Historisch Archief 1877-1940
EST
Na 562
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Dr. ten Brink is vooral de man, in ons midden,
die, door zijn rijke belezenheid, zijn schrander
opmerken, zijn ruimte van opvatting, zijn gemeen
zaamheid met velerlei artistische verschijnsels,
zjjn talen- van schilderen al schrijvende, geroepen
?werd en bevoegd gemaakt om de historie van die
.letterkundige kunst" en harer beoefenaars voor
ons te ontrollen.
Men kent zijne 18 tafereelen, getiteld: Onze
hedendaagsche letterkundigen". Men heeft er
althandsvan hoorea spreken. Busken Huet heeft
ze geprezen; de regte man'' er voor was, zegt
hu, de heer Ten Brink: hij alleen bezit, in die
mate, den onmisbaren hartstogt der biografie."
Nu heeft de talentvolle portretschilder onzer dich
ters in proza en vaerzen besloten zijne galerij te ver
meerderen met de beeltenissen van Da Costa, Jacob
van Lennep, Oltmans, Koetsveld, Ter Haar, Pot
gieter, Lindo, Cremer en De Génestet. Niets
belet hem later, als wind en weer van de open
bare meening hem zoo genegen is als onze sym
pathie; dis'gelederen nog ,wat dichter aan te vullen
en onze tijd ook nog wat meer te naderen dan
tot 1880.
H\j heeft aan zyne beelden en groepen een
krachtigen stylobaat tot onderbouw 'jegeven. Die
inleiding van 45 bladzijden bevat de stof voor een
lijvig boekdeel. Het is een allerbelangrijkste
beBchrjjving van den gang der literaire geesten, se
dert de eerste ontkieming der Romantiek. Te-recht
legt de Schrijver veel gewicht op den invloed der
Engelsche Literatuur op Midden-Europa. Wel had
ik kunnen lijden, dat hij nog wat uitvoeriger had
stilgestaan bij Gotthold Ephraïm Lessing, diens
inhalen van. Ricbardson en miskennen van de
Fransche klassieken.
Land voo? RnS gaat de Schrijver na, hoe zich
de beweging der Romantiek er voltrokken heeft.
In 't algemeen komen mij zijne voorstellingen en
waardeeringen zeer juist voor; terwijl hij, met
cene grootere belezenheid dan de mijne, de his
torische overtuigingen, die ik koester en verkondig,
nog is komen versterken. Ik had ondertusschen
?wel verwacht, dat hij duidelijker uit
denpolitieksocialen toestand zou verklaard hebben, hoe het
tornt, dat in Duitschland en Engeland, op het
gebied der Letteren zoowel als op het gebied der
Beeldende Kunst, de Romantiek zich, in het eerste
10-tal jaren dezer Eeuw, geleidelijk is blijven open
baren en ontwikkelen, en dat het geweld van het
Republikanisméen daarna van het Caezarisme in
Frankrijk eene tusschenregeering van
pseudo-romeinsche beschaving in het leven heeft geroepen,
die het mogelijk maakte, dat bijv. Louis David
en Friedrich Overbeck, ter zelfder tijd, twee kunst
richtingen aanvoerden, die lijnrecht tegenover elk
ander stolden; terwijl, in de literatuur, de weer
klank der Duitsche Romantiek voor Frankrijk tot
in 1820 werd opgehouden. Chateaubriand is toch
te onfrisch, om in enen adem met Lamartine en
Victor Hugo te kunnen worden gonoemd, en Ma
dame De Staël, die met zeldzame onafhankelijk
heid de Duitschers waardeerde, is te veel eene
op zich-zelve staande figuur, banneling, en dispa
rate ster in het schitterende Napoleonistische zon
nestelsel, om de erkenning'- van het cpizodieke
der Bonaparteperiode te kunnen verzwakken.
Het komt mij ook voor, dat ons, Nederlanders,
wel wat veel eer aangedaan wordt, met het voor te
stellen als of de Romantiek te-gelijk bij ons en in
Frankrijk ontwaakt zou zijn. De Nederl. Roman
tiek beg«n op hetzelfde oogenblik als de Fransche"
(W. 39).Yan 1820 tot 1830 kunnen Bilderdijk en
Da Costa toch niet worden begroet als
romantisten, die bij Lamartine en Victor Hugo ofScott
en Byron te vergelijken zouden zijn. De Heer ten
Brink is zelfs zeer geneigd het subjektivisme van
Bilderdijks lyrische gedichten niet op rekening
van den romantischen tijdgeest te stellen, en
daarom heeft hij des te minder recht onze Roman
tiek der XTXe Eeuw van zoo vroeg als die der
Engelsche of Fransche te dagteekenen. Het heeft
mij verwonderd, dat, na de alszins verdiende waar
deering en schilderachtige exploitatie der Camera
olscura, de schrijver niet verder van de copiëerlust
des dagelijkschen levens", zooals Potgieter't noemde,
daarmee van de anticipatie op ons tegenwoordig
naturalisme, en van den schrijver der Studenten
typen gewaagd heeft.
Over 't geheel juist is wat Dr. ten Brink in de
volgende bewoordingen zegt (bl. 39): Een vast
kenmerk der verjongde kunst is het streven naar
het bijzondere, het individueele, het plaatselijke,
het tijdelijke, naar couleur locale'', als het heet.
In aansluiting bij de Engelscho Romantiek is de
Fransche dus naturalistisch van beginsel, en staat
vierkant tegenover de idealistische kunstleer van
Goethe en Schiller na 1789, en het mystisch ide
alisme der oudere Duitsche Romantiek vóór 1830."
De Schrijver moet echter niet vergeten, dat
Schiller zijn fraaiste balladen schreef in zijn dier
baar Gartenhaus, te Jena, omstreeks 1797, en dat
de liefde voor de Middeleeuwen bij Schiller en bij
Vfctor Hugo vrij veel punten van over-een-komst
had.
Wanneer ik ook boven zeg. dat de fransche
Romantiek vroeger valt dan de Nederlandsche,
bedoel ik dit met betrekking tot het tijdvak na
de Restauratie: want, eigenlijk, als Bilderdijk
balladen naar Burger vertaalt en zelfs als Tollens
zijne romancen" schrijft, offeren zij reeds aan de
Romantiek met de Duitschers.
Ook uit een bibliografiesch oogpunt is de
Inleiding van Dr. ten Brink belangrijk. Hij
neemt van onze Duitsche buren het zeer nut
tige gebruik over, de jaartallen bij de boeken en
de schrijvers te voegen. Les dates sont les agrafes
d'or, avec lesquelles on retient les plis flottants
de l'histoire. Met name voor onze
tooneelgeschiedenis bevatten de bladzijden 27?30, 43?44 wel
kome rezumees.
Van de bizondere biografiön zijn nu versche
nen: Isaae da Costa", Jacob van Lennep",
Jan Frederik Oltmans", Cornelis Eliza van
Koetsveld" (nog onvoltooid). Behoudends nkele
waardeeringen, die ik niet zou kunnen overnemen,
schijnen deze studiën mij toe van de eerste
qualiteit te zijn : onpartijdig, grondig, vrij volledig, in
levendigen stijl geschreven en met aanwending der
schildergave, die altijd gereed is des biografen
acherpzinnige waarnemingen in tafereel te brengen.
Zoo de pen van Dr. ten Brink op het toestel
tan Daguerre niets minder vooruitheeft dan
pulseerend leven te scheppen, achter de uiterlijke
gestalte vuur te doen waarnemen, en te doen
voelen, dat de uitdrukking dier blikken en trek
ken getuigenis geeft van een werkzame ziel, ?
zij heeft met dat werktuig de juistheid der uiter
lijke afbeelding gemeen (dit blijkt o. a. ook uit
de naauwkeurig bewerkte boekenlijsten, aan elke
levensbeschrijving toegevoegd), en de Schrijver
doet een onschatbaren dienst aan onze Neder
landsche kunst met deze bewerking zijner Ge
schiedenis der Noord-Nederlandsche Letteren in
de XlXe Eeuw"; terwijl wij deze aankondiging
niet besluiten zonder een woord van lof voor den
Heer T j. van Holkema, in wien de verbreiding
van gezonde kunstbegrippen een zoo machtigen
en moedigen voortstuwer vindt.
29 Mrt. '8
ALB. TH.
HENRI BLAZE DE BÜRY.
Te Parijs is 05 vijf-en-zeventigjarigen leeftijd
een letterkundige gestorven, die noch in het
buitenland, noch vooral in de Parijsche wereld
zoo gewaardeerd werd, als zijn onvermoeide werk
zaamheid, zijn geest, zijn smaak, zijn dichterlijk
talent verdienden. Henri Blaze behoort tot de
tweede periode van de romantiek; de lezers der
Revm des deux mondes van veertig jaren geleden
waren zijn getrouwe vrienden, zij genoten zoowel
zijne novellen en comedies als zijn historische
studiën, zoowel zijn muzikale kritieken al zijn
verzen, zijn reisverhalen als zijn studiën over
vreemde litteratuur. Van 1833 tot 1873 schreef
Blaze de Bury de opera-kritieken in de Bevue,
hij maakte de f eheele groote periode der Fransche
opera, Halévy, Meyerbeer, Auber, Gounod, mede;
wist destijds meer dan iemand in Frankrijk van
Duitsche muziek en Duitsche poëzie, en zijn be
schouwingen uit dien tijd worden nu nog met
genoegen gelezen en gaarne geraadpleegd.
Henri Blaze tras de zoon van Castil-Blaze, die
den Frtyschütz, den Barbier de Sévïlle en den Don
Juan voor de Fransche opera in orde bracht; hij
zelf schreef een libretto voor Meijerbeer,
Lajeunesse de Goethe, welke opera echter in portefeuille
bleef; na Meijerbeer's dood heeft diens familie
ich tegen de opvoering verzet.
Henri Blaze vertaalde ook den Faust, hij was
een dergenen die het meest hebben bijgedragen
tot het doen ingang vinden van vreemde littera
turen in Frankrijk.
Zijne romans zijn vergeten, zijne historische
studiën, Le dernier des Rönigsmark, Le chevalier
de Chasot, Les femmes et la sociétéau siècle
d'Auguste, hebben voor latere historische onder
zoekingen weer plaats gemaakt. Hetgeen er
behalve den aangenamen, geestigen, verstandigen
stijl van zijne essays en zijne muzikale kritieken
over is, zijn vooral eenige verzen. Wij halen een
gedeelte van een gedicht, High life aan, in de
Bevut des Deux-Mondes van 1873 verschenen;
de dichter denkt aan Holbein's Doodendans.
Avez-vous vu, dans une illustr« fresque,
Ce violoneux
De Hans Holbein, un squelette grotesque,
Louche et cagneux ?
Debout a l'oeuvre et raclant son vieux sistrs
La tête en eau,
II exécute u» rigodon sinistre,
Sur son tonneau.
Tout i l'cntour l'humanités'agite
Eperdüinent,
Chacun se hute, abandonnant son gite
Vers l'instrument.
Rustre, bourgeois, empereur, fille et dame
Moine, valet,
Les voila tous plongés de corps et d'óltne
Dans ce ballet.
Trémoussez-vous, cavaliers, a vos belles!
Changeons Ie pas !"
Et la duchesse au commis des gabelles
Tend ses beaux bras !
Et la jeunense au béquillard se livre,
Et la vertu
Laisse sa coifl'e aux mains du lourdaud irre
Qui lui dit: Tu!"
Et plus rapide en son cntrain féroce,
Plui furibond,
Le rigodon butte coutre une foise
Et roule au fond.
Criant, hurlant, a l'horrible debiele,
S'ouvre l'enfer,
Sur son tonneau Ie ménétrier rade
Toujours son air!
Danse des morts, macabre sarabande
Vos temps ont fui;
II Bemble encor pourtant qu'on vous entende
Presque aujourd'hui!
Le violoneux de la fresque de Balo,
Si par hasard
C'était aussi cctte muse banale,
Cet affreux art,
Qui flétrit tout & son immonde haleine,
Gouverne tout,
Entremetteur, sur sa tonno «Tor pleine
Toujours debout,
Réunissant dans une ligue indue,
Dans un tripot,
La grande dame et la fille perdue,
Qui parle argot.
Chassez, croisez, superbes perverties!
Fusionnez!
Ne cachez plus vos belles sympathies!
Tourbillonnez!
Distinctions, classes et rang, vieux rêve
Mystifiant;
II n'est ici rien que des filles d'Eve,
Communiant!
Le violoneux sur son tonneau fait rage,
Trémoussez-vous!
Dansez, Willis, chantez avant Forage,
Le ciel est doux!
Au bois déja pousseht les anémones,
Multipliez!
O blanches sceurs, changez vos cauronnes,
Et vos colliers!
Enlacez-vous dans la même guirlande,
Vivez! Tout f uit...
Et c'est la loi que toujours on s'amende,
Quand vient la nuit.
La nuit pour vous sera morne et livide,
Et je vous plains;
Nul idéal pour combler ce grand vide
Dei cceurs leints!
Lourde en ces temps pèsera l'atmosphère,
J'en jurerais,
Nul souvenir du bien qu'on a pu faire,
Ennuis, regrets!
Car vous n'aurez en ces heures maussades,
Sous l'oeil de Diou.
Que l'écho sourd des lointaines cascades,
Et c'est trop peu!
De bloemlezingen hebben Blaze de Bury over
geslagen, in de geschiedenis van de letterkunde
wordt zijn naam nauwlijks vermeld, toch is het
een genoegen eens gelagenheid te hebben om deze
rijke, fantastische, en op eenige zwakheden
na. goed geschreven verzen aan te halen. Zoo
veel van hetgeen de jongste Fransche literatuur
biedt is, of enkel koud en grootsch, als Leconte
de Lisle en Sully Prudhomme, of enkel rijk ge
rijmd, als Bergerat's Enguerrande, of opzettelijk
afschuwelijk als Rollinat, of opzettelijk onver
staanbaar, ala Stephane Mallarmé, of plat, of
alledaagsch, dat men er nog toe komen zal, de
poëten der laat-romantiache periode, met hun
kleurige visioenen, in eere te herstellen. Er is van
Blaze de Bury een cyclus, Versaillcs, légende
poétique, waarvan Marie-Antoinette het middel
punt vormt, ook in de Revue verschonen, en waarin
zeer schoone gedeelten voorkomen.
Blaze de Bury was de zwager van Buloz, den
stichter en eigenaar der Bevue; hij deed in den
laatsten tijd. door een heupziekte aan de kamer
gebonden, in de Bevue Internationale een reeks
van Souvenirs omtrent de schitterende periode
van Bulo»' stichting verschijnen. Hij was in het
dagelijksch leven bekend als geestig causeur. pa
radoxaal, geleerd en onderhoudend, een der over
geblevenen uit het tijdperk der beroemde salons.
v. L.
Uit twee werelden, Roman door Carmen
Sylva. Amsterdam, L. J. Veen.
Ik gevoel mij gedrongen, u zelfen onmiddelijk
te zeggen, welk een innig, onbeschrijflijk genot
mij uw heerlijk book verschaft heeft, en u zidt
het een geheel vreemde zeker niet ten kwade
duiden, als zij haar groot genoegen te kennen
geeft. Een liet' boek immers brengt den schrijver
zoo na tot alle menschen, dat zij hem mcenon
te kennen, alsof zij altijd met hem geloeid
had1 den!" Zoo luidt de aanhef van een brief,dien
de prinses Ulrika ten Horst-Rauchenstein aan
Professor Bruno liallmuth te Greifswald schreef,
en die aanleiding geeft tot eene correspondentie,
welke van weerskanten eerst tamelijk scherp is,
maar dan wat vriendschappelijker, later zeer in
tiem, en eindelijk buitengewoon hartstochtelijk
wordt. Het laatste, nadat de prinses en de ge
loerde op een muziekfeest te Keulen elkmder
hebben ontmoet en, in liefde voor elkaar
outgloeid, in hunne brieven aan hun gevoel
den vrijen teugel laten. Hare verhouding
tot liallmuth nu roept den strijd te voor
schijn, welken de prinses te voeren heeft,
zoowel in haar eigen binnenste tusschen haar
jankvrouwelijke liefde voor den man harer
keuze en haar kinderplicht, als daar buiten
tegen haar vader, die van het huwelijk zijnor
dochter met oen man beneden haar stand niets
wil weten. Schijnbaar is do eerste strijd opgelost,
wanneer de dochter, onder den invloed van haar
geliefde, het vaderlijk kasteel verlaat en haar man
volgt in de echtelijke woning. Doch ook maar
schijnbaar. Het bewustzijn, dat ze haar plicht
tegenover haar vader heeft verwaarloosd en
ten decle aan haar levensleus ontrouw werd,
vergalt het huwelijksgeluk der prinses. Haar ge
weten laat haar geen rust. En na vernomen te
hebben, dat haar vader gevaarlijk ziek is, verlaat
ze op zekeren nacht in stilte haar echtgenoot en
spoedt zich naar huis, waar ze met trouwe
zorg. onder veel lijden en miskenning van den kant
der huisgenootcn, den kranke verpleegt. Om
een steenen hart te vermurwen zijn do brieven,
in die dagen aan haar rnan gericht. Ze worden
beantwoord met een: Ik kan gecno ontferming
mot mj'ue vrouw hebbon; want ik heb geen vrouw.
Ik heb er nooit een gehad; ieder spoor, elke her
innering is uitgedelgd. Dat ik u genezing voor
Zijne Hoogheid en een zonnig levenspad toewensen,
spreekt van zelf. Verder heb ik niets te zeggen."
Ondempbaar schijnt de klove tusschen man en
vrouw, doch eindelijk, na eenige maanden van
bittere smart, komt do verzoening tot stand. Der
prinses wordt een zoon geboren. En bij de geboorte
van het kind legt ze tevens do handen van vader en
schoonzoon ineen. Sedert is do vrede gesloten. Op
hot de profundis." in de brieven van Ulrika, na
do vlucht uit de echtelijke woning, volgt in een
schrijven aan hare tante het allegro" der ziel,
die haar rust heeft hervonden, de juichtoon
ecncr door hare liefde gelukkige gade on moeder.
En met dezen juichtoon eindigt het boek.
Uit twoe werelden," is do titel van den roman,
dio menschen ten tooneele voert van zeer ver
schillenden stand, en zeer uitecnloopende opvoe
ding, levensbeschouwing, karakter en gewoonten.
Menschen, behept met allerlei, uit hun kring
voortvloeiende, overgeërfde eigenschappen en
vooroordeelen.
De mooie rol heeft de liefdevolle, zich opof
ferende en zichzelfverloochenende prinses. Zij staat
tusschen twee mannen, aan wie ze zich nauw ver
bonden gevoelt, aan den oenen door haar liefde, aan
den anderen door den plicht. Hen tot elkander te
brengen, door beider vooroordeelen te overwinnen,
stelt ze zich ten doel. En door liefde bereikt ze
dat dool, door eene liefde, die beider trots weet
te breken.
Minder aantrekkelijk is het karakter van den
professor. De hooggeleerde is scherp genoeg, zoo
dikwijls hij den adel hokelt en zijne minachting
over hem uitspreekt, maar in de school der toe
wijding heeft hij niet gezeten. Hij eischt allee
voor zich, en kinderplicht vindt hij bespottelijk.
Zich verplaatsen in den moeilijken toestand der
prinses, schijnt hij niet te kunnen. Je hebt vol
strekt geen plichten tegenover je vader; hij heeft
ze alleen tegenover jou! Je bent hem geen dank
schuldig, dat hij je het leven gat. (Wel aan je
arme doodc moeder!) Hij is jou onbegrensden
dank schuldig voor al den zonneschijn, dien jij,1
bekoorlijk kind, in zijn leven hebt gebracht." Zoo
schrijft hij aan zijne, in heiligen tweestrijd
verkeerende, geliefde, die het strekt haar tot eer!
deze wijsgeorige slotsom des hooggeleerden niet on
beantwoord laat, maar met vrij afdoende bewijzen
weerlegt. Verder is de j aloerschheid van den pro
fessor van tamelijk bedonkelijken aard. Soms ook
vergeet hij, in het vuur zijner liefde, 'do eerste ;
beginselen zijner aesthetica. Zoo b. v 'Jfaar .hij:''
schrijft: Gisteren, bij die abrikozenvrouW aan ,
den weg, heb je me half dol gemaakt met je witte
tanden. Beken het maar, het was toch opzettelijk?
Wil je me ze eens laten kussen, die witte, koele
ivoren stiftjes? Een enkelen keer maar, ik zal
het heel zachtjes doen; je borsteltjes mogen ze
alle dag aanraken, en die zijn toch niet hooger
geboren dan ik! Zie je, hoe nederig ik i n je damp
kring word. Ik benijd de varkentjes al." (sic!)
Eindelijk hindert het een mensch, dat iemand, die
altoos weer met de bekrompenheid van den adel een
loopje neemt, zelf aan bekrompenheid, wel van een
andere soort, maar daarom niet minder schadelijk,
lijdende is. Hierdoor alleen toch kan de professor
er toe komen, zijne fijn beschaafde vrouw mee
te slepen in den tabakswalm en de bierlucht van
een kneip". Van een andere vrouw zou ik dat
nooit verlangd hebben". Zoo staat in zijn dag
boek te lezen. Eene liefde, die zich aldus open
baart, moge hartstochtelijk zijn, van de edelst»
soort is ze, m. i., niet. 't Is de liefde van een zelf
zuchtig, met zichzelf overdreven ingenomen bur
german.
Ook acht ik het eene fout in den roman, dat de
schrijfster, om te doen uitkomen dat onder den adel
mcnschen gevonden worden die zich boven stands,
vooroordeelen en vormendienst weten te verheffen,
die weten te gehoorzamen on zich op te offeren,
tegenover hen een man plaatst uit de burger
maatschappij, in wiens woordenboek het woord
plicht zoo goed als niet geschreven staat. Daarom is
de onafhankelijke prolessor liallmuth in mijn oog
geen aantrekkelijke figuur. Hij kan althans niet in de
schaduw staan van den vorsteiijken vader, over
wiens trots en eenzijdigheid hij zich vroolijk maakt
en zijne gal uitstort.
De roman ie in brieven geschreven, en wap.r
deze tekortschieten, om do toestanden toe te
lichten, vult het dagboek van Brnno flallmuth
het ontbrekende aan. Die brieven getuigen van
buitengewoon talent; zij zijn vaak geestig en tin
telen niet zelden van vernuft. Humor, satire diep
gevoel, hartstocht wisseion er elkander in af.
i Hier on daar zijn do minnebrieven wat sentimen
teel en overdreven. Doch wie zou in dit op/deht
aan minnenden niet veel vergeven! Zij hebben
immers veel lief. Diepzinnige en schoone gedach
ten ontmoeten \\& er telkens weer. Her sprookje van
den parclvisscher en de koningsdochter, - ,het
thema van den roman. is aandoenlijk en ver
haven. Sommige persiiiiages op enkele gewoonten
en zoden van onzon tijd doen weldadig aan. De
karakters ontwikkelen zich naar eïsch en zijn goed
getcekend. De toon is voornaam. Taal en stijl
zijn, zooals wij ze van ocnc konLigin mogen ver
wachten.
Toch laat het boek in zijn geheel onbevredigd.
Ik schrijf dit grootendeels toe aan de inkleeding
er van. Het dramatisch element ontbreekt
bijna gausch. We zien de personen slechts
een enkelen keer handelend optreden, waardoor
het plastische en aanschouwelijke, in dun roman
zoo gewenscht. schade lijdt. Dit is jammer bij
een auteur, als Carmen Sylva, die, naar blijkt
uit haar vroeger werk: Ein Gebet", en ook hier
weer uit de tooneeltjes tusschun den vader en de
dochter, tusschen den vorst en don professor, zoo
groot dramatisch talent bezit. Te hopen althans
is, dat zij ons weldra \veer verrasse met een
roman, maar dan eens niet in brieven geschreven.
Do briefvorm kan op den duur onmogelijk bevre
digen. Hoe aangenaam het ook zij brieven te
ontvangen, een zeventigtal en hieronder zoo
vele minnebrieven achtereen te lezen, is een
vermoeiend werk, ook al zijn ze nog zoo good
geschreven.
Dat dit boek van Carmen Sylva, wier eigen
aardige stijl genoegzaam bekend is, niet gemak
kelijk te vertalen was, behoef ik hier niet te
verzekeren. De vertaler echter heeft eer van zijn
werk ; hij heeft de moeilijkheden overwonnen in
die mate, dat alleen de eigennamen ons aan het
Duitsche origineel doen denken. Den uitgever
dank, dat hij aan den heer Van der Zeyde
ik bega immers geen fout tegen den goeden toon,
door zijn naam bier te noemen, al verzweeg hij
hem zelf iemand, zoo tehuis in beide talen,
als uit dit boek blijkt, de overdracht van Aus
zwei Weltcn' in het Nederlandsen toevertrouwde.
Eene opmerking slechts. Dat het Duitsche du en
dein niet altoos weer te geven zijn met ons jij en
jouw, blijkt zonneklaar in den brief van 11 Juli
1803, waarin wc lezen: En jou noem ik .jij T'
Ja, zoo als men tot de goden spreekt, oindat
onze taal geen ander woord heeft." Welk Neder
lander zal ooit, in een gebed tot sijn God, jij
zeggen? Dit te doen, zou zeker niet van goeden
toon getuigen.
Ook de uitgave laat niets te wenschen over.
Zaandam, 12 Maart, 1888. W. J. MANSSEN.
BIJ MARCELLA BEMBRICH,
naar JOZEF LJTWTHSKY.
Zijne Doorluchtigheid de Hertog van X ",
diende de knecht van de kunstenares aan, een
kaartje overreikend.
Alweer oen stoornis", morde het in mij, terwijl
mijn gelaat trachtte te glimlachen.
Ik kan den goeden ouden heer, die de
moeite genomen heeft, zoo hoog voor mij te