De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 1 april pagina 6

1 april 1888 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEBDAMMEB, WEEKBLAD VOOB NEDEBLAND. No. stelde zich dien kleine voor te midden zijner makkers. Intusschen begonnen bij <Je heuvels van het terrein de tamboers te trommelen en de regi'menten op te roepen, om de den vorigen avond aan 't eind van den veldslag verstrooide soldaten te verzamelen. Pibrac knoopte zijn koppel dicht, ?wierp zijn zak over de schouders en ging met versnelden pa» op -weg. Toen ging hjj nog eens terug, keek den kleinen soldaat nog eens aan, legde hem eene oude couiant over het gezicht om de vliegen en zocht zijne kameraden op. Een paar weken later was Pibrac te Parijs met verlof. Daar ginder bij die kar had hij zich vast voorgenomen, de arme Rosa bericht te brengen van haren beminde en haar de brieven terug te geven, die hij aan de oogen van onverschillige nieuwsgierigen had onttrokken. Naarmate hij dichter bij het crpgegeven adres ??-.*? inrsrtn"; werd hij gejaagd en maakte e£n toespraakje ? gereed, want misschien was hij de eerste, die het treurige nieuws moest meedeelen. Zij woonde stellig bg hare ouders, of misschien werkte ze wel op een of ander atelier. Hij zou haar vragen te ?.' ? ? spreken en haar voorzichtig op de waarheid voor'**. bereiden. Ja, No. 28 was toch wel daar l 1 "H Was wel dat vuile huis van n verdieping, ?waarvan een gedeelte bierhuis was. Wezen lijk, hij zou nooit hebben gedacht, dat juffrouw Kosa. daar zou wonen; zulk een huis, beter voor dronkaards en slechte vrouwen geschikt! Wat was «* toch veel vreemds in het leven l En daar hij tevergeefs naar eene deur zocht, om in huis te komen, ging Pibrac eindelijk het bierhuis maar iniien, Om er een sigaar te rooken en eens over verdere pogingen, om het lieve meisje te vinden, na te denken. n een hoek van het vertrek lag een groote ?witte kat te spinnen op den schoot van eene vrouw. die dommelde. Ze was nog jong en Pibrac had er wel leelijker gezien, ofschoon ze toch niet be koorlijk was met het op het voorhoofd gekleefde haar, den grooten mond, den boezelaar vol vlekken sa het katoen-fluweelen lijfje. Zij stond op, joeg Soes weg en vroeg Pibrac wat hij verlangde. Een esch bier". Met twee glazen?" vroeg ze. Goed moedig zei Pibrac van ja, streek een lucifer onder aan de tafel aan, en stak zijn sigaar op. Hij werd meer en meer verlegen. Tot die vrouw durfde hij niet spreken over den kleinen liefderoman van Kosa en den jongen krijgsman. Het kwam hem voor, dat het jonge meisje het hem kwalijk zou nemen, als hij haar adres vroeg aan die vrouw, die alles van de wereld wist. Met zijn vinger trok hg figuurtjes op de tafel in het gestorte schuim van het bier en het meisje keek naar hem en vond hem aardig met zijn beleeide manieren en zjjn sergeantstrepen. Ze keek eens of de gelagkamer ledig was en schoof toen dichter bij. Neen, dank je", zei Pibrac; vandaag niet; ik heb haast; ik zoek iemand". ? Wie dan"? vroeg de jonge vrouw. Een jonge dame,... Maar gij kent haar niet." En als om zich op zijn treurige zending voor te be reiden, deed hij haar toch het verhaal van den soldaat en dat hij het meisje ging zoeken, om haar de brieven terug te brengen. Maar. Rosa, dat ben ik! Nu, dat is ook iets! Och is die arme Adolphe gesneuveld? Ik herin ner nrij hem nog best. Hij kwam zoo nu en dan jwel eens hier, juist op dit uur. Hij vertelde injj dan van zijne plannen. Hij had nooit geld. O^ maar hij gaf het mij altijd terug. Zijne ouders ?woonden in Vesoul, in goeden doen, maar zuinig, zuinig l Zoo, is hij dus dood?" Ja", antwoordde Pibrac, en ik breng u uwe brieven terug." Mijne brieven? O, ja, tweemaal heb ik hem een brief laten schrijven door een der karabibiniers van het fort. want, ziet ge, ik kan zelf niet schrijven. Maar hij kan het, nu dat heb ik gezien! Zeg sergeant, wil je nog iets gebruiken ? Ik betaal, ter gedachtenis aan den kleinen Adolphe". Naar het Fransch. F. J. v. U. FRIEDRlSHSRUHE EN HET SAKSENWOUD. De streek, die de spoorweg tusschen Hamburg en Berlijn doorgaat, behoort tot de onvruchtbaarste en vervelendste gedeelten van Duitschland. Dit stuk, behoorende tot de Mark Brandenburg, heet de Priegnitz; toch maakt het niet den indruk van armoede. De boerenhofsteden zijn er wel zeld zaam en verstrooid, doch niet onwelvarend. De menschen zijn er niet bijzonder groot en breed geschouderd, maar toch flink en energiek, of, wat in het oog van een Duitscher het meeste zegt, van militaire houding. Deze Brandenburgers leve ren mede de krachtigste soldaten voor het leger, en zgn tevens nijvere boeren. Armoede treft men in deze provincie zelden aan. Als men de mark Brandenburg heeft verlaten, en in het gebied komt van Mecklenburg, en later van Lauenburg, krijgt men weer een anderen indruk. Hier zijn de mannen grooter en broeder, Jnaar langzamer, hunne houding is meer gekromd. Het soort van Platduitsch dat hier gesproken -wordt, zelfs door de min of meer ontwikkelde klasse, is geheel iets anders dan in Brandenburg, waar het in de richting van Magdeburg en Berlijn allengs geheel tot Hoogduitsch overgaat. Men Jkomt per spoor heel spoedig in het gebied van het vroegere hertogdom Lauenburg, een land dat in de laatste eeuwen ten prooi is geweest aan allerlei politieke wisselvalligheden. Eerst zelf standig staatje, kwam het daarna aan Hannover, toen aan Denemarken, in 1864 aan Pruisen, en ?werd onlangs vereenigd met de provincie SleeswijkEolstein. Komt men in Lauenburg, dan wordt de grond meer heuvelachtig, de bodem meer vruchtbaar. Aan beide kanten van den weg verschijnen groo tere en kleinere bosschen van beukenboomen, de voorloopers van het beroemde groote Saksen?woud." Dit grootste bosch in Noord-Duitschland ?werd in 1871 door den koning van Pruisen, als bezitter van het hertogdom Lauenburg, aan vorst Bismarck geschonken tot erfelijk bezit. NaongeTeer zes uur van Berlijn te hebben gespoord, be vindt men zich te Friedrichsruhe. Dit is eene kleine plaats, bestaande uit een gering aantal landelijke woningen, waar de machtige kanselier jaarlijks vier a vijf maanden pleegt te verwijlen. Alleen als Bismarck zich hier bevindt, stoppen alle treinen tusschen Berlijn en Hamburg aan dit station. Dan ook verschijnt bij de aankomst van eiken trein een heer in burgerkleeding, die alle perso nen met scherpe en geoefende blikken gadeslaat; het is een politiebeambte, die zoowel in de hoofd stad als te Varzin, Kissingen, Gastein. in het kort overal waar de rijkskansclier zich bevindt, voor zijne veiligheid heeft te waken. Ook gebeurt het dikwijls dat allerlei reizigers, commis-voyageurs in wijn, sigaren en wat niet al, die in elk geval tot de persoon van Bismarck zelf willen doordringen, den dringenden raad krijgen om we der met den eerstvolgenden trein Friedrichsruhe te verlaten, daar de kanselier alleen hen ontvangt, die persoonlijk zijn uitgenoodigd. Ook aan de poort staat een politiebeambte, door wien iedereen wordt teruggewezen, die niet persoonlijk bekend is of zich niet door een kaart toegang heeft laten ver schaffen. Reizigers en wandelaars daarentegen, die niet in het binnenste van het park doordrin gen, blijven geheel ongemoeid en kunnen zooveel als zij maar willen, dwalen door de velden en bos schen van Friedrichsruhe. Hij die meent hier een vorstelijk slot aan te treffen, vergist zich zeer. Bismarck woont in een wel zeer ruim, maar tevens zeer eenvoudig huis van twee verdiepingen. In deze woning, op eenige honderden passen van het station gelegen, heeft reeds menige conferentie van afgezanten der groote mogendheden plaats gehad. Het huis wordt door hoege hoornen en een tuinmuur omringd, bijna zoo verborgen dat men er voorbij zou kun nen loopen zonder iets van een woning te be merken. Vele rijke inwoners van Hamburg of Berlijn hebben oneindig prachtiger buitenplaatsen dan de leider van Duitschlauds binnenlandsche en buitenlandsche politiek. Het was oorspronkelijk een soort van hotel, dat door Bismarck aangekocht en herbouwd is. Een bekend architect uit Ham burg had eens een plan gemaakt van een grootsch en heerlijk slot, dat hij op een hoogte in het Saksenwoud voor den kanselier wilde bouwen. Van uit dien heuvel opent zich een prachtig panorama over den geheelen omtrek, en Bismarck (zoo luidt het verhaal) had dan ook langen tijd het fraaie ontwerp met welgevallen bezichtigd. Hij had het echter eindelijk glimlachend afgewezen, en gezegd dat hij de uitvoering er van aan zijn zoon wilde overlaten, omdat het hem aan geld en nog meer aan tijd ontbrak, terwyl het bestaande huis geheel aan zy'ne behoeften voldeed. Wanneer de vorst zich in Friedriehsruhe op houdt, begeleiden hem gewoonlijk zijne vrouw, zijne eenige dochter en haar geniaal, graaf Rantzau, tevens secretaris ven Bismarck, bovendien ver schillende hoogere en particuliere beambten, een telegrafist, een postbeambte, enz. Vaak wordt dan tot middernacht gewerkt. Natuurlijk ziet men ioder oogenblik ministers en andere ambtenaren hoe" en weer reizen. Diplomaten en afgezanten der verschillende grooie rijken zijn veelvuldige bezoe kers en logeeren dan op de vry bescheiden ver trekken, die hun in het huis zijn aangewezen. Men zegt, dat Bismarck het verblijf' te Friedrichs ruhe verkiest boven dat te Varzin, hoewel het slot in laatstgenoemde plaats veel grooter en ge makkelijker is, omdat de afstand per sneltrein van Berlijn slechts zes uren bedraagt. De levenswijze der bewoners is over het geheel eenvoudig. Des morgens om 11 uur gebruikt men het zoogenaamde tweede Friihstück" met boter, worst, ham, enz.; om 4 uur het diner, bestaande uit soep en twee of drie gerechten, met wijn ; 's avonds het avondeten met hetgeen de Duitschers Kalter Aufschnitt" noemen en voor de liefhebbers Beijersch bier dat is de hoofdzaak. Als zijne gezondheid en zijne werkzaamheden het toelaten dwaalt de rijkskanselier 5 a G uur per dag door zijne bosschen of op zijn velden, hetzij te voet en begeleid door zijn weibekenden hond, hetzij te paard of in een rijtuig. Dan is hij de echte Pommersche landjonker, gekleed met hooge water laarzen, een korten jachtrok en een grooten breeden hoed. Dezelfde man, die dan pas uren lang met zVJn jagermeester over het vetmesten van zijn beesten, over het wild enz. gesproken heeft, gaat daarna naar zijn schrijftafel en correspondeert met Rusland, Engeland of Frankrijk over de gewich tigste politieke aangelegenheden, dikwijls over zaken waarvan Eurcpa's toekomst voor een groot gedeelte afhangt. Dat Bismarck gaarne vertoeit in het Saksen woud is begrijpelijk, want ongetwijfeld is dit bosch niet alleen een dor meest uitgestrekte, maar ook een der schoonste van Duitschland. Prachtige boschpartijen met meer dan honderdjarige eiken, hooge beuken, berken en olrnen, denneboomen en ander hout wisselen elkaar onophoudelijk af. Het terrein is nu eens effen, dan weer glooiend, en daarenboven door talrijke beekjes doorsneden. Niets wat tot de poëzie van het woud behoort ontbreekt hier. Het Saksenwoud is een belangrijke en histori sche bodem. Hierheen vluchtten de laatste scha ren der Nedersaksen om de gedwongen bekeering tot het Christendom door Karel den Groote te ontgaan, vandaar ook de naam. Vandaar ook velo overblijfselen en herinneringen aan dien aiouden tijd, oude graven en opgedolven voorwerpen. Op bevel van Bismarck wordt dit alles zorgvuldig ver zameld en bewaard. Vroeger, onder Deensche heerschappij, huisden hier ook schar,-n atroopers en wilddieven, maar ook van hen is natuurlyk geen spoor meer te ontdekken. Het bosch wordt bewaakt door een opperjagermeester en een aan tal lagere beambten. Toen Lauenburg nog tot Denemarken behoorde, tot aan 1864, was Friedrichsruhe en het Saksen woud een domein van den koning van Denemar ken, die er de inkomsten van ontving. Naar men zegt was en werd echter het kostbare hout zeer "verwaarloosd, zeker is het dat een geheel nieuwe regeling van zaken is ingetreden sedert vorst Bismarck deze bezitting ten geschenke ontving. De boschkultuur wordt volgens een vast plan voort gezet, bijzonder fraaie boomen echter, die een sieraad van het woud zijn, mogen niet gehakt worden. Voor den aanleg van wegen en bruggen worden jaarlijks groote sommen besteed. Evenzoo heeft de ijzeren kanselier vele omliggende stukken grond aangekocht om daardoor zijn eigen bezit ting te vergrooten en te verfraaien. Langzamer hand is het hem daardoor gelukt de waarde van zijn goed zeer te doen stijgen. Ofschoon de prijzen van land in geheel Noord-Duitschland sterk ach teruit zijn gegaan, wordt het goed Friedrichsruhe toch nog op 4 a 4J/a millioen mark geschat, eri dit is een buitengewone som. Het hout wordt meestal langs de Elbc of per spoorweg naar Ham burg gebracht, dat ongeveer op 6 mijlen afstand gelegen is; bovendien wordt nog boter en allerlei soort van vee verkocht, ook een weinig koren. Algemeen veronderstelt men dat het Saksenwoud met Friedrichsruhe als zoogenaamd fidcicommis zal overgaan op graaf Hcrbert Von Bismarck, terwijl do andero zoon van den staats man het goed Varzin in Pommeren zal krijgen, dat wel grooter is, maar wegens den veiren afstand niet zooveel waarde heeft; eon derde bezitting van Bismarck, namelijk Schönhausen (waarnaar hij zelf vroeger genoemd werd) zou ten deel vallen aan zijne dochter, thans de gravin Rantzau. Doch zekerheid hieromtrent bestaat niet. VOOR DAMES. Schoeisel. De couveuse d'enfants. Verpleegsters. Bloempotlweden. Te 's-Gravenhage verscheen bijden uitgever W. A. Beschoor. Schoeisel naar de eischen der hygiëne. Het is door een Haagsch schoenmaker, den heer P. L. Le Gué, bewerkt naar de werken van een ouden dokter, en bevat zeer methodische beschou wingen over de onderste ledematen", regelen, in acht te nemen bij het vervaardigen van schoei sel in 't algemeen, en vooral een hoofdstuk over misvorming der voeten door ondoelmatig schoei sel. Ieder lezeres zal het met den zoon van St. Crispijn eens zijn, dat de mode dikwijls schoenen voorschrijft, die niet geheel niet den natuurlijken vorm van den voet overeenstemmen, of. zooals de heer Le Guézegt: bet is majesteitschennis, den voet van den mensch te verminken ; 't is treurig en walgelijk tevens, als door wansmaak en ijdel heid verminking wordt in de hand gewerkt. De hedendaagsche mode, heerschende over het schoei sel, beleedigt den goeden smaak, bederft de voe ten en maakt den mensch ongeschikt tot den arbeid en tot verdediging voor den vaderlandschen bodem." Puntschoencn, scheve zolen, hooge hakken, te korte schoenen, de heer Le Guézet, met illustratiën als bewijs, uiteen, tot welke vermin kingen en misvormingen zij aanleiding geven. Zijn conclusie is: koop nooit een gemaakten schoen, en laat alleen door een wetenschappelijk ontwikkeld en consciëntieus schoenmaker uw schoeisel aanmeten en vervaardigen. * * * De Fransche Ultistration bevat een afbeelding van een curieuso inrichting oin kleine kinderen, wier geboorte vervroegd is, of die buitengewoon zwak zijn, ia het leven te behouden. In het hospitaal der Kue d'Assas heeft men, met behulp van dit toestel, ontijdig geboren drielingen, aan wier kansen om te blijven leven sterk getwijfeld word, tot een stel welvarende, gezonde kinderen kunnen opvoeden. Men weet dat in alle groote hoenderparken tegenwoordig de klokhennen zijn afgeschaft en de eieren door de couveuse artificielle, de broodmachine worden uitgebroed. Ken dergelijk procéd past men toe op de arme zwakke wezentjes, die nog niet de behandeling der soms onervarene, soms onhandige oi al te luidruchtig liefhebbende moe der kunnen verdragen. De couveuse d'enfants be staat uit een vierkant doosje, waaronder een reeks kruiken, met water gevuld en steeds be hoorlijk op temperatuur gehouden, eene gelijke warmte verspreidt. Het wichtje ligt, geheel in watten, in het doosje, onder een glasruit; moeder en dokter kunnen er het oog op slaan, zoo dik wijls zij willen; een thermometer is naast het kind aangebracht. Gezuiverde lucht, ook op tem peratuur gehouden, wordt door een koker in den toestel gebracht en steeds ververscht; het wichtje wordt zeer geregeld en geheel volgens voorschrift gevoed, door eene caoutchouc buis, en men is er op die wijze iu geslaagd, dertig percent van de te vroeg geboren kinderen, die anders bijna onfeilbaar allen om het leven kwamen, te behouden. # * * Prinses Christiaan van Engeland, de tweede dochter van koningin Victoria, sedert 18(iC gehuwd met prins Christiaan van Sleeswijk-Holstein, heeft in het tijdschrift The womau'ss Korld een artikel ingezonden over ziekonoppasster als een beroep voor vrouwen," dat op het eerste gezicht aan niet-Engelsche lezeressen vreemd zal voor komen. De prinses toch spreekt door elkaar over hetgeen wij ziekenoppassters, plcegzustors, bakers en vroedvrouwen noemen. De reden ligt daarin, dat, zonderling genoeg, Engeland het eenige land in Europa is, waar van vroedvrouwen noch examen, noch inschrijving gevorderd wordt; toch hebben, naar prinses Christiaan mededeelt, 70 a 90 per cent va,n de geboorten in Engeland zonder an deren bijstand plaats. Cursussen voor hospitaaldienst en ziekenver pleging zijn er wel, alle van particuliere liefda digheid uitgaande, en dit artikel vestigt vooral de aandacht erop, dat voor het vak do eischen zoo hoog zijn en de belooniug zoo gering is. Het op leiden van eene verpleegster in het Nightingale Home te St. Thomas, vereischt drie jaren zwaar werk, vermoeiende lichamelijke arbeid, nauwge zetheid en dikwijls groote gcestesinspanning, veer tien uren daags en soms meer, met slechts enkele uren vrijaf in de week, en verder onderwerping aan de strengste discipline. Het groote publiek," schrijft de prinses, heeft er weinig of geen denkbeeld van, welk een arbeid er van onze verpleegsters gevorderd wordt; toch verrichten zij dien opgeruimd, ja vroolijk, genie ten van hare welverdiende uren van ontspanning, en helpen de patiënten evenzeer met hare harte lijkheid en goed humeur, als rnct hare zorgen. orli hebben ook vele dezer vrouwen geen geld en maar weinig goede vrienden. Zelfs promotie in de groote hospitalen beveiligt hen op deu ouden dag niet geheel voor gebrek. En er zijn voor die posten zooveel candidaten, dat vele oppassters, als haar leertijd uit is dames van geboorte en opvoeding, jaren lang voor 20 pond 's jaars, uit ziekenverplegen gaaa, haar gezondheid en krachten opofferen, en dat voor een loon, minder dan een kamenier. Voor deze vrouwen moest ge zorgd worden.'' * * * De nieuwste Parijsche voorjaarshoeden zijn nabootsingen van gewone bloempotten met na tuurlijke bloemen. Van tulïc of stroo in do gewone roodbruine kleur wordt een vorm gemaakt, en daarin schijnt een frissche bloem geplant, die hoog boven het hoofd uitweekt. Iu plaats vaa met aarde, wordt de pot met mos gevuld. Dezer dagen zag men in het Bois de Boulogne twee rijtuigen elkander kruisen ; in het eone zat eene jonge hertogin met een pot viooltjes op het hoofd, in het andere de operette-diva Jeanne Granier, die niet een pot lelietjes-van-dalen gekapt was. Het is nu nog de tijd van de kleinere bloemen; wat zal het zijn als het bloempje dat bloeit in de Mei, trala'J heeft uitgebloeid, en het seizoen pioenen, vliertakken, hortensia's of dahliastruiken. oplevert? E?e. Allerlei. Te Pancsova in Hongarije kwam dezer dagen oeno mooie ^alachijsche aan het postkantoor, ea verzocht den ambtenaar, een brief aan den hoog welgeboren heer Franz Jozef te Boedapest" per renbode te doen bezorgen. Men slaagde er slechts met moeite in, haar duidelijk te maken, dat de estafettendienst sedert lang is afgeschaft, maar nu verzocht zij, dat men haar schrijven per draad" naar Boedapest zou zenden. Het geld voor een telegram was haar te veel; om den ambtenaar evenwel van het dringende harer missive op de hoogte te brengen, deelde zij hem den inhoud ervan mede. Zij wilde tot eiken prijs de vrouw van den mooien Visstor worden; de pope on de notaris echter, die haar vijandig gezind waren, wilden dit niet toestaan, en trachtten haar te dwingen, weer tot haren man terug te koeren. Nu wilde zij zich tot den koning, Franz Jozef, wenden, die zulk een goede man was, en die zeker over dat eerste huwelijk wel zou heenstappen als hij hoorde, hoe verliefd zij op don mooien Visstor was. De ambtenaar was niet zulk een goede man als de koning, want hij wilde den brief zonder port niet bezorgen. Of de schoone Walachijsche reeds naar haren man teruggekeerd is, vermeldt het verhaal niet. De acteur Theodor Döring kon zelfs in zijne parade-rollen den souffleur niet geheel missen. Het was repetitie van Lessing's Nathan der Weixe. De kunstenaar zocht een woord, keek iu het soufllcurshükje, deed een stap terug, keek weer, en riep den regisseur. Met deze soufttcuse kan ik niet spelen," zeide hij, de vrouw hcol't in den hoogston graad do koorts; zij haalt den avond niet." De regisseur lachte, want inderdaad de goede juffrouw Brenk zag er niet florissant uit, maar niet erger dan anders. Men had de groot ste moeite om Doring weer aan het repetecren to krijgen; telkens keek hij ter sluiks naar hot hokje eii meende den jongsten snik van de souffleuse te hooren. Toch hield de vrouw het tot het eind der repetitie uit en vroeg toen aan den regisseur, wat toch de reden der stoornis geweest was. Deze deelde haar de vrees van Döring mede. ,.Is hij bang voor mijn bleek gezicht?" zeide juffrouw Brenk, dat is wol te verhelpon." Des avonds zette zij zich in het souffleurskastje, geblanket, met kersroode wangen. De voorstelling begint, Döring treedt op, schrikt, huivert, maar speelt verder, meesterlijk. Nauwelijks is hij echter weer achter de coulissen, of hij loopt op den regisseur toe. Wat heb ik u gezegd? Zij is nu in de heete koortsperiode, zij is rood als een gekookte kreeft!" Het was hem bij een volgende opvoering eene ware geruststelling, de oude juffrouw Brenk nog springlevend te zien. De roode korenbloem. Naar aanleiding van den dood van keizer Wilhelm, geeft de llevue Bleue eene overzetting van eene Czechische ballade, waarin de voorliefde van den keizer voor koren bloemen herdacht wordt. liet was op den avond na den slag bij Sadowa; de laatste stralen der zon streelden do stervenden en de dooden; de overwinnende koning zat, de wapenrusting en don helin zwart van den kruit damp, alleen aan den ingang van zijne tent. Hij keek over de droevige vlakte, waar duizenden sol daten lagem, om nimmer door moeders en verloof de» teruggezien te worden. Uit het dal rees een eindeloos gemurmel, een droevig geluid, gevormd door gekerm en doodsgereutel, door snikken, kreten en gebeden; het drong rusteloos in het oor des konings. De koning boog het hoofd en zeide met zachte stem : Daar ginds in de velden van Brandenburg, tusscheu de gele airen, die den naderenden oogst wachten, wiegelen de korenbloemen en spelen te zamen in den zoelen avondwind. Zij zijn zoo tal rijk als do sterren aan den zomersdien hemel; zij blinken met zuiverder glans dan de saffieren en amethisten aan de doodkist van Karel den Groote in den keizerlijken dom te Aken. Toen ik nog een knaap was, in de velden van Bran denburg, slingerde ik gaarne een krans van koren bloemen om mijn r en het gezicht van dezen kinderlijken krar ^lijne moeder glimlachen. O kon ik hedr ? van mijne lieveliugsblocmen hc' m sterren den geur van .mijn U* en er mijne over winning mede Op dit oogeiiL ?mknaap langs de tent. Hij drott ^'e door een kogel doorboord was. H kind en toonde hem een gout. ulo hij, ga heen en pluk mij een 'men, gij zult goed beloond WOHK Het kind liet zijn trommel .ir het j dal, eu zocht naar de blauwe L j velden waar de regimenten doorgetrokkt .en, op de weiden, door de kanonskogels orngcvi?eiu. Hij zocht

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl