Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na 561.
<T%,
«tien wat met de techniek van het pianospel in
verband staat.
***
One opmerkingen over het CaeciHa-concert,
, OteUo en het concert Skalitsky-Bettaque
reserTeeren wa voor het volgend nummer, uit vreeze
dat de welwillende lezer of lezeresse ons het be
kende des Guten zu viel" in herinnering kwamen
i
, "t
E. C. P. D.
MUZIKAAL OVERZICHT.
Rotterdam, 23 Maart 1888.
Het laatste Eruditio-concert had op 15 dezer
plaats en bood weder een zeer aantrekkelijk pro
gramma; eerstens Schumann's B-dur Symphonie
(No. 1), die eene schitterende vertolking genoot,
Weber's Euryanthe-ouverture en twee orkeststuk
ken van Wilhelm de Haan (Symphonische Satze,
op. 14), a. Fahrt zu Hades en b. Elysium: twee
parelen van het zuiverste water, reine, eenvoudige
maar heerlijke muziek, met meesterhand geïnstru
menteerd. Deze beide Satze (opgedragen aan de
M. t, b. d. T.) beveel ik allen concertbesturen ten
dringendste aan; Schumaun kon ze geschreven
hebben!
De heer Davidoff uit St. Petersburg trad als
Tljloncelsolist op en bewees metterdaad zyno repu
tatie als de eerste onder de thans levende
virtu?sen op dit instrument te zijn; volmaakte tech
niek by innige voordracht, prachtige streek en een
idealen toon, dit zyn de eigenschappen die we in
Davidoff bewonderen en die ons doen hopen op
een spoedig wederzien. De andere soliste, Mej.
Thérèse Zerbst uit Berlijn, slaagde er slechts ten
eele in het publiek te verwarmen; hare
stemmiddelen zyn niet altyd fraai, maar daarentegen is
haar voordracht zeer schoon en zal men haar
daarom steeds gaarne in de concertzaal ontmoeten.
In de Opera debuteerde Mej. Erna Gelber uit
Leipzig voor het emplooi van jugendlich drama
tische zangeres; zij heeft een zeer goed uiterlijk,
is werkelijk jugendlich, doch voldeed als zangeres
minder. Wellicht dat de debuutkoorts haar belette
te geven, wat in haar is; naar haar verschijnen
als Marie (Irompeter) en Agathe (Freischütz) te
eordeelen, acht ik echter hare middeltonen onvol
doende, hare hoogte scherp en niet altijd zuiver.
Deze winter heeft evenwel geleerd dat ook op
dit gebied niet al te streng mag geoordeeld w«r
den, willen we ons het goede niet zien ontglippen
om het betere toch niet te kragen; ik zou
derhblve Mej. Gelber nog nader wenschen te hooren,
voordat ik het engagement bepaald ontraadde.
Haar eerste optreden was bij gelegenheid van
Behreng' bedefice-voorstelling; hij zong den
Freiherr in der Irompeter voortreffelijk, eenige kran
sen werden hem vereerd. Een bizonder woord
van lof voor den uitstekenden Conradin van den
Beer Sieglitz! Als Irompeter trad de heer
Von Bongardt op; zooals altyd met hart en
«iel bg de zaak, maar dit kon het gemis aan
lyriek in zyu geluid zoo onmisbaar voor deze
party, niet vergoeden. Mevr. Jaïde en de heeren
Tachauer, Bolle en Pikaneser kweten zich in de
kleine partijen recht goed van hunne taak.
Er schynen voor het laatst van het seizoen nog
gr,oote plannen te z\jn, ik hoor van Rienzi,
Rattenf&nger, enz.
De laatste kamermuzieksoirée der M. t. b. d. T.
was tevens het afscheid van den heer Willylless
als aanvoerder; hij liet nog eens terdege hooren
wat we in hem gaan verliezen!
V.
LODEWIJK XVIII.
Dat de Heer Dr. Steringa Kuyper bekend was
met 't geen ik in mijn stuk van 19 Febr. tegen
zyne meening omtrent dien koning heb aangevoerd,
kan natuurlijk niet anders dan hoogst verblijdend
worden geacht. Doch waarom dan, tegen beter
weten in, zou ik haast zeggen, iets beweerd,
waarvan de houdbaarheid twijfelachtig is? Of
waarom geen enkele poging gewaagd, om te weer
leggen, wat 't onhoudbare daarvan moest aantoonen?
1 De Heer Kuyper verlaat liever het gebied der
feiten, om zich met Gervinus in beschouwingen te
verdiepen. En dan vraagt hij mij, of het niet
onzinnig is, van een vorst als Lodewijk XVIII te
vorderen, dat h\j vrijzinnig zou zijn overeenkom
stig ons begrip van liberalisme." Wat iedereen
eok zonder Gervinus dadelijk zal toegeven. Doch
't geldt hier niet de onnoozele vraag, hoe vrijzinnig
die vorst was, ja niet eens, of hij veel of niets
had geleerd; maar alleen 't stout beweren, dat
hij toonde, zijne aangeboren neigingen en
meeningen zoo geheel te kunnen vergeten, dat hij
met zijn blik op de toekomst gericht, het hoogste
gezag vrijwillig beperkte."
En zoolang mijn geachte tegenstander niet weer
legd heeft, dat Lqdewijk zijne grondwet slechts
verleende door den drang der omstandigheden,
dat hij daarbij zeer dubbelhartig te werk ging,
dat hy zijne vrijwillig" verleende charte zelf
niet eerbiedigde en zich niet ontzag, zijne onder
danen in hunne heiligste gevoelens te krenken,
heeft hij niet 't recht, dien Bourbon tot een ideaal
vorst te verheffen, die Frankrijk op den weg
bracht, waar langs het 't doel van zijn streven
zou hebben bereikt.
Merkwaardig genoeg levert de Heer Kuyper
onwillekeurig zelf het bewijs van 't gewaagde
zijner uitspraak. Moet hij hier zijns ondanks
erkennen, dat Lodewijk voor zoo grootsche daad
zijn eigen reactionair ik geheel had dienen te
verloochenen; op eene andere plaats acht hij
't onzinnig en bovenmenschelijk, van dien Koning
te vorderen, dat hij geheel en al zou breken
Btet de tradities van zijn geslacht." Wat hij dus
met veel vertoon als de grootste waarheid ver
kondigt, vindt hij zelf onmogelijk.
Kracht willende putten uit scheefheid van voor
stelling laat hij mij Lodewijk met zijn broer
Artois gelijk stellen ; ofschoon hij zeer goed weet,
dat ik dezen een dolleman noemde, waarvoor de
ander veel te slim was.
Dat de Heer Kuyper de tegenstelling niet vat
tnsschen de krenkende handelingen van Lodewijk
XVIII, die zijn vorstenhuis nog vestigen moest,
en het vriendelijk optreden van den autocratischen
Koning van Pruisen onder zijn trouw, onderdanig
v«lk, is zeker mijne schuld niet.
Meende ik reeds de vorige maal te mogen
.zeggen, dat hij niets van Alexanders invloed scheen
te bespeuren; nu hij in het jaar 1888 enkel op
grond van Gervinus' ongunstig oordeel over diens
karakter tot 't zonderlinge besluit komt, dat de
rol van den Russischen Keizer te Parijs en in
heel Frankrijk louter theatraal vertoon" was,
kan men slechts met een schouderophalen ant
woorden. Haast zou ik mijn bestrijder willen
aanraden, eens goed te lezen, wat Gervinus zelf
zegt in 't hoofdstuk: Der Kijnig und die
Senatsverfassung.
Ten slotte wensch ik de aandacht te vestigen
op 't begin zijner repliek. Daar staat: men kan
verder nog Gervinus opslaan en zal ontwaren,
dat ook diens oordeel over Lodewijk, voornamelijk
op grond van die bronnen (door mij in mijn
vorig stuk genoemd) niet gunstig is." Dat iemand,
die zoo weinig zin toont voor goed onderscheiden,
de werken van Vaulabelle en Viel-Castel met de
brieven van Sisraondi in n adem bronnen heet,
is niets buitengewoons. Maar wat te zeggen van
zijne verklaring, dat zijne nieuwe autoriteit Ger
vinus, die in 1866 het laatste deel van zijn bekend
werk uitgaf, zijn oordeel over Lodewijk XVIII
zou hebben geveld voornamelijk op grond ook van
Sismondïs briefen, die eerst elf jaar later werden
openbaar gemaakt!
Hier voegt het, te zwijgen!
Rotterdam, 19 Maart. KIERSCH.
De redactie sluit hiermede het debat.
KEIZER FREDERIK DE Ie.
In de konfuzie der omstandigheden, waarop de
kreten passen : Le roi est mort," Vive Ie roi l"
worden er nog al eens misstappen gedaan, die
soms, in hun gevolgen, aan de waardigheid scha
den van den nieuwen Soeverein.
Een jaar of wat geleden doken eenige onzer
heraldistcn een koninklijk Besluit op, waarbij het
wapen van Willem den Ie werd vastgesteld;
een Besluit, waarbij, in vergissing, op den helm,
dien men, met afwijking van de gebruiken der
soevereinen sedert de Renaissance, boven het schild
had geplaatst, een paar probosciden
(olifantssnuiten ?) gefingeerd werden, die nog minder bij het
koninklyk wapen behoorden dan de helm, sints
Otto de Ie, in de Xlle of XHIe Eeuw, het gebruik
van die timbraadje aan zijn ouder broeder
Waleram had overgelaten. De bovenbedoelde
wapenkundigen (?) gingen echter aan het razen,
wegends het veronachtzamen van het genoemd
Besluit en brachten te-weeg, dat sommige hofle
veranciers den Koning den ondienst deden het
redelijke, met de enkele kroon gedekte wapen van
Z. M. door een schild met gekroonden helm,
getimbreerd met de probosciden, te doen vervangen.
Dezer dagen, na de dood van Keizer Wilhelm,
meldden de buitenlandsche bladen, dat er in de
omgeving van den Doorluchtigen Opvolger veel te
doen was geweest om tot de vaststelling van den
als Keizer, te voeren naam door den nieuwen
dignitaris te geraken. Vrij algemeen en met volle
gerustheid verzekerde men, dat Prins Friedrich
Wilhelm, die als Koning van Pruisen, natuurlijk
Frederik de Ille heette, ook deze zelfde num
mering der Frederiken, als Keizer, gebruiken zou.
Het speet mij geweldig van den edelen Vorst.
Immers, toen de zoon van Frederik den Ile, Her
tog van Zwaben, den 9en Maart 1152, in den
Akenschen Keizersdom gekroond werd, nam hij
niet den naam aan van Frederik den Ille, maar,
natuurlijk, als Keizer, den naam van Frederik
den Ie (bijgenaamd Barbarossa).
Toen Frederik, de zoon van Keizer Hendrik
den Vle, tien 9n Dec. 1212 te Mentz de Duitsche
Koningskroon en den 25n Juli 1215 de bevesti
ging van haar bezit te Aken ontving, om 22
Nov. 1220 tot Keizer gekroond te worden, nam hij,
als 2e van zijn naam op den throon van het Duit
sche Rijk, den naam van Frederik den Ile aan.
De Frederik, die onder den naam van den
Ille bekend staat en de schoone werd bijgenaamd,
was in 1314 slechts door 3 Keurvorsten, tegen
over Lodewijk den Beyer verkozen, werd echter
door dezen verslagen, doch later, in erkenning
vau zijn charakteradel, door Lodewijk, den vriend
zijner jeugd, als deelgenoot in de Regeering op
genomen.
Toch lei 100 jaar later, 3.0 zwakke vader van
onzen Maximiliaan, zich bij die schikking niet
neder, en protesteerde, door zelf den titel van
Frederik den Ille aan te nemen tegen het recht,
waarmee Frederik de Schoone dien zou gevoerd
hebben. Frederik, Maximiliaans vader, was de
laatste Duitsche Koning, die in Rome tot Keizer
gekroond werd (1452).
Meer Frederiken hebben de kroon van het
Duitsche Keizerrijk niet gedragen.
Daar er nu reeds twee Keizers Frederik de Ille
geweest zijn, had men niet behooren te onder
stellen, dat de nieuwe Keizer een oogenblik over
hot aannemen van dezen titel denken zou.
Wilde Frierlrich Wilhelm de Kcizerstraditie in
Duitschland voortzetten, dan had hij zich of Fre
derik den IVe of den Ve kunnen noemen, al naar
hij den Schoone meerekende of niet.
Karel de Ve wachtte zich wel zich Karel den Ie,
als Keizer, te noemen, al kon hij niet tot zijn
cijfer komen dan door Karel den Dikke mee te
rekenen.
Maar de berichtgevers hebben gedwaald. Wij
vernemen nu, uit de bladen, dat men gemeend
had, in eene onderteekening van den nieuwen
Keizer, Friedrich III te lezen: maar men bad de
eerste letter van Imperator meegerekend, enz.
De Keizer noemt zich Friedriech I: Z.M. wil
blijkbaar met de traditie van het vorige Duitsche
Rijk breken; en, als zoodanig, handelt hij rati
oneel, en kiest het cijfer, dat hem voegt.
21 Maart '88. ALB. Tu.
In Figaro richt de dichter Coppée tot den
Duitschen keizer de volgende verzen:
A L'EMPEREÜR FRÉDÉRIC III.
Salut, Cé»ar ! Pour toi les pales Destinées
Compteut-elles les jours, les mois ou les années ?
Pour un brave la mort n'est rien.
Tu l'affrontas jadis sur les champs de carnage ;
A présent, tu l'attends sao3 peur, e'tant un sage.
Tu te meurs, et tu Ie sais bien.
Certes, des caps bretuns au fond des steppes russes,
Tous les hommes de coeur voudraieut que tu vécusses;
Et pleins d'une touchaute horreur,
Quand la flèvre te tord sur ton lit de souffrance,
Tous se disent, jusqu'a tes ennemis de Trance:
Qu'il vive, Ie pauvre Empereur!"
Tous, surtout les Francais; car leur rancune affYeuse
N'étouffe pus en eux la bontégénéreuse;
lis ne haïssent qu'a moitié.
lis s'arment, en songeant aux hontes de naguère;
Mais, parmi leurs fusils, durs pis de la guerre,
Fleurit ce bleuet, la pitié.
Oui, vainqueur de Sedan, durant ta longue angoisse,
Malgrénos soldats morts et bien que l'herbe croisse
Sur leurs tombeaux pas tres anciens,
En toi nous n'avons vu, pris d'un respect sévère,
Qu'un homme qui souff'rait, qu'un poux et qu'nn père,
Au milieu des sauglots des siens.
Mais, soudain, te laissaut l'empire et Ie royaume,
II s'éteignit. Ie dur soldat, Ie vieux Guillaume,
Le légendaire conquérant.
Agéde pres d'un siècle, il te kissait ton henre;
Et l'on vit, rasssmbiant sa force intérieure,
Se dresser Ie prince mourant.
Ce fut tragique alors. Muet, la gorge ouverte
Fuyant Ie doux soleil, la cöte toujours verte,
La plage ou Ie flot bleu s'endort,
Le pays ou Ie mal cède ou du moins s'allège,
Tu revins, a travers la tempête de neige,
Dans ta capitale du Nord.
Ta ne ponvais parier, fils et père de princes,
Car Ie caucer serrait ta gorge dans les pinces;
Mais, de aon treiute vainqueur,
Tu tracas Ie mot Paix l" d'une plume nergique,
Et tu nous as criéla parole magique
Par ta blessure et par ton coeur l
Un homme ne ment pas sur Ie seuil de la tombe,
Et l'aigle agonisant, bien plus que la colombe,
Est noble eu offrant l'olivier.
Nous t'avons cru. La paix, c'est l'aube qui se léve.
Et, poète de Trance, alors, j'ai fait ce rêve,
Et je veux te Ie confier.
Je te rêvais, disant: Moi qui ne dois pas vivre,
Je veux mettre un feuillet, Histoire, dans ton livre,
«Comme tu n'en as point de tel.
Oui, je ne veux donner qu'un ordre, mais qui fonde
Pour tres longtemps la paix et Ie bonheur du monde.
Je meurs. Je veux tre immortel.
"Car rAllemagne est folie et la France insensée.
Leur science, leur or, leur travail, leur pensee.
Tout est pris par l'oeuvre de sang.
Demain nous pouvons voir, et dans l'Europe entière,
Pour uu coup de fusil tirésur la frontière,
L'état sauvage renaissaut.
Eh bien ! moi, je prétends l'empêcher de renaitre.
»Je suis encor Ie Hoi, l'Empereur et Ie Maltre;
i/Mcs ordres sont exécutés.
Déchirous Ie traite d'oüsorleut tant d'alarmes.
Restituons Strasbourg et Metz. Puis. baa les armea!
Bas les armes des deux cötés l
Allemands, laissons la notre triste conquête.
C'cst une plaie au flanc que nous nous sommes faite;
Elle va bientót se rouvrir.
A nos altiers voisius offrons la paix sincè:'e.
Car je plains mon pays que dévore un uleère ;
//Mais lui, du moius, peut se guérir.
//L'odeur des grands charuiers crispe encor ma iiaiïue.
Que Ie dernier sonpir sorti de ma poitrine
Soit un cri de paix et d'amour,
Et que les pièces Krupp par mes mains abattues,
Plus tard, n'aient pas assez d'airain pour les statues
Du Roi qui n'a régnéqu'un jour!"
Je t'écoutais ravi.... Mais ce n'était qu'un songe.
Tu n'es qu'un moribond, qu'un mal horrible ronge
Et qui s'éteint dans les tourmeuts.
Tu n'as pas déchiréIe vieux pacte de haine,
Hélas! et uos amis d'Alaace et de Lorraine
Restent pour tonjours Allemands.
Pour toujours ? Non, pout-être ?.. A bientót, la bataille !
Bondez les arsenaux. Qu'on s'arme l Qu'oi travaille !
Forgez Ie fer, soufflez Ie feu !
Ca, gens des deux pays, voyons ou nous en sommes.
Quoi? Nous n'aliguerions que cinq millions d'hommes!
Mais c'est trop peu, beaucoup trop peu!
L'obus d'hier n'atteint qu'a donze Idlomètres.
A la fonte ! Il nous faut d'autres canons, mes maïtres.
Ceux-ci sont trop lourds et trop vieux.
Combien a ce fusil de balies dans sa croese ?
Vingt seulement ? Clierchons une arme plus atroce.
On peut tuer plus vite et mieux.
Car, la prochaine fois, il faut qu'on s'exterminc.
C'est fatal. Kéduisons Ie peuple a la familie.
Dépensons Ie dernier ecu.
L'un des deux combattants, la France ou leur Empire,
Doit y rester. Tant pis si Ie vainqueur expire
Sur la oadavre du vaincu!
Dieu! tant de barbarie est-elle donc possible?
Eoi philosophe, on dit ton coeur juste et sensible;
La sagesse est dans tes discours.
As-tu vraimcut ravi leur suprême espérance
A tous ces pauvrcs gens fidèlcs a la France?
Mourant, as-tu dit: Pour tonjours"?
,Te te parle aujourd' lini comme ferait nn prêtre.
Le Juge deviint qui tu vas bientot paraitre,
Se pl.iit-il aux jeux menrtriers ?
Songe a son imposant et terrible silence,
Quaad tes fautcs, pfulicur, n'auront dans la balancc,
Pour coutrepoids, que tes lauriers.
Ah! comme fu viendrais, oaline, devant sa face,
Si la-bas en L'/rraine et la-bas en Alsace,
Re'ar.ls au ciel et coeurs fervcuts,
Celles par qui scrait ta mémoire bénie,
Les mères avaieut joint, pendant ton agonie,
Les mains de leurs pctits enfants!
21 mars 1888. PRANOOIS COPPÉE.
V A R I A.
STANLEY.
Wat is or van Stanley geworden ? Het ge
brek aan stellige berichten omtrent bet lot der
Stanley-expoditie bonint thans te werken op de
verbeeldingskracht van het groote publiek. De
een gelooft dat er een verrassing op handen is.
de ander is overtuigd dat er alweer in
MiddcnAfrika een groot ongeluk heeft plaats gehad.
Een correspondent der Poll Mail Gazette verze
kert ons, dat Stanley niet vertrokken is om Emin
op nieuw van proviand te voorzien, maar dat hij
een vél grootscher pian heeft, door den koning
van Belgiëen waarschijnlijk ook door het Britsche
Gouvernement goedgekeurd.
Zijn doel zou wezen, de streek der Groote Me
ren te bezetten en de volken van Midden-Afrika
tot n grooten staat te vereenigen, afhankelyk
van den Congo-Staat. Aan den eenen kant ge
steund door Emin, goed voorzien van wapens en
krijgsvoorraad, aan den anderen kant door den
Boven-Congo, zou Stanley (volgens dien corres
pondent) eindelijk den droom van Gordon verwe
zenlijken, namelijk den slavenhandel in hart en
nieren aantasten en de vaan van beschaving plan
ten in het midden van Afrika, in goed Hollandsch:
Afrika openen voor de producten der Engelsche
manufacturen.
Deze onderstelling is nog zoo onwaarschijnlijk
niet, misschien heeft Stanley wel eens over zoo
iets gedacht, maar het is verre van zeker dat het
plan in zijn geest zóó tot rijpheid gekomen is als
de Engelsche verslaggever voorstelt. Hooren wij
hoe de laatste zijne hypothese verdedigt: zijn
eerste bewijs is een brief van Gordon aan Stan
ley, geschreven te Brussel in Januari 1884, en
waarin hij hem het voorstel doet voortaan samen
te handelen. Door het sluiten van goede
tractaten met de hoofden (zoo schrijft hij) zou men
een einde aan de invallen kunnen maken en den
slavenhandel kunnen doen eindigen
Gordon's plan kwam niet tot uitvoering. Plot
seling naar Londen geroepen, ontving hij een
opdracht om weer het gouvernement van Soudan op
zich te nemen en vertrok naar Khartoum. Achttien
maanden later was hij niet meer onder de le
venden, en Stanley sprak bij het diner op het
Mansion House onder anderen het volgende:
Het is de plicht van Engeland het werk van
Gordon voort te zetten en de ongelukkige bevol
king aan den Bahr el-Gazhal van haar slavenjuk te
bevrijden. Twee wegen zijn er om daarheen te
geraken : de eene, langs den Boven-Nijl, is thans
afgesloten, de tweede weg loopt langs den Congo.
Zij geleidt ons door een staat, voortaan
doorformeele overeenkomsten met Europa verbonden, en
men is zeker dat men er groote sympathie ont
moet, wanneer men zich door zulke zuiver
menschlievende bedoelingen laat leiden."
Is dit niet het program der tegenwoordige
expeditie, reeds vier jaar geleden voor de toe
hoorders op het Mansion House ontwikkeld?
Stelt u een oogenblik voor dat gij aan het
uiterste bevaarbare punt van de Biyerre (of
Arouvimi) zijt aangekomen. Gij knoopt evenals de
zendelingen vriendschapsbetrekkingen met de in
boorlingen aan. Gij bouwt een wachtpost om met
Europa in verbinding te blijven. Gij begeeft u
rechtuit naar de meest zuidelijke Egyptische
posten, vroeger uitgezet, en zonder twijfel zult
gij daar wel den een of anderen rustenden
Egyptischen officier ontmoeten. Is het een gewezen
christen, gaarne zal hij u de reden van zyn ge
loofsverandering vertellen ; is hij een onderzoeker,
die ten einde raad is, dan zal hij u met geest
drift bet welkom toeroepen en zich ter uwer be
schikking stellen. Zulke lieden en de overblijf
selen van Egyptische legerafdeelingen, onder de
inboorlingen verstrooid, moet men opzoeken, ver
zamelen, en met zulk een troep als kern den
slavenhandel gaan uitroeien."
Deze afdeelingen Egyptische troepen, waarvan
Stanley spreekt, bevinden zich reeds georgani
seerd te Emin. De ex-christen, waarvan sprake
is, heet Lupton-Bey,was vroeger gouverneur aan den
Bahr-el-Gazhal, waar hij tegenwoordig regeert met
den titel van Sheik Abdullah, en zal zich onge
twijfeld gaarne in deze waardigheid laten erken
nen en de Europeanen met raad en daad willen
bijstaan,
Eerst moet gij (zoo ging Stanley voort) het
land van Uganda bezetten en alle strekeu, door
de twee meren begrensd; het zijn de rijkste van
Afrika en misschien van de geheele wereld. Dit
is de beste grondslag om deze landen met het
Congobekken te vereenigen. De zwarte, dichte
en leerzame bevolking die gij er vinden zult zal
gaarne met u gemeene zaak maken om hare on
derdrukkers te weerstaan.
Maar (fi/j moet in plaats van met geweren met
dollars gaan strijden. Aan den Congo hebben
wij niet minder dan 450 hoofden, deze lieden
zullen u niets in den weg leggen zoolang gij hen
iedere maand betaalt. Om kort te gaan, de af
stand tusschen deze zaal (het Mansion House) en
het punt waar u\v afgevaardigde ernstig aan het
werk moet gaan bedraagt 0200 mijlen. De eerste
6000 mijlen bieden niet de minste zwarigheid.
Eu als uw afgevaardigde de overige niet door
kan komen, verstaat hij zijn handwerk niet. Hij
zal zich dan aan den oever van een rivier be
vinden, waar hij slechts een geschikt vaartuig
behoeft om langs Khartoum. Metemmeh, Berber en
Korti de Middellandsche Zee te bereiken."
Als men dit program leest, klinkt het zeer
waarschijnlijk, dat Stanley het heeft willen ver
wezenlijken. Mogelijk zelfs dat op dit oogenblik
het plan reeds gedeeltelijk tot werkelijkheid is
geworden. Misschien zal de beschaafde wereld in
dit geval slechts berichten over Zanzibar ont
vangen, om spoedig te hooren dat hij den staat
van Uganda of de confederatie van Midden-Afrika
gesticht heeft. Dit zou het verleden van Stanley
en zijn energie op waardige wijze bekronen. Doch
laat ons ondertusschen bekennen dat bij het
geloerde Europa een weinig beet heeft genomen
met zijn tonnen ivoor, die hij beloofd had van
zijn bezoek aan Emin mede te brengen!
DE ROMAN VAN LOUISE MICHEL.
Louise Michel hooft een boek doen verschijnen
in vuurrooden omslag, Le monde nourecm. De
koopers verwachtten zeker niet er een verstandig,
goed geevenredigd, bekoorlijk verhaal iu te vin
den ; men dacht eer, dat de onvermijdelijke
zonderlinghedcn van conceptie en stijl iets pikants,
iets origineels zouden bobben. De teleurstelling
is groot. Er is in het nieuwe werk der Roode
Maagd van Belleville niets oorspronkelijks. Het
is een melodrama-roman van de minste,
at'gezaagdste soort. Alles is er onwaar, vulgair, afgesleten