De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 25 maart pagina 4

25 maart 1888 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na 561. <T%, «tien wat met de techniek van het pianospel in verband staat. *** One opmerkingen over het CaeciHa-concert, , OteUo en het concert Skalitsky-Bettaque reserTeeren wa voor het volgend nummer, uit vreeze dat de welwillende lezer of lezeresse ons het be kende des Guten zu viel" in herinnering kwamen i , "t E. C. P. D. MUZIKAAL OVERZICHT. Rotterdam, 23 Maart 1888. Het laatste Eruditio-concert had op 15 dezer plaats en bood weder een zeer aantrekkelijk pro gramma; eerstens Schumann's B-dur Symphonie (No. 1), die eene schitterende vertolking genoot, Weber's Euryanthe-ouverture en twee orkeststuk ken van Wilhelm de Haan (Symphonische Satze, op. 14), a. Fahrt zu Hades en b. Elysium: twee parelen van het zuiverste water, reine, eenvoudige maar heerlijke muziek, met meesterhand geïnstru menteerd. Deze beide Satze (opgedragen aan de M. t, b. d. T.) beveel ik allen concertbesturen ten dringendste aan; Schumaun kon ze geschreven hebben! De heer Davidoff uit St. Petersburg trad als Tljloncelsolist op en bewees metterdaad zyno repu tatie als de eerste onder de thans levende virtu?sen op dit instrument te zijn; volmaakte tech niek by innige voordracht, prachtige streek en een idealen toon, dit zyn de eigenschappen die we in Davidoff bewonderen en die ons doen hopen op een spoedig wederzien. De andere soliste, Mej. Thérèse Zerbst uit Berlijn, slaagde er slechts ten eele in het publiek te verwarmen; hare stemmiddelen zyn niet altyd fraai, maar daarentegen is haar voordracht zeer schoon en zal men haar daarom steeds gaarne in de concertzaal ontmoeten. In de Opera debuteerde Mej. Erna Gelber uit Leipzig voor het emplooi van jugendlich drama tische zangeres; zij heeft een zeer goed uiterlijk, is werkelijk jugendlich, doch voldeed als zangeres minder. Wellicht dat de debuutkoorts haar belette te geven, wat in haar is; naar haar verschijnen als Marie (Irompeter) en Agathe (Freischütz) te eordeelen, acht ik echter hare middeltonen onvol doende, hare hoogte scherp en niet altijd zuiver. Deze winter heeft evenwel geleerd dat ook op dit gebied niet al te streng mag geoordeeld w«r den, willen we ons het goede niet zien ontglippen om het betere toch niet te kragen; ik zou derhblve Mej. Gelber nog nader wenschen te hooren, voordat ik het engagement bepaald ontraadde. Haar eerste optreden was bij gelegenheid van Behreng' bedefice-voorstelling; hij zong den Freiherr in der Irompeter voortreffelijk, eenige kran sen werden hem vereerd. Een bizonder woord van lof voor den uitstekenden Conradin van den Beer Sieglitz! Als Irompeter trad de heer Von Bongardt op; zooals altyd met hart en «iel bg de zaak, maar dit kon het gemis aan lyriek in zyu geluid zoo onmisbaar voor deze party, niet vergoeden. Mevr. Jaïde en de heeren Tachauer, Bolle en Pikaneser kweten zich in de kleine partijen recht goed van hunne taak. Er schynen voor het laatst van het seizoen nog gr,oote plannen te z\jn, ik hoor van Rienzi, Rattenf&nger, enz. De laatste kamermuzieksoirée der M. t. b. d. T. was tevens het afscheid van den heer Willylless als aanvoerder; hij liet nog eens terdege hooren wat we in hem gaan verliezen! V. LODEWIJK XVIII. Dat de Heer Dr. Steringa Kuyper bekend was met 't geen ik in mijn stuk van 19 Febr. tegen zyne meening omtrent dien koning heb aangevoerd, kan natuurlijk niet anders dan hoogst verblijdend worden geacht. Doch waarom dan, tegen beter weten in, zou ik haast zeggen, iets beweerd, waarvan de houdbaarheid twijfelachtig is? Of waarom geen enkele poging gewaagd, om te weer leggen, wat 't onhoudbare daarvan moest aantoonen? 1 De Heer Kuyper verlaat liever het gebied der feiten, om zich met Gervinus in beschouwingen te verdiepen. En dan vraagt hij mij, of het niet onzinnig is, van een vorst als Lodewijk XVIII te vorderen, dat h\j vrijzinnig zou zijn overeenkom stig ons begrip van liberalisme." Wat iedereen eok zonder Gervinus dadelijk zal toegeven. Doch 't geldt hier niet de onnoozele vraag, hoe vrijzinnig die vorst was, ja niet eens, of hij veel of niets had geleerd; maar alleen 't stout beweren, dat hij toonde, zijne aangeboren neigingen en meeningen zoo geheel te kunnen vergeten, dat hij met zijn blik op de toekomst gericht, het hoogste gezag vrijwillig beperkte." En zoolang mijn geachte tegenstander niet weer legd heeft, dat Lqdewijk zijne grondwet slechts verleende door den drang der omstandigheden, dat hij daarbij zeer dubbelhartig te werk ging, dat hy zijne vrijwillig" verleende charte zelf niet eerbiedigde en zich niet ontzag, zijne onder danen in hunne heiligste gevoelens te krenken, heeft hij niet 't recht, dien Bourbon tot een ideaal vorst te verheffen, die Frankrijk op den weg bracht, waar langs het 't doel van zijn streven zou hebben bereikt. Merkwaardig genoeg levert de Heer Kuyper onwillekeurig zelf het bewijs van 't gewaagde zijner uitspraak. Moet hij hier zijns ondanks erkennen, dat Lodewijk voor zoo grootsche daad zijn eigen reactionair ik geheel had dienen te verloochenen; op eene andere plaats acht hij 't onzinnig en bovenmenschelijk, van dien Koning te vorderen, dat hij geheel en al zou breken Btet de tradities van zijn geslacht." Wat hij dus met veel vertoon als de grootste waarheid ver kondigt, vindt hij zelf onmogelijk. Kracht willende putten uit scheefheid van voor stelling laat hij mij Lodewijk met zijn broer Artois gelijk stellen ; ofschoon hij zeer goed weet, dat ik dezen een dolleman noemde, waarvoor de ander veel te slim was. Dat de Heer Kuyper de tegenstelling niet vat tnsschen de krenkende handelingen van Lodewijk XVIII, die zijn vorstenhuis nog vestigen moest, en het vriendelijk optreden van den autocratischen Koning van Pruisen onder zijn trouw, onderdanig v«lk, is zeker mijne schuld niet. Meende ik reeds de vorige maal te mogen .zeggen, dat hij niets van Alexanders invloed scheen te bespeuren; nu hij in het jaar 1888 enkel op grond van Gervinus' ongunstig oordeel over diens karakter tot 't zonderlinge besluit komt, dat de rol van den Russischen Keizer te Parijs en in heel Frankrijk louter theatraal vertoon" was, kan men slechts met een schouderophalen ant woorden. Haast zou ik mijn bestrijder willen aanraden, eens goed te lezen, wat Gervinus zelf zegt in 't hoofdstuk: Der Kijnig und die Senatsverfassung. Ten slotte wensch ik de aandacht te vestigen op 't begin zijner repliek. Daar staat: men kan verder nog Gervinus opslaan en zal ontwaren, dat ook diens oordeel over Lodewijk, voornamelijk op grond van die bronnen (door mij in mijn vorig stuk genoemd) niet gunstig is." Dat iemand, die zoo weinig zin toont voor goed onderscheiden, de werken van Vaulabelle en Viel-Castel met de brieven van Sisraondi in n adem bronnen heet, is niets buitengewoons. Maar wat te zeggen van zijne verklaring, dat zijne nieuwe autoriteit Ger vinus, die in 1866 het laatste deel van zijn bekend werk uitgaf, zijn oordeel over Lodewijk XVIII zou hebben geveld voornamelijk op grond ook van Sismondïs briefen, die eerst elf jaar later werden openbaar gemaakt! Hier voegt het, te zwijgen! Rotterdam, 19 Maart. KIERSCH. De redactie sluit hiermede het debat. KEIZER FREDERIK DE Ie. In de konfuzie der omstandigheden, waarop de kreten passen : Le roi est mort," Vive Ie roi l" worden er nog al eens misstappen gedaan, die soms, in hun gevolgen, aan de waardigheid scha den van den nieuwen Soeverein. Een jaar of wat geleden doken eenige onzer heraldistcn een koninklijk Besluit op, waarbij het wapen van Willem den Ie werd vastgesteld; een Besluit, waarbij, in vergissing, op den helm, dien men, met afwijking van de gebruiken der soevereinen sedert de Renaissance, boven het schild had geplaatst, een paar probosciden (olifantssnuiten ?) gefingeerd werden, die nog minder bij het koninklyk wapen behoorden dan de helm, sints Otto de Ie, in de Xlle of XHIe Eeuw, het gebruik van die timbraadje aan zijn ouder broeder Waleram had overgelaten. De bovenbedoelde wapenkundigen (?) gingen echter aan het razen, wegends het veronachtzamen van het genoemd Besluit en brachten te-weeg, dat sommige hofle veranciers den Koning den ondienst deden het redelijke, met de enkele kroon gedekte wapen van Z. M. door een schild met gekroonden helm, getimbreerd met de probosciden, te doen vervangen. Dezer dagen, na de dood van Keizer Wilhelm, meldden de buitenlandsche bladen, dat er in de omgeving van den Doorluchtigen Opvolger veel te doen was geweest om tot de vaststelling van den als Keizer, te voeren naam door den nieuwen dignitaris te geraken. Vrij algemeen en met volle gerustheid verzekerde men, dat Prins Friedrich Wilhelm, die als Koning van Pruisen, natuurlijk Frederik de Ille heette, ook deze zelfde num mering der Frederiken, als Keizer, gebruiken zou. Het speet mij geweldig van den edelen Vorst. Immers, toen de zoon van Frederik den Ile, Her tog van Zwaben, den 9en Maart 1152, in den Akenschen Keizersdom gekroond werd, nam hij niet den naam aan van Frederik den Ille, maar, natuurlijk, als Keizer, den naam van Frederik den Ie (bijgenaamd Barbarossa). Toen Frederik, de zoon van Keizer Hendrik den Vle, tien 9n Dec. 1212 te Mentz de Duitsche Koningskroon en den 25n Juli 1215 de bevesti ging van haar bezit te Aken ontving, om 22 Nov. 1220 tot Keizer gekroond te worden, nam hij, als 2e van zijn naam op den throon van het Duit sche Rijk, den naam van Frederik den Ile aan. De Frederik, die onder den naam van den Ille bekend staat en de schoone werd bijgenaamd, was in 1314 slechts door 3 Keurvorsten, tegen over Lodewijk den Beyer verkozen, werd echter door dezen verslagen, doch later, in erkenning vau zijn charakteradel, door Lodewijk, den vriend zijner jeugd, als deelgenoot in de Regeering op genomen. Toch lei 100 jaar later, 3.0 zwakke vader van onzen Maximiliaan, zich bij die schikking niet neder, en protesteerde, door zelf den titel van Frederik den Ille aan te nemen tegen het recht, waarmee Frederik de Schoone dien zou gevoerd hebben. Frederik, Maximiliaans vader, was de laatste Duitsche Koning, die in Rome tot Keizer gekroond werd (1452). Meer Frederiken hebben de kroon van het Duitsche Keizerrijk niet gedragen. Daar er nu reeds twee Keizers Frederik de Ille geweest zijn, had men niet behooren te onder stellen, dat de nieuwe Keizer een oogenblik over hot aannemen van dezen titel denken zou. Wilde Frierlrich Wilhelm de Kcizerstraditie in Duitschland voortzetten, dan had hij zich of Fre derik den IVe of den Ve kunnen noemen, al naar hij den Schoone meerekende of niet. Karel de Ve wachtte zich wel zich Karel den Ie, als Keizer, te noemen, al kon hij niet tot zijn cijfer komen dan door Karel den Dikke mee te rekenen. Maar de berichtgevers hebben gedwaald. Wij vernemen nu, uit de bladen, dat men gemeend had, in eene onderteekening van den nieuwen Keizer, Friedrich III te lezen: maar men bad de eerste letter van Imperator meegerekend, enz. De Keizer noemt zich Friedriech I: Z.M. wil blijkbaar met de traditie van het vorige Duitsche Rijk breken; en, als zoodanig, handelt hij rati oneel, en kiest het cijfer, dat hem voegt. 21 Maart '88. ALB. Tu. In Figaro richt de dichter Coppée tot den Duitschen keizer de volgende verzen: A L'EMPEREÜR FRÉDÉRIC III. Salut, Cé»ar ! Pour toi les pales Destinées Compteut-elles les jours, les mois ou les années ? Pour un brave la mort n'est rien. Tu l'affrontas jadis sur les champs de carnage ; A présent, tu l'attends sao3 peur, e'tant un sage. Tu te meurs, et tu Ie sais bien. Certes, des caps bretuns au fond des steppes russes, Tous les hommes de coeur voudraieut que tu vécusses; Et pleins d'une touchaute horreur, Quand la flèvre te tord sur ton lit de souffrance, Tous se disent, jusqu'a tes ennemis de Trance: Qu'il vive, Ie pauvre Empereur!" Tous, surtout les Francais; car leur rancune affYeuse N'étouffe pus en eux la bontégénéreuse; lis ne haïssent qu'a moitié. lis s'arment, en songeant aux hontes de naguère; Mais, parmi leurs fusils, durs pis de la guerre, Fleurit ce bleuet, la pitié. Oui, vainqueur de Sedan, durant ta longue angoisse, Malgrénos soldats morts et bien que l'herbe croisse Sur leurs tombeaux pas tres anciens, En toi nous n'avons vu, pris d'un respect sévère, Qu'un homme qui souff'rait, qu'un poux et qu'nn père, Au milieu des sauglots des siens. Mais, soudain, te laissaut l'empire et Ie royaume, II s'éteignit. Ie dur soldat, Ie vieux Guillaume, Le légendaire conquérant. Agéde pres d'un siècle, il te kissait ton henre; Et l'on vit, rasssmbiant sa force intérieure, Se dresser Ie prince mourant. Ce fut tragique alors. Muet, la gorge ouverte Fuyant Ie doux soleil, la cöte toujours verte, La plage ou Ie flot bleu s'endort, Le pays ou Ie mal cède ou du moins s'allège, Tu revins, a travers la tempête de neige, Dans ta capitale du Nord. Ta ne ponvais parier, fils et père de princes, Car Ie caucer serrait ta gorge dans les pinces; Mais, de aon treiute vainqueur, Tu tracas Ie mot Paix l" d'une plume nergique, Et tu nous as criéla parole magique Par ta blessure et par ton coeur l Un homme ne ment pas sur Ie seuil de la tombe, Et l'aigle agonisant, bien plus que la colombe, Est noble eu offrant l'olivier. Nous t'avons cru. La paix, c'est l'aube qui se léve. Et, poète de Trance, alors, j'ai fait ce rêve, Et je veux te Ie confier. Je te rêvais, disant: Moi qui ne dois pas vivre, Je veux mettre un feuillet, Histoire, dans ton livre, «Comme tu n'en as point de tel. Oui, je ne veux donner qu'un ordre, mais qui fonde Pour tres longtemps la paix et Ie bonheur du monde. Je meurs. Je veux tre immortel. "Car rAllemagne est folie et la France insensée. Leur science, leur or, leur travail, leur pensee. Tout est pris par l'oeuvre de sang. Demain nous pouvons voir, et dans l'Europe entière, Pour uu coup de fusil tirésur la frontière, L'état sauvage renaissaut. Eh bien ! moi, je prétends l'empêcher de renaitre. »Je suis encor Ie Hoi, l'Empereur et Ie Maltre; i/Mcs ordres sont exécutés. Déchirous Ie traite d'oüsorleut tant d'alarmes. Restituons Strasbourg et Metz. Puis. baa les armea! Bas les armes des deux cötés l Allemands, laissons la notre triste conquête. C'cst une plaie au flanc que nous nous sommes faite; Elle va bientót se rouvrir. A nos altiers voisius offrons la paix sincè:'e. Car je plains mon pays que dévore un uleère ; //Mais lui, du moius, peut se guérir. //L'odeur des grands charuiers crispe encor ma iiaiïue. Que Ie dernier sonpir sorti de ma poitrine Soit un cri de paix et d'amour, Et que les pièces Krupp par mes mains abattues, Plus tard, n'aient pas assez d'airain pour les statues Du Roi qui n'a régnéqu'un jour!" Je t'écoutais ravi.... Mais ce n'était qu'un songe. Tu n'es qu'un moribond, qu'un mal horrible ronge Et qui s'éteint dans les tourmeuts. Tu n'as pas déchiréIe vieux pacte de haine, Hélas! et uos amis d'Alaace et de Lorraine Restent pour tonjours Allemands. Pour toujours ? Non, pout-être ?.. A bientót, la bataille ! Bondez les arsenaux. Qu'on s'arme l Qu'oi travaille ! Forgez Ie fer, soufflez Ie feu ! Ca, gens des deux pays, voyons ou nous en sommes. Quoi? Nous n'aliguerions que cinq millions d'hommes! Mais c'est trop peu, beaucoup trop peu! L'obus d'hier n'atteint qu'a donze Idlomètres. A la fonte ! Il nous faut d'autres canons, mes maïtres. Ceux-ci sont trop lourds et trop vieux. Combien a ce fusil de balies dans sa croese ? Vingt seulement ? Clierchons une arme plus atroce. On peut tuer plus vite et mieux. Car, la prochaine fois, il faut qu'on s'exterminc. C'est fatal. Kéduisons Ie peuple a la familie. Dépensons Ie dernier ecu. L'un des deux combattants, la France ou leur Empire, Doit y rester. Tant pis si Ie vainqueur expire Sur la oadavre du vaincu! Dieu! tant de barbarie est-elle donc possible? Eoi philosophe, on dit ton coeur juste et sensible; La sagesse est dans tes discours. As-tu vraimcut ravi leur suprême espérance A tous ces pauvrcs gens fidèlcs a la France? Mourant, as-tu dit: Pour tonjours"? ,Te te parle aujourd' lini comme ferait nn prêtre. Le Juge deviint qui tu vas bientot paraitre, Se pl.iit-il aux jeux menrtriers ? Songe a son imposant et terrible silence, Quaad tes fautcs, pfulicur, n'auront dans la balancc, Pour coutrepoids, que tes lauriers. Ah! comme fu viendrais, oaline, devant sa face, Si la-bas en L'/rraine et la-bas en Alsace, Re'ar.ls au ciel et coeurs fervcuts, Celles par qui scrait ta mémoire bénie, Les mères avaieut joint, pendant ton agonie, Les mains de leurs pctits enfants! 21 mars 1888. PRANOOIS COPPÉE. V A R I A. STANLEY. Wat is or van Stanley geworden ? Het ge brek aan stellige berichten omtrent bet lot der Stanley-expoditie bonint thans te werken op de verbeeldingskracht van het groote publiek. De een gelooft dat er een verrassing op handen is. de ander is overtuigd dat er alweer in MiddcnAfrika een groot ongeluk heeft plaats gehad. Een correspondent der Poll Mail Gazette verze kert ons, dat Stanley niet vertrokken is om Emin op nieuw van proviand te voorzien, maar dat hij een vél grootscher pian heeft, door den koning van Belgiëen waarschijnlijk ook door het Britsche Gouvernement goedgekeurd. Zijn doel zou wezen, de streek der Groote Me ren te bezetten en de volken van Midden-Afrika tot n grooten staat te vereenigen, afhankelyk van den Congo-Staat. Aan den eenen kant ge steund door Emin, goed voorzien van wapens en krijgsvoorraad, aan den anderen kant door den Boven-Congo, zou Stanley (volgens dien corres pondent) eindelijk den droom van Gordon verwe zenlijken, namelijk den slavenhandel in hart en nieren aantasten en de vaan van beschaving plan ten in het midden van Afrika, in goed Hollandsch: Afrika openen voor de producten der Engelsche manufacturen. Deze onderstelling is nog zoo onwaarschijnlijk niet, misschien heeft Stanley wel eens over zoo iets gedacht, maar het is verre van zeker dat het plan in zijn geest zóó tot rijpheid gekomen is als de Engelsche verslaggever voorstelt. Hooren wij hoe de laatste zijne hypothese verdedigt: zijn eerste bewijs is een brief van Gordon aan Stan ley, geschreven te Brussel in Januari 1884, en waarin hij hem het voorstel doet voortaan samen te handelen. Door het sluiten van goede tractaten met de hoofden (zoo schrijft hij) zou men een einde aan de invallen kunnen maken en den slavenhandel kunnen doen eindigen Gordon's plan kwam niet tot uitvoering. Plot seling naar Londen geroepen, ontving hij een opdracht om weer het gouvernement van Soudan op zich te nemen en vertrok naar Khartoum. Achttien maanden later was hij niet meer onder de le venden, en Stanley sprak bij het diner op het Mansion House onder anderen het volgende: Het is de plicht van Engeland het werk van Gordon voort te zetten en de ongelukkige bevol king aan den Bahr el-Gazhal van haar slavenjuk te bevrijden. Twee wegen zijn er om daarheen te geraken : de eene, langs den Boven-Nijl, is thans afgesloten, de tweede weg loopt langs den Congo. Zij geleidt ons door een staat, voortaan doorformeele overeenkomsten met Europa verbonden, en men is zeker dat men er groote sympathie ont moet, wanneer men zich door zulke zuiver menschlievende bedoelingen laat leiden." Is dit niet het program der tegenwoordige expeditie, reeds vier jaar geleden voor de toe hoorders op het Mansion House ontwikkeld? Stelt u een oogenblik voor dat gij aan het uiterste bevaarbare punt van de Biyerre (of Arouvimi) zijt aangekomen. Gij knoopt evenals de zendelingen vriendschapsbetrekkingen met de in boorlingen aan. Gij bouwt een wachtpost om met Europa in verbinding te blijven. Gij begeeft u rechtuit naar de meest zuidelijke Egyptische posten, vroeger uitgezet, en zonder twijfel zult gij daar wel den een of anderen rustenden Egyptischen officier ontmoeten. Is het een gewezen christen, gaarne zal hij u de reden van zyn ge loofsverandering vertellen ; is hij een onderzoeker, die ten einde raad is, dan zal hij u met geest drift bet welkom toeroepen en zich ter uwer be schikking stellen. Zulke lieden en de overblijf selen van Egyptische legerafdeelingen, onder de inboorlingen verstrooid, moet men opzoeken, ver zamelen, en met zulk een troep als kern den slavenhandel gaan uitroeien." Deze afdeelingen Egyptische troepen, waarvan Stanley spreekt, bevinden zich reeds georgani seerd te Emin. De ex-christen, waarvan sprake is, heet Lupton-Bey,was vroeger gouverneur aan den Bahr-el-Gazhal, waar hij tegenwoordig regeert met den titel van Sheik Abdullah, en zal zich onge twijfeld gaarne in deze waardigheid laten erken nen en de Europeanen met raad en daad willen bijstaan, Eerst moet gij (zoo ging Stanley voort) het land van Uganda bezetten en alle strekeu, door de twee meren begrensd; het zijn de rijkste van Afrika en misschien van de geheele wereld. Dit is de beste grondslag om deze landen met het Congobekken te vereenigen. De zwarte, dichte en leerzame bevolking die gij er vinden zult zal gaarne met u gemeene zaak maken om hare on derdrukkers te weerstaan. Maar (fi/j moet in plaats van met geweren met dollars gaan strijden. Aan den Congo hebben wij niet minder dan 450 hoofden, deze lieden zullen u niets in den weg leggen zoolang gij hen iedere maand betaalt. Om kort te gaan, de af stand tusschen deze zaal (het Mansion House) en het punt waar u\v afgevaardigde ernstig aan het werk moet gaan bedraagt 0200 mijlen. De eerste 6000 mijlen bieden niet de minste zwarigheid. Eu als uw afgevaardigde de overige niet door kan komen, verstaat hij zijn handwerk niet. Hij zal zich dan aan den oever van een rivier be vinden, waar hij slechts een geschikt vaartuig behoeft om langs Khartoum. Metemmeh, Berber en Korti de Middellandsche Zee te bereiken." Als men dit program leest, klinkt het zeer waarschijnlijk, dat Stanley het heeft willen ver wezenlijken. Mogelijk zelfs dat op dit oogenblik het plan reeds gedeeltelijk tot werkelijkheid is geworden. Misschien zal de beschaafde wereld in dit geval slechts berichten over Zanzibar ont vangen, om spoedig te hooren dat hij den staat van Uganda of de confederatie van Midden-Afrika gesticht heeft. Dit zou het verleden van Stanley en zijn energie op waardige wijze bekronen. Doch laat ons ondertusschen bekennen dat bij het geloerde Europa een weinig beet heeft genomen met zijn tonnen ivoor, die hij beloofd had van zijn bezoek aan Emin mede te brengen! DE ROMAN VAN LOUISE MICHEL. Louise Michel hooft een boek doen verschijnen in vuurrooden omslag, Le monde nourecm. De koopers verwachtten zeker niet er een verstandig, goed geevenredigd, bekoorlijk verhaal iu te vin den ; men dacht eer, dat de onvermijdelijke zonderlinghedcn van conceptie en stijl iets pikants, iets origineels zouden bobben. De teleurstelling is groot. Er is in het nieuwe werk der Roode Maagd van Belleville niets oorspronkelijks. Het is een melodrama-roman van de minste, at'gezaagdste soort. Alles is er onwaar, vulgair, afgesleten

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl