De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 11 maart pagina 6

11 maart 1888 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 559. fe il moordenaar! Het behoeft zich -niet neer voor te .schamen. '"' Onder de bezoeksters is ook Frabcïne^ de aanetaaude rail Bicoquet, met hare moeder. Torioofde!" roept zy verbaasd. " oj> haar verliefd is, triomfeert. . wre dochter aan e«n moordenaar gegeven tóbben!" zegt h\j verwijtend tot Francine's moeder. 'Maar Franeine, die wat excentriek is. en het denkbeeld niet kon verdragen, met een vermicellikoopraan te trouwen, en daarom Malgachon be minde, keert om als een blad op een boom. Bicoqöt is nn interessant; zy aanbidt Bicoquet. In het tweede bedrijf geniet Bicoquet zijn po sitie als moordenaar, als beroemd, romantisch bandiet. Men geeft hem de mooiste kamer, men noemt hem; mijnheer de moordenaar," en als frÜdat niet wil, mijnheer de beschuldigde". De grcote dames van de stad zenden hem bloemen, een piano, muziek en versnaperingen. Zij vragon of z(j hem een bezoek mogen brengen; hij wil ze -wel ontvangen; hij is gezellig, grand-seignew, en zingt, om hen op te vroolijken, een liedje, dat hij ge maakt heeft: Ohé! Célestin! T'es-t-uH ange! t'es-t-un ange! Ohé! Célestin! T'es-t-un amour d'assassin! Zij overladen hem met complimenten; zij zou den hem wel willen kussen. Na de bezoeken der groote dames komen er cadeaux van de meer burgerlijke: juffrouw Tringlot brengt bevend den voorraad binnen. Bicoquet merkt, hoe onnoozel z\j' is, en heeft er pleizier in, haar bang te maken: Je hebt me aangegeven!" roept hij; ik zal mjj wreken!" De goede weduwe valt hem te voet. Neem mijn eer!" zegt zij. maar laat mij het leven!" Bicoquet heeft reeds genoeg van de grap; hij is grootmoedig; maar de weduwe vertelt later, dat het voorstel om haar van haar eer te beroo^en, van hem is uitgegaan. De maire komt, en begint de instructie. Het ysteem van den toegevoegden advocaat is, eerst Ma» gA*t AA* «asj- j(£j Jfoa~ ftt& k£4ïk)k fe>d, -saai men rerbpuiveu c u 20 ctca kan naar liaite» lust. Bieoqaet wil niet bekennen, Jacquet ont neemt hem het woord, en bekent in zijn plaats de versonneo. misdaden. , Da Mftire Farjassier gaat Bicoquet fouilleren j déze geeft aan zijn advocaat een bundeltje brie ven. Het zya de brieven vaa iöi« vrouw!" zegt hij er bij. Jac<juln geelt ze spottend aan den mairc om te zien welk een geaicht deae zetten zal, maar Forjassier kijkt even spottend naar Dubunuei, als Vij ziet dat de brieven van de hand ran madame DubonnQl aijn. Het getuigenverhoor is een reeks van dolle tooneelen, maar het levert niet genoeg bewijs op om Bicoquet te doen veroordeelen. Dan besluit men toetepassen wat men Ie coup du mouton noemt: het opsluiten van den beschuldigde niet een ander voorgewend misdadiger, die door al lerlei confidences de bekentenis moet uitlokken. Malgachon biedt zich voor die rol aan, maar ook hem gelukt het niet, de bekentenis te verkrijgen, Hjj is gaan slapen op een canapé, als Francine komt. Deze is verzot geworden op den moorde naar; zy komt hem redden. Malgachon is woedend, en bekent dat hy geen recidivist is, nu vindt ook Bicoquet dat de klucht lang genoeg geduurd heeft en wordt boos; hij grijpt Malgachon en werpt hem het raam uit, in de rivier die onder het venster langs stroomt. Francine is enkel be wondering. O m'ju held!" zucht zij. Zij heeft een touwladder en een geladen revolver meege bracht. Bicoquet neemt voorzichtigheidshalve de kogels er uit, maar als het publiek binnendringt lost hij de zes schoten in het wilde en vlucht met Francine. Het derde bedrijf speelt in den tuin van ma dame Dubonnel. Men heeft er Bicoquet in het kippenhok verstopt. De maire komt, en de histo rie van de brieven, die hij iedereen heeft laten lezen, wordt opgehelderd. Francine wil haren held redden door hem mot den jas, de bonte muts en den baard te vermommen; de weduwe Trin glot komt aanloopen, en herkent Cocard; iedereen verwondert zien, dat Cucard niet duud is, en «Mes komt terecht, Sareay en Lomaitfe maken hu» 6*«««s, flat Bij ieder aan oen eenvoudige klucht een heel feuille ton -wijden, maar het stuk is zoo geaond vcrtaatëenjk, dat het zeker een lang leven aal hebben, en de trek van onzen tod, in Francine en al de dames van Thibouville belichaamd, de zucht naar reclame, de bewondering voor welke beroemdheid of beruchtheid ook, al is hot een moordenaar, de brandende, dweepzieke nieuwsgierigheid naar een afschuwelijk misdadiger, is zoo goed gezien en zoo juist geteekend, dat men deze vaudeville haast eene comêdie de moeurs zou kunnen noemen; dit is ook de reden waarom het verslag hier wat htnger gegeven wordt. LE BOXHEUR. Het nieuwste dichtwerk van SULLY PRUDIICOOTE. Victor Hugo's nalatenschap is nog steeds niet aanvaard onder de Fransche dichters. Leconte de Lisle is majestueus gelijk de gestorven meester, maar niet warm en levend als deze was; Francois Coppée is teer en aandoenlijk, maar zelden grootsch; Sully Prudhomme ia verheven, philosophisch, onbe rispelijk; zijn verzen zijn diep gedacht, juist gerhythmeerd, welluidend en volkomen evenredig in vorm en inhoud; men moet ze bewonderen, men kan ze citeeren in hun treffende juistheid, men heeft ze niet lief als die van den grijsaard met het warme hart. Zal Le Sonheur, Sully Prudhomme's nieuwste gedicht, zijn reputatie verhoogen? Ongetwijfeld; want de eigenschappen van den wijsgeer en dich ter zijn er tot haar grootste volmaaktheid in op gevoerd ; ieder van deze versregels schijnt uit metaal gesmeed, er is niets te veel noch te wei nig in, geen zwak woord, geen onnut versiersel, geen onachtzaamheid. Maar zullen ze Sully Prudromme meer dan tot nu toe in den mond der natie doen leven? Even ontwijfelbaar: neen. Het is misschien een der kenmerkende eigenschapyen van de levende poëaie, dat zij nog meer gedach ten en gewaarwordingen wekt, dan gedachten en gewaarwordingen geeft: dat zij de verbeeldings kracht van den hoorder den weg wijst, verder nog dan zij zelve schijnt te gaan; en hierop is bij Sully Prudhomme geen hoop meer. Zjjn diepe, juiste, troostelooze gedachte laat geen liefelijken droom, geen hoopvolle onzekerheid,1 geen zwefrvende fantasie meer over; zij geeft alles en neemt alles. Het meesterstukje van vroeger, Le vase brisé, zou Sully Prudhomme thans niet meer schryven; gelukkig dat hij het ons niet meer onthouden kan. * # * Le Bonliewr heeft ala hoofdthema de verhuizing der zielen naar een andere planeet, en reeds terstond is het opmerkelijk, hoe Faustus en Stella, van het aardsche ontdaan, beginnen met ons onverschillig te worden; hun reine vrije geesten, in schooner hulsel dan hier op aarde, schijnen ons reeds terstond boven onze belangstelling verheven. Prudhomme heeft dit alles ingezien, en laat Stella, op verzoek van Faustus, haar aardschen, minder schoonen vorm behouden; zij is er ons te nader door. De twee reine geesten, vrij van lederen aardschen band, droomen van een volmaakt geluk ook voor de schepselen der aarde, en willen weder op onze planeet afdalen, om er lijden, onbillijkheid, kwaad en dood van te verjagen. Dit grootsche plan leidt hen tot kennismaking met alle ellende der aarde, en gelijk te verwachten was, de lijdende menschen eerst geven den dichter weer de schoonste verzen aan de hand. Daar de geheele bundel onberispelijk is, en eigenlijk alle gedeelten even bewonderenswaardig, is citeeren moeielijk. Stella's vroegere verhouding tot Faustus wordt aldus geteekend: lis s'étaient dés l'enfance, avant l'age oül'on aime, Rencontres, reconnus, promis, a l'instant même. Oh! ne sourions pas de leur préeoce moi: La graine sent frémir toute la plante en soi; II n'en pointe qu'im brin sur sa tunique rase; Mais qui la foule aux pieds ne sait ce qu'il crase. Dans ce germe est crite et vit déja la fleur, Et ce que l'aube y verse est déja la chaleur. Dit iu kuimg en «AWfe, *n arker <n?n dar fraaiste episoden, toch kan men niet nalaten er de tegenover dergelijke e merken nleclclieid passages in Alfrëd de MnssQt of Lamartino^ Stella legt aan Faustus uit, dat zij oj\ een an dere pianeot zijn aangekomen. Hier volgen verzen, zoo welluidend en bijna dichterlijk ale er maar vn het -werk te -vinden zijn, toch kan men niet nakteo te dunken aan Fontcncllc's: Discours sur la pluralitédes monries, met de opmerkingen van de -weetgierige markiezin. leviens <5e la surprise oh mon retour te plongc, Je vis! Faustus, ju vis! tu ne faia pas nn songe. Ta chair comme la micnne a traverse la mort, La tempête est passée, et je t'accueiüe au port. Pourquoi dans l'infini plein d'innombrables flammes, Parmi tant de globes mouvants, N'en serait-il qu'un seul visite par des iimes Et peuplépar des corps vivants ? Pourquoi seule la terre, obscure et si petite, Aurait-elle entre tous l'honneur De porter une argile oüla pensee habite Oüveille un souffléapte au bonheur ? La tombe fermo un ciol pour en ouvrir un autre Sur un astre meillonr! lei Nul tre dans la fange et Ie sang ne se vautre: La vie humaine a réussi! Men moet haar gelijk geven, en bewondering hebben voor de onnavolgbaar harmonische wijze, waarop zij haar argumenten voordraagt, toch is er iets onsyrapatieks in. Wij zijn noch in de verzoe king om haar tegen te spreken, noch verrukt over hare ontdekking, 't Is wel mogelyk, schoone dame; u zult het wel weten," is eigenlijk het antwoord dat zich aan ons opdringt. Het afscheid van de aarde en het eerst ont dekken der ee-iigszins negatieve zaligheid van de nieuwe planeet, geven een weinig warmer strooming. De verzen zijn weer voorbeeldig : Non, Ie bien-être qui m'inonde, Cette quictude prolbnde, N'est pas Ie sommeil oublieux! -Ah ] si j'ouMiflifi IA fionffpan/^Aj Sentirais-je ma délivranee Kt NOS cris monteront-ils, S, jamais oubliés, SolitaLrea, de monde en monde; Errants, et d'ago on aga, Kal&s, wmltipliés, Sans que rieu la-haut y réponde ? Sïl est un juste au ciel, que nous Ie réveilliona ! Qu'en lui notre appel retentisse! Dans l'innombrable essaim des constellationg, Quel est l'astre oüdort la Justice ? Dit zijn geen stellingen, stelsels en onderstel lingen, maar de kras' van aardsche wanhoop ; hij vindt weerklank, men neemt gaarne al de physica en metaphysica vanhetzaligverklaard paar op den koop toe bij eeaige bladzijden van deze poëzie. v. L. Van LTs&l en Schipbeek ? Invallen en uitvallen van Den oude van den Berg", Uitgave van Jac. Yan der Meer te Deventer. De oude van den Borg" dcecl reeds vier bun dels van denzelfden aard als de hier aangekon digde verschijnen; de Strooptochten" trokken nog niet veel de aandacht, de Flonkerstippen" meer, de Klokketonen" en Berg-echo's" vervolgden een matig succes, dat den Oude van den Berg", ofschoon hij zijne werken meer geprezen dan ge lezen" of bescheidener moer besproken dan verkocht" noemt, tot het doen verschijnen van een vijfden bundel aanmoedigde. Het is weder dezelfde soort van aardigheden, als in de vier vorige bundels, hier en daar een diepe gedachte, enkele malen een geestig woord, over 't geheel een wanhopige jacht op letter- en klank-aardigheden, zóó ver gezocht dat het bijna pijnlijk wordt. Een drukfout een persdelict" te noemen, en dan te spreken van Been verkeerde opvatting van vaderlandsche letteroefeningen", gaat er in een gesprok misschien nog door, maar gedrukt....? De gedichten behandelen ditmaal allerlei onder werpen, Deventer en zijn nieuwe ijzeren brug, de laatste Min", een roeitocht, Mina 't meisje van den molen, De dassen (oogcnschijnlijk alleen ge dicht met het doel om het rijm hassebassen aan »» Tj-iüivüii^f */ yïvJriVlifc Oïi t*i liïbüvi iwij,, t .Dcmkbaarheni boeit ecu paar aardige couplet tea ; c diclitcr vcrlicugt .l L'oisean pris atiqnel on fait grdco Un momont plane dans l'ospaee, Comme tonnéda ciul rendir. Tel mon coeur, assurant son ailc, Dovant sa carrière ternello Demeure un moment suspendu. Adieu! monde impur, traitre monde, Oüla fleur cache un ver immonde, Oüpoint l'orage a l'horizon Dés qu'en haut l'azur se déploie, Oül'espoir dans les pleurs se noie, Oünul plaisir n'est sans poison! Adieu! roule dans ton orbite, Avec Fengeance qui t'habite! Roule tes vices, tes forfaits, Tcs misères et tes supplices ! Moi, j'ai vide tous les calices, Maintenant tranquille a jamais! * * Waar echter do verzen werkelijk gloed hebben en meeslepen, het is alleen waar de stemmen der aarde over haar lijden en over het eeuwenoude onrecht klagen. Hier zouden wij gaarne eenige bladzijden citeeren, de schoonste van het boek, en te weinig in getal. Men zal zien dat het vers er tevens een kleur en rijkdom van klank heelt, die in de koude marmeren schoonheid der anderen ontbreekt. De Voix de la terre roepen: Le domo, oünous avions clou Le zodiaque dont les signcs Semblaient des prunelles bénignes, Notre essor ne l'a pas troué. Et maintenant que cette voïite Fuit l'oeil de l'homme a rintini, L'espoir pour notre aile est banni, D'y passer jusqu'a Dien sa route ! Tot slot deze definitie van vader Psychiater: Wat is genie? Een ongesteldheid In bloedsomloop en hersonbouw, Gij weeft, wanneer gij er mee gekweld zijt, Onbruikbaar goed op 't broos getouw, En lijdt, vindt gij geen bestaan iu, Aan grootheids- of vervolgingswaanzin. Deze definitie is niet alleen om het kernachtige opmerkelijk, maar ook omdat juist de nuance van genie, die den satiricus vormt, het dichtst aan grootheids- en vervolgingswaanzin verwant is. NöHEINE. Van Stöckers rede over Heine en het Heinemonument gaf het geestig Wad de Berliner Wekten da volgende completeoring": Mijne hoeren! Heinrich Heine (Foei! Groot ru moer) moet dan een monument krijgen. Hebt gij zijn zoogenoemde liederen gelezen? (Verontwaar-* diging. Neen! Neen!) Maar gehoord hebt ge toch, dat het een treurig samenraapsel is. Die rijmsemiet zegt zelf: Vergiftet sind meine Lieder!" Dat zijn ze ook, en wanneer er voor zulk een schavuit een gedenkteeken gezet wordt, moet ieder vervalscher van levensmiddelen het zijne hebben. (Bravo! zeer goed!) Maar ik zou nog niets zeggen als deze Heine enkel een gifmenger was, als hij maar niet de aanmatiging zoover dreef, om te zeggen: Mir traumt, ich bin der liebe Gott!1' Dat is toch al te erg. (Zeer waar!) Er mankeert niet veel aan, of hij zegt dat hij werkelijk onze lieve Heer is. (Hoort! hoort!) In deze -waanwijs heid wordt hij ook een enkele maal onvoorzichtig, hy verspreekt zich en bekent: Ich rief den Teuiel und er kam," Daaruit kan men zien, met wien hij verkeerde, daaruit kan men echter ook opmaken, dat al wat hij zegt, niets dan onzin is. Zoo zegt hij eens; O achwöre nicht und küssenur !" (Foei!) Ik moot dus niet zweren, maar enkel kussen. Daarmee kan iemand het zeker ver brengen. (Zeer waar! zweren! zweren!) Nu dan, ik zweer, dat Heinrich Heine's monument eene schandzuil voor de Duitsche natie en de Duitsche poëzie is (Gejuich en applaus). Hij schijnt ia zijn verwaandheid ook Dat 'k niet vermag te roemen Op eeht deapotenbloed, Dien strooit men beurt'lïngs bloemen Eu bommen voor den voet; Die kruipen moet voor "t brood, En ook geen oude-strijder, Want tho gaan allen dood $ Dat 'k in mijn aardschen kerker Niet weeklaag, lijclonsmoe, Kn ben geen aardewerker In de ovens van Kegout. Op Sonnetten rijmt hij: Van 't JilmJcilieht, door Boiloau geprezen Was men door de overmaat genezen. Thans vindon ze er wat anders op, En flansen rauwe ramincldichtcn. Ontdekt ge aan 'tvischje staart noch kop. Wie zal van stompheid u betichten ? Waar' nu, schoon grond'rig en wat gratig, De middelmoot maar middelmatig. Het einde van den bundel vormt Het Congres der geesten dor levenden en dooden", waarin door Vader Magnus, Broeder Syriacus, Broeder Lutetianus, Vader Artista Mysticus, enz. allerlei vraag punten behandeld worden, als: De schaarschheid van het genie en hoe daarin te voorzien", De oorsprong van het genie". Over 't geheel zeggen al deze vaders en broeders niet veel vermakelijks, toch zijn er flonkorstippcii" in. Bij het vraagpunt: Moet de letterkunde niet in de wetenschap op gaan?" spreekt vader Eclecticus: Zoo ook zijt ge, o kunst! gebonden, Aan het ideaal verbond; Nooit roept de kunst'naar, die ontroerd, Weer 't vuur gevoelt, dat hem vervoert, Als zuiverste aller hoofdformulen, Wat woelt hot m<3 in n\ij<\ moleculen!" Dat vuur" dat iemand ,,vervo6rt:' is niet be paald van ccn tylist! en ilc iiuintc, de komische klank van don laatsten regel, is wel wat zwak voor oen gedicht van rtartisj regels, maar toch is dit een der boste uit de Coiigres-poëzie. Op vraagpunt 14, rlo tegenwoordige beschaving," geeft broeder Cansüeus een jnbelzang der Afrika nen, die ook tot de beschaving worden toegelaten Hij bevat eenige staaltjes van goede satire: Juicht Nikkers ! Jubelt Negers ! Die zwart als schoorsteenvegers Of uit den bruine zijt, Verlakten en gcbronsden Verheugt u, lang verslonsden, 't Is nu bazuinenstijd! 't Is zaak, nu feest te vieren! Wij worden kruidenleren, Wij krukken op 't kantoor; Wij sjouwen in fabrieken Wij knabb'len aan klassieken, Of gaan er zoo van door. Wij spotten met tractaten, Wij loeren 't leven haten, Wij hong'ren voor den stand, Wij gaan in mijnen wroeten, Wij groeien door bankroeten En trouwen door de krant. Wij krijgen zenuwpijnen, En kwalen bij dozijnen Zijn ons bescheiden deel; Wij knoeien met de spijzen Kn bouwen voor onwijzen Gestichten, nooit te veel. Wij worden jaarlijks zwakker, De slaapsters, zelden wakker, Zij slapen 't haast niet aan, Wij doen aan hypnotisme, Wij kwccken anarchisme, Spring dartel, Afrikaan ! zegt: Die "Weltiat dumui, die Weit ist blind," en. llïltt UfttV i^\i o,oït -wet Tno.cn on da,4 5^vj iem ecriTtiEiEvl ccn gedenkteeken zou oprichten. Maar wij willen er tegen opkomen, dat duzo onfatsoenlijke kerel, dio 20gt: Der Wind zioM. eeine Iloscn azi", ca die mededeelt: Wii1 fithven alioin im dnnkten Postwagen die ganze Nacht," op welk wijze ook golinlclig.l ivorfU, Hot is OI1S OIlYCrgCüillijJ, of liy /egt: Ich gi'öllünic.ht", (Gelach) Laat hij grol len" zooveel als hij wil, \v'özijn er niet bang voor, en ais tij uitroept Ich bin om dcutschcr Dichter, bckannt im doutschen Land!" dan schreeuwen wij hem toe: Neen! Neen! Gij zijt geen Duitsch dichter (Langdurig handgeklap). Ge zijt een ketter, een Jood, die niet werken wil, maar in luiheid naar do voordeelige lier grijpt. (Foei!) lleikon wij elkaar de hand, ten strijd tegen dit monument. Do minister Puttkamer moot ons helpen, deze schande van Duitschland af te wenden. Al is het ons niet mogelijk, Heine's bestaan geheel te schrappen, wij willen althans de Duitsche poëzie bewaren voor de schande, dat Heinrich Iloine verder een Duitsch diuiter genoemd wordt. (Daverende toejuichingen. De vergadering gaat uiteen, onder het zingen van Heine's Lorelei). Over Stöcker's campagne tegen den onsterfelijken dichter te lachen en er mede te spotten, schijnt het naast voor de hand te liggen; er zijn echter ook Duitsche bladen, die zich de moeite geven. Ileine ernstig te verdedigen. Max Bornstein te Munchen haalt bv. het oordeel der ernstige, diepdenkonde, ook in Duitschland hooggeëerde schrijf ster George Eliot aan. Zij schrijft in haar artikel Germnn Wit (Essays, auchn. Ecl. vol. 2229): Ileine is een der merkwaardigste menschen onzer eeuw; geen echo, maar een werkelijke stem, en daarom, evenals al wat echt is in deze wereld, een studie waard; een buitengewoon lyrisch dichter, dio onze gevoelens voor ons in verrukkenden zang heeft doen klinken; een humorist, die de looden dwaasheid met zijn tooverstaf aanraakt en in fijn artistiek goud verandert; die den zonnestraal van mn niimlarfi on emartoJiiJro h-nnmi laaf vnllnn en ze'tot" een schoonen regenboog op den bewolk gecst, die in zijn machtige haud de verzengende bliksemstralen der satire houdt; een kunstenaar in hot Duitsche proza, ... en een man, die de vrijheid lieert liefgehad on dappere woorden voor zijne medemensclien heeft gesproken. Hij is daar enboven een lijdende, die met do overdreven ge voeligheid van het genie vreeselijke lichamelijke pijnen heeft te dulden, en als zoodanig wekt hij nog cenc andere belangstelling dan alleen die van het verstand op. Het is waar, ach! dat ook in de andere weegschaal zwaar gewicht ligt; dat Heine's heerlijke begaafdheid dikwijls alleen daar toe gediend heeft, om uitdrukkingen van laag gevoel electrischo kracht te geven, zoodat zijn werken niet enkel Phidias-standbcelden uit goud on ivoor en edele steenen zijn, maar niet weinig koper en ijzer en leem met het kostbare materiaal vermengd bevatten. . . . Maar wanneer alle ruwheid, alle vulgaire scherts, alle Mephistophelische verachting der godsdienstbegrippcn van andere menschen er uit weggenomen zijn, zal er altoos nog een overvloed van uitgezochte poëzie, geest, humor en rechtschapen gcdachtenarbcid over zijn. Het is blijkbaar maar al te zeer voor zekere lieden eene met hun inborst overeenko mende bezigheid, over de dwalingen en misslagen van geniale menschen met gestrengheid te oordeclen, vooral wanneer de borisper het voordcel heeft, zelf geen geniaal mensch te zijn. Zijn toom wordt niet verzacht door eenige kennis der ver zoeking, welke in overvloeiende macht van den geest ligt. Wanneer wij zoo oordeelcn, maken wij ons tot al te ijverige zaakwaarnemers des hemels. en verlangen dat onze broeder van zijn vijf ta lenten woekerintcrest betaalt, ??terwijl wij vergeten, dat het moeilijker is met vijf talen ten goed huis te houden, dan met twee. Welk voordeel er ook in het berispen der boozcn liggen moge, het is toe!) in allo opzichten stichtender en vertroostender, het goede te achten en te J

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl