Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTEBDAMMEB, WEEKBLAD VOOB NEDEBLAND.
No.
stelde zich dien kleine voor te midden zijner
makkers.
Intusschen begonnen bij <Je heuvels van het
terrein de tamboers te trommelen en de
regi'menten op te roepen, om de den vorigen avond
aan 't eind van den veldslag verstrooide soldaten
te verzamelen. Pibrac knoopte zijn koppel dicht,
?wierp zijn zak over de schouders en ging met
versnelden pa» op -weg. Toen ging hjj nog eens
terug, keek den kleinen soldaat nog eens aan,
legde hem eene oude couiant over het gezicht
om de vliegen en zocht zijne kameraden op.
Een paar weken later was Pibrac te Parijs met
verlof. Daar ginder bij die kar had hij zich vast
voorgenomen, de arme Rosa bericht te brengen
van haren beminde en haar de brieven terug te
geven, die hij aan de oogen van onverschillige
nieuwsgierigen had onttrokken.
Naarmate hij dichter bij het crpgegeven adres
??-.*? inrsrtn"; werd hij gejaagd en maakte e£n toespraakje
? gereed, want misschien was hij de eerste, die het
treurige nieuws moest meedeelen. Zij woonde
stellig bg hare ouders, of misschien werkte ze wel
op een of ander atelier. Hij zou haar vragen te
?.' ? ? spreken en haar voorzichtig op de waarheid
voor'**. bereiden. Ja, No. 28 was toch wel daar l
1 "H Was wel dat vuile huis van n verdieping,
?waarvan een gedeelte bierhuis was. Wezen
lijk, hij zou nooit hebben gedacht, dat juffrouw
Kosa. daar zou wonen; zulk een huis, beter voor
dronkaards en slechte vrouwen geschikt! Wat was
«* toch veel vreemds in het leven l En daar hij
tevergeefs naar eene deur zocht, om in huis te
komen, ging Pibrac eindelijk het bierhuis maar
iniien, Om er een sigaar te rooken en eens over
verdere pogingen, om het lieve meisje te vinden,
na te denken.
n een hoek van het vertrek lag een groote
?witte kat te spinnen op den schoot van eene vrouw.
die dommelde. Ze was nog jong en Pibrac had
er wel leelijker gezien, ofschoon ze toch niet be
koorlijk was met het op het voorhoofd gekleefde
haar, den grooten mond, den boezelaar vol vlekken
sa het katoen-fluweelen lijfje. Zij stond op, joeg
Soes weg en vroeg Pibrac wat hij verlangde. Een
esch bier". Met twee glazen?" vroeg ze. Goed
moedig zei Pibrac van ja, streek een lucifer onder
aan de tafel aan, en stak zijn sigaar op. Hij werd
meer en meer verlegen. Tot die vrouw durfde hij
niet spreken over den kleinen liefderoman van
Kosa en den jongen krijgsman. Het kwam hem
voor, dat het jonge meisje het hem kwalijk zou
nemen, als hij haar adres vroeg aan die vrouw,
die alles van de wereld wist. Met zijn vinger trok
hg figuurtjes op de tafel in het gestorte schuim
van het bier en het meisje keek naar hem en
vond hem aardig met zijn beleeide manieren en
zjjn sergeantstrepen.
Ze keek eens of de gelagkamer ledig was en
schoof toen dichter bij.
Neen, dank je", zei Pibrac; vandaag niet; ik
heb haast; ik zoek iemand".
? Wie dan"? vroeg de jonge vrouw.
Een jonge dame,... Maar gij kent haar niet."
En als om zich op zijn treurige zending voor te be
reiden, deed hij haar toch het verhaal van den
soldaat en dat hij het meisje ging zoeken, om
haar de brieven terug te brengen.
Maar. Rosa, dat ben ik! Nu, dat is ook iets!
Och is die arme Adolphe gesneuveld? Ik herin
ner nrij hem nog best. Hij kwam zoo nu en dan
jwel eens hier, juist op dit uur. Hij vertelde
injj dan van zijne plannen. Hij had nooit geld.
O^ maar hij gaf het mij altijd terug. Zijne ouders
?woonden in Vesoul, in goeden doen, maar zuinig,
zuinig l Zoo, is hij dus dood?"
Ja", antwoordde Pibrac, en ik breng u uwe
brieven terug."
Mijne brieven? O, ja, tweemaal heb ik hem
een brief laten schrijven door een der
karabibiniers van het fort. want, ziet ge, ik kan zelf niet
schrijven. Maar hij kan het, nu dat heb ik gezien!
Zeg sergeant, wil je nog iets gebruiken ? Ik betaal,
ter gedachtenis aan den kleinen Adolphe".
Naar het Fransch. F. J. v. U.
FRIEDRlSHSRUHE EN HET SAKSENWOUD.
De streek, die de spoorweg tusschen Hamburg
en Berlijn doorgaat, behoort tot de onvruchtbaarste
en vervelendste gedeelten van Duitschland. Dit
stuk, behoorende tot de Mark Brandenburg, heet
de Priegnitz; toch maakt het niet den indruk van
armoede. De boerenhofsteden zijn er wel zeld
zaam en verstrooid, doch niet onwelvarend. De
menschen zijn er niet bijzonder groot en breed
geschouderd, maar toch flink en energiek, of, wat
in het oog van een Duitscher het meeste zegt,
van militaire houding. Deze Brandenburgers leve
ren mede de krachtigste soldaten voor het leger,
en zgn tevens nijvere boeren. Armoede treft men
in deze provincie zelden aan.
Als men de mark Brandenburg heeft verlaten,
en in het gebied komt van Mecklenburg, en later
van Lauenburg, krijgt men weer een anderen
indruk. Hier zijn de mannen grooter en broeder,
Jnaar langzamer, hunne houding is meer gekromd.
Het soort van Platduitsch dat hier gesproken
-wordt, zelfs door de min of meer ontwikkelde
klasse, is geheel iets anders dan in Brandenburg,
waar het in de richting van Magdeburg en Berlijn
allengs geheel tot Hoogduitsch overgaat. Men
Jkomt per spoor heel spoedig in het gebied van
het vroegere hertogdom Lauenburg, een land dat
in de laatste eeuwen ten prooi is geweest aan
allerlei politieke wisselvalligheden. Eerst zelf
standig staatje, kwam het daarna aan Hannover,
toen aan Denemarken, in 1864 aan Pruisen, en
?werd onlangs vereenigd met de provincie
SleeswijkEolstein.
Komt men in Lauenburg, dan wordt de grond
meer heuvelachtig, de bodem meer vruchtbaar.
Aan beide kanten van den weg verschijnen groo
tere en kleinere bosschen van beukenboomen, de
voorloopers van het beroemde groote
Saksen?woud." Dit grootste bosch in Noord-Duitschland
?werd in 1871 door den koning van Pruisen, als
bezitter van het hertogdom Lauenburg, aan vorst
Bismarck geschonken tot erfelijk bezit.
NaongeTeer zes uur van Berlijn te hebben gespoord, be
vindt men zich te Friedrichsruhe. Dit is eene
kleine plaats, bestaande uit een gering aantal
landelijke woningen, waar de machtige kanselier
jaarlijks vier a vijf maanden pleegt te verwijlen.
Alleen als Bismarck zich hier bevindt, stoppen
alle treinen tusschen Berlijn en Hamburg aan dit
station.
Dan ook verschijnt bij de aankomst van eiken
trein een heer in burgerkleeding, die alle perso
nen met scherpe en geoefende blikken gadeslaat;
het is een politiebeambte, die zoowel in de hoofd
stad als te Varzin, Kissingen, Gastein. in het
kort overal waar de rijkskansclier zich bevindt,
voor zijne veiligheid heeft te waken. Ook gebeurt
het dikwijls dat allerlei reizigers,
commis-voyageurs in wijn, sigaren en wat niet al, die in elk
geval tot de persoon van Bismarck zelf willen
doordringen, den dringenden raad krijgen om we
der met den eerstvolgenden trein Friedrichsruhe
te verlaten, daar de kanselier alleen hen ontvangt,
die persoonlijk zijn uitgenoodigd. Ook aan de poort
staat een politiebeambte, door wien iedereen wordt
teruggewezen, die niet persoonlijk bekend is of
zich niet door een kaart toegang heeft laten ver
schaffen. Reizigers en wandelaars daarentegen,
die niet in het binnenste van het park doordrin
gen, blijven geheel ongemoeid en kunnen zooveel
als zij maar willen, dwalen door de velden en bos
schen van Friedrichsruhe.
Hij die meent hier een vorstelijk slot aan te
treffen, vergist zich zeer. Bismarck woont in een
wel zeer ruim, maar tevens zeer eenvoudig huis
van twee verdiepingen. In deze woning, op
eenige honderden passen van het station gelegen,
heeft reeds menige conferentie van afgezanten der
groote mogendheden plaats gehad. Het huis wordt
door hoege hoornen en een tuinmuur omringd,
bijna zoo verborgen dat men er voorbij zou kun
nen loopen zonder iets van een woning te be
merken. Vele rijke inwoners van Hamburg of
Berlijn hebben oneindig prachtiger buitenplaatsen
dan de leider van Duitschlauds binnenlandsche en
buitenlandsche politiek. Het was oorspronkelijk
een soort van hotel, dat door Bismarck aangekocht
en herbouwd is. Een bekend architect uit Ham
burg had eens een plan gemaakt van een grootsch
en heerlijk slot, dat hij op een hoogte in het
Saksenwoud voor den kanselier wilde bouwen. Van
uit dien heuvel opent zich een prachtig panorama
over den geheelen omtrek, en Bismarck (zoo luidt
het verhaal) had dan ook langen tijd het fraaie
ontwerp met welgevallen bezichtigd. Hij had het
echter eindelijk glimlachend afgewezen, en gezegd
dat hij de uitvoering er van aan zijn zoon wilde
overlaten, omdat het hem aan geld en nog meer
aan tijd ontbrak, terwyl het bestaande huis geheel
aan zy'ne behoeften voldeed.
Wanneer de vorst zich in Friedriehsruhe op
houdt, begeleiden hem gewoonlijk zijne vrouw, zijne
eenige dochter en haar geniaal, graaf Rantzau,
tevens secretaris ven Bismarck, bovendien ver
schillende hoogere en particuliere beambten, een
telegrafist, een postbeambte, enz. Vaak wordt dan
tot middernacht gewerkt. Natuurlijk ziet men ioder
oogenblik ministers en andere ambtenaren hoe"
en weer reizen. Diplomaten en afgezanten der
verschillende grooie rijken zijn veelvuldige bezoe
kers en logeeren dan op de vry bescheiden ver
trekken, die hun in het huis zijn aangewezen.
Men zegt, dat Bismarck het verblijf' te Friedrichs
ruhe verkiest boven dat te Varzin, hoewel het
slot in laatstgenoemde plaats veel grooter en ge
makkelijker is, omdat de afstand per sneltrein
van Berlijn slechts zes uren bedraagt.
De levenswijze der bewoners is over het geheel
eenvoudig. Des morgens om 11 uur gebruikt men
het zoogenaamde tweede Friihstück" met boter,
worst, ham, enz.; om 4 uur het diner, bestaande
uit soep en twee of drie gerechten, met wijn ;
's avonds het avondeten met hetgeen de Duitschers
Kalter Aufschnitt" noemen en voor de liefhebbers
Beijersch bier dat is de hoofdzaak. Als zijne
gezondheid en zijne werkzaamheden het toelaten
dwaalt de rijkskanselier 5 a G uur per dag door
zijne bosschen of op zijn velden, hetzij te voet en
begeleid door zijn weibekenden hond, hetzij te
paard of in een rijtuig. Dan is hij de echte
Pommersche landjonker, gekleed met hooge water
laarzen, een korten jachtrok en een grooten breeden
hoed. Dezelfde man, die dan pas uren lang met
zVJn jagermeester over het vetmesten van zijn
beesten, over het wild enz. gesproken heeft, gaat
daarna naar zijn schrijftafel en correspondeert met
Rusland, Engeland of Frankrijk over de gewich
tigste politieke aangelegenheden, dikwijls over
zaken waarvan Eurcpa's toekomst voor een groot
gedeelte afhangt.
Dat Bismarck gaarne vertoeit in het Saksen
woud is begrijpelijk, want ongetwijfeld is dit bosch
niet alleen een dor meest uitgestrekte, maar ook
een der schoonste van Duitschland. Prachtige
boschpartijen met meer dan honderdjarige eiken,
hooge beuken, berken en olrnen, denneboomen en
ander hout wisselen elkaar onophoudelijk af. Het
terrein is nu eens effen, dan weer glooiend, en
daarenboven door talrijke beekjes doorsneden.
Niets wat tot de poëzie van het woud behoort
ontbreekt hier.
Het Saksenwoud is een belangrijke en histori
sche bodem. Hierheen vluchtten de laatste scha
ren der Nedersaksen om de gedwongen bekeering
tot het Christendom door Karel den Groote te
ontgaan, vandaar ook de naam. Vandaar ook velo
overblijfselen en herinneringen aan dien aiouden
tijd, oude graven en opgedolven voorwerpen. Op
bevel van Bismarck wordt dit alles zorgvuldig ver
zameld en bewaard. Vroeger, onder Deensche
heerschappij, huisden hier ook schar,-n atroopers
en wilddieven, maar ook van hen is natuurlyk
geen spoor meer te ontdekken. Het bosch wordt
bewaakt door een opperjagermeester en een aan
tal lagere beambten.
Toen Lauenburg nog tot Denemarken behoorde,
tot aan 1864, was Friedrichsruhe en het Saksen
woud een domein van den koning van Denemar
ken, die er de inkomsten van ontving. Naar men
zegt was en werd echter het kostbare hout zeer
"verwaarloosd, zeker is het dat een geheel nieuwe
regeling van zaken is ingetreden sedert vorst
Bismarck deze bezitting ten geschenke ontving.
De boschkultuur wordt volgens een vast plan voort
gezet, bijzonder fraaie boomen echter, die een
sieraad van het woud zijn, mogen niet gehakt
worden. Voor den aanleg van wegen en bruggen
worden jaarlijks groote sommen besteed. Evenzoo
heeft de ijzeren kanselier vele omliggende stukken
grond aangekocht om daardoor zijn eigen bezit
ting te vergrooten en te verfraaien. Langzamer
hand is het hem daardoor gelukt de waarde van
zijn goed zeer te doen stijgen. Ofschoon de prijzen
van land in geheel Noord-Duitschland sterk ach
teruit zijn gegaan, wordt het goed Friedrichsruhe
toch nog op 4 a 4J/a millioen mark geschat, eri
dit is een buitengewone som. Het hout wordt
meestal langs de Elbc of per spoorweg naar Ham
burg gebracht, dat ongeveer op 6 mijlen afstand
gelegen is; bovendien wordt nog boter en allerlei
soort van vee verkocht, ook een weinig koren.
Algemeen veronderstelt men dat het
Saksenwoud met Friedrichsruhe als zoogenaamd
fidcicommis zal overgaan op graaf Hcrbert Von
Bismarck, terwijl do andero zoon van den staats
man het goed Varzin in Pommeren zal krijgen,
dat wel grooter is, maar wegens den veiren afstand
niet zooveel waarde heeft; eon derde bezitting
van Bismarck, namelijk Schönhausen (waarnaar
hij zelf vroeger genoemd werd) zou ten deel vallen
aan zijne dochter, thans de gravin Rantzau. Doch
zekerheid hieromtrent bestaat niet.
VOOR DAMES.
Schoeisel. De couveuse d'enfants.
Verpleegsters. Bloempotlweden.
Te 's-Gravenhage verscheen bijden uitgever W. A.
Beschoor. Schoeisel naar de eischen der hygiëne.
Het is door een Haagsch schoenmaker, den heer
P. L. Le Gué, bewerkt naar de werken van een
ouden dokter, en bevat zeer methodische beschou
wingen over de onderste ledematen", regelen,
in acht te nemen bij het vervaardigen van schoei
sel in 't algemeen, en vooral een hoofdstuk over
misvorming der voeten door ondoelmatig schoei
sel. Ieder lezeres zal het met den zoon van St.
Crispijn eens zijn, dat de mode dikwijls schoenen
voorschrijft, die niet geheel niet den natuurlijken
vorm van den voet overeenstemmen, of. zooals de
heer Le Guézegt: bet is majesteitschennis, den
voet van den mensch te verminken ; 't is treurig
en walgelijk tevens, als door wansmaak en ijdel
heid verminking wordt in de hand gewerkt. De
hedendaagsche mode, heerschende over het schoei
sel, beleedigt den goeden smaak, bederft de voe
ten en maakt den mensch ongeschikt tot den
arbeid en tot verdediging voor den vaderlandschen
bodem."
Puntschoencn, scheve zolen, hooge hakken, te
korte schoenen, de heer Le Guézet, met
illustratiën als bewijs, uiteen, tot welke vermin
kingen en misvormingen zij aanleiding geven.
Zijn conclusie is: koop nooit een gemaakten
schoen, en laat alleen door een wetenschappelijk
ontwikkeld en consciëntieus schoenmaker uw
schoeisel aanmeten en vervaardigen.
*
* *
De Fransche Ultistration bevat een afbeelding
van een curieuso inrichting oin kleine kinderen,
wier geboorte vervroegd is, of die buitengewoon
zwak zijn, ia het leven te behouden. In het
hospitaal der Kue d'Assas heeft men, met behulp
van dit toestel, ontijdig geboren drielingen, aan
wier kansen om te blijven leven sterk getwijfeld
word, tot een stel welvarende, gezonde kinderen
kunnen opvoeden.
Men weet dat in alle groote hoenderparken
tegenwoordig de klokhennen zijn afgeschaft en de
eieren door de couveuse artificielle, de
broodmachine worden uitgebroed. Ken dergelijk procéd
past men toe op de arme zwakke wezentjes, die
nog niet de behandeling der soms onervarene, soms
onhandige oi al te luidruchtig liefhebbende moe
der kunnen verdragen. De couveuse d'enfants be
staat uit een vierkant doosje, waaronder een
reeks kruiken, met water gevuld en steeds be
hoorlijk op temperatuur gehouden, eene gelijke
warmte verspreidt. Het wichtje ligt, geheel in
watten, in het doosje, onder een glasruit; moeder
en dokter kunnen er het oog op slaan, zoo dik
wijls zij willen; een thermometer is naast het
kind aangebracht. Gezuiverde lucht, ook op tem
peratuur gehouden, wordt door een koker in den
toestel gebracht en steeds ververscht; het wichtje
wordt zeer geregeld en geheel volgens voorschrift
gevoed, door eene caoutchouc buis, en men is er
op die wijze iu geslaagd, dertig percent van de
te vroeg geboren kinderen, die anders bijna
onfeilbaar allen om het leven kwamen, te behouden.
#
* *
Prinses Christiaan van Engeland, de tweede
dochter van koningin Victoria, sedert 18(iC gehuwd
met prins Christiaan van Sleeswijk-Holstein,
heeft in het tijdschrift The womau'ss Korld een
artikel ingezonden over ziekonoppasster als een
beroep voor vrouwen," dat op het eerste gezicht
aan niet-Engelsche lezeressen vreemd zal voor
komen. De prinses toch spreekt door elkaar over
hetgeen wij ziekenoppassters, plcegzustors, bakers
en vroedvrouwen noemen. De reden ligt daarin,
dat, zonderling genoeg, Engeland het eenige land
in Europa is, waar van vroedvrouwen noch examen,
noch inschrijving gevorderd wordt; toch hebben,
naar prinses Christiaan mededeelt, 70 a 90 per
cent va,n de geboorten in Engeland zonder an
deren bijstand plaats.
Cursussen voor hospitaaldienst en ziekenver
pleging zijn er wel, alle van particuliere liefda
digheid uitgaande, en dit artikel vestigt vooral
de aandacht erop, dat voor het vak do eischen
zoo hoog zijn en de belooniug zoo gering is. Het op
leiden van eene verpleegster in het Nightingale
Home te St. Thomas, vereischt drie jaren zwaar
werk, vermoeiende lichamelijke arbeid, nauwge
zetheid en dikwijls groote gcestesinspanning, veer
tien uren daags en soms meer, met slechts enkele
uren vrijaf in de week, en verder onderwerping
aan de strengste discipline.
Het groote publiek," schrijft de prinses, heeft
er weinig of geen denkbeeld van, welk een arbeid
er van onze verpleegsters gevorderd wordt; toch
verrichten zij dien opgeruimd, ja vroolijk, genie
ten van hare welverdiende uren van ontspanning,
en helpen de patiënten evenzeer met hare harte
lijkheid en goed humeur, als rnct hare zorgen.
orli hebben ook vele dezer vrouwen geen geld
en maar weinig goede vrienden. Zelfs promotie
in de groote hospitalen beveiligt hen op deu ouden
dag niet geheel voor gebrek. En er zijn voor die
posten zooveel candidaten, dat vele oppassters,
als haar leertijd uit is dames van geboorte en
opvoeding, jaren lang voor 20 pond 's jaars,
uit ziekenverplegen gaaa, haar gezondheid en
krachten opofferen, en dat voor een loon, minder
dan een kamenier. Voor deze vrouwen moest ge
zorgd worden.''
*
* *
De nieuwste Parijsche voorjaarshoeden zijn
nabootsingen van gewone bloempotten met na
tuurlijke bloemen. Van tulïc of stroo in do
gewone roodbruine kleur wordt een vorm gemaakt,
en daarin schijnt een frissche bloem geplant, die
hoog boven het hoofd uitweekt. Iu plaats vaa
met aarde, wordt de pot met mos gevuld. Dezer
dagen zag men in het Bois de Boulogne twee
rijtuigen elkander kruisen ; in het eone zat eene
jonge hertogin met een pot viooltjes op het hoofd,
in het andere de operette-diva Jeanne Granier,
die niet een pot lelietjes-van-dalen gekapt was.
Het is nu nog de tijd van de kleinere bloemen;
wat zal het zijn als het bloempje dat bloeit in
de Mei, trala'J heeft uitgebloeid, en het seizoen
pioenen, vliertakken, hortensia's of dahliastruiken.
oplevert? E?e.
Allerlei.
Te Pancsova in Hongarije kwam dezer dagen
oeno mooie ^alachijsche aan het postkantoor, ea
verzocht den ambtenaar, een brief aan den hoog
welgeboren heer Franz Jozef te Boedapest" per
renbode te doen bezorgen. Men slaagde er slechts
met moeite in, haar duidelijk te maken, dat de
estafettendienst sedert lang is afgeschaft, maar nu
verzocht zij, dat men haar schrijven per draad"
naar Boedapest zou zenden. Het geld voor een
telegram was haar te veel; om den ambtenaar
evenwel van het dringende harer missive op de
hoogte te brengen, deelde zij hem den inhoud
ervan mede. Zij wilde tot eiken prijs de vrouw
van den mooien Visstor worden; de pope on de
notaris echter, die haar vijandig gezind waren,
wilden dit niet toestaan, en trachtten haar te
dwingen, weer tot haren man terug te koeren.
Nu wilde zij zich tot den koning, Franz Jozef,
wenden, die zulk een goede man was, en die zeker
over dat eerste huwelijk wel zou heenstappen als
hij hoorde, hoe verliefd zij op don mooien Visstor
was. De ambtenaar was niet zulk een goede man
als de koning, want hij wilde den brief zonder
port niet bezorgen. Of de schoone Walachijsche
reeds naar haren man teruggekeerd is, vermeldt het
verhaal niet.
De acteur Theodor Döring kon zelfs in zijne
parade-rollen den souffleur niet geheel missen.
Het was repetitie van Lessing's Nathan der Weixe.
De kunstenaar zocht een woord, keek iu het
soufllcurshükje, deed een stap terug, keek weer,
en riep den regisseur. Met deze soufttcuse kan
ik niet spelen," zeide hij, de vrouw hcol't in
den hoogston graad do koorts; zij haalt den avond
niet." De regisseur lachte, want inderdaad de
goede juffrouw Brenk zag er niet florissant uit,
maar niet erger dan anders. Men had de groot
ste moeite om Doring weer aan het repetecren
to krijgen; telkens keek hij ter sluiks naar hot
hokje eii meende den jongsten snik van de
souffleuse te hooren.
Toch hield de vrouw het tot het eind der
repetitie uit en vroeg toen aan den regisseur, wat
toch de reden der stoornis geweest was. Deze
deelde haar de vrees van Döring mede. ,.Is hij
bang voor mijn bleek gezicht?" zeide juffrouw
Brenk, dat is wol te verhelpon." Des avonds
zette zij zich in het souffleurskastje, geblanket,
met kersroode wangen. De voorstelling begint,
Döring treedt op, schrikt, huivert, maar speelt
verder, meesterlijk. Nauwelijks is hij echter weer
achter de coulissen, of hij loopt op den regisseur
toe. Wat heb ik u gezegd? Zij is nu in de
heete koortsperiode, zij is rood als een gekookte
kreeft!" Het was hem bij een volgende opvoering
eene ware geruststelling, de oude juffrouw Brenk
nog springlevend te zien.
De roode korenbloem. Naar aanleiding van den
dood van keizer Wilhelm, geeft de llevue Bleue
eene overzetting van eene Czechische ballade,
waarin de voorliefde van den keizer voor koren
bloemen herdacht wordt.
liet was op den avond na den slag bij Sadowa;
de laatste stralen der zon streelden do stervenden
en de dooden; de overwinnende koning zat, de
wapenrusting en don helin zwart van den kruit
damp, alleen aan den ingang van zijne tent. Hij
keek over de droevige vlakte, waar duizenden sol
daten lagem, om nimmer door moeders en verloof
de» teruggezien te worden. Uit het dal rees een
eindeloos gemurmel, een droevig geluid, gevormd
door gekerm en doodsgereutel, door snikken,
kreten en gebeden; het drong rusteloos in het
oor des konings.
De koning boog het hoofd en zeide met zachte
stem :
Daar ginds in de velden van Brandenburg,
tusscheu de gele airen, die den naderenden oogst
wachten, wiegelen de korenbloemen en spelen te
zamen in den zoelen avondwind. Zij zijn zoo tal
rijk als do sterren aan den zomersdien hemel;
zij blinken met zuiverder glans dan de saffieren
en amethisten aan de doodkist van Karel den
Groote in den keizerlijken dom te Aken. Toen
ik nog een knaap was, in de velden van Bran
denburg, slingerde ik gaarne een krans van koren
bloemen om mijn r en het gezicht van dezen
kinderlijken krar ^lijne moeder glimlachen.
O kon ik hedr ? van mijne
lieveliugsblocmen hc' m sterren den geur
van .mijn U* en er mijne over
winning mede
Op dit oogeiiL ?mknaap langs
de tent. Hij drott ^'e door een
kogel doorboord was. H kind en
toonde hem een gout. ulo hij,
ga heen en pluk mij een 'men,
gij zult goed beloond WOHK
Het kind liet zijn trommel .ir het
j dal, eu zocht naar de blauwe L j velden
waar de regimenten doorgetrokkt .en, op de
weiden, door de kanonskogels orngcvi?eiu. Hij zocht