Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 559.
fe
il
moordenaar! Het behoeft zich -niet neer voor
te .schamen. '"'
Onder de bezoeksters is ook Frabcïne^ de
aanetaaude rail Bicoquet, met hare moeder.
Torioofde!" roept zy verbaasd.
" oj> haar verliefd is, triomfeert. .
wre dochter aan e«n moordenaar gegeven tóbben!"
zegt h\j verwijtend tot Francine's moeder.
'Maar Franeine, die wat excentriek is. en het
denkbeeld niet kon verdragen, met een
vermicellikoopraan te trouwen, en daarom Malgachon be
minde, keert om als een blad op een boom.
Bicoqöt is nn interessant; zy aanbidt Bicoquet.
In het tweede bedrijf geniet Bicoquet zijn po
sitie als moordenaar, als beroemd, romantisch
bandiet. Men geeft hem de mooiste kamer, men
noemt hem; mijnheer de moordenaar," en als
frÜdat niet wil, mijnheer de beschuldigde". De
grcote dames van de stad zenden hem bloemen,
een piano, muziek en versnaperingen. Zij vragon of
z(j hem een bezoek mogen brengen; hij wil ze -wel
ontvangen; hij is gezellig, grand-seignew, en zingt,
om hen op te vroolijken, een liedje, dat hij ge
maakt heeft:
Ohé! Célestin!
T'es-t-uH ange! t'es-t-un ange!
Ohé! Célestin!
T'es-t-un amour d'assassin!
Zij overladen hem met complimenten; zij zou
den hem wel willen kussen. Na de bezoeken
der groote dames komen er cadeaux van de meer
burgerlijke: juffrouw Tringlot brengt bevend den
voorraad binnen. Bicoquet merkt, hoe onnoozel
z\j' is, en heeft er pleizier in, haar bang te
maken:
Je hebt me aangegeven!" roept hij; ik
zal mjj wreken!"
De goede weduwe valt hem te voet.
Neem mijn eer!" zegt zij. maar laat mij
het leven!"
Bicoquet heeft reeds genoeg van de grap; hij
is grootmoedig; maar de weduwe vertelt later,
dat het voorstel om haar van haar eer te
beroo^en, van hem is uitgegaan.
De maire komt, en begint de instructie. Het
ysteem van den toegevoegden advocaat is, eerst
Ma» gA*t AA* «asj- j(£j Jfoa~
ftt& k£4ïk)k fe>d, -saai men
rerbpuiveu c u 20 ctca kan naar liaite»
lust. Bieoqaet wil niet bekennen, Jacquet ont
neemt hem het woord, en bekent in zijn plaats
de versonneo. misdaden.
, Da Mftire Farjassier gaat Bicoquet fouilleren j
déze geeft aan zijn advocaat een bundeltje brie
ven. Het zya de brieven vaa iöi« vrouw!" zegt
hij er bij. Jac<juln geelt ze spottend aan den mairc
om te zien welk een geaicht deae zetten zal, maar
Forjassier kijkt even spottend naar Dubunuei, als
Vij ziet dat de brieven van de hand ran madame
DubonnQl aijn.
Het getuigenverhoor is een reeks van dolle
tooneelen, maar het levert niet genoeg bewijs op
om Bicoquet te doen veroordeelen. Dan besluit
men toetepassen wat men Ie coup du mouton
noemt: het opsluiten van den beschuldigde niet
een ander voorgewend misdadiger, die door al
lerlei confidences de bekentenis moet uitlokken.
Malgachon biedt zich voor die rol aan, maar ook
hem gelukt het niet, de bekentenis te verkrijgen,
Hjj is gaan slapen op een canapé, als Francine
komt. Deze is verzot geworden op den moorde
naar; zy komt hem redden. Malgachon is woedend,
en bekent dat hy geen recidivist is, nu vindt
ook Bicoquet dat de klucht lang genoeg geduurd
heeft en wordt boos; hij grijpt Malgachon en
werpt hem het raam uit, in de rivier die onder
het venster langs stroomt. Francine is enkel be
wondering. O m'ju held!" zucht zij. Zij heeft
een touwladder en een geladen revolver meege
bracht. Bicoquet neemt voorzichtigheidshalve de
kogels er uit, maar als het publiek binnendringt
lost hij de zes schoten in het wilde en vlucht met
Francine.
Het derde bedrijf speelt in den tuin van ma
dame Dubonnel. Men heeft er Bicoquet in het
kippenhok verstopt. De maire komt, en de histo
rie van de brieven, die hij iedereen heeft laten
lezen, wordt opgehelderd. Francine wil haren
held redden door hem mot den jas, de bonte muts
en den baard te vermommen; de weduwe Trin
glot komt aanloopen, en herkent Cocard; iedereen
verwondert zien, dat Cucard niet duud is, en
«Mes komt terecht,
Sareay en Lomaitfe maken hu» 6*«««s, flat Bij
ieder aan oen eenvoudige klucht een heel feuille
ton -wijden, maar het stuk is zoo geaond
vcrtaatëenjk, dat het zeker een lang leven aal hebben,
en de trek van onzen tod, in Francine en al de
dames van Thibouville belichaamd, de zucht naar
reclame, de bewondering voor welke beroemdheid
of beruchtheid ook, al is hot een moordenaar, de
brandende, dweepzieke nieuwsgierigheid naar een
afschuwelijk misdadiger, is zoo goed gezien en zoo
juist geteekend, dat men deze vaudeville haast
eene comêdie de moeurs zou kunnen noemen; dit
is ook de reden waarom het verslag hier wat
htnger gegeven wordt.
LE BOXHEUR.
Het nieuwste dichtwerk van SULLY PRUDIICOOTE.
Victor Hugo's nalatenschap is nog steeds niet
aanvaard onder de Fransche dichters. Leconte de
Lisle is majestueus gelijk de gestorven meester,
maar niet warm en levend als deze was; Francois
Coppée is teer en aandoenlijk, maar zelden grootsch;
Sully Prudhomme ia verheven, philosophisch, onbe
rispelijk; zijn verzen zijn diep gedacht, juist
gerhythmeerd, welluidend en volkomen evenredig in
vorm en inhoud; men moet ze bewonderen, men
kan ze citeeren in hun treffende juistheid, men
heeft ze niet lief als die van den grijsaard met
het warme hart.
Zal Le Sonheur, Sully Prudhomme's nieuwste
gedicht, zijn reputatie verhoogen? Ongetwijfeld;
want de eigenschappen van den wijsgeer en dich
ter zijn er tot haar grootste volmaaktheid in op
gevoerd ; ieder van deze versregels schijnt uit
metaal gesmeed, er is niets te veel noch te wei
nig in, geen zwak woord, geen onnut versiersel,
geen onachtzaamheid. Maar zullen ze Sully
Prudromme meer dan tot nu toe in den mond der
natie doen leven? Even ontwijfelbaar: neen. Het
is misschien een der kenmerkende eigenschapyen
van de levende poëaie, dat zij nog meer gedach
ten en gewaarwordingen wekt, dan gedachten en
gewaarwordingen geeft: dat zij de verbeeldings
kracht van den hoorder den weg wijst, verder nog
dan zij zelve schijnt te gaan; en hierop is bij
Sully Prudhomme geen hoop meer. Zjjn diepe,
juiste, troostelooze gedachte laat geen liefelijken
droom, geen hoopvolle onzekerheid,1 geen
zwefrvende fantasie meer over; zij geeft alles en neemt
alles. Het meesterstukje van vroeger, Le vase brisé,
zou Sully Prudhomme thans niet meer schryven;
gelukkig dat hij het ons niet meer onthouden kan.
*
# *
Le Bonliewr heeft ala hoofdthema de verhuizing
der zielen naar een andere planeet, en reeds
terstond is het opmerkelijk, hoe Faustus en Stella,
van het aardsche ontdaan, beginnen met ons
onverschillig te worden; hun reine vrije geesten,
in schooner hulsel dan hier op aarde, schijnen ons
reeds terstond boven onze belangstelling verheven.
Prudhomme heeft dit alles ingezien, en laat Stella,
op verzoek van Faustus, haar aardschen, minder
schoonen vorm behouden; zij is er ons te nader door.
De twee reine geesten, vrij van lederen aardschen
band, droomen van een volmaakt geluk ook voor
de schepselen der aarde, en willen weder op onze
planeet afdalen, om er lijden, onbillijkheid, kwaad
en dood van te verjagen. Dit grootsche plan
leidt hen tot kennismaking met alle ellende der
aarde, en gelijk te verwachten was, de lijdende
menschen eerst geven den dichter weer de schoonste
verzen aan de hand.
Daar de geheele bundel onberispelijk is, en
eigenlijk alle gedeelten even bewonderenswaardig,
is citeeren moeielijk. Stella's vroegere verhouding
tot Faustus wordt aldus geteekend:
lis s'étaient dés l'enfance, avant l'age oül'on aime,
Rencontres, reconnus, promis, a l'instant même.
Oh! ne sourions pas de leur préeoce moi:
La graine sent frémir toute la plante en soi;
II n'en pointe qu'im brin sur sa tunique rase;
Mais qui la foule aux pieds ne sait ce qu'il crase.
Dans ce germe est crite et vit déja la fleur,
Et ce que l'aube y verse est déja la chaleur.
Dit iu kuimg en «AWfe, *n arker <n?n dar
fraaiste episoden, toch kan men niet nalaten er de
tegenover dergelijke
e merken
nleclclieid
passages in Alfrëd de MnssQt of Lamartino^
Stella legt aan Faustus uit, dat zij oj\ een an
dere pianeot zijn aangekomen. Hier volgen verzen,
zoo welluidend en bijna dichterlijk ale er maar
vn het -werk te -vinden zijn, toch kan men niet
nakteo te dunken aan Fontcncllc's: Discours sur
la pluralitédes monries, met de opmerkingen van
de -weetgierige markiezin.
leviens <5e la surprise oh mon retour te plongc,
Je vis! Faustus, ju vis! tu ne faia pas nn songe.
Ta chair comme la micnne a traverse la mort,
La tempête est passée, et je t'accueiüe au port.
Pourquoi dans l'infini plein d'innombrables flammes,
Parmi tant de globes mouvants,
N'en serait-il qu'un seul visite par des iimes
Et peuplépar des corps vivants ?
Pourquoi seule la terre, obscure et si petite,
Aurait-elle entre tous l'honneur
De porter une argile oüla pensee habite
Oüveille un souffléapte au bonheur ?
La tombe fermo un ciol pour en ouvrir un autre
Sur un astre meillonr! lei
Nul tre dans la fange et Ie sang ne se vautre:
La vie humaine a réussi!
Men moet haar gelijk geven, en bewondering
hebben voor de onnavolgbaar harmonische wijze,
waarop zij haar argumenten voordraagt, toch is er
iets onsyrapatieks in. Wij zijn noch in de verzoe
king om haar tegen te spreken, noch verrukt over
hare ontdekking, 't Is wel mogelyk, schoone
dame; u zult het wel weten," is eigenlijk het
antwoord dat zich aan ons opdringt.
Het afscheid van de aarde en het eerst ont
dekken der ee-iigszins negatieve zaligheid
van de nieuwe planeet, geven een weinig warmer
strooming. De verzen zijn weer voorbeeldig :
Non, Ie bien-être qui m'inonde,
Cette quictude prolbnde,
N'est pas Ie sommeil oublieux!
-Ah ] si j'ouMiflifi IA fionffpan/^Aj
Sentirais-je ma délivranee
Kt
NOS cris monteront-ils, S, jamais oubliés,
SolitaLrea, de monde en monde;
Errants, et d'ago on aga, Kal&s, wmltipliés,
Sans que rieu la-haut y réponde ?
Sïl est un juste au ciel, que nous Ie réveilliona !
Qu'en lui notre appel retentisse!
Dans l'innombrable essaim des constellationg,
Quel est l'astre oüdort la Justice ?
Dit zijn geen stellingen, stelsels en onderstel
lingen, maar de kras' van aardsche wanhoop ; hij
vindt weerklank, men neemt gaarne al de physica
en metaphysica vanhetzaligverklaard paar op den
koop toe bij eeaige bladzijden van deze poëzie.
v. L.
Van LTs&l en Schipbeek ? Invallen en
uitvallen van Den oude van den
Berg", Uitgave van Jac. Yan der
Meer te Deventer.
De oude van den Borg" dcecl reeds vier bun
dels van denzelfden aard als de hier aangekon
digde verschijnen; de Strooptochten" trokken nog
niet veel de aandacht, de Flonkerstippen" meer,
de Klokketonen" en Berg-echo's" vervolgden een
matig succes, dat den Oude van den Berg",
ofschoon hij zijne werken meer geprezen dan ge
lezen" of bescheidener moer besproken
dan verkocht" noemt, tot het doen verschijnen
van een vijfden bundel aanmoedigde.
Het is weder dezelfde soort van aardigheden,
als in de vier vorige bundels, hier en daar een
diepe gedachte, enkele malen een geestig woord,
over 't geheel een wanhopige jacht op letter- en
klank-aardigheden, zóó ver gezocht dat het bijna
pijnlijk wordt. Een drukfout een persdelict" te
noemen, en dan te spreken van Been verkeerde
opvatting van vaderlandsche letteroefeningen",
gaat er in een gesprok misschien nog door, maar
gedrukt....?
De gedichten behandelen ditmaal allerlei onder
werpen, Deventer en zijn nieuwe ijzeren brug, de
laatste Min", een roeitocht, Mina 't meisje van
den molen, De dassen (oogcnschijnlijk alleen ge
dicht met het doel om het rijm hassebassen aan
»» Tj-iüivüii^f */ yïvJriVlifc Oïi t*i liïbüvi iwij,, t
.Dcmkbaarheni boeit ecu paar aardige couplet tea ;
c diclitcr vcrlicugt .l
L'oisean pris atiqnel on fait grdco
Un momont plane dans l'ospaee,
Comme tonnéda ciul rendir.
Tel mon coeur, assurant son ailc,
Dovant sa carrière ternello
Demeure un moment suspendu.
Adieu! monde impur, traitre monde,
Oüla fleur cache un ver immonde,
Oüpoint l'orage a l'horizon
Dés qu'en haut l'azur se déploie,
Oül'espoir dans les pleurs se noie,
Oünul plaisir n'est sans poison!
Adieu! roule dans ton orbite,
Avec Fengeance qui t'habite!
Roule tes vices, tes forfaits,
Tcs misères et tes supplices !
Moi, j'ai vide tous les calices,
Maintenant tranquille a jamais!
* *
Waar echter do verzen werkelijk gloed hebben
en meeslepen, het is alleen waar de stemmen der
aarde over haar lijden en over het eeuwenoude
onrecht klagen. Hier zouden wij gaarne eenige
bladzijden citeeren, de schoonste van het boek,
en te weinig in getal. Men zal zien dat het vers
er tevens een kleur en rijkdom van klank heelt,
die in de koude marmeren schoonheid der anderen
ontbreekt. De Voix de la terre roepen:
Le domo, oünous avions clou
Le zodiaque dont les signcs
Semblaient des prunelles bénignes,
Notre essor ne l'a pas troué.
Et maintenant que cette voïite
Fuit l'oeil de l'homme a rintini,
L'espoir pour notre aile est banni,
D'y passer jusqu'a Dien sa route !
Tot slot deze definitie van vader Psychiater:
Wat is genie? Een ongesteldheid
In bloedsomloop en hersonbouw,
Gij weeft, wanneer gij er mee gekweld zijt,
Onbruikbaar goed op 't broos getouw,
En lijdt, vindt gij geen bestaan iu,
Aan grootheids- of vervolgingswaanzin.
Deze definitie is niet alleen om het kernachtige
opmerkelijk, maar ook omdat juist de nuance van
genie, die den satiricus vormt, het dichtst aan
grootheids- en vervolgingswaanzin verwant is.
NöHEINE.
Van Stöckers rede over Heine en het
Heinemonument gaf het geestig Wad de Berliner Wekten
da volgende completeoring":
Mijne hoeren! Heinrich Heine (Foei! Groot ru
moer) moet dan een monument krijgen. Hebt gij
zijn zoogenoemde liederen gelezen? (Verontwaar-*
diging. Neen! Neen!) Maar gehoord hebt ge toch,
dat het een treurig samenraapsel is. Die
rijmsemiet zegt zelf: Vergiftet sind meine Lieder!"
Dat zijn ze ook, en wanneer er voor zulk een
schavuit een gedenkteeken gezet wordt, moet ieder
vervalscher van levensmiddelen het zijne hebben.
(Bravo! zeer goed!) Maar ik zou nog niets zeggen
als deze Heine enkel een gifmenger was, als hij
maar niet de aanmatiging zoover dreef, om te
zeggen: Mir traumt, ich bin der liebe Gott!1'
Dat is toch al te erg. (Zeer waar!) Er mankeert
niet veel aan, of hij zegt dat hij werkelijk onze
lieve Heer is. (Hoort! hoort!) In deze -waanwijs
heid wordt hij ook een enkele maal onvoorzichtig,
hy verspreekt zich en bekent: Ich rief den Teuiel
und er kam," Daaruit kan men zien, met wien hij
verkeerde, daaruit kan men echter ook opmaken,
dat al wat hij zegt, niets dan onzin is. Zoo zegt
hij eens; O achwöre nicht und küssenur !" (Foei!)
Ik moot dus niet zweren, maar enkel kussen.
Daarmee kan iemand het zeker ver brengen. (Zeer
waar! zweren! zweren!) Nu dan, ik zweer, dat
Heinrich Heine's monument eene schandzuil voor
de Duitsche natie en de Duitsche poëzie is (Gejuich
en applaus). Hij schijnt ia zijn verwaandheid ook
Dat 'k niet vermag te roemen
Op eeht deapotenbloed,
Dien strooit men beurt'lïngs bloemen
Eu bommen voor den voet;
Die kruipen moet voor "t brood,
En ook geen oude-strijder,
Want tho gaan allen dood $
Dat 'k in mijn aardschen kerker
Niet weeklaag, lijclonsmoe,
Kn ben geen aardewerker
In de ovens van Kegout.
Op Sonnetten rijmt hij:
Van 't JilmJcilieht, door Boiloau geprezen
Was men door de overmaat genezen.
Thans vindon ze er wat anders op,
En flansen rauwe ramincldichtcn.
Ontdekt ge aan 'tvischje staart noch kop.
Wie zal van stompheid u betichten ?
Waar' nu, schoon grond'rig en wat gratig,
De middelmoot maar middelmatig.
Het einde van den bundel vormt Het Congres
der geesten dor levenden en dooden", waarin door
Vader Magnus, Broeder Syriacus, Broeder
Lutetianus, Vader Artista Mysticus, enz. allerlei vraag
punten behandeld worden, als: De schaarschheid
van het genie en hoe daarin te voorzien", De
oorsprong van het genie". Over 't geheel zeggen
al deze vaders en broeders niet veel vermakelijks,
toch zijn er flonkorstippcii" in. Bij het vraagpunt:
Moet de letterkunde niet in de wetenschap op
gaan?" spreekt vader Eclecticus:
Zoo ook zijt ge, o kunst! gebonden,
Aan het ideaal verbond;
Nooit roept de kunst'naar, die ontroerd,
Weer 't vuur gevoelt, dat hem vervoert,
Als zuiverste aller hoofdformulen,
Wat woelt hot m<3 in n\ij<\ moleculen!"
Dat vuur" dat iemand ,,vervo6rt:' is niet be
paald van ccn tylist! en ilc iiuintc, de komische
klank van don laatsten regel, is wel wat zwak
voor oen gedicht van rtartisj regels, maar toch
is dit een der boste uit de Coiigres-poëzie.
Op vraagpunt 14, rlo tegenwoordige beschaving,"
geeft broeder Cansüeus een jnbelzang der Afrika
nen, die ook tot de beschaving worden toegelaten
Hij bevat eenige staaltjes van goede satire:
Juicht Nikkers ! Jubelt Negers !
Die zwart als schoorsteenvegers
Of uit den bruine zijt,
Verlakten en gcbronsden
Verheugt u, lang verslonsden,
't Is nu bazuinenstijd!
't Is zaak, nu feest te vieren!
Wij worden kruidenleren,
Wij krukken op 't kantoor;
Wij sjouwen in fabrieken
Wij knabb'len aan klassieken,
Of gaan er zoo van door.
Wij spotten met tractaten,
Wij loeren 't leven haten,
Wij hong'ren voor den stand,
Wij gaan in mijnen wroeten,
Wij groeien door bankroeten
En trouwen door de krant.
Wij krijgen zenuwpijnen,
En kwalen bij dozijnen
Zijn ons bescheiden deel;
Wij knoeien met de spijzen
Kn bouwen voor onwijzen
Gestichten, nooit te veel.
Wij worden jaarlijks zwakker,
De slaapsters, zelden wakker,
Zij slapen 't haast niet aan,
Wij doen aan hypnotisme,
Wij kwccken anarchisme,
Spring dartel, Afrikaan !
zegt: Die "Weltiat dumui, die Weit ist blind," en.
llïltt UfttV i^\i o,oït -wet Tno.cn on da,4 5^vj iem ecriTtiEiEvl
ccn gedenkteeken zou oprichten. Maar wij willen
er tegen opkomen, dat duzo onfatsoenlijke kerel,
dio 20gt: Der Wind zioM. eeine Iloscn azi", ca
die mededeelt: Wii1 fithven alioin im dnnkten
Postwagen die ganze Nacht," op welk wijze ook
golinlclig.l ivorfU, Hot is OI1S OIlYCrgCüillijJ, of liy
/egt: Ich gi'öllünic.ht", (Gelach) Laat hij grol
len" zooveel als hij wil, \v'özijn er niet bang
voor, en ais tij uitroept Ich bin om dcutschcr
Dichter, bckannt im doutschen Land!" dan
schreeuwen wij hem toe: Neen! Neen! Gij zijt geen
Duitsch dichter (Langdurig handgeklap). Ge zijt
een ketter, een Jood, die niet werken wil, maar
in luiheid naar do voordeelige lier grijpt. (Foei!)
lleikon wij elkaar de hand, ten strijd tegen dit
monument. Do minister Puttkamer moot ons helpen,
deze schande van Duitschland af te wenden. Al
is het ons niet mogelijk, Heine's bestaan geheel te
schrappen, wij willen althans de Duitsche poëzie
bewaren voor de schande, dat Heinrich Iloine verder
een Duitsch diuiter genoemd wordt. (Daverende
toejuichingen. De vergadering gaat uiteen, onder
het zingen van Heine's Lorelei).
Over Stöcker's campagne tegen den onsterfelijken
dichter te lachen en er mede te spotten, schijnt
het naast voor de hand te liggen; er zijn echter
ook Duitsche bladen, die zich de moeite geven.
Ileine ernstig te verdedigen. Max Bornstein te
Munchen haalt bv. het oordeel der ernstige,
diepdenkonde, ook in Duitschland hooggeëerde schrijf
ster George Eliot aan. Zij schrijft in haar artikel
Germnn Wit (Essays, auchn. Ecl. vol. 2229):
Ileine is een der merkwaardigste menschen
onzer eeuw; geen echo, maar een werkelijke stem,
en daarom, evenals al wat echt is in deze wereld,
een studie waard; een buitengewoon lyrisch dichter,
dio onze gevoelens voor ons in verrukkenden zang
heeft doen klinken; een humorist, die de looden
dwaasheid met zijn tooverstaf aanraakt en in fijn
artistiek goud verandert; die den zonnestraal
van mn niimlarfi on emartoJiiJro h-nnmi laaf vnllnn
en ze'tot" een schoonen regenboog op den
bewolk
gecst, die in zijn machtige haud de verzengende
bliksemstralen der satire houdt; een kunstenaar
in hot Duitsche proza, ... en een man, die de
vrijheid lieert liefgehad on dappere woorden voor
zijne medemensclien heeft gesproken. Hij is daar
enboven een lijdende, die met do overdreven ge
voeligheid van het genie vreeselijke lichamelijke
pijnen heeft te dulden, en als zoodanig wekt hij
nog cenc andere belangstelling dan alleen die van
het verstand op. Het is waar, ach! dat ook in
de andere weegschaal zwaar gewicht ligt; dat
Heine's heerlijke begaafdheid dikwijls alleen daar
toe gediend heeft, om uitdrukkingen van laag
gevoel electrischo kracht te geven, zoodat zijn
werken niet enkel Phidias-standbcelden uit goud
on ivoor en edele steenen zijn, maar niet
weinig koper en ijzer en leem met het kostbare
materiaal vermengd bevatten. . . . Maar wanneer
alle ruwheid, alle vulgaire scherts, alle
Mephistophelische verachting der godsdienstbegrippcn van
andere menschen er uit weggenomen zijn, zal er
altoos nog een overvloed van uitgezochte poëzie,
geest, humor en rechtschapen gcdachtenarbcid
over zijn. Het is blijkbaar maar al te zeer voor
zekere lieden eene met hun inborst overeenko
mende bezigheid, over de dwalingen en misslagen
van geniale menschen met gestrengheid te
oordeclen, vooral wanneer de borisper het voordcel
heeft, zelf geen geniaal mensch te zijn. Zijn toom
wordt niet verzacht door eenige kennis der ver
zoeking, welke in overvloeiende macht van den geest
ligt. Wanneer wij zoo oordeelcn, maken wij ons
tot al te ijverige zaakwaarnemers des hemels.
en verlangen dat onze broeder van zijn vijf ta
lenten woekerintcrest betaalt, ??terwijl wij
vergeten, dat het moeilijker is met vijf talen
ten goed huis te houden, dan met twee. Welk
voordeel er ook in het berispen der boozcn
liggen moge, het is toe!) in allo opzichten stichtender
en vertroostender, het goede te achten en te
J