloren. Do ellenlange artikelen met vervolgstukken
om ziek van te worden, vertellen nooit iets nieuws.
In plaats van een bondig, pittig botoog over
zaken, die aan de orde van den dag zijn, worden
de lezers vergast op een eindeloos gewauwel, dat
juist omschreven, hierop neerkomt: dat we op
politiek gebied terug moeten tot den tijd voor
18-18. Maar zelfs de variaties op dat ne, alles
bcheorschende thema zijn zoo zeurderig, worden
in zulk een overvloed van woorden opgedischt,
dat men niet alleen aan die conservatieve poli
tiek, welke zoo wauwelachtig wordt bepleit, voor
goed hot land krijgt, maar zelfs van alle politiek
misselijk zou worden. Men denkt er onwillekeurig
bij aan een der fabelen van Gellert. Iemand had
last van spookbezoek. Daarom kwam een vriend
hem gezelschap houden, om te zien of hij het
spook kon verdrijven. In afwachting las hij een
onuitgegeven treurspel voor en bleef lezen toen
de verschijning kwam. Maar het treurspel was zoo
vervelend om aan te hooren, dat het spook het
niet kon uithouden en wegging. Den volgenden
nacht kwam de schim weer, maar toen hij zag
dat men dadelijk naar het manuscript greep en
van plan was opnieuw met voorlezen te beginnen,
wenkte hij, dat het niet noodig was. Van dat
moois had hij genoeg. Hij ging heen heen en is
nooit weer verschenen.
Ik overdrijf niet. Naar mij verteld werd heeft
een lid der liberale kiesvereeniging alhier, in
blakenden ijver voor zijne candidaten, een zonderling
voorstel gedaan, waarvan hij veel goeds verwachtte
met het oog op de aanstaande verkiezing. Hij
stelde n.l. in ailon ernst voor om'eenige artikelen van
het Dagblad bij elkaar in brochure te laten druk
ken, en aan alle kiezers een exemplaar toe te zenden.
Hij noemde met name: het socperige artikel"
zooals hij zeido, bij gelegenheid van 's Konings
verjaardag en de zes ellenlange artikelen onder
het opschrift met groote, vette letters: Onze
Wenschen". Nu meende hij, dat als de kiezers
in behagelijken vorm die lectuur in handen kre
gen, en ze op die wijze tot lezen waren aange
spoord, ze zoo onpasselijk zouden worden van dat
gewauwel zonder kracht of geur, dat ze alvorens
zo een vierde hadden gelezen voor goed genoeg
zouden hebben van de canrlidaton van het Dagblad,
en of in 't geheel niet zouden stemmen, of ten ge
volge eener verklaarbare reactie met de namen
der liberale candidaten hun biljet zouden invullen.
Toon de Haagsche Nationale Unie eindelijk
in staat van wezen was, verscheen het program
in alle bladen, behalve in het Dagblad, waaruit
alle bladen gedacht hadden hot te zullen over
nemen. Bij vergissing was het te laat bezorgd
bij den hoofdredacteur van het conservatieve
hoofdorgaan, want met opzet was het gelijktijdig
verzonden aan allo bladen. Dat het Dagblad er
nu in. 't geheel geen notitie van wilde nemen,
is heel natuurlijk. Ofschoon later gepoogd werd
de vergissing te verklaren, bleef het opzet der
verzending aan andere bladen toch bestaan. En
dat was in dit geval al eene belecdiging. De
leiders van eon orgaan dat sedert jaren door
iedereen als HET conservatieve werd erkend wor
den buiten alles gehouden, als men bezig is iets
nieuws te bedenken tot herleving der verstorven
pariij. En als dat nieuwe conservatieve eindelijk
klaar is, mogen zij het zelfs nog niet het eerste
weten en in hun blad opnemen, 't Is alsof men
zeggen wilde: gij lieden die tegenwoordig dat
blad redigeert, zijt van geene betoekenis!
Naar ik hoor had de commissie van oprichters
der Nationale Unie hot niet zóó erg bedoeld, maar
moet de vergissing of het opzet uitsluitend worden
toegeschreven aan dea secretaris uit hun midden,
don heer Lion, laatst rechter te Semarang en
thans met verlof hier te lande.
Hij is de eenige zoon van wijlen Lion Senior,
don vermaarden hoofdredacteur van het Dagblad
in de dagen van weleer; hij heeft indertijd te
Utrecht gestudeerd on staat als jurist wel aange
schreven, zoodat hij tot secretaris benoemd werd
der Commissie tot het ontwerpen van een nieuwe
strafwetgeving voor Indic. en in die hoedanigheid
dagelijks op het ministerie van koloniën werk
zaam is. Hij is een boezemvriend van den radi
calen van Kcstcrcn, den directeur van de Indische
Gillis en oud-redacteur van do Locomotief te
Semarang. Meer is van don kleinen Lion Junior
iiiot bekend, totdat zijn naam genoemd werd onder
do oprichters der nieuwe conservatieve partij. Hij
moet om wol verklaarbare redenen een hekel heb
ben aan het Dagblad.
Zijne handelwijze om de courant die eenmaal
door zijn vader geredigeerd werd, niet langer als
HET conservatieve orgaan te willen beschouwen,
was echter minder gericht tegen den
tegcnwoordigon hoofdredacteur, dan wel tegen den eersten
redacteur Visser. In de -dagen van zijn vader was
laatstgenoemde reeds eene kracht voor het Dag
blad. Hij schreef toen reeds conservatieve
vcrkiezings-manifesten, maar zijne artikelen waren nog
niet zoo niet lang nat overgoten. Bovendien was
de scherpe Lion er altijd om er den pikanten
toets aan te geven. Lion Senior had hem noodig,
maar tusschen die twee bestond een verklaarbaar
antagonisme. De heer Visser was altijd conserva
tief geweest en Lion Senior kwam uit het liberale
kamp. Visser liet zich, naar verteld wordt, tegen
zijne Roomsche vrienden wel eens oirtvallen, dat
hij gelooide dat een Jood van nature niet conser
vatief kan zijn, en aan Lion Senior wordt het
meer geestige dan wol nobele gezegde toegeschre
ven, dat hij zich de weelde niet kon veroorloven.
om een eigen opinie te hebben.
De redenen dio don kleinen Lion Junior dreven
om te handelen zooals hij deed. zal men zonder
dat hij ze opbiecht, slechts kunnen gissen, maar
in elk geval was het niet fraai tegenover den hoer
Visser. Zoolang er sprake is vau conservatief te
willen zijn, mag zijn naam wel in de eerste plaats