De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 11 maart pagina 2

11 maart 1888 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.559 l f desnoods met een nieuwerwetsch frakje aan. De min- of onvermogenden behoorden niet tot hare partij, -waren bij haar niet in tel. En indien men deze lieden niet mederekent, is de natie zeer zeker kerkelijk, dat wil zeggen, bestaat zij .uit een kerkelijke meer derheid en een anti-kerkelijke minderheid. Men wilde geen algemeen stemrecht en toch, ofschoon in de minderheid injden lande, als meerderheid regeeren en aan de regee ring blijven. Ieder, die verder zag dan zijn neus lang was, moest het onhoudbare daar van beseffen. De liberale partij echter was, n door clericalenvrees, n door eigenbaat derwijze verblind, dat zij de duidelijkste tee kenen van haar aanstaanden val niet op merkte. Verstokt in het geloof aan eigen onmisbaarheid, kwam zij, na jaren lang niets verricht te hebben, en ieder niet praatjes te hebben afgescheept, met den gezeten werk man aan, als redder uit den nood. Helaas of gelukkig? die gezeten werk man, dat wil zeggen, het stelsel van halfheid, van onwaarheid, de vrucht van hóoghartigheid en baatzucht, heeft haar nu ten val gebracht en waarschijnlijk voor goed. Want ai mogen de liberale beginselen in de radicale partij zich verjongen en tot kracht komen, de oude liberale paftümet haar fouten en dwalingen zal zich van dezen slag wel niet weder herstellen. Met haar is het uit. SIGNALEMENTEN UIT DEN TRECHTSCIIEN GEMEENTERAAD. door JAK VAN 'T STICHT. IL De Heer H. A. van Beuningen. Wij hebben goden en godinnen voor allerlei dingen. Vrede, oorlog, liefde, de landbouw, de jacht, de handel, de diefstal, het drinken en wat niet al meer de mensch heeft reeds van de vroegste tijden af de wereld en al wat daarop en in is en gebeurt in tallooze ministeriën verdeeld en met de waarneming der onderscheidene porte feuilles even zoovele goden en godinnen belast. Alleen ne plaats in 't kabinet is, indien ikniij niet vergis en vergis ik mij wél dan is het nog niet erg alleen ne plaats is nog vacant en, terwijl ik d3 vrijheid neem ons voorgeslacht op dit verzuim te wijzen, veroorloof ik mij tevens ter aanvulling van deze leemte de persoon van den Heer Van Beuningen aan te bevelen voor de benoeming tot god van de welvaart. Overtuigd van uw aller instemming met deze verheffing van den heer Van Beuningen, ben ik dan tevens zoo vrij voor te stellen zijn stand beeld eigenlijk meer zijn zitbeeld, want ik wou hem niet staande versteenen om zijn beeld te plaatsen in de onmiddellijke nabijheid van zijn geliefd Museum van Kunstnijverheid, vlak vóór de Hoogere Burgerschool voor meisjes maar met zijn rug daar naar toe, anders doen de meis jes den gansenen dag niets anders dan hem nateekei-en." En voor dat beeld zou meti dan het model moeten nemen, dat de heer Van Beuningen ons aanbiedt, wanneer hij gezeten is in den ge meenteraad. Die rustige, kalme, gezonde figuur, zooals zij daar achterover leunt in den breeden. maar voor hem toch haast nog te smallen fauteuil,' met de armen wijd uitgestrekt, rustende op de rugleunin gen der beide zotels aan weerszijden; die glim lachende ernst; dat je-maakt-me-nikserige, dat u toestraalt uit geheel zijn wezen, uit zijn oogen, uit zijn wangen, zijn neus, zijn mond en zijn overhcmdknoopjes dat geheel is het ware beeld van den mensch, die zich bewust is in zijn zak een welgevulde porte-monnaie en thuis een dito brandkast te hebben. Zóó zou hij dan ook als ik mijn zin krijg een kogel hier binnen dringt en u armen en been en afschiet, en gij wordt verminkt naar huis gedragen, _dan trouwt zij toch wien zij wil, zonder dat gij het haar kunt beletten. Wilt gij werkelijk een goede daad verrichten en een rechtschapen vader zijn, laat dan die twee een paar worden. Zeg ja, dan zal ik zien, wat ik voor u doen kau en met u naar Aebeltost terug varen, al zou ik zelf de boot moeten roeien ; maar bedenk u niet lang." >Jes is zoo arm hij heeft het zout in zijn eten niet l" »Wat _ hebt gij dan zelf', als de vijanden het schip in den grond boren en wij allen te saam naar den kelder gaan?" »Als gij mij naar huis wilt roeien, zal ik er over denken." »Ge decdt beter er over te denken, voor dat ik u roei. God bewaar ons, hoor ze daar buiten donderen en knallen! Ja. nu ga ik toch. Vaarwel Laust Silleseu ! Mochten wij elkander in dit leven niet weer ontmoeten, ontvang dan mijn dank voor uw aangenaam, onbekrompen kwartier." De ritmeester greep de deurknop maar Laust hield hom tegen. »0ch neen! och neen ! ver laat mij niet! Als gij mij heelhuids t'huis brengt, zal ik ja zeggen en Jes tot mijn op volger in de brouwerij benoemen." »l)at is reeds iets, maar nog niet genoeg. Binnen veertien dagen maakt gij alles in orde; ik moet weten dat zij getrouwd zijn, eer ik de stad verlaat. esüs spoedig ja of neen. Hoor! hoe ze op het dek roepen en schreeuwen; ik moet naar boven." »Binnen veertien dagen!" herhaalde Laust, terwijl hij het hoofd op de borst liet zinken nvelnu l het zal geschieden." »Goed hier is pen en inkt, sta op en «chrijfdatge uw dochter Marie, Jes tot man zult geven, hem tot uw opvolger zult be noemen en binnen veertien dagen het huwe lijk zult laten voltrekken; zoo niet, dan ver bindt gij u, Jes zooveel geld schuldig te zijn, als volgens taxatie van twee onpartijdige, nader aan te wijzen personen, uw huis en brouwerij waard zijn. Dat moet gij onderteekenen voor dat gij in de boot stapt." «Schrijft u het maar op," fluisterde Laust, moeten verrijzon vóór de school der hoogerebnrgoressen, tot. een blijvende marmeren herin nering, dat met ijver en talent iemand het ver kan brengen in de wereld en dat zonder geluk niemand wél vaart. En de heer Van Beuningen zou die kleine wandelplaats aan do Oostelijke entree onzer stad waarlijk niet ontsieren, want hij is niet alleen een Zijnedelachtbare maar hij is tevens oen Zijnedelkranige kerel. Met zijne hooge, welge vulde, weldoorvoede, weigebouwde en welgekleade gestalte zou hij waarlijk nog niet het leeüjkste standbeeld zijn, vooral omdat hij dan niet loopen kan en zijne veel te kleine pasjes dus niet hin deren. Nog een ander niet gering te achten voordeel aan het verstandbeelden van den heer Van Beuningen verbonden zou daarin gelegen zijn dat hij dan ook niet moer zooveel kon praten, want waarlijk, de gedachte om van den heer Van Beuningen een welgelijkend monument te maken is niet vandaag of' gisteren bij mij opgekomen. Lang geleden betrapte ik mijzelf reeds menigmalen op den stillen wensch: lieve vriend, ik wou dat HE. de kiem kreeg!" Maar langzamerhand nam dit hardvochtig verlangen een anderen vorm aan en in een monument vond ik eindelijk de oplos sing, die n den heer Van Beuningen n zijne bewonderaars (waaronder ik mij gaarne in gelid stel) bevredigen kan. Ik zei daareven dat de heer Van Beuningen is een kranige figuur, die onze wandelingen tot sieraad zou verstrekken, en ik zal u dat bewij zen. Kyk maar! Hoe hij zit, weet ge reeds. Zóó blijft hij nu wel niet tijdens den geheelen duur der vergadering zitten. O neen, dikwijls neemt hij ook andere houdingen aan, maar al te dikwijls zelfs gaat hij staan, zijnde de houding die hier aan woordvoerende raadsleden is voorgeschreven. Maar beschouw hem als hij zit, in de houding, waarin ik hem voor hot nageslacht zou willen verduurzamen. Zorgeloos dwalen zijne donkere oogen, die een ietwat sluwe uitdrukking hebbon, doordien het rechter een weinigje minder geopend dan hot linker zorgeloos dwalen die oogen door de zaal. Nu rusten zij een oogenblik hier, dan daar. En terwijl zij schijnbaar spottende vonkjes schie ten, komen er onder een dikken, zwarten knevel vandaan twee trekken van beide zijden van den mond en loopen over de wangen tot bijna boven aan den neus, waar zij door ecu lorgnet, als door een accent circonflexe, worden saamgehoudon en zóó als een glimlach op 's mans gelaat büjven prijken. Boven het lorgnet welven zich een paar wenk brauwen wier kleur het midden houdt tusschen coke en steenkolen. En daarboven strekt zich het blankste, het grootste, het vierkantste voor hoofd uit, dat er hier in den heelen Raad te zien is. Als de heer Van Beuningen in zijn jeugd wol eens gejokt heeft wat ik haast niet kan gelooven dan heeft zelfs zijn grootmoeder wel geen bril noodig gehad om de letters te lozen, waarvoor op dat voorhoofdje ruimte genoeg is. Schier lijnrecht wordt die taiel van kinderlijke j oprechtheid bij den heer Van Beuningen aainlen ! bovenkant afgesneden door een weligen haardos, ! van dezelfde kleur als do wenkbrauwen en kncval. i Zoogenaamde haventjes in het haar, die geacht worden tot de zeven" schoonheden te behooren, heeft do hoer Van Beïiningen niet. Integendeel, lijnrecht is dat haar op do voorzijde van dat hoofd gegroeid en als het over de ooron op de slapen valt dan doet het dat weer in twee rechte lijnen en vormt zoo van dat voorhoofd een lang werpig vierkant. En van de slapen uit groeit het in een smal bakkebaardje door langs de ooreu over de wangen en gaat van daar met een sierlijken zwaai over den hals, naar den nek, even voorbij het oor, waar het baardje zijn eigen dood sterft. Zoo is des heeren Van Bcuningon's hoofd en het zou er zeker nog verstandiger uitzien, als »ik beef zóó, dat ik geen pen kan vasthouden." De ritmeester schreef, de brouwer zette zijn naam er onder. Eenige oogenblikken lateivolgde hij Passek naar het dek. Den man tel droeg hij over zijn arm, de degen hing vreedzaam met de punt omlaag1. »Dat duurt verduiveld lang, eer u komt", voegde admiraal Opdam hem toe. »Ik zond den ritmeester naar u toe om te zeggen, dat ge zoo spoedig mogelijk liet schip moest ver laten. Maak nu maar gauw dat ge beneden komt. De_boot ligt op u te wachten." Laust Sillesen wierp den ritmeester een onbeschrijfelijken blik toe; hij vond geen woorden om zijn diepe smart óver zulk een schaamtelooze bedriegerij uit te drukken. Zwijgend keerden zij liet fregat den rug toe. Toen zij de haven bereikten, luidden in Aebeltost de klokken voor den middagdienst, maar dien Zondag waren de kerken ledig. Mannen en vrouwen, oud en jong, stonden groepsgewijze lang' de bolwerken geschaard en tuurden naar buiten in de. baai, van waar nog steeds kanongebulder dreunde en waar boven de kruitdamp in lichtgrijze wolken omhoog steeg. Langzaam schreed Laust Sillesen tusschen al die menschen door; hij had zijn deftigo.u gang en waardige houding weer aangenomen; zijn hand rustte weder op hel gevost van do;i degen, die nu achter hem in de hoogte Buik en een Iaii9;e_ staart geleek. Hij lachte w> gaf al ziju^ vrienden en kennissen in het rond een welwillend knikje ten beste. Een maand later hielden Jes en Marie bruiloft. Laust echter rekende sedert altijd zijn tijd van den dag af', waarop hij den grooten zee slag daarbuiten in de baai had meegemaakt. en Hans Peter verklaarde, zonder blikken of blozen, dat hij xicli nog dapperder had ge houden dan de brouwer, want hij liep boven op het dek. terwijl Laust beneden in de kajuit was blijven zitten ! niet een alleszins bekwame keukenmeid" die, blijkens advertentie van zijne vrouw, in zijn sousterrain gevestigd is, een zekere welgedane rond heid van wangen en kin had veroorzaakt, die wel niet aan het hebben van verstand de heer v. B. bewijst het tegendeel maar aan het te weegbrengen van den indruk van verstand een weinig in den weg staat. Onder het hoofd van den heer Van Beuningen vertoonen zich achtereenvolgend ZEd. Achtbare's hals, borst, buik en beenen. Vertoonen is min of meer onjuist gezegd: de beenen verschuilen zich achter het tot op den grond afhangende groene tafelkleed, de buik en de borst zitten in een mooi zwart pak en alleen van den hals is een stukje. niet meer dan een vingerbreed te zien, maar zelfs dit tracht zich soms nog te verstop pen in een liggend, glanzend wit boord dat met een, onder een wijd opengesneden vost, op de breeue borst prijkend overhemd der goede ge meente schijnt toe te roepen: aanschouw mijne reinteid! Men kan er toch wel knapjes uitzien al doet" men in steenkolen." En knapjes ziet de heer Van Beuningen er uit altijd correct gekleed; niet plus que parfait, maar knapjes. Een paar diamanten knoopjes verbreken de eentonigheid van zijn witte vóórhemd en een gouden horlogeketting verbreekt de eentonigheid van zijn zwarte pak. Oorbelletjes draagt hij niet. Dit is nu de heer Van Beuningen in den ge meenteraad als hij zit. Maar zooals ik reeds zeide, hij blijft helaas, niet eeuwig zitten. Eens klaps begint hij belang te stellen in hetgeen er gesproken wordt. Er komt beweging in hem: zijne armen kruisen zich over de borst, daarna grijpt zijne hand de veder, hij maakt een aanteekening, strijkt dan met duim en wijsvinger over beide zijden van den neus en over den knevel en daar heb je 't hij staat op en neemt het woord. Nu moet ik vooraf zeggen, dat de heer Van Beuningen een probleem heeft opgelost, dat voor duizcnde sprekende en ook niet-sprekende men schen door alle tijden heen een groot struikelblok is geweest. Zie om u heen op de straat en merk op, hoevele menschen met hunne handen in de war zitten. Ga naar vergaderingen en sla gade welk een ongelukkig gebruik de meeste sprekers van deze extremiteiten maken; ga naar den schouwburg en zie hoe vele acteurs sukkelen met het gebruik hunner handen! Hun hoofd, hun, buik, hun beenen, alles gaat goed: maar die handen! Wie herinnert zich niet onze goode Mevrouw Kleine, hoe ze met de armen over elkaar geslagen kon staan en altijd, altijd, met de rech terhand op den linkerarm bleef kloppen. Nu, dat groote struikelblok voor kunstenaars en gewone menschen heeft de hoer Van Beuningen uit den weg geruimd. Als de heer Van Beunin gen het woord gaat voeren dan heft hij zich, met de vingerknokcn steunende op de tafel, op. spreekt dan een paar woorden in ecnigazins ge bogen houding, werpt daarna het ruim veertig jarig lichaam achterwaarts on steekt dan de beide handen in de broekzakken; alleen de rechter komt daar een enkele maal uit te voorschijn om eei: penhouder op te ncucn en daarmede mot gebogen arm een klein zetje in de richting van den voorzitter te geven maar anders heeft de heer Van Beuningan onder 't spreken volstrekt geon mooite met zijne handen. Van dat spreken zei ik straks, dat het mij niet beviel maar ik moet daar tot verduidelijking bijvoegen dat wat de heer Van Beuningen ver telt in den regel eon enkele maai uitgezon derd, wie heeft dat niet eens? zeer goed is. Maar wat mij niet bevalt, en wat u ook wel niet bevallen zou. is dat ZEA. altijd minstens vier ma len achtereen het zelfde zegt. Wat hij in 5 mi nuten kan zeggen, daarvoor gebruikt hij zokcr twintig. Eerst geeft hij zijn advies, kort, bondig, flink. En als hij dat gedaan heeft en iedere oninge wijde zou denken dat hij ging zitten, dan zegt hij: En daarom, meneer de voorzitter, wcnschte ik nog eens te wijzen op het groote belang, enz. enz. .En als hij dan nog eens gewezen" heeft, dan meent hij nog eens te moeten herhalen" welke groote belangen er toch enz. enz. En dan her haalt hij, daar kunt gij staat op maken. Ook niet n woord schenkt hij u. En wanneer hij dan nog eens herhaald" heeft, dan wijst hij er nog eens met den moesten ernst" op en ten slotte herhaalt hij met tien moesten aandrang." Maar laat ons billijk zijn! Als de heer Van Beuningen deze hebbelijkheid niet had, dan ware hij een volmaakt raadslid en dezulken mogen wij zelfs in Utrecht niet voor mogelijk houden. De heer Van Beuningeu is uit liberale ouders geboren en als oen waardige zoon van een waar dige vader is hij zoo liberaal, als dat in Utrecht maar mogelijk is. Hij voert liberale dominees van elders in, omdat die in onzen bedorven bo dem niet tieren willen, en gaat daar Zondags avonds in do 1'ietorslccrk naar zitten luisteren. terwijl ik voorzichtigheidshalve mijn dutje doe. Overigens is de heer Van Bonningen een over bevolkt a l'instar van don ouden hoer Abram. (Alleen in de yemiscUte" klasse vau den Rijn- en Centraalspoor is daar hier een tweede zoodanig voorbeeld van.) Eon talrijk kroost omringt hem op zijne wandelingen; maar, ofschoon het alte"'aar kinderen zijn dio gezien inogon worden, in don Raad brengt hij '/A nooit mede. zoodat ik eigenlijk ook volstrekt geen recht heb over hen te spreken. UIT DE RESIDENTIE. DEN HAAG, 2 Maart. Er was al zoolang spraak van dat eene con servatieve parlij zou worden gevormd; van ver schillende zijden hoorde men beweren dat eon program vau beginselen in de maak was; de lezers van het Darfi'c.d keken dagelijks uit, want ieder een verwachtte nahuirlijk dat het conservatieve hoofdorgaan het gewichtige nieuws het eerst zou mcdeileelen; dat do teleurstelling van velen en de verwondering van een ieder groot was, toen de bergen een muis baarden, en zelfs die witte, con servatieve, nationale muis niets van het Dagblad wilde weten. De heeren die de Haagsche Nationale Unie oprichtten, als een centrum waaruit alom in den lande conservatieve kiesvereenigingen zouden te voorschijn komen, hadden het blijkbaar in het belang der zaak geoordeeld om den hoofdredac teur zoowel als den eersten redacteur van het Dagblad, die sedert jaren als de conservatieve man bij uitnemendheid geldt, buiten de zaak te laten. De reden ligt voor de hand. Wat het Dagblad sedert den dood van Lion aan fat soenlijkheid heeft gewonnen, heeft het aan kracht verloren. Do ellenlange artikelen met vervolgstukken om ziek van te worden, vertellen nooit iets nieuws. In plaats van een bondig, pittig botoog over zaken, die aan de orde van den dag zijn, worden de lezers vergast op een eindeloos gewauwel, dat juist omschreven, hierop neerkomt: dat we op politiek gebied terug moeten tot den tijd voor 18-18. Maar zelfs de variaties op dat ne, alles bcheorschende thema zijn zoo zeurderig, worden in zulk een overvloed van woorden opgedischt, dat men niet alleen aan die conservatieve poli tiek, welke zoo wauwelachtig wordt bepleit, voor goed hot land krijgt, maar zelfs van alle politiek misselijk zou worden. Men denkt er onwillekeurig bij aan een der fabelen van Gellert. Iemand had last van spookbezoek. Daarom kwam een vriend hem gezelschap houden, om te zien of hij het spook kon verdrijven. In afwachting las hij een onuitgegeven treurspel voor en bleef lezen toen de verschijning kwam. Maar het treurspel was zoo vervelend om aan te hooren, dat het spook het niet kon uithouden en wegging. Den volgenden nacht kwam de schim weer, maar toen hij zag dat men dadelijk naar het manuscript greep en van plan was opnieuw met voorlezen te beginnen, wenkte hij, dat het niet noodig was. Van dat moois had hij genoeg. Hij ging heen heen en is nooit weer verschenen. Ik overdrijf niet. Naar mij verteld werd heeft een lid der liberale kiesvereeniging alhier, in blakenden ijver voor zijne candidaten, een zonderling voorstel gedaan, waarvan hij veel goeds verwachtte met het oog op de aanstaande verkiezing. Hij stelde n.l. in ailon ernst voor om'eenige artikelen van het Dagblad bij elkaar in brochure te laten druk ken, en aan alle kiezers een exemplaar toe te zenden. Hij noemde met name: het socperige artikel" zooals hij zeido, bij gelegenheid van 's Konings verjaardag en de zes ellenlange artikelen onder het opschrift met groote, vette letters: Onze Wenschen". Nu meende hij, dat als de kiezers in behagelijken vorm die lectuur in handen kre gen, en ze op die wijze tot lezen waren aange spoord, ze zoo onpasselijk zouden worden van dat gewauwel zonder kracht of geur, dat ze alvorens zo een vierde hadden gelezen voor goed genoeg zouden hebben van de canrlidaton van het Dagblad, en of in 't geheel niet zouden stemmen, of ten ge volge eener verklaarbare reactie met de namen der liberale candidaten hun biljet zouden invullen. Toon de Haagsche Nationale Unie eindelijk in staat van wezen was, verscheen het program in alle bladen, behalve in het Dagblad, waaruit alle bladen gedacht hadden hot te zullen over nemen. Bij vergissing was het te laat bezorgd bij den hoofdredacteur van het conservatieve hoofdorgaan, want met opzet was het gelijktijdig verzonden aan allo bladen. Dat het Dagblad er nu in. 't geheel geen notitie van wilde nemen, is heel natuurlijk. Ofschoon later gepoogd werd de vergissing te verklaren, bleef het opzet der verzending aan andere bladen toch bestaan. En dat was in dit geval al eene belecdiging. De leiders van eon orgaan dat sedert jaren door iedereen als HET conservatieve werd erkend wor den buiten alles gehouden, als men bezig is iets nieuws te bedenken tot herleving der verstorven pariij. En als dat nieuwe conservatieve eindelijk klaar is, mogen zij het zelfs nog niet het eerste weten en in hun blad opnemen, 't Is alsof men zeggen wilde: gij lieden die tegenwoordig dat blad redigeert, zijt van geene betoekenis! Naar ik hoor had de commissie van oprichters der Nationale Unie hot niet zóó erg bedoeld, maar moet de vergissing of het opzet uitsluitend worden toegeschreven aan dea secretaris uit hun midden, don heer Lion, laatst rechter te Semarang en thans met verlof hier te lande. Hij is de eenige zoon van wijlen Lion Senior, don vermaarden hoofdredacteur van het Dagblad in de dagen van weleer; hij heeft indertijd te Utrecht gestudeerd on staat als jurist wel aange schreven, zoodat hij tot secretaris benoemd werd der Commissie tot het ontwerpen van een nieuwe strafwetgeving voor Indic. en in die hoedanigheid dagelijks op het ministerie van koloniën werk zaam is. Hij is een boezemvriend van den radi calen van Kcstcrcn, den directeur van de Indische Gillis en oud-redacteur van do Locomotief te Semarang. Meer is van don kleinen Lion Junior iiiot bekend, totdat zijn naam genoemd werd onder do oprichters der nieuwe conservatieve partij. Hij moet om wol verklaarbare redenen een hekel heb ben aan het Dagblad. Zijne handelwijze om de courant die eenmaal door zijn vader geredigeerd werd, niet langer als HET conservatieve orgaan te willen beschouwen, was echter minder gericht tegen den tegcnwoordigon hoofdredacteur, dan wel tegen den eersten redacteur Visser. In de -dagen van zijn vader was laatstgenoemde reeds eene kracht voor het Dag blad. Hij schreef toen reeds conservatieve vcrkiezings-manifesten, maar zijne artikelen waren nog niet zoo niet lang nat overgoten. Bovendien was de scherpe Lion er altijd om er den pikanten toets aan te geven. Lion Senior had hem noodig, maar tusschen die twee bestond een verklaarbaar antagonisme. De heer Visser was altijd conserva tief geweest en Lion Senior kwam uit het liberale kamp. Visser liet zich, naar verteld wordt, tegen zijne Roomsche vrienden wel eens oirtvallen, dat hij gelooide dat een Jood van nature niet conser vatief kan zijn, en aan Lion Senior wordt het meer geestige dan wol nobele gezegde toegeschre ven, dat hij zich de weelde niet kon veroorloven. om een eigen opinie te hebben. De redenen dio don kleinen Lion Junior dreven om te handelen zooals hij deed. zal men zonder dat hij ze opbiecht, slechts kunnen gissen, maar in elk geval was het niet fraai tegenover den hoer Visser. Zoolang er sprake is vau conservatief te willen zijn, mag zijn naam wel in de eerste plaats

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl