De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 8 april pagina 6

8 april 1888 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 563. t re1 ?" s Unge rust z\jne eerste wederopvoering op ons bq de heeschheid waarmede het geluid den heer Grupp (die de titelrol moest verYnllen) dezen geheelen winter ontsluierd geweest 4s, hftd men er niet veel verwachting van, en dit i^-in aanmerking genomen is het verheugend, te kun,aen getuigen dat de opvoering meegevallen is. De heer Grupp leverde wel geen llienzi zooals Wagner hem zich moet gedacht hebben stem noch Jjarstellungsvermogen konden zoo iets doen Terwaehten maar hij had toch zeer goede .«ogenblikken. De eerepalm van den avond kwam ?ntegenzeggelijk Mevr. Jaïde toe, die als Adriano (traveeti) optrad; zjj heeft het gewaagde van dit optreden geheel doen vergeten door haar schoonen zang en artistieke opvatting; Mevr. Biazzi was ab Irene voldoende. De overige partijen zijn van minder belang en waren bij de heeren Behrens, Yan Bohgardt, Sieglitz, Bolle en Tachauer in goede handen. Het Koor verdient lof en ook het orkest, waarbij een afzonderlijke hulde aan den kapelmeester Frank stellig niet achterwege mag bljjven; zijne taak is bij eene opvoering van Riènzi zeer zwaar, maar hij kweet er zich van het 'begin tot het eind uitstekend van. Afzonderlijke vermelding verdient ook het koor «n solo der Friedensboten, welk zér zwaar num. teer genoegzaam vlekkeloos door Mevr. Weiser en 'hare gezellinrea werd weergegeven, Eene reprise van dit werk had jl. Woensdag plaats ter beneflce van Mevr. Jaïde; zij ontving eeer talrijke bloemgeschenken in alle mogelijke vormen en kon aan de houding van het publiek . tok duidelijk bemerken, hoe hoog zij te Rotterdam als kunstenares geëerd wordt. Béheer Behrens, onze gevierde eerste bassist, cal 'eerstdaags z\jn 25-jarig jubileum als zanger Tieren^ te Amsterdam zal deze gebeurtenis herdacht worden op 19 dezer met eene voorstelling tan Do* goldent Rreuz en het 3e bedrijf van Lohengrin, waarin de hoofdrollen zullen vervuld Worden door de dames Marie Beihl (ook te Amiterdam nog van vroeger goed bekend), Jaïde en 7on ? Bongardt, en de heeren Behrens, Von Bongardt, Elmhorst, Bolle en last not least Ernst van Dyck. Deze opvoering belooft dus mugterhaft te zyn en ik hoop voor onzen ver dienstelijken zanger, dat de groote kosten, die aan het engageeren dezer artisten voor hem verbonden gn, hem door een druk bezoek ruimschoots ver goed zullen worden niet alleen, maar dat hij bij deze gelegenheid zal zien hoezeer zijne talenten «ok buiten Rotterdam op prijs gesteld worden l V. OVER FBANgOIS COPPÉE. (A propos van gign jongste vaers.) Het zal een jaar of vijf geleden zijn, dat Coppée, na hier, in Felix, een paar van zijne rijk geschil derde en diep gevoelige dichtverhalen te hebben .voorgelezen, by Dr. Allard Pierson, in zijn ruime zfi- en binnenkamer Heerengracht, over de Drie-Koningstraat den verderen avond ging doorbrengen, en daar gehuldigd werd door al wat Amsterdam aan schoone geesten en schoone vrouwen had aan te bieden. Dit was althands de indruk, dien de fransche dichter van die schitte rende en welriekende foule, met zoo veel gulheid en gratie door gastheer en gastvrouw ontvangen, heeft meegedragen. Het was dat eerste bezoek van ons land, waar de Parijzenaar, later, zoo geeitig van gewaagd heeft in het aanbevelingsdicht, dat zijn vriend Porel, van het Thédtre de POdéon, den Amsterdammers kwam overleggen. De nu (sedert 12 Jan. 11.) 46jarige Francis- douard-Jóachim Coppée is, in zyn optreden, een zeer eenvoudig man, eerdei klein dan groot, bleek van gelaat, a cheveux plats, niet ongeneigd tot zedigwelwillend glimlachen, en van rustiger toon en gebaar dan vele zijner landslieden. De gastheer, bovengenoemd, had, op zjjn soiree, O.-ft. ook voor eenige literaire gerechten gezorgd. Mej. Joséphine de Groot reciteerde met veel warmte een fransen gedicht, in den trant en* dus waar- schijnlijk naar de smaak van den gevierde, en Prof, Pierson. bereidde hem nog eene kennelijker ?inschreven ovatie. Het was, in die suite, zeer vol. Toch slaagde de Heer Pierson er in, de gasouilleerende gesprekken een oogeublik te bedwingen en zich te midden der aanzienlijke menigte een kleine clairière te banen, waarin hij tegenover zijn gast postvatt'e. Het woord nemend, gaf hjj een zaakryk verhandelingetjen ten beste, waarbij beuschelijk door den spreker gekonstateerd werd, dat er altyd in Hol land veel sympathie voor Frankrijk bestaan had, terwp hij de historische oorzaken hiervan naging. De Heer Coppée is een van die dichters, wier godlyke gave geen zuurdeesem is, om met het Evan.elie te spreken, die het geheele beslag doortrekt. Zij is, bjj hem, een op zich-zelf staand talent, zoo als de virtuoziteit van een violist of eomet-a-piston, en laat de overige in- en uit wendige hoedanigheden van den daarmee bedeelde buiten haar invloed. Van zyne eerste bijdragen in Le Parnasse contemporain" af (1866), tot aan zijn Grève des forgerons", en later by zy'n optreden, hetzy als dramaschrijver in Gymnase, Odéon of Tliédtre franyais, hetzij als bibliothekaris van den Senaat of archivaris van de Com die franyaise, is dat altijd zoo gebleven. De goede man stond dan ook tamelijk perplex, toen hem zulk eene onverwachte redenaarsbegropting ten deel viel. Le regard perdw keek hij even om zich heen, op het punt beschroomd te glimlachen. Gelukkig viel zijn oog op een knecht, die rond ging met glazen Champagne. Hij nam er n van, met magere bevende vingertjens, en zeide on geveer het volgende: Mesdames et messieurs! Je suis tres touche des paroles bienveillantes que monsieur Pierson... je dirai mon ami Pierson (puis qu'il m'a fait l'honneur de me nommer son ami) a Men voulu m'adresser... Et comme vous paraisse/; tous aimer la France, je porterai ce tost... a la France et puis a messieurs Ver- ? teime et Van Alle qui ont eu la bontéde traduire quelques-unes de mes poésies en hollandais". De aangeduide letterkundigen waren in het gezel schap aanwezig, en niemant had eenig bezwaar tegen het instemmen met dien 'weigemeenden heildronk. Maar als de Muze tegenwoordig is, dan wordt het burger Franschmannetjen een geheel andere persoonlijkheid; dan grijpt hij ons aan, dan boeit hij ons het zintuig en de ziel, dan verrukt hij ons door de schittering zy'ner beelden, door de te rheid van zijn gevoel, door den gloed van zjjn harts tocht, door de geuren zy'ner lieflijke bloemen. Is er iemant, onder mijn lezers, die dit nog niet ondervonden heeft, en kent hij Fransen, dan leze en herleze hij de 20 strofen, door Coppée den nieuwen Duitschen Keizer toegericht. Wat spreekt er een bewondering uit, voor den heldenmoed van Friedrich Wilhelm, den vainqneur de Sedan", Potir un brave la mort n'est rien. Tu l'affrontas jiidis sur les chainps de carnage; »A présent tu l'attends sans peur, taiit un sage, »Tu te raeurs, et tu Ie sais bieu." Welk een diep en grootsch medelijden: Quand la fièvre te tord, sur ton lit de souffrance, .Tuus se di?eut, ? jusqu'a te» ennemis de France: Qu'il vive, Ie pauvre Em;»ereur." Tons, surtout les Fransais l" Want die kunnen maar ten halve haten: «lis s'arment, en songeant aui hontes de nagnère; Mais parini leurs fusils, durs pis de la guerre, Fleurit ce bleuet, la pitié." Wat heerUjke schets van het plichtgevoel des Keizers, die Ie doux soleil, la cöte toujours verte", bij de mare van zijn stervenden vader ontvluchtte et revint", ,a travers la te m pet c de neige, Dans ta capitale du Nord." Tu ne pouvais parier", maar met vaste hand schreeft gij 't woord Paix!" ter neer; ,Et tu nous as criéla parole magique «Par ta blessure et par ton cosnrl" Maar nu, eer ge sterft, geefdeElzas en Lotha ringen aan onze broeders te-rug. Ik heb een droom ?gehad, en gij riept: Restituons Strasbourg et Metz. Puis, bas les armes!" Maar, helaas! Ce n' tait qu' un songe. Tu n'es qu'uu moribond," en ge hebt het traktaat van den afstand van Elzas en Lotharingen niet verscheurd! Wat zal het zijn? Keeds hoor ik de kreten! ,C», geus des deux pays, voyons ou nous en somme». Quoi? Nous n'alignerions que cinq milliousd'liommesl Mais c'e=t trop pen, beaucoup trop peu. Combien a ce fusil de balies dans sa crosse? «Vingt seulemeut? Cberchous une arme plus atroce; Ou peut tuer plus vite et mieui. En zoo gaat het met bitterheid voort, terwijl de barbaarschheid der oorlogen geschetst wordt. Maar hoe zal het zijn, César, wanneer gij voor uw oppersten Rechter verschijnen zult? Se plait-il anx jeui meurtriers? «Songe a sou imposant et terrible silence, ,Quand tes fautes, pécbeur, n'aurout dans la balance, ,Pour contrepoids, qne tes lauriers. Ah l comme tu vieudraii, calme, devant sa face, .Si, la-b>s en Lorraine et la-bas en Alsace, ,Kegards au ciel et cceuri fervente .Celles par qui serait ta mémoire bénie, .Les mères, avaient joint, peudaut ton agonie, ,Les mnius de leurs petits enfanti." En dat heerlijke gedicht, zoo vol van innig dichterlijke en waarlijk menschelijke gevoelens, lokt, b\j Prof. W. van der Vlugt, in den pas ver schenen Gids, de beschuldiging uit, dat Coppée aan «onbillijke hardvochtigheid" schuldig staat. Den Franschman", zegt de Heer v. d. V., is deze lijder (de Keizer) niets meer dan een ster vende", en als of de gedachte niet van Coppée, en niet van alle tijden was, maar van Prof. van der Vlugt, orakelt hij: Een man van karakter kan groot zijn in de ziekekamer, zoo goed als op het slagveld. Wij zouden wel zeer dom zijn," vervolgt hij (zoo dom als Frangois Coppée!), zoo wij, onder die beide vormen van heldenmoed, onzen eerbied bewaarden voor den laatsten.'' De volzin is niet bizonder korrekt, maar men begrijpt wat de schrijver bedoelt. Indien domheid niet meer gebrek aan oordeel was dan onkunde, zou men kunnen zeggen, dat wij wel zeer dom moesten wezen, om het fransche vaers van Coppée zoo slecht verstaan te hebben. 2 Ap. '88. ALS. TH. DE JONGEREN" IK DE DUITSCHE LETTEREN. In hare geschiedenis der Nederlandsche Letter kunde heeft Mevrouw Lina Schneider eene onjuist heid verkondigd, waarvoor zij zeer terecht door L. van Deyssel op de vingers is getikt. Zij spreekt over de heeren van De nieuwe Gids" en vertelt dan leukweg, dat deze heeren zoowat hetzelfde doel nastreven als Karl Bleibtreu met de zijnen in Duitschland. De bekende dame heeft schijnbaar of niets van Bleibtreu gelezen of nooit kennis gemaakt met het werk der heeren van de Nieuwe Gids, want ze zou anders zeker nooit zoo boud hebben gesproken. Ofschoon en misschien is ze alleen wat on verschillig geweest en was hare bedoeling niet die, welke van Deyssel aan hare woorden hecht ne overeenkomst tusschen de jongeren in Duitschland en hier bestaat er, dat is niet te loochenen. Zij strijden beiden tegen het prullige, het middelmatige in de litteratuur, zij willen verhoeden, dat door het bewonderen der middel maat de goede smaak van het volk te loor ga, zij wijzen op mannen, die iets hoogs gegeven hebben, iets om voor te knielen, iets, waardoor men opgewonden wordt van blijdschap, en zy streven er naar, hun volk ook veel hoogs te geven. Of zij in dit streven altijd slagen, is hier op het oogenblik de kwestie niet, Vast staat, dat dit hun streven is, maar evenzeer staat vast, dat de Duitsche nieuweren" dikwijls hemelsbreed in opvatting en smaak verschillen. De bespreking van Bleibreu's werken zal mij ongetwijfeld aanleiding geven, om op dit punt terug te komen. Ook in Duitschland wil men iets nieuws. Is dit het verlangen van het kind, dat elk oogen blik nieuwe speelgoed wil, en telkens het oude wegsmijt? Of is er werkelijk gegronde reden voor, iets nieuws te wenschen ? Neen, als men vindt, dat Ebers, Lindau, Werner, Marlitt, Heimburg romans schrijven, die alles dagewesene" nog overtreffen; neen wan neer men van oordeel is, dat Blumenthal, von Moser en Lubliner het Duitsche tooneel tot eene ongekende hoogte hebbeg verheven, neen?wan neer het u dunkt, dat de gedichten der veelge prezen en veel gekochte lyrici Julius Wolff en Albert Trager meesterstukken zijn, waarnaar de jongeren zich hebben te richten. Maar ja, wanneer men op goede gronden van oordeel is, dat al deze poëzie, deze tooneelstukken, deze romans, middelmatig of beneden de middelmaat zyn en wanneer men door den lof, die al dezen schrijvers of schrijfsters wordt toegezwaaid, bedacht wordt, dat de letterkunde en de goede smaak op eenen verkeerden weg zouden gaan. Op goede gronden." Maar wat de vooruitstrevenden goede gronden" noemen, veroordeelen de ouderen dikwijls als slechten smaak, en trots al het geredeneer en geharrewar worden ze het bij slot van rekening toch op menig punt niet eens, omdat ze elkaar niet begrepen. Voor verkeerd te verklaren, wat men voor goed heeft gehouden, valt vaak hard. Over smaak valt wel te twisten, maar n ding: de strijders moeten overtuigd zyn, dat Schlegel's woorden waar zijn; ,,Es giebt kein Monopol der Poesie für gewisse Zeitalter und Völker; folglichist auch der Despotisraus des Geschmacks, womit diese gewisse, vielleicht ganz willkürlich bei ihnen festgestellte Regeln allgomein durchsetzen wollen, immer eine ungültige Anmaszung." Niets is vervelender en afmattender, dan het schoone in de werken der nieuweren te moeten verdedigen tegen menschen van den ouden stem pel, die al met tegenzin dat nieuwe beschouwen n zich geene moeite geven om het te willen begrijpen. Onze goede Duitsche buren, die al heel wat aesthetica's de waereld ingestuurd hebben, werden in de laatste jaren nog al eens dikwijls aange pord om hunnen smaak toch wat te wijzigeu. Er zijn schrijvers gekomen, die door eene vurige liefde tot de kunst en eene vurige liefde tot hun volk bezield, werken en denken, niet om hun volk te te amuseeren en veel geld te verdienen, maar om te maken, dat Duitschlands letterkunde niet ten spot wordt bij de overige volken van Europa. Toen der grosse Einheitskrieg'' achter den rug was, hoopte men in Duitschland, dat de littera tuur ook eenen stoot zou gekregen hebben. Maar niets van dat alles. Seit 1871 legte sich der Deutsche Philister Abend für Abend mit der Zuversicht zu Bett, anderen Morgens durch die Klange der neuen grossen nationalen Poesie aus dem Schlafe geweckt zu werden. Aber sie wollte nicht kommen. Die Gedichte und Dramen, welche ummittelbar aus der kriegerischen Bewegung hervorgingen, erheben sich kaum tiber den Kunstwerth eines Hochzeitscarmens oder Polterabendscherzes, das macht, weil die Dichter licht verstanden, dei Gelegenheit allgemeine Ideen abzulauschen und von der Oberöache in die Tiefe zu dringen. Des langen vergeblichen Harrens müde, zog der Deutsche Philister im hellen Jubel die mit Lorbeeren geschmüchte Zipfelmütze ber die Ohren uns tanzte am Tage um das goldene Kalb, des Nachts im Tingeltangel." Zuster Anna keek uit, en keek uit doch er kwam nog niets. Tot op eens in 1881 een nieuw treurspel werd opgevoerd. Die Karolinger" van Ernst Wildenbruch. Trots al de fouten, al de groote gebreken, dit was poëzie. En in de volgende jaren zonden twee jonge dichters, Julius en Heinrich Hart, zes brochures in het licht: Kritische Waffengange," die slechts ne fout hadden: dat de onderwerpen niet altijd van genoeg algemeen belang waren. Toch deden deze flinke studies veel goed. En na dien tijd hoort men van mannen als Kirchbach, Conrad, Heiberg, die andere wegen inslaan dan de platgetreden paden, wordt men verrast door de bundels lyriek: Berliner Bunte Mappe" en moderne Dicbter-Charaktere" door de verbazende werkzaamheid van eenen Bleibtreu, die zich in allerlei richtingen beweegt en bij veel onrijps veel moois geeft, die in '86 eene brochure schrijft Revolution der Literatur", welke natuurüjk op eene verschrikkelijke manier verketterd wordt door de conservatieven, maar die, trots vele gebreken eene eigenaardige plaats inneemt onder de studies over de Duitsche lette ren in deze eeuw en over de beginselen van het realisme." Over de slechte en de goede eigenschappen dezer brochure is het best gesproken doorEugen Wolff. Er verscheen namelijk bij Richard Eckstein te Berlijn Litterarische Volkshefte, Gemeinverstandliche Aufsatze ber litterarisehe Fragen der Gegenwart". Zij worden geredigeerd door Eugen Wolff en Leo Berg; Georg Brandes, Heinrich Bulthaupt, Moritz Carrière, M. G. Conrad Hein rich en Julius Hartz, Wolfgang Kirchbach, Max Koch, M. Lazarus, Adolf Stern e. a. zijn mede werkers. In de laatste aflevering nu behandelde Wolff Die jüngste deutsche Litteraturströmung und das Prinzip der Moderne." Kort en bondig geeft de schrijver een overzicht over de nieuwe richting" en helder zet hij bet streven dier rich ting uiteen. Aan de bespreking van Bleibtreu en zijne werken wordt noodzakelijkerwijze bijzon der de aandacht gewijd, Bleibtreu is wel een der belangwekkendste figuren onder de moderne Duit sche schrijvers. Over de werken dier nieuweren wilde ik gaarne in eenige afzonderlijke opstellen spreken. J. VAN MERWESTKIJN. DE INTERNATIONALE HELLEENSCHE VEREENIGING. Daar de ontworpen Statuten der Internatio nale Helleensche Vereeniging, en de daarbij behoorende toelichting, nog slechts onvolledig ter kennisse van het beschaafde publiek zijn ge bracht, en daar bovendien uit de verslagen der onlangs gehouden vergadering allicht de meening b| dat publiek zou kunnen ontstaan alsof de zaak voorloopig mislukt ware, wil ik zoowel omtrent het een als het ander iets uitvoeriger schrijven, daar het hier een zaak geldt die, goed begre pen en goed opgevat, voor de beschaafde wereld in het algemeen en ook voor Nederland in het bijzonder van groot belang is, en in de toekomst meer en meer worden kan. Ik zal daarbij zoo beknopt mogelyk zijn en w\js er met nadruk op dat mijne meening, als opsteller der statuten, een persoonlijke is en het natuurlijk van de tweede bijeenkomst zal afhangen te beslissen, welke wij zigingen in de verschillende onderdeelen van het ontwerp moeten worden aangebracht. Vooreerst kan de beoefening van het Helleensch, in zijn wijdsten omvang, niet anders dan gebaat worden door zulk eene Vereeniging. De philologen, zoowel hier als in het buitenland, hebben dit veelal niet beoefend en zich uitsluitend met de oudste vormen der Grieksche taal, vaak op zeer eenzijdige kritische wijze, beziggehouden. De rijke middeleeuwsche litera tuur heeft hieronder geleden, en toch behoeft men slechts het geleerde werk van Nicolai te lezen om te weten welk een schakel het oude en het nieuwe Griekenland verbindt. Met de nieuwere letterkunde is dit niet minder het ge val, hare schoonste producten zijn nog totaal onbekend aan duizenden kamergeleerden, die zich liever blind staren op de handschriften van overoude schrijvers dan te putten uit de rijke schatkamer, uit het onuitputtelijk liederenboek der herboren Grieksche natie. Zij gaan uit van het verkeerde begrip alsof het Grieksch een doode taal ware, en toonen zich volkomen onbewust van het feit dat het Helleensch, behalve eenige nood zakelijke wyzigingen, den ouden woordenschat vrij zuiver heeft bewaard, ja veel zuiverder misschien dan eenige andere taal in Europa. Welk een nut daaruit voor het onderwij» te trekken is ligt voor de hand. Een woordenboek der Grieksche taal van af den Byzantijnschen tijd tot op heden, waarvan het plan thans door den Heer Flament en mij ontworpen is, zal de juistheid dezer stelling in alle bijzonderheden aantoonen en, naar wij hopen, een steentje bydragen tot betere kennis en waardeering dezer rijke en levensvatbare, ja onvolprezen taal. Hervorming van het onderwijs in het Grieksch is vooreerst in zooverre noodig dat niet al leen, gely'k men heden ten dage doet, de ouderwetsche vormen der taal worden geleerd, maar ook aan de nieuwere vormen een welverdiende aandacht worde geschonken. Zelfs is er veel te zeggen voor de stelling, door onze geleerde landgenoote Mevrouw Zwaanswijk uit Nijmegen met zooveel vuur bepleit, dat evenals bij andere levende talen ook bij het onderwijs in het Helleensch met de hedendaagsche taal worde aangevangen; alleen is deze hervorming te ingrijpend om voor eerst den steun te kunnen erlangen van diegenen onzer philologen, die in het bijzonder gekant plegen te zijn tegen alles wat hun nieuw, on bekend en moeitevereischend voorkomt. Men ver warre het zoogenaamde humanisme niet met humane beoordeeling van personen en zaken, de letter heeft velen gedood maar de geest heeft, helaas, nog weinigen levend gemaakt. In de tweede plaats is hervorming dringend noodig ten opzichte der uitspraak van het Grieksch. Hier ter plaatse slechts een enkel woord over de kwestie. Onze barbaarsche uitspraak van de 700 zoetvloeiende en welluidende Helleensche taal moet om twee redenen worden afgeschaft, omdat zij namelijk als sneeuw voor de zon verdwijnt bij het licht der wetenschappelijke kritiek en omdat de overoude uitspraak der Grieken zelf uit een praktisch oogpunt bijna alles vóór heeft. Onze Rotterdamsche geleerde Erasmus heeft plotseling voor de geheele wetenschappelijke wereld willen be wijzen dat het Grteksch op geheel andere wijze moet worden uitgesproken dan het volk zelf het reeds gedurende meer dan twee eeuwen uitspreekt, en van die dwaasheid is de wereld, die bedrogen wil worden, ook de wetenschappelijke, sedert dien tijd het slachtoffer. Om de zaak nog fraaier te maken, spreekt tegenwoordig iedere natie het Helleensch, die zangerige Oostersche taal, alsof het haar eigen taal ware. Het practisch belang van deze verandering is hierin gelegen, dat het Grieksch of Helleensch (deze woorden drukken eigenlijk hetzelfde begrip uit) door onze harde en alleen op sleur en gemakzucht berustende uitspraak volkomen tot een doode taal is gewor den, terwijl het door het invoeren der nationale uitspraak en door andere hervormingen, die onze betere kennis en het gezond verstand medebrengt, tot een levende taal kan worden gemaakt op de duizenden scholen in Europa en elders, waar het nog onderwezen wordt. Ik laat hier opzettelijk den strijd over Latijn of Grieksch, de door velen voorgestane inkrimping of afschaffing van het Grieksch, en andere ingrij pende kwesties achterwege, omdat ik thans alleen het oog heb op de verbeteringen, die onmiddellijk. binnen den kring van het bestaande kunnen worden aangebracht. Eene Internationale Helleensche Vereeniging behoort echter in mijn oog een nog veel ruimeren werkkring te hebben dan in het bovenstaande is aangestipt; zij moet den stoot geven tot het tot stand komen van een blijvend en internationaal Ilelleensch Instituut. Voor het geheele Oosten is dit eene zaak van uitnemend belang, en ik wil reeds beginnen met er op te wijzen, dat de betrekkingen van Nederland met Griekenland en den ganschen Levant daarbij alleen kunnen winnen. Er is echter nog veel meer, zulk een Instituut kan in het algemeen een grooten beschaven den invloed uitoefenen en, schoon zich niet mengende in zuiver politieke kwesties, indirect medewerken tot eene oplossing der Oostersche kwestie in het belang van vrijzinnige instellingen, wetenschap en beschaving. Het geldt hier niet alleen Hellas, maar het Hellenisme, en dat heeft veel wijdere strekking. De Grieken en hunne afstammelingen zijn overal verspreid, niet alleen in Italië, aan den Donau, in Rusland, maar vooral ook in Klein Aziöen op de Noordkust van Afrika (b. v. in Alexandrië). De handel is voor het grootste deel aldaar in handen van Grieken, en door het aanknoopen van betere handelsbetrekkingen, zoowel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl