Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 563.
t
re1
?" s Unge rust z\jne eerste wederopvoering op ons
bq de heeschheid waarmede het geluid
den heer Grupp (die de titelrol moest
verYnllen) dezen geheelen winter ontsluierd geweest
4s, hftd men er niet veel verwachting van, en dit
i^-in aanmerking genomen is het verheugend, te
kun,aen getuigen dat de opvoering meegevallen is.
De heer Grupp leverde wel geen llienzi zooals
Wagner hem zich moet gedacht hebben stem
noch Jjarstellungsvermogen konden zoo iets doen
Terwaehten maar hij had toch zeer goede
.«ogenblikken. De eerepalm van den avond kwam
?ntegenzeggelijk Mevr. Jaïde toe, die als Adriano
(traveeti) optrad; zjj heeft het gewaagde van dit
optreden geheel doen vergeten door haar schoonen
zang en artistieke opvatting; Mevr. Biazzi was
ab Irene voldoende. De overige partijen zijn van
minder belang en waren bij de heeren Behrens,
Yan Bohgardt, Sieglitz, Bolle en Tachauer in
goede handen. Het Koor verdient lof en ook het
orkest, waarbij een afzonderlijke hulde aan den
kapelmeester Frank stellig niet achterwege
mag bljjven; zijne taak is bij eene opvoering van
Riènzi zeer zwaar, maar hij kweet er zich van
het 'begin tot het eind uitstekend van.
Afzonderlijke vermelding verdient ook het koor
«n solo der Friedensboten, welk zér zwaar
num. teer genoegzaam vlekkeloos door Mevr. Weiser en
'hare gezellinrea werd weergegeven,
Eene reprise van dit werk had jl. Woensdag
plaats ter beneflce van Mevr. Jaïde; zij ontving
eeer talrijke bloemgeschenken in alle mogelijke
vormen en kon aan de houding van het publiek
. tok duidelijk bemerken, hoe hoog zij te Rotterdam
als kunstenares geëerd wordt.
Béheer Behrens, onze gevierde eerste bassist,
cal 'eerstdaags z\jn 25-jarig jubileum als zanger
Tieren^ te Amsterdam zal deze gebeurtenis
herdacht worden op 19 dezer met eene voorstelling
tan Do* goldent Rreuz en het 3e bedrijf van
Lohengrin, waarin de hoofdrollen zullen vervuld
Worden door de dames Marie Beihl (ook te
Amiterdam nog van vroeger goed bekend), Jaïde en
7on ? Bongardt, en de heeren Behrens, Von
Bongardt, Elmhorst, Bolle en last not least
Ernst van Dyck. Deze opvoering belooft dus
mugterhaft te zyn en ik hoop voor onzen ver
dienstelijken zanger, dat de groote kosten, die aan
het engageeren dezer artisten voor hem verbonden
gn, hem door een druk bezoek ruimschoots ver
goed zullen worden niet alleen, maar dat hij bij
deze gelegenheid zal zien hoezeer zijne talenten
«ok buiten Rotterdam op prijs gesteld worden l
V.
OVER FBANgOIS COPPÉE.
(A propos van gign jongste vaers.)
Het zal een jaar of vijf geleden zijn, dat Coppée,
na hier, in Felix, een paar van zijne rijk geschil
derde en diep gevoelige dichtverhalen te hebben
.voorgelezen, by Dr. Allard Pierson, in zijn ruime
zfi- en binnenkamer Heerengracht, over de
Drie-Koningstraat den verderen avond ging
doorbrengen, en daar gehuldigd werd door al wat
Amsterdam aan schoone geesten en schoone
vrouwen had aan te bieden. Dit was althands de
indruk, dien de fransche dichter van die schitte
rende en welriekende foule, met zoo veel gulheid
en gratie door gastheer en gastvrouw ontvangen,
heeft meegedragen. Het was dat eerste bezoek
van ons land, waar de Parijzenaar, later, zoo
geeitig van gewaagd heeft in het aanbevelingsdicht,
dat zijn vriend Porel, van het Thédtre de POdéon,
den Amsterdammers kwam overleggen.
De nu (sedert 12 Jan. 11.) 46jarige Francis-
douard-Jóachim Coppée is, in zyn optreden, een zeer
eenvoudig man, eerdei klein dan groot, bleek van
gelaat, a cheveux plats, niet ongeneigd tot
zedigwelwillend glimlachen, en van rustiger toon en
gebaar dan vele zijner landslieden.
De gastheer, bovengenoemd, had, op zjjn soiree,
O.-ft. ook voor eenige literaire gerechten gezorgd.
Mej. Joséphine de Groot reciteerde met veel warmte
een fransen gedicht, in den trant en* dus
waar- schijnlijk naar de smaak van den gevierde, en
Prof, Pierson. bereidde hem nog eene kennelijker
?inschreven ovatie.
Het was, in die suite, zeer vol. Toch slaagde
de Heer Pierson er in, de gasouilleerende
gesprekken een oogeublik te bedwingen en zich te
midden der aanzienlijke menigte een kleine clairière
te banen, waarin hij tegenover zijn gast postvatt'e.
Het woord nemend, gaf hjj een zaakryk
verhandelingetjen ten beste, waarbij beuschelijk door den
spreker gekonstateerd werd, dat er altyd in Hol
land veel sympathie voor Frankrijk bestaan had,
terwp hij de historische oorzaken hiervan naging.
De Heer Coppée is een van die dichters, wier
godlyke gave geen zuurdeesem is, om met het
Evan.elie te spreken, die het geheele beslag
doortrekt. Zij is, bjj hem, een op zich-zelf staand
talent, zoo als de virtuoziteit van een violist of
eomet-a-piston, en laat de overige in- en uit
wendige hoedanigheden van den daarmee bedeelde
buiten haar invloed. Van zyne eerste bijdragen
in Le Parnasse contemporain" af (1866), tot
aan zijn Grève des forgerons", en later by zy'n
optreden, hetzy als dramaschrijver in Gymnase,
Odéon of Tliédtre franyais, hetzij als
bibliothekaris van den Senaat of archivaris van de Com
die franyaise, is dat altijd zoo gebleven. De goede
man stond dan ook tamelijk perplex, toen hem
zulk eene onverwachte redenaarsbegropting ten
deel viel. Le regard perdw keek hij even om
zich heen, op het punt beschroomd te glimlachen.
Gelukkig viel zijn oog op een knecht, die rond
ging met glazen Champagne. Hij nam er n
van, met magere bevende vingertjens, en zeide on
geveer het volgende: Mesdames et messieurs!
Je suis tres touche des paroles bienveillantes que
monsieur Pierson... je dirai mon ami Pierson (puis
qu'il m'a fait l'honneur de me nommer son ami)
a Men voulu m'adresser... Et comme vous
paraisse/; tous aimer la France, je porterai ce
tost... a la France et puis a messieurs Ver- ?
teime et Van Alle qui ont eu la bontéde
traduire quelques-unes de mes poésies en hollandais".
De aangeduide letterkundigen waren in het gezel
schap aanwezig, en niemant had eenig bezwaar
tegen het instemmen met dien 'weigemeenden
heildronk.
Maar als de Muze tegenwoordig is, dan wordt
het burger Franschmannetjen een geheel andere
persoonlijkheid; dan grijpt hij ons aan, dan boeit
hij ons het zintuig en de ziel, dan verrukt hij ons
door de schittering zy'ner beelden, door de te
rheid van zijn gevoel, door den gloed van zjjn harts
tocht, door de geuren zy'ner lieflijke bloemen.
Is er iemant, onder mijn lezers, die dit nog niet
ondervonden heeft, en kent hij Fransen, dan
leze en herleze hij de 20 strofen, door Coppée
den nieuwen Duitschen Keizer toegericht.
Wat spreekt er een bewondering uit, voor den
heldenmoed van Friedrich Wilhelm, den
vainqneur de Sedan",
Potir un brave la mort n'est rien.
Tu l'affrontas jiidis sur les chainps de carnage;
»A présent tu l'attends sans peur, taiit un sage,
»Tu te raeurs, et tu Ie sais bieu."
Welk een diep en grootsch medelijden:
Quand la fièvre te tord, sur ton lit de souffrance,
.Tuus se di?eut, ? jusqu'a te» ennemis de France:
Qu'il vive, Ie pauvre Em;»ereur."
Tons, surtout les Fransais l"
Want die kunnen maar ten halve haten:
«lis s'arment, en songeant aui hontes de nagnère;
Mais parini leurs fusils, durs pis de la guerre,
Fleurit ce bleuet, la pitié."
Wat heerUjke schets van het plichtgevoel des
Keizers, die Ie doux soleil, la cöte toujours verte",
bij de mare van zijn stervenden vader ontvluchtte
et revint",
,a travers la te m pet c de neige,
Dans ta capitale du Nord."
Tu ne pouvais parier", maar met vaste hand
schreeft gij 't woord Paix!" ter neer;
,Et tu nous as criéla parole magique
«Par ta blessure et par ton cosnrl"
Maar nu, eer ge sterft, geefdeElzas en Lotha
ringen aan onze broeders te-rug. Ik heb een droom
?gehad, en gij riept:
Restituons Strasbourg et Metz. Puis, bas les armes!"
Maar, helaas! Ce n' tait qu' un songe.
Tu n'es qu'uu moribond,"
en ge hebt het traktaat van den afstand van Elzas
en Lotharingen niet verscheurd!
Wat zal het zijn? Keeds hoor ik de kreten!
,C», geus des deux pays, voyons ou nous en somme».
Quoi? Nous n'alignerions que cinq milliousd'liommesl
Mais c'e=t trop pen, beaucoup trop peu.
Combien a ce fusil de balies dans sa crosse?
«Vingt seulemeut? Cberchous une arme plus atroce;
Ou peut tuer plus vite et mieui.
En zoo gaat het met bitterheid voort, terwijl
de barbaarschheid der oorlogen geschetst wordt.
Maar hoe zal het zijn, César, wanneer gij voor uw
oppersten Rechter verschijnen zult?
Se plait-il anx jeui meurtriers?
«Songe a sou imposant et terrible silence,
,Quand tes fautes, pécbeur, n'aurout dans la balance,
,Pour contrepoids, qne tes lauriers.
Ah l comme tu vieudraii, calme, devant sa face,
.Si, la-b>s en Lorraine et la-bas en Alsace,
,Kegards au ciel et cceuri fervente
.Celles par qui serait ta mémoire bénie,
.Les mères, avaient joint, peudaut ton agonie,
,Les mnius de leurs petits enfanti."
En dat heerlijke gedicht, zoo vol van innig
dichterlijke en waarlijk menschelijke gevoelens,
lokt, b\j Prof. W. van der Vlugt, in den pas ver
schenen Gids, de beschuldiging uit, dat Coppée
aan «onbillijke hardvochtigheid" schuldig staat.
Den Franschman", zegt de Heer v. d. V., is
deze lijder (de Keizer) niets meer dan een ster
vende", en als of de gedachte niet van Coppée,
en niet van alle tijden was, maar van Prof. van
der Vlugt, orakelt hij: Een man van karakter
kan groot zijn in de ziekekamer, zoo goed als
op het slagveld. Wij zouden wel zeer dom zijn,"
vervolgt hij (zoo dom als Frangois Coppée!), zoo
wij, onder die beide vormen van heldenmoed, onzen
eerbied bewaarden voor den laatsten.'' De volzin
is niet bizonder korrekt, maar men begrijpt wat
de schrijver bedoelt. Indien domheid niet meer
gebrek aan oordeel was dan onkunde, zou men
kunnen zeggen, dat wij wel zeer dom moesten
wezen, om het fransche vaers van Coppée zoo
slecht verstaan te hebben.
2 Ap. '88. ALS. TH.
DE JONGEREN" IK DE DUITSCHE
LETTEREN.
In hare geschiedenis der Nederlandsche Letter
kunde heeft Mevrouw Lina Schneider eene onjuist
heid verkondigd, waarvoor zij zeer terecht door
L. van Deyssel op de vingers is getikt. Zij spreekt
over de heeren van De nieuwe Gids" en vertelt
dan leukweg, dat deze heeren zoowat hetzelfde
doel nastreven als Karl Bleibtreu met de zijnen
in Duitschland. De bekende dame heeft schijnbaar
of niets van Bleibtreu gelezen of nooit kennis
gemaakt met het werk der heeren van de Nieuwe
Gids, want ze zou anders zeker nooit zoo boud
hebben gesproken.
Ofschoon en misschien is ze alleen wat on
verschillig geweest en was hare bedoeling niet
die, welke van Deyssel aan hare woorden hecht
ne overeenkomst tusschen de jongeren in
Duitschland en hier bestaat er, dat is niet te
loochenen. Zij strijden beiden tegen het prullige,
het middelmatige in de litteratuur, zij willen
verhoeden, dat door het bewonderen der middel
maat de goede smaak van het volk te loor ga,
zij wijzen op mannen, die iets hoogs gegeven
hebben, iets om voor te knielen, iets, waardoor
men opgewonden wordt van blijdschap, en zy
streven er naar, hun volk ook veel hoogs
te geven. Of zij in dit streven altijd slagen, is
hier op het oogenblik de kwestie niet, Vast
staat, dat dit hun streven is, maar evenzeer
staat vast, dat de Duitsche nieuweren" dikwijls
hemelsbreed in opvatting en smaak verschillen.
De bespreking van Bleibreu's werken zal mij
ongetwijfeld aanleiding geven, om op dit punt
terug te komen.
Ook in Duitschland wil men iets nieuws. Is
dit het verlangen van het kind, dat elk oogen
blik nieuwe speelgoed wil, en telkens het oude
wegsmijt? Of is er werkelijk gegronde reden
voor, iets nieuws te wenschen ?
Neen, als men vindt, dat Ebers, Lindau,
Werner, Marlitt, Heimburg romans schrijven, die
alles dagewesene" nog overtreffen; neen wan
neer men van oordeel is, dat Blumenthal, von
Moser en Lubliner het Duitsche tooneel tot eene
ongekende hoogte hebbeg verheven, neen?wan
neer het u dunkt, dat de gedichten der veelge
prezen en veel gekochte lyrici Julius Wolff en
Albert Trager meesterstukken zijn, waarnaar de
jongeren zich hebben te richten.
Maar ja, wanneer men op goede gronden
van oordeel is, dat al deze poëzie, deze
tooneelstukken, deze romans, middelmatig of beneden
de middelmaat zyn en wanneer men door den
lof, die al dezen schrijvers of schrijfsters wordt
toegezwaaid, bedacht wordt, dat de letterkunde
en de goede smaak op eenen verkeerden weg
zouden gaan.
Op goede gronden." Maar wat de
vooruitstrevenden goede gronden" noemen, veroordeelen de
ouderen dikwijls als slechten smaak, en trots al
het geredeneer en geharrewar worden ze het bij
slot van rekening toch op menig punt niet eens,
omdat ze elkaar niet begrepen. Voor verkeerd te
verklaren, wat men voor goed heeft gehouden,
valt vaak hard.
Over smaak valt wel te twisten, maar n ding:
de strijders moeten overtuigd zyn, dat Schlegel's
woorden waar zijn; ,,Es giebt kein Monopol der
Poesie für gewisse Zeitalter und Völker; folglichist
auch der Despotisraus des Geschmacks, womit diese
gewisse, vielleicht ganz willkürlich bei ihnen
festgestellte Regeln allgomein durchsetzen wollen,
immer eine ungültige Anmaszung."
Niets is vervelender en afmattender, dan het
schoone in de werken der nieuweren te moeten
verdedigen tegen menschen van den ouden stem
pel, die al met tegenzin dat nieuwe beschouwen
n zich geene moeite geven om het te willen
begrijpen.
Onze goede Duitsche buren, die al heel wat
aesthetica's de waereld ingestuurd hebben, werden
in de laatste jaren nog al eens dikwijls aange
pord om hunnen smaak toch wat te wijzigeu. Er
zijn schrijvers gekomen, die door eene vurige liefde
tot de kunst en eene vurige liefde tot hun volk
bezield, werken en denken, niet om hun volk te
te amuseeren en veel geld te verdienen, maar om
te maken, dat Duitschlands letterkunde niet ten
spot wordt bij de overige volken van Europa.
Toen der grosse Einheitskrieg'' achter den rug
was, hoopte men in Duitschland, dat de littera
tuur ook eenen stoot zou gekregen hebben. Maar
niets van dat alles. Seit 1871 legte sich der
Deutsche Philister Abend für Abend mit der
Zuversicht zu Bett, anderen Morgens durch die
Klange der neuen grossen nationalen Poesie aus
dem Schlafe geweckt zu werden. Aber sie wollte
nicht kommen. Die Gedichte und Dramen, welche
ummittelbar aus der kriegerischen Bewegung
hervorgingen, erheben sich kaum tiber den
Kunstwerth eines Hochzeitscarmens oder
Polterabendscherzes, das macht, weil die Dichter
licht verstanden, dei Gelegenheit allgemeine
Ideen abzulauschen und von der Oberöache in
die Tiefe zu dringen. Des langen vergeblichen
Harrens müde, zog der Deutsche Philister im
hellen Jubel die mit Lorbeeren geschmüchte
Zipfelmütze ber die Ohren uns tanzte am Tage um
das goldene Kalb, des Nachts im Tingeltangel."
Zuster Anna keek uit, en keek uit doch er
kwam nog niets. Tot op eens in 1881 een nieuw
treurspel werd opgevoerd. Die Karolinger" van
Ernst Wildenbruch. Trots al de fouten, al de
groote gebreken, dit was poëzie.
En in de volgende jaren zonden twee jonge
dichters, Julius en Heinrich Hart, zes brochures
in het licht: Kritische Waffengange," die slechts
ne fout hadden: dat de onderwerpen niet altijd
van genoeg algemeen belang waren. Toch deden
deze flinke studies veel goed.
En na dien tijd hoort men van mannen als
Kirchbach, Conrad, Heiberg, die andere wegen
inslaan dan de platgetreden paden, wordt men
verrast door de bundels lyriek: Berliner Bunte
Mappe" en moderne Dicbter-Charaktere"
door de verbazende werkzaamheid van eenen
Bleibtreu, die zich in allerlei richtingen beweegt
en bij veel onrijps veel moois geeft, die in '86
eene brochure schrijft Revolution der Literatur",
welke natuurüjk op eene verschrikkelijke manier
verketterd wordt door de conservatieven, maar
die, trots vele gebreken eene eigenaardige plaats
inneemt onder de studies over de Duitsche lette
ren in deze eeuw en over de beginselen van het
realisme."
Over de slechte en de goede eigenschappen
dezer brochure is het best gesproken doorEugen
Wolff.
Er verscheen namelijk bij Richard Eckstein te
Berlijn Litterarische Volkshefte,
Gemeinverstandliche Aufsatze ber litterarisehe Fragen der
Gegenwart". Zij worden geredigeerd door Eugen
Wolff en Leo Berg; Georg Brandes, Heinrich
Bulthaupt, Moritz Carrière, M. G. Conrad Hein
rich en Julius Hartz, Wolfgang Kirchbach, Max
Koch, M. Lazarus, Adolf Stern e. a. zijn mede
werkers. In de laatste aflevering nu behandelde
Wolff Die jüngste deutsche Litteraturströmung
und das Prinzip der Moderne." Kort en bondig
geeft de schrijver een overzicht over de nieuwe
richting" en helder zet hij bet streven dier rich
ting uiteen. Aan de bespreking van Bleibtreu
en zijne werken wordt noodzakelijkerwijze bijzon
der de aandacht gewijd, Bleibtreu is wel een der
belangwekkendste figuren onder de moderne Duit
sche schrijvers.
Over de werken dier nieuweren wilde ik gaarne
in eenige afzonderlijke opstellen spreken.
J. VAN MERWESTKIJN.
DE INTERNATIONALE HELLEENSCHE
VEREENIGING.
Daar de ontworpen Statuten der Internatio
nale Helleensche Vereeniging, en de daarbij
behoorende toelichting, nog slechts onvolledig ter
kennisse van het beschaafde publiek zijn ge
bracht, en daar bovendien uit de verslagen der
onlangs gehouden vergadering allicht de meening
b| dat publiek zou kunnen ontstaan alsof de zaak
voorloopig mislukt ware, wil ik zoowel omtrent
het een als het ander iets uitvoeriger schrijven,
daar het hier een zaak geldt die, goed begre
pen en goed opgevat, voor de beschaafde wereld
in het algemeen en ook voor Nederland in het
bijzonder van groot belang is, en in de toekomst
meer en meer worden kan. Ik zal daarbij zoo
beknopt mogelyk zijn en w\js er met nadruk op
dat mijne meening, als opsteller der statuten,
een persoonlijke is en het natuurlijk van de tweede
bijeenkomst zal afhangen te beslissen, welke wij
zigingen in de verschillende onderdeelen van het
ontwerp moeten worden aangebracht.
Vooreerst kan de beoefening van het
Helleensch, in zijn wijdsten omvang, niet anders dan
gebaat worden door zulk eene Vereeniging. De
philologen, zoowel hier als in het buitenland,
hebben dit veelal niet beoefend en zich
uitsluitend met de oudste vormen der Grieksche
taal, vaak op zeer eenzijdige kritische wijze,
beziggehouden. De rijke middeleeuwsche litera
tuur heeft hieronder geleden, en toch behoeft
men slechts het geleerde werk van Nicolai te
lezen om te weten welk een schakel het oude
en het nieuwe Griekenland verbindt. Met de
nieuwere letterkunde is dit niet minder het ge
val, hare schoonste producten zijn nog totaal
onbekend aan duizenden kamergeleerden, die
zich liever blind staren op de handschriften van
overoude schrijvers dan te putten uit de rijke
schatkamer, uit het onuitputtelijk liederenboek
der herboren Grieksche natie. Zij gaan uit van het
verkeerde begrip alsof het Grieksch een doode
taal ware, en toonen zich volkomen onbewust van
het feit dat het Helleensch, behalve eenige nood
zakelijke wyzigingen, den ouden woordenschat
vrij zuiver heeft bewaard, ja veel zuiverder
misschien dan eenige andere taal in Europa.
Welk een nut daaruit voor het onderwij» te
trekken is ligt voor de hand. Een woordenboek
der Grieksche taal van af den Byzantijnschen
tijd tot op heden, waarvan het plan thans door
den Heer Flament en mij ontworpen is, zal de
juistheid dezer stelling in alle bijzonderheden
aantoonen en, naar wij hopen, een steentje
bydragen tot betere kennis en waardeering dezer
rijke en levensvatbare, ja onvolprezen taal.
Hervorming van het onderwijs in het Grieksch
is vooreerst in zooverre noodig dat niet al
leen, gely'k men heden ten dage doet, de
ouderwetsche vormen der taal worden geleerd, maar
ook aan de nieuwere vormen een welverdiende
aandacht worde geschonken. Zelfs is er veel te
zeggen voor de stelling, door onze geleerde
landgenoote Mevrouw Zwaanswijk uit Nijmegen met
zooveel vuur bepleit, dat evenals bij andere levende
talen ook bij het onderwijs in het Helleensch
met de hedendaagsche taal worde aangevangen;
alleen is deze hervorming te ingrijpend om voor
eerst den steun te kunnen erlangen van diegenen
onzer philologen, die in het bijzonder gekant
plegen te zijn tegen alles wat hun nieuw, on
bekend en moeitevereischend voorkomt. Men ver
warre het zoogenaamde humanisme niet met
humane beoordeeling van personen en zaken, de
letter heeft velen gedood maar de geest heeft,
helaas, nog weinigen levend gemaakt.
In de tweede plaats is hervorming dringend
noodig ten opzichte der uitspraak van het Grieksch.
Hier ter plaatse slechts een enkel woord over
de kwestie. Onze barbaarsche uitspraak van de 700
zoetvloeiende en welluidende Helleensche taal moet
om twee redenen worden afgeschaft, omdat zij
namelijk als sneeuw voor de zon verdwijnt bij
het licht der wetenschappelijke kritiek en omdat
de overoude uitspraak der Grieken zelf uit een
praktisch oogpunt bijna alles vóór heeft. Onze
Rotterdamsche geleerde Erasmus heeft plotseling
voor de geheele wetenschappelijke wereld willen be
wijzen dat het Grteksch op geheel andere wijze moet
worden uitgesproken dan het volk zelf het reeds
gedurende meer dan twee eeuwen uitspreekt, en
van die dwaasheid is de wereld, die bedrogen
wil worden, ook de wetenschappelijke, sedert dien
tijd het slachtoffer. Om de zaak nog fraaier te
maken, spreekt tegenwoordig iedere natie het
Helleensch, die zangerige Oostersche taal, alsof
het haar eigen taal ware. Het practisch belang
van deze verandering is hierin gelegen, dat het
Grieksch of Helleensch (deze woorden drukken
eigenlijk hetzelfde begrip uit) door onze harde
en alleen op sleur en gemakzucht berustende
uitspraak volkomen tot een doode taal is gewor
den, terwijl het door het invoeren der nationale
uitspraak en door andere hervormingen, die onze
betere kennis en het gezond verstand medebrengt,
tot een levende taal kan worden gemaakt op de
duizenden scholen in Europa en elders, waar het
nog onderwezen wordt.
Ik laat hier opzettelijk den strijd over Latijn
of Grieksch, de door velen voorgestane inkrimping
of afschaffing van het Grieksch, en andere ingrij
pende kwesties achterwege, omdat ik thans alleen
het oog heb op de verbeteringen, die onmiddellijk.
binnen den kring van het bestaande kunnen
worden aangebracht.
Eene Internationale Helleensche Vereeniging
behoort echter in mijn oog een nog veel ruimeren
werkkring te hebben dan in het bovenstaande is
aangestipt; zij moet den stoot geven tot het tot
stand komen van een blijvend en internationaal
Ilelleensch Instituut. Voor het geheele Oosten is
dit eene zaak van uitnemend belang, en ik wil
reeds beginnen met er op te wijzen, dat de
betrekkingen van Nederland met Griekenland en
den ganschen Levant daarbij alleen kunnen winnen.
Er is echter nog veel meer, zulk een Instituut
kan in het algemeen een grooten beschaven den
invloed uitoefenen en, schoon zich niet mengende
in zuiver politieke kwesties, indirect medewerken
tot eene oplossing der Oostersche kwestie in het
belang van vrijzinnige instellingen, wetenschap en
beschaving. Het geldt hier niet alleen Hellas,
maar het Hellenisme, en dat heeft veel wijdere
strekking. De Grieken en hunne afstammelingen
zijn overal verspreid, niet alleen in Italië, aan
den Donau, in Rusland, maar vooral ook in Klein
Aziöen op de Noordkust van Afrika (b. v. in
Alexandrië). De handel is voor het grootste deel
aldaar in handen van Grieken, en door het
aanknoopen van betere handelsbetrekkingen, zoowel