Historisch Archief 1877-1940
l
Nó. 562
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
f solen der letterknnde, welke in die taal z\jn ge
schreven, nader bekend te maken. Ziehier het
gedichtje, geschreven in een taal, waarvan het
-onmogelijk is de zoete melodie «n zachte tot het
.-hart sprekende eenvoudigheid weer te geven:
Waarheen, o blonde cherubijn,
Toch met uw blanke schachten?
Och, waarom laat gij zoo alleen
Uw teeder moetje smachten!
Wanneer gy toch zoo vroeg van d'aard
Uw vleuglen woudt verheffen,
't Waar beter nooit haar doorgesneld;
Nu kwaamt ge 't hartje treffen,
En wonden van uw moederlief,
En vlucht en laat by 't scheiden
Het leed, het zwaar gewicht der smart
En tranen aan ons beiden!
Gij waart de ster van moeders vreugd,
De ster van troost in smarte,
Het sieraad van haar woning, gij,
De rijkdom van haar harte!
Nu is die sterre uitgedoofd
-Nu ia haar troost verdwenen
Haar huis is nu in rouw gehuld
Haar ziel verkwijnt van 't weenen.
Waar gij nu z^jt, o Georgiëmjjn,
Wil haar toch niet vergeten
ij zijt gelukkig, zij wordt hier
Door smart van een gereten.
Dat God na storm weer stilte zend'
Zoo zij, mijn kind, uw bede,
In plaats van u haar geven moog'
Den zachten zielevrede!
A. J, FLAMENT.
FREDERIK I?
In het vorig nummer van het Weekblad deelt
de hoogleeraar Alberdingk Thijm eenige bijzon
derheden mede over de verschillende keizers van
Duitschland, die den naam Frederik hebben ge
dragen. Zy conclusie is de volgende:
Daar er nu reeds twee Keizers Frederik de Ille
geweest zijn, had men niet behooren te onder
stellen, dat de nieuwe Keizer een oogenblik over
het aannemen van dezen titel denken zou.
Wilde Friedrich Wilhelm de Keizerstraditie in
Duitschland voortzetten, dan had hij zich of Fre
derik den IVe of den Ve kunnen noemen, al naar
hij den Schoone meerekende of niet.
Karel de Ve wachtte zich wel eich Karel den Ie,
als Keizer, te noemen, al kon hij niet tot zijn
cijfer komen dan door Karel den Dikke mee te
rekenen.
Maar de berichtgevers hebben gedwaald. Wij
vernemen nu, uit de bladen, dat men gemeend
had, in eene onderteekening van den nieuwen
Keizer, Friedrich III te lezen: maar men had de
eerste letter van Imperator meegerekend, enz.
De Keizer noemt zich Friedrich I: Z M. wil
blijkbaar met de traditie van het vorige Duitsche
R\jk breken.; en, als zoodanig, handelt hij rati
oneel, en kiest het cijfer, dat hem voegt."
Het zij vergund, naar aanleiding hiervan op te
merken, dat de nieuwe keizer van Duitschland,
die als koning van Pruisen den naam Friedrich III
draagt, wel degelijk dien naam ook als keizer
heeft aangenomen. De grondwet van het Duitsche
rijk .schrijft voor, dat de koning van Pruisen,
krachtens zijne kwaliteit, keizer van Duitschland
is. Mets is eenvoudiger, dan dat hij in beide eigen
schappen denzelfden naam aanneemt. De bericht
gevers hebben dus niét gedwaald. Slechts in n
opzicht heeft men zich vrij algemeen vergist:
men onderstelde namelijk, dat de nieuwe Keizer
aich Friedrich Wilhelm zou noemen, omdat hij
dien naam als kroonprins had gedragen.
Wat nu de onderteekening betreft, hierbij is
inderdaad door den copiïst eene fout begaan. De
Keizer had onder het bedoelde stuk geschreven:
Friedrich, I. R." (Imperator, Rex, Keizer en Ko
ning) en de copüst had de I en de B te zamen
voor een III aangezien. Het cijfer was echter
juist, maar het is in strijd met de usantie, dat
vorsten officieele stukken anders dan met hun
naam o.nderteekenen. Het rangcijfer wordt daarbij
weggelaten. Zoo onderteekent onze koning
Willem" en niet Willem III."
VARIA.
Diefstal van munten. Te Brussel zijn den 17den
dezer een muntverzamelaar, den heer Rolin Furtin,
«en aantal Romeinsche en Fransche munten,
voor het meerendeel gouden munten, tot een
bedrag van 500,000 francs ontstolen. Van de
daders is nog geen spoor ontdekt; ook alle
nasporingen bij de handelaars in antiquiteiten ble
ven tot heden zonder gevolg.
De Fransche académicien Nisard is dezer dagen
te Parijs overleden. Hij was in 1809 geboren;
als smaakvol en kundig litterator en grondig ken
ner der Romeinsche letteren was hij zeer gewaar
deerd. Zijn aansluiting bij het tweede Keizerrijk
deed hem plotseling door al zijn vrienden en
medestrijders negeeren, hij werd senator en tot
allerlei hooge betrekkingen benoemd; na den val
van het Keizerrijk bleef hij echter zijn invloed in de
académie en een deel der officieele onderwijswe
reld behouden; zijne vertalingen van Horatius en
Virgilius en vooral zijne Histoire de la littérature
Franfaise zijn beroemde werken.
Gelijk de Correspondencia meldt, is in Spanje
een nieuw schilderstuk van Murillo uit het beste
tijdperk van don meester gevonden. Het stelt
een Christuskind voor, op het kruis slapend,
omgeven door engelen.
De tooneelspeelster Charlotto Frohn-Anno,
eene der eerste krachten van het
Residenz-Theater te Berlijn en ook den Amsterdammers wel
bekend, is deze week overleden. Omtrent de
oorzaak van haren dood schrijft de National
Zeitung: Een kleine krab aan den vinger, dien
z\j vermoedelijk bij het spelen met haar poes had
«pgelooper,, gaf aanleiding tot eene bloedvergif
tiging, waarvan de doodelijke afloop zelfs door
het afzetten van den vinger niet meer kon ver
hoed worden. Dagen lang zweefde de kunstenares
tusschen leven en dood. De doctoren konden den
troosteloozen Anno, haar man, weinig hoop geven,
en toen zich Zondag longontsteking vertoonde,
zonk de levenskracht al zeer snel weg. De heer
Anno verliest in haar niet alleen zijne levens
gezellin, maar als directeur de eerste actrice
van zyn tooneel, die hem ook met haar smaak
en ervaring van tooneelzaken steeds nuttig ter
zijde stond.
Charlotte Frohn was omstreeks 1840 geboren.
Hare ouders waren acteurs van het Stadttheater
te Hamburg, waar ook Charlotte in kleinere rollen
hare loopbaan als kunstenares begon. Later was
zij werkzaam aan het Friedrich-Wilhelmstadtisch
Theater, dat destijds onder leiding van Deichmann
stond. De roem der jonge vrouw, wier talent door
een flinke statige houding gediend werd, verspreidde
zich spoedig in de tooneelwereld; zij werd aan
het hoftheater te Darmstadt verbonden, ging toen
naar het Duitsche hoftheater te St. Petersburg,
waar zij zeven jaren lang als een der meest ge
vierde leden werkzaam was, en trad ten slotte
in het gezelschap van het Münchener hoftheatsr.
Na een langdurig verblijf aldaar, keerde zij naar
de stad van haar grootste successen, St. Peters
burg, terug en trouwde daar met Anton Anno,
destijds eerste komiek aan den hofschouwburg
aldaar.
In 1881 keerde het echtpaar naar Berlijn terug;
in Sardou's Odette gaf z\j het eerst aan het publiek
gelegenheid, om te zien welk eene uitstekende
tooneelspeelster zich uit haar gevormd had. In
1884 verbond zij zich te Berlijn voor goed; zij
was er de ster van het Residenz-theater, waar
haar man directeur was; hare schitterendste
triomfen vierde zij in het Fransche conversatie
stuk en drama, als G-eorgette, Théodora, Fédora,
Die Danicheffs. Haar succes in deze rollen van
hartstocht en verleiding," schrijft het Berliner
Tageblatt, was van te meer beteekenis, omdat
de meeste gecreëerd waren door de uitstekendste
actrice van het moderne drama, ;Sarah Bernhardt,
met het oog op wier persoonlijkheid ze zelfs
geschreven waren."
Te München komt voor de eerste Kamer dor
rechtbank voor civiele zaken een proces over een
damesportret. Eischer is de keizerlijk-Russischo
generaal-adjudant graaf Adlerberg, gedaagde en
tegeneischer de schilder prof. Maurus Koppay.
De eisch berust daarop, dat graaf Adlerberg aan
prof. Koppay in October 1885 eene som van 2000
mark heeft geleend, en daarbij in datzelfde jaar
nog 1500 mark heeft gevraagd, als vooruitbeta
ling van een te schilderen pastei-portret van me
vrouw de gravin Adlerberg. Het pastei-portret
werd geleverd, en niet gelijkend geoordeeld. Graaf
Adlerberg zond het terug, waarop Koppay in het
najaar van 1887 een schilderstuk in olieverf afleverde,
hetwelk als niet besteld en niet bevredigend
eveneens teruggezonden werd. Graaf Adierberg
vroeg nu terugbetaling der 3500 mark, waartegen
prof. Koppay een tegeneisch instelt, bewerende dat
de gelijkenis treffend" is. Voor de schilderij in
olieverf vraagt hij nog 6000 mark bovendien.
Als deskundigen werden door prof. Koppay de
schilders van Leubach en proi. Angeli te Weenen
voorgesteld. De rechtbank besloot, deskundigen
on getuigen te hooren.
Uit St. Petersburg wordt gemeld, dat er een
nieuw schilderstuk van Markoffky is ten toon
gesteld. Het stelt voor de laatste oogenblikken
van Czar Iwan den vreeselijke", een onderwerp
dat eigenlijk niet rijk is aan dramatische elemen
ten, maar toch den meester der realistische school
gelegenheid heeft gegeven om zijne eigenschappen,
schitterende kleurenpracht en realisme in opvat
ting, ten toon te spreiden. De karakteristiek van
de figuur vanden stervenden Czar, in het midden
van het stuk, maakt een diepen indruk; de uit
drukking van den half met den dood worstelen
den, half machteloos bezwijkenden tyran is, in
gelaat en houding, in scherpzinnige vermenging
gelukkig getroffen: de blik is reeds half uitge
doofd, de voeten hangen slap onder den rijken
kaftan met een rand van beverbont, en de
haaden machteloos aan den voor hem gebogen arts
overgelaten. Alleen de trekken van het gelaat
toonen nog de woeste energie van den heerscher,
die zelfs den dood nog van oogenblik tot oogen
blik zijn macht ontwringen wil. Rondom den
Czar, op den achtergrond, staan in zwijgende
afwachting de Czarewitsch Fedor en zijn jonge,
bloeiende, in overeenstemming met haar rang in
de compositie bijna kleurloos geteekende vrouw.
Aan de voeten van den Czar ligt zijn hofnar,
en volgt met ontzetting en angst den doodstrijd
op het gelaat van den stervende. Zijn grijze
vocdster, geheel op den achtergrond, sluit de
groep der omgeving.
De indrukwekkende groepeering, de rijkdom en
glans der kleur, en het realisme der voorstelling
doen het nieuwe stuk nog stellen boven het voor
laatste werk van Markofl'sky; De keus der
Czarenbruid".
De eerste aflevering van den Dictionnaire des
crivains du jour, door prof. A. de Gubernatis
geredigeerd, en bij Lviigi Nicolai te Florence uit
gegeven, loopt van A tot £ab. Zij bevat aan
Nederlandsche schrijvers de HH. prof. Paul Alber
dingk Thijm, thans te Leuven, de jezuïeten-paters
Allard en Sibrand van den Anker, en prof. Asser.
Den naam van den Amstcrdamschen professor
Alberdingk Thijm zal men vermoedelijk onder de
letter T. moeten zoeken. De namen der werken
van den heer van den Anker zijn door den
ItaHaanschen zetter zoo mishandeld, dat ter
nauwernood op to maken is, wat hunne titels
kunnen geweest zijn.
Sehaaksoel.
P A A S C H-A ARDIGHEDEN.
No. 118.
Driezet van J. KEEBLE te Korwich.
ZWART.
INGEZONDEN OPLOSSINGEN.
W. v. H. te Delft juist opgelost no. 116 met
alle varianten met het eindspel, alsmede no. 117;
Henri 116 en 117 met bis; Mei, 116 met het
eindspel in 9 zotten alsmede 116 bis en 117 met
bis, beiden te Amsterdam. Insgelijks dezelfde
nommers D. D. te Rotterdam en J. A. W. te Gouda.
Vroeger ook juist opgelost door W. v. H. te Delft
no. 116 C. Plank. Juist is opgelost door Flen
gafed te Kaatsheuvel no. 116 en 116 bis.
BRIEFWISSELING.
In sommige exemplaren van den vierzet 117bis,
schijnen drukfouten to zijn ingeslopen. De stelling
is aldus: Wit K cl R el Pd b4 en b5 pions b2
a3 d,-5 e4 (8. Zwart K al jrions b3 d4 e5 en
b6 (5 met K al.
abodefgh
WIT.
Wit speelt voor en geeit in drie zetten mat met dubbel schaak, ook in elke variante,
(Wit 10 en Zwart 7 stukken met K. eG).
OPLOSSING VAN SCIIAAKPROBLEEM No. 116 bis
van Paul Hasse te Berlijn.
l f6 d5! eG X "35 ; 2 h8 b.7! el - g3; 3 h7 h.3 f mat.
2 anders 3 eG d6
l Als boven, c8 d7; 2 c7 c8 D f, d7 X cl, 3 e8 f6
l b7 speelt; 2 e8 f6 f, c8 b7, 3 c7 c8 D. f mat. Mooi!
Driezettig probleem 118 ter van J. Drtina te Hnevsïna. Wit K. g2, T. el, D. gG, Pd. c3, pion
d4 (5. Zwart K. e3, T. a3 en b7, Pd. b4, R. cl, pions d7 hG en e2 (8 met K. e3. Wit begint en
geeft in drie zetten mat.
No. 118 bis. van II. J. G. Andrews te Londen. Wit K. gG T h5 D 12 R d2 en c2 T a3 Pd c7
pion c5 (g. Zwart K. ? R cl T f3 Pd h2 en g5 pions c5 a7 e3 g,3 en höen de zwarte koning (10
waarvan wij den standplaats onze lezers te raden geven. Wit begint en geeft mat in twee zetten.
Oplossing vraag partij V. W. en D. De partij liep verder aldus l . . . aG X a2, 2 1'5 X 17
(wit hapte toe) f5 X 17, 3 g4 X cG, c3 f6! (de eenigo zet om het spel te redden en die tevens
ten voordeele van zwart beslist) 4 eG e8 j, il f8, 5 08 X f8 t, l'G X 1'8, G fl X föt, g»
X 18, 7 h6 e3, a2 c2 f 8 e3 gl, f8 e7, 9 ha h3, e7 d6, 10 hl - h2, al
el en wint.
DE SOLDAAT VAN HET ACHTSTE.
Wij waren erg moe. We hadden den geheelen
dag gevochten op steile berghellingen in de bran
dende stralen van de Junizon. JSu was het
af'geloopen en met de képi in den nek wachtten de
vermoeide krijgers. De vijand blies den aftocht,
de uniformen waren nog in de verte te zien, tegen
den donkeren achtergrond van den vallenden nacht.
Er had juist een hevig onweder gewoed en de
flauwe lucht van vochtige aarde en bloed was be
nauwend. Er lagen vele dooden daar op do helling
en in het schemerlicht zag men de waterstraaltjes
langs den grond onder de hoopen lijken doorgaan
en rood weer te voorschijn komen, 't Was daar
niet best om te slapen en 't was zaak, elders een
heenkomen te zoeken, een plaats, om den donke
ren nacht door te brengen.
Waar de weg eene bocht maakt, stond iets
verder een leege kar. De voerman had zeker, toen
het vuur begon, de paarden at'gespannon en de
vlucht genomen. Met fourrage gevuld was die kar
er maar blijven staan, en had een klein plekje
grond onder zich beschut voor den regen. Men
zou onder dien wagen droog kunnen liggen en
Pibrac nam oen paar steenen, legde eenige bossen
stroo van de kar eronder en erop, rekte zijne
vermoeide leden en ging liggen peinzen.
't Verwonderde hem, dat hij geen dorst of
honger had, nu hij voor het eerst van zijn leven
een grooten veldslag had bijgewoond.
Ja, 't was wel waar, hij, Pibrac was een der
hcltlen van dien dag. Men moest toch maar vrede
sluiten, zulke dagen waren treurig. Er was nu
wel nists in hem kapot; maar dat ging niet altijd
zoo mooi. Hij had zooveel kameraden plotseling
bleek zien worden, zich omdraaien en neervallen!
Dat zou hem misschien ook morgen of overmorgen
gebeuren. Wat was dat toch voor dwaas idee, om
voor niets zoo'n oorlog te beginnen. Pibrac
kreeg medelijden met zich zelven en dacht
toen maar niet meer. Hij hoorde de kikkers
kwaken en keek naar de muggen en de
glimwormen, die lichte plekjes vormden op de heg
naast hem. Want Pibrac was gevoelig, had nog
al iets gelezen en als zijne jeugdige twintig
jarige kracht niet verslapt was door eenen dag
van strijd, hield hij zich vrij veel met de muzen
bezig. Hij droomde nu, dat hij een zeer nauw
keurig, zeer waar en goed geschreven verhaal zou
doen van wat hij dien dag had gezien en bijge
woond. Hij zocht al naar een begin, toen de
slaap hem zacht de oogleden sloot en hem be
wegingloos maakte als de arme dooden, die daar
zoo koud op de open helling lagen.
Omstreeks middennacht had Pibrac al domme
lende het gevoel, dat er een ander lichaam naast
het zijne kwam liggen, 't Was zeker de eene of
andere achterblijver, die dat ook eene goede plaats
vond en haar kwam deelen met den eersten be
zitter. De slaper vond wel, dat die indringer nog
al vrijpostig was, maar had toch geen lust, om
wakker te worden en zijn bed te verdedigen.
De buurman sliep over 't geheel rustig; toen h\j
ging liggen op het stroo, had hij eens diep ge
zucht, als iemand, die erg vermoeid is. Nu was
er niets meer van hem te merken. En de jas
over zich heen trekkend, zette de gastvrije Pibrac
zijnen droom voort. Door de koelte van den
morgen geprikkeld, gingen zijne oogen open. Er
was iets, dat hem hinderde. Zijn kleeren schenen
aan hem vast te kleven aan den eenen kant.
Werktuigelijk bracht hij zijne hand aan die
zijde en trok die vol bloed terug; verschrikt in
nen sprong overeind staande, meende hij eerst
dat men hem in den slaap had gewond. Maar al
gauw begreep hij, wat er was gebeurd.
Naast hem op het op stroo was een jager van
Vincennes komen sterven. Het was nog niet veel
meer dan een kind. Met eene huivering zag Pibrac
dat zijn buurman diepe degenstooteu in den hals
en de borst had gekregen en dat door die ga
pende uitgangen het leven haastig was weggevloeid,
Hij had niet veel geleden. Zijn gezicht, zoo
bleek, dat de blonde nauw zichtbare knevel er nu
donker op afstak, droeg geen teeken van smart.
Tusschen de half gesloten oogleden zag men de
oogen, die nu vragend de geheimen der eeuwige
duisternis ontraadselden. Pibrac, als alle jonge
menschen nieuwsgierig naar wat den dood betreft,
keek met een angstig gevoel naar den kameraad,
wiens doodsnik hij had gehoord, zonder het te
vermoeden en zonder hem den strijd door eenen
handruk te verlichten. Hij maakte zich zelven
een verwijt van zijn trage dofheid. Wat was het
akelig, daar als een os te hebben liggen slapen,
terwijl die arme jongen naast hem stierf. En hij
dacht, dat hij wel in de plaats had kunnen zijn
van dien soldaat en dat hij ook wel gaten in de
borst kon hebben en daar zoo stijf en bleek en
dood kon liggen. Langzamerhand vergat hij den
doode en dacht alleen aan zich zelven, aan de
smart der zijnen, als hij dood zou zijn en hoe
naar hij het zou vinden om te sterven. Geloofde
hij eigenlijk aan de onsterfelijkheid der ziel? Hij
zou er nu wel aan hebben willen gelooven.
Toen zag hij, dat duim en vcorvinger van den
ander bruin waren van tabaksrook en het kwam
hem in den zin, dat zijn voorraad
cigarettenpapier op was en dat hij er wel eens naar kon zien
in de zakken van den doode. Hij zocht en vond
niets, enkel vijf brieven aan 't adres van den
jongen soldaat Adolphe Cardon, bij het 8ste re
giment, 10de bataillon." Het was intusschen helder
dag geworden, de zon scheen en Pibrac kreeg
eetlust. Uit zijn ransel nam hij een beschuitje
en een overgebleven stukje worst, overtuigde
zich, dat zijn veldflesch nog halfvol was en ging
al etende de brieven van den soldaat zitten lezen.
In de drie eerste, afkomstig uit Vesoul, schreef
Marie Cardon, zeker een nichtje, hem, om toch
vooral op te passen, dat hij zijne zakdoeken niet
verloor en deelde hem daarna over de landhoeve,
van haren vader allerlei technische bijzonderheden
mee. Na den oorlog zou het wel goed zijn, dat
ze 't stuk land kochten achter de hooischunr. Het
was goedkoop te krijgen. Het nichtje hoopte, dat
de soldaat zonder wonden zou terugkomen, want
een hulpbehoevende man in huis is zoo lastig,
vooral indien hij zijne armen niet kan gebruiken.
Dringend ried zij hem aan. goed voor zijn linnen
goed te zorgen, daarvan heeft men nooit te veel,
als men gaat trouwen en zij onderteekende: Uwe
aanstaande vrouw, nu nog verloofde." Drie viooltjes,
verlept en verkleurd, lagen in de brieven, zooals
bij verloofden behoorde. In een postscriptum
herinnerde zij hem, dat hij zijne brieven niet be
hoefde te frankeeren, want men had haar gezegdj
dat de correspondentie van de troepen, die op
expeditie uit waren, vrij van port bleef, 't Was
onnoodig om het geld weg te gooien.
Pibrac, zette een minachtend gezicht. Hij vond
dat meisje van Ycsoul wel wat prozaïsch. Hij nam
het kwalijk, dat het nichtje niets anders had te
zeggen tot dien goeden knaap, die daar bleek en
stijf lag en geen last meer had van de vliegen,
die op zijne lippen en zijne oogleden zich hadden
neergezet. Het leven was toch maar ver van
grappig. En droevig gestemd ging hij de beide
andere brieven lezen.
Terstond werd hij prettig aangedaan. Het
lieve meisje! Ze heette Eosa en haar adres stond
onder den .brief barrière du Tróne 22". Die
was niet verloofd. Ze vertelde haren besten jongen
niet van kool en wortelen en sprak niet over zak
doeken en sokken. Zij wilde enkel hemzolven
terug, hem. om hem liet' te hebben en als hij ge
wond was, hem te verplegen en te genezen! Dat
waren mooie brievon, waar ook in kwam van do
vlag en van Frankrijk. Ze wilde weten, of hij
ook bang was geweest de eerste maal, of dat hij
moedig het gevaar onder de oogen had gezien en
zich kranig rechtop had gehouden, zooals bij de
oefeningen te Vincennes.
En toen, met tranen in de hoeken van zijne
oogen, beet Pibrac zich op de lippen en rilde eu