De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 8 april pagina 3

8 april 1888 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

'Nó. 163 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ?i' i .als door het ondersteunen van alles wat op een gezonde w\jze dat Hellenisme kan bevorderen en -uitbreiden, wordt zeer zeker ontwikkeling en beschaving in het algemeen in het Oosten ge makkelijk gemaakt en in de hand gewerkt. Waarom begeven zich zoo weinig lieden naar -den Levant, waar nog zooveel krachten kunnen worden gebruikt, waar nog zooveel ondernemiugg' geest en energie rijke vruchten kan plukken, in plaats van bij voorbeeld op Java een onzeker bestaan te beginnen of in het moederland des vaders voetstappen te volgen? En wat uit een praktisch oogpunt ieders aandacht verdient, geldt hier ook uit het oogpunt van wetenschap en kunst. De geleerden zouden minder eenzijdig, minder boekerig, minder dood voor het werkel\jke leven zyn als zij niet slechts met Grieken zelf trachtten te spreken, van Grieken trachtten te leeren, maar ook zoo mogelijk naar het verre ?Oosten trokken om daaruit bezieling te putten voor hun onderwas, stof voor hunne studie, leven voor hunne zoo hooggeroemde maar vaak zoo muffige en stoffige klassieke ontwikkeling. Kunst en archaeologie, Oostersche taal- en letterkunde, dit alles hangt ten nauwste samen met onze kennis van Hellas en het Hellenisme, en dit alles is dan ook reeds lang in meerdere of mindere mate door het buitenland ingezien. Maar wij «chynen op ieder gebied de Chineezen van Europa te moeten bleven. Met des te meer genoegen besluit ik dan ook met de mededeeling, dat verschillende bekende geleerden en Hellenisten, zoowel hier als in liet buitenland, ons krachtigen steun hebben toegezegd. Waar de Grieken zelf met hart en -ziel voor de zaak strijden, waar mannen als Bur? .gersdijk, Kern en Vosmaer ten onzent, Engel en .Hans Muller in Duitschland, Karatheodory te Brussel en zoovele anderen hunne sympathie hebben bewezen, daar kunnen w\j met hoop uitzien naar eene betere toekomst. Amsterdam. DB. H. C. MUM.EK. UIT LEGOUVÉ'S GEDENKSCHRIFTEN. Het verschijnen van het eerste deel van Legouvé's Souvenirs de soixante ons werd in dit Weekblad besproken. In het vervolg komen nog allerlei anecdoten voor .omtrent bekende personen, op Legouvé's gezellige en onnavolgbare manier verteld; hij zegt dan ook reeds in het begin, dat 'het boek eer de mémoires van anderen, dan zijne eigene zijn. Wij plukken eenige bloempjes, Alfred de Musset liet zijn eerste verzen aan Béranger zien. Ge hebt mooie paarden op stal," zeide Béranger, maar gij kunt niet rijden. Dat zult gij wel eenmaal kunnen, maar ongelukkig -gebeurt het dikwijls, dat als wij rijden kunnen, de paarden dood zyn." * * * Iemand vroeg aan Béranger: Hoe kunt je toch -altoos alleen eten, zonder u te vervelen ?" Mijn middel is zeer eenvoudig," zeide Béranger, ik denk daarbij nooit aan mij zelven." * * * Villemain's uiterlijk was door de natuur zeer onachtzaam behandeld en hij zelf verbeterde de natuur niet. Toch deed hij veel moeite om de gunst van schoone vrouwen te verkrijgen. Tot een van deze zeide hij: Madame, mij kunt gij gerust ?beminnen; geen mensch zal het gelooven." * * * Tot Lamartine zeide Béranger eens over Jocelyn: Een prachtig gedicht!.. . Alleen, waarom hebt ge daarin 2- a 300 verzen door uw portier laten maken?" Dat is," zeide Lamartine, omdat ik een groot gebrek heb: verzen verbeteren kan ik niet." . * * * Lemercier, de dichter van Agamemnon, zat op «en strapontin in het voetpad der eerste galerij in het Théatre Francais. Met rumoer trad een jong officier binnen en ging vlak voor hem staan. Mon sieur," zeide Lemercier beleefd, u beneemt mij het gezicht op het tooneel." De officier keerde zich om, bekeek den nietigen pékin van top tot teen en bleef op zijn plaats. Monsieur," zeide Lemercier luider, ik heb u gezegd, dat gij mij het gezicht op het tooneel beneemt, ik beveel u dus op zijde te gaan" Ah zoo? Gij beveelt mg? Weet ge tot wien ge spreekt? Ik heb de vaandels der Italiaansche armee naar Frankrijk gebracht." Dat is mogelijk- Een ezel heeft den Zaligmaker wel gedragen " Een duel volgde, dat den officier een arm kostte. * * * Van de vijftien tooneelstukken van Lemercier, die eene opvoering beleefden, maakten er tien bij de première fiasco. Hij zelf verdroeg deze teleur stellingen met gelatenheid, maar zijne vrouw was minder kalm. Ach," zeide zij, het eind van mijn leven zal eene première zijn." *** La Bruyère's portrot vau den verstrooide heeft het onderwerp lang niet uitgeput. Bij alle trekken van verstrooidheid die verzonnen zijn, kan men zonder bezwaar de werkelijk gebeurde van den beroemden mathematicus Ampère voegen. Deze trad ia zijn salon in het geheele oostuum van académicien, frac. vest, degen, hoed, alles was in orde, alles had hij aangetrokken, behalve de broek. In eene stille straat wandelende, zag hij een zwart bord voor zich, en eene berekening komt hem in de gedachte. Hij haalt een stuk krijt uit den zak, gaat cyferen en blijft cijferen, zonder op voorbijgangers of straatjongens te letten. Plotseling verwijdert zich het zwarte bord; hij had op den achterkant van een fiacre geschreven. * * * Het treurspel Ninus II van Brifaut vond, met T al ma in de titelrol, eene schitterende ontvangst. Men spotte een weinig over den Koning van Assyrie", maar de dichter had niet gekozen, wel de censuur. Het stuk had eerst geheetenPhilippe II, maar de censuur had niet toegelaten (1814), dat men den koning van Spanje ten tool neele voerde. De titel en eenige rijmen werden *) veranderd en alles was in orde. Met de lokale kleur nam men het zoo nauw niet als tegenwoordig... en toch gebeurde dezer dagen in Beieren iets dergelijks. Een aantal liedertafels zouden opvoeren de cantate Ludwig I Aufnahme in Walhalla. Op den avond vóór het concert echter werd aan de leiders der feeste lijkheid de wensch van hoogerhand medegedeeld, dat de vader van den prins-regent niet in het Colosseum op muziek vertoond zou worden. Wat te doen? De tijd drong, men maakte van Lud wig in der haast Alarich en niemand stootte zich er aan. * * # De gebroeders Delavigne begaven zich naar Louis-Philippe, in wiens bijzondere gunst zij stonden, om hem kennis te geven van hun aan staand huwelijk. Casimir voerde het woord: Sire, wij trouwen beide aanstaanden Donder dag." Ah!" Op hetzelfde uur."?Ah!" In dezelfde kerk." Ah, en met dezelfde dame?" zeide de koning. . * * * Béranger schreef aan Legouvé: De gedachte van den dichter is als de vrouwelijke bloem. Zij verwacht de bevruchtende bloemonstof, die de mannelyke bloem in de lucht strooit, en ver trouwt op de winden. De stof, die men gezocht heeft, wordt zelden door de inspiratie uitgevoerd." V A B I A. De sarkophaag van Alexander den Groote. Toen onlangs bericht werd dat de sarkophaag van Alexander den Groote ontdekt was te Saida, het oude Sidon, in Syrië, met het lichaam van den wereldveroveraar, werd van vele kanten twijfel geopperd. Het berooven van graven dagteekent reeds van een zeer vroege periode; de onlangs ontdekte mummies van Tothmes III en Ramses II, die wel een vierduizend jaar ge leden leefden, zoowel als van andere Pharaonen, strekken hiervoor tot bewijs. Deze lijken vond men namelijk opgehoopt in n oude graftombe, en als de overblijfselen van zoo machtige monar chen verstrooid konden worden, zou hetzelfde ook met die van den grooten Alexander kunnen ge beurd zijn Tot dusver ontbreken de bijzonder heden over deze vondst, en toch heeft iedereen, geleerd of ongeleerd, wel eens van Alexander gehoord en zal dus de belangstelling daarin groot wezen. Niet alleen zal dit in het Westen het geval zijn. Onder den naam van Dhul Karnian, of de Dubbel Gehoornde, wordt Alexander vermeld in het 18e hoofdstuk van den Koran, en daardoor is hij bekend en vereerd in alle Mohammedaansche landen. Er bestaan legenden van hem in Britsen Indië, vooral in de bekende streek der vijf rivie ren fde Pandsjab). Zoowel daar als elders zal een enkel telegram over zulk een ontdekking ieders belangstelling gaande maken. Waarop berust echter de twijfel van velen? Vooreerst is het niet zoo geheel zeker dat Alexan der begraven is in de naar hem genoemde stad in Egypte. Strabo, de Grieksche aardrijkskundige. bezocht Alexandriëen spreekt over het graf van Alexander. Het lijk was toen in een tombe van albast, niet meer van goud zooals ten tijde van Ptolemaeus, den zoon van Lagus, die het overge bracht had. Een latere Ptolemaeus vertelt hij verder roofde de tombe, maar werd spoe dig afgezet, zoodat hij niet veel voordeel van zijn plundering gehad heelt. 1) In de löe eeuw bevond zich onder bet puin van Alexandriëeen graftombe, die door de Mo hammedanen zeer vereerd werd als die van den grooten Alexander. Ook geloofde men langen tijd dat een der Egyptische sarkophagen in het Britsche Museum het graf van Alexander bevatte. Al deze verschillende verhalen kunnen aan den eenen kant twijfel wekken, maar aan den anderen kant ruimte laten voor de onderstelling dat het lijk naar een andere plaats is overgebracht. Als men evenwel let op de vervalschingen die dikwijls met deze soort van dingen gepleegd worddn, dan wordt men uiterst voorzichtig in zijne oordeelvellingen. De geschiedenis van den Moabitischen steen, van het vervalschte Moabitische aardewerk en van de vertaling van Deuteronomium, die men volgens Shapira op oude huiden gevonden had, is bekend. En het is zeer goed mogelijk dat het geheele verhaal van de terug gevonden graftombe van Alexander thans van een tweeden Shapira uitgaat. De eerste praatte van een millioen pond Sterling als prijs voor het handschrift van Deuteronomium; welken prijs zal de ontdekker van het graf en van het lijk van Alexander misschien nu vragen van het Britsche Museum? Dit is zeker, dat zich onder de sarkophagen, onlangs te Sidon gevonden, sommige bevinden, die als ware kunstwerken worden beschreven. Vele er van toonen het karakter der Grieksche kunst, maar andere behooren, wat hun vorm be treft, tot de zoogenaamde anthropoiden. Hier onder verstaat men de eigenaardige graftombe der Egyptenaren, wanneer zij ook van buiten op eene mummie gelijkt. Onder deze sarkophagen was er n konink lijke, met een opschrift dat als volgt kan worden vertaald: Ik Talnite, Priester van Astarte en koning van Sidon, zoon van Eshmunazar, liggende in deze graftombe, zeg tot u: kom niet om mijn graf te openen, daarin bevindt zich noch goud, noch zilver, noch schatten. Hij die dit graf zal openen, zal geen voorspoed onder de zon genie ten, en geen rust in zijn eigen graf vinden " Hierin ligt de overoude wensch uitgedrukt om rust na den dood genieten, maar het geloof aan schatten, in koninklijke graftomben verborgen, heeft ten alle tijde bewerkt dat die wensch niet vervuld werd. Zoo werden dan de graven reeds vroeg ontheiligd. De outheiligers van den nieu weren tijd zijn de oudheidkundigen, met dit ver schil tegenover vroeger dat de echte sarkophaag met het lijk van Alexander den Groote voor hen een waarde zou hebben, die niet in goud of zilver kan worden uitgedrukt. 1) Zie het interessante bericht hierover bij Strabo zelf in het 794e hoofdstuk van zijn geographisch werk. (Uitgave van Meineke). Curnot en Heine. De pas gestorven Hippolyte Carnot, vader van den President der Fransche Republiek, was zooals bekend is een uitstekend kenner en vereerder tier Duitsche letterkunde, hetgeen men ook na zijn dood met roem vermeld heeft. Het zal echter weinig bekend zyn dat Carnot ook een trouwe vriend is geweest van Heinrich Heine. Kort na zijn komst te Parijs leerde de dichter Carnot, toen een man in den bloei zijner jaren, kennen en waardeeren. Beiden behoorden tot de ijverigste vereerders van den Franschen wijsgeer Pierre Simon BaUanche, en in diens huis ontmoetten zij elkaar vaak in gezel schap met een ander Duitscher, die zich evenals zij in de geheimenissen van Ballanche's eenigszins mystieke wijsbegeerte liet inwijden, namelijk met Frans Liszt. Het was ook Carnot, die Heine introduceerde in de Rue St. Talbot, waar toen de vertrouwelijke samenkomsten der Saint-Simonisten plaats vonden. Daar leerde Heine de hoofden dier secte kennen, en werd binnen korten tijd zeer bevriend met den Père" Enfantin, met Rodrigues, Michel Chevalier en anderen. Ook later nog, toen het Saint-Simonisten zijn rol had uit gespeeld, bleven Heine en Carnot door innige vriendschap verbonden. Toen Carnot in den zomer van 1840 voor het eerst naar Berlijn reisde, ontving hij van Heine den volgenden interessanten aanbevelingsbrief aan Varnhagen von Ense: Parijs, 3 Juli 1840. Mijn beste Varnhagen ! De overbrenger van dit briefje is de heer Car not, een zoon die den naam zijns vaders met eere draagt, wat veel zeggen wil. Ik meen dus niet veel woorden noodig te hebbon om hem aan te bevelen, vooral bij u, die een open blik en deelneming hebt voor ieder die zijn eigen aanbe veling medebrengt. De heer Carnot zal u nauw keurig kunnen inlichten over menige zaak waarin gij belang stelt; wij kennen elkander reeds sedert tien jaren, toen ik hem in het Sacrécollege der Saint-Simonisten ontmoette. Dat was een heer lijke tijd tegenwoordig is de heer Carnot slechts lid van de Chambre des Députés. Vele hartelijke groeten van uwen H. HEINH. Als vertegenwoordiger bewees Carnot aan den Duitschen dichter herhaaldelijk groote diensten. Toen eens alle Duitsche schrijvers en correspon denten uit Parijs werden verbannen, wist hij door zijn voorspraak Heine in de hoofdstad te houden. Ook bij Guizot was Carnot degeen die Heine aan beval, toen er sprake was van de jaarlijksche toelage, waarvan men het aannemen den dichter later zoo kwalijk heeft genomen. Zelfs toen Carnot in 1848 lid werd der Voorloopige Regeering, stolde hij terstond voor, dat men zou voortgaan met aan Heine zijn tractement uit te betalen, vooral omdat de finantieele toestand van laatstgenoemde er in dien tijd niet op verbeterd was. Tot het kleine gezelschap dat op een kouden Februarimorgen van 1856 den Duitschen dichter op den Montmartre ter laatste rustplaats begeleidde, behoorde Carnot. Zola's volgende roman, Le Rève, is, hoe zonder ling het ook schijnen moge, voor jonge meisjes geschreven. Le Kére geeft do geschiedenis van een vondeling. Angélique, de dochter van een der Rougon's, heeft al de booze instincten van het ras; maar door een familie die het verlaten kind adop teert, komt zij in eene sfeer van fatsoen, arbeid, beschaving en godsdienst. De familie, die goud borduursels maakt voor priestergewaden en kerkornamenten, woont naast een kathedraal in een bisschopstad. In het bisschoppelijk paleis nu wordt een geheimzinnig jongmensch, Félicien, opgevoed, die spoedig op Angélique verlieft, en haar, ondanks alle hinderpalen, ook trouwt. Félicien bezit 80 millioen en is een ideaal man; Angélique's stoutste droomen worden dus verwezenlijkt. Prof. Virchow is op dit oogenblik in Egypte en heeft er cono avontuurlijke reis. In een brief uit Luxor van 21 Maart meldt hij, dat hij te Alexandriëdoor Prof. Schliemann ontvangen en terstond door dezen tot een tochtje op den BovenNijl werd meegenomen. De opgravingen te Alexan driëwaren door de kerkelijke autoriteiten verbo den. Virchow had zich te Brindisi aan het been gekwetst maar ging toch mede. Den 28 Februari kwam men te Assoem, scheepte zich toen voorbij den eerste waterval bij Challal weer in, maar werd nu door de plunderende stammen, door derwischen aangevoerd van den oever bestookt. De zwarte soldaten van Schliemann schoten uitmuntend, en doodden den aanvoerder en velen der aanvallers. Eindelijk kwam ook eene kanonneerboot den professoren te hulp, de derwischen verschansten zich in eene oude kleien vesting, maar werden daar beschoten en onschadelijk gemaakt. Te Wadi Halfa vernam Virchow den dood van keizer Wilhelm. Ook in de omstreken van Wadi Halfa maakten de derwischen de reis zeer onveilig; men keerde terug en kwam den loden Maart te Luxor. om over Denclerah en Abydos te gaan en dan te Fayoem Prof. Schweinfurth te vinden. Dinsdag 17 April zal te Amsterdam in de Brakke Grond, onder directie der HH. Frederik Muller & Cie, eene belangrijke verzameling schilderijen verkocht worden. Een deel ervan is afkomstig van hot kasteel te Zooien, en behoorde wijlen Mr. J. A. Völcker, de overige stukken vormden het prach tige kabinet moderne stukken van mevr. Holtius van Walchren. De catalogus, met gravures naar eenige der voornaamste stukken versierd, bevat 134 nummers. Van oude meesters vindt men er een Gerrit Berkheyde en G. Hugtenburg, een Gerrit Berkheyde, een Jacob Walscapelle en eene copie van Rembrandt. Van nieuwere: David Bles, W. Bodeman, Johannes Bosboom (3 stuks), A. J. Brandt, M. J. van Bree, W. A. van Deventer, H. van Hove Bzn., K. Karsen, L. J. Kleijn, B. C. Koekkoek (4). Her man Koekkoek (.'!), J. C. Mertz, Louis Meijer (2), Mirani. Marin, Nuycn, Ommeganck, van Os, Reyntjens, Roelofsz (2), Schceres, Schelf hout (4), Schen kel. Schotel (2), Cornelis Springer (3), Stobbaerts, Torn, W. Verschuur den vader (3), S. L. Verveer (2), de Vletter, Waldorp (3), Achenbach, Louis Apol, Artz (4), Baudin, mevr. Kate BisschopSwift (2), Blommers (2), Théophile de Bocx (2), Boks, van Borselen, Bouguereau, Brion, Cabane), Fred. J. du Chattel (2), Eekhout, Eerelman, Jan van Essen, Edouard Frère, Geoffroy (2), Breuhaus de Groot (2), Guillemin, de Haas, Haaxman, Haseleer, Hamman, Hellemans, Hoppe, mej. Anna Inimerzeel, Isabey, Joseph Israëls, Jourdan (2)r J. M. ten Kate Mz., mevr. Elisabeth Kiers llaanen, Kobell, Charles Land,elle, Lapito, P. Larivière, Leickert, van der Maaten, Jacob Maris, W. Marisv Mauve (2), Mertz, Mesdag, Louis Meijer an Moe renhout, Mourot, Nakken, Noël, Tony Offermaus, Op ter Heide, Pasini, Perrault, Reekers, Rochussen, Sadee, Therèse Schwartze, Carl Sierig, Stroebel, P. van der Velden, Verboeckhoven, VernetLecomte, W. Verschuur, Versteegh, Weber en Weissenbruch. Daar vele der stukken tot de beste werken der vermelde meesters behooren en er verscheiden paren pendanten onder zijn, is hier voor kunst liefhebbers eene uitgezochte gelegenheid om zich iets van waarde aan te schaffen. Friedrich des Grossen Schrift ber die deutsclte Literatur. Von Bernhard Supban. Berlin, Wilh. Hertz. In het laatst van November 1780 verscheen het geschrift van Frederik den Groote De la littérature allemande, des défauts qu'on peut lul reprocher, quelles en sont les causes, et par quels moyens on peut les corriger". Wel wisten zijn tijdgenooten dat Frederik geen vriend der Duit sche letterkunde was, dit bleek immers reeds toen de Akademie te Berlijn zich in een Fransen gewaad moest hullen, en zich voor al hare reder voeringen en verslagen van de Fransche taal moest bedienen. Dit werkje intusschen overtrof de stoutste verwachtingen van de vijanden dier literatuur, die toch juist bezig was te naderen tot het tijdperk van bloei, dat de namen van Winckelmann, Lessing, Mendelssohn, Schiller en Goethe aanwijst. Groot was de sensatie die het geschrift verwekte. De koning maakte op de meesten den indruk van aen achterblijver, die de Duitsche letterkunde alleen volgens en kele herinneringen van zijn jeugd beoordeelde. Aan den ujtgever van het bovengenoemde werk komt de verdienste toe dat hij van die sensatie een levendig ea boeiend beeld heeft ontworpen. Reeds den 2en December 1780 verscheen er een bespreking vau het boek in de Haud- und Spenersche Zeitung", waarin op voorzichtige wijze 'skonings oordeel betreurd wordt. Minder zacht was Hamann (?de Magiër van het Noorden") wilde; deze in eene brochure getiteld Lettre perdue d'un sauvage du nord" den koning ongezouten de waarheid zeggen. Slechts zijn uitgever Nicolai haalde hem over dit niet te doen, daar hij zich daardoor terstond een onvrijwillig verblijf te Spandau of Stettin zou bezorgen. Uit een hriet vaa Hamann aan Herder kunnen wij zien dat die brochure niet zeer fijn en naar de hofetikette was uitgevallen. Hij spreekt van het boekje van den vorst als van solche herkulische Pudendavon Unwissenheit und Eigendünkel" en zoo gaat het voort. Het regende overigens recensies, en aan de hoven van Weimar, Gotha en Brunswijk was de indruk zoo ongunstig dat b. v. de Hertogin van. Brunswijk, Frederiks zuster, den ambt Jerusalem een tegen het werk van haren broeder polemiseerend geschrift liet opstellen, dat, tam als het was, Goethe's lachlust gaande maakte. De schrijver waagt het hierin op alleronderdanigste manier de verdiensten van sommige Duitsche schrijvers cp te sommen. Goethe's naam verzwijgt hij, want men wist hoe de koning Götz" oordeelde. Verder gaat hij met stilzwijgen voorbij, en onder ? de werken van Lessing wordt de Nathan verzwe gen, hoewel Frederik de Groote in hetzelfde werkje als beschermer der vrijheid van denken" wordt gesprezen. Het is interessant, na te gaan welk een rol Goethe in dezen geheelen strijd gespeeld heeft. Wij zien uit zijn dagboek dat hij reeds den 6 Jan. 1781 aan een antwoord werkte, ook weten wij dat het manuscript voltooid en in de handea van zijne vrienden en van de Hertogen, geweest is. Gedrukt is het niet. Wij weten alleen dat, volgens Goethe's voorstelling, een Duitscbe» eneen Franschmau zich in een koffiehuis te Frank fort a, M. met het werkje van den koning bezig houden, en in dit gesprek een geheele kritiek van het geschrift is ingevlochten. Waar is dit boekje van Goethe gebleven ? De schrijver van bovengenoemd werk geeft de hoop nog niet op dat het nog eenmaal bekend zal worden, ? Het is werkelijk een gewichtig stuk uit de geschie denis der Duitsche literatuur, dat ons Bürnhard Suphan te lezen geeft, want het boekje van dea koning, die met al zijn grootheid de Duitsche denkers vau zijn tijd niet begrijpen kon, maakte do geesten wakker en had een buitengewonen invloed. Het was dan ook een gelukkig denk beeld van Ludwig Geiger om het op nieuw (te Heilbronn in 1873) uit te geven, en het boven genoemde werk brengt het ook weer terecht onder de aaudacht van allen. TWEE VRIENDEN. 't Was in den tijd van 't beleg. Parijs was uitgehongerd; de musschen op de daken werden. zeldzaam, de goten waren leeg. Men was niet langer kieskeurig op 't punt van voedsel, maar at, wat er slechts te krijgen was. Langs een der bolwerken wandelde op een helderen Januarimorgen Monsieur Morissot, horlogemaker van beroep, nu door de omstandigheden tot een. vervelend nietsdoen veroordeeld. Terwijl hij met de handen in de zak en een leege maag treurig voortslenterde, omtmoette hij toevallig een oudea bekende. Het was Monsieur Sauvage, met wien hij eens kennis had gemaakt aan den waterkant. Voor het uitbreken van den oorlog, placht Morissot iederen Zondagmorgen bij het krieken van den dag op weg te gaan, met een hengel in de hand en een blikken trommel op den rug. Per spoor ging hij dan naar Argenteuil, of stapte te Colombes uit, van waar hij zich te voet naar het eilandje Marante begaf. Nauwelijks in dit land zijner droomen aangekomen begon hij te visschen, en hij vischte daar tot het vallen van don avond. lederen Zondag ontmoette hij er een klein, dik, joviaal mannetje, Sauvaye, winkelier uit da

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl