De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 22 april pagina 1

22 april 1888 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 565 DE AMSTERDAMMER A'. 1888 WEEKBLAD VOOR NE Ieder noxnmer bevat een Plaat. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124.) Verschijnt eiken Zaterdagavond. Uitgever: Tj. VAN H O LEE M A, te Amsterdam, Keizersgracht 436. Zondag 22 April. Abonnement per 3 maanden f 1.?. fr p. p. f 1.1& Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . , . 0.10. Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer . , . 0.20. Reclames per regel 0.40. INHOUD: OUDE VIJANDEN IN NIEUWE GEDAANTE. _ FEUILLETON :Donkerroode Rozen. KUNST EN LETTEREN: Het tooneel te Amsterdam, door Alb. Th. Muziekaal Overzicht, door V. Ten toonstelling van Teekeningen" van Levende Meestere," I, door Alb. Th. Een liefde" en de kritiek, I, door D. K. Matthew Arnold, door J. Molenaar. Emants' Adoli' van Gelre, door Albert Verweij. Noblesse oblige. Uit vroeger eeuwen in Oost en West, schetsen van M. A. Perk, beoordeeld door Alb. Th. VARIA. SCHAAKSPEL. De Juffrouw van de Kiosk. Voor Dames, door E-e. ALLERLEI. BECLAMES. BEÜRSOVERZICHT. AD VERTENTIËN. Oude vijanden in nieuwe gedaante. »Tot hoe lang, generaal, zult gij misbruik maken van ons geduld? hoelang zal uw on besuisd optreden den spot met ons drijven? waartoe zal uwe toomelooze stoutmoedigheid zich opwerpen? kan de bezorgdheid van het volk, het samenloopen van alle weigezinden, de onschendbaarheid onzer vergaderplaats, kunnen de aangezichten en de blikken van alle hier aanwezigen u niet bewegen? be merkt gij niet, dat uwe _ plannen volkomen doorgrond zijn? ziet gij niet, hoe uwe samen zwering door het medeweten van deze allen is verijdeld? Wien onzer houdt gij voor on bekend met hetgeen gij dezen nacht en den vorigen hebt uitgevoerd, met de plaats waar gij geweest zijt, met de lieden, die gij daarheen hebt ontboden, met de besluiten, welke gij daar hebt genomen? O tijden! o zeden! De Kamer weet dit alles; de regeering ziet het, en toch leeft deze onverlaat nog. Hij leeft? wat zeg ik hij komt zelfs in de Kamer, hij neemt deel aan de openbare beraadsla gingen ; hij wijst elk onzer, die door hem ten verderve is opgeteekend, met een blik aan. »Wij echter zullen als wakkere mannen handelen in het belang der republiek, indien wij de woedende aanslagen van dezeii man verijdelen. >Eeeds lang, mijnheer de voorzitter, wor den wij door het gevaar van kuiperijen en samenzweringen bedreigd; maar, ik weet niet hoe het komt, juist in onze dagen is het reeds vroeger ontworpen complot tot rijpheid ge komen. En wanneer nu van de gansche bende der kwaadwilligen n enkele wordt onschadelijk gemaakt, dan zullen wij wellicht voor korten tijd van angst en vrees bevrijd schijnen te zijn; maar net gevaar zal des niettemin blijven bestaan; het zal moeten ?worden gezocht in de aderen en de ingewan den der republiek. Dikwijls gebeurt het, dat menschen, die zwaar ziek zijn en door de Feuilleton. DïMERROODE ROZEN. Uit het Noorweegsch, DOOK L A R S DILLING. Donkerroode rozen, dochters van het Zui den, zijn schoon, zoowel door haren vorm, gloed als kleur, 's Winters komen zij, goed met vloeipapier en watten omwikkeld, uit het zonnige Italiënaar Berlijn, om voorname tafels te helpen versieren, aan den boezem eener schoone gravin te rusten, of als off er op het altaar eener gevierde primadonna te wor den gelegd. Maar in den zachten zomertijd openen zij ook in onze streken haar kelk, die de zon gekust heeft, zij geuren in de tuinen van het keizerlijke slot, kijken lachend tusschen het frissche groen, dat voor onze villa's staat en buigen hare kopjes op de graven van den doodenakker. Des zomers ziet men ze overal. De slenteraar of straatslijper draagt haar in het knoops gat van zij n jas; oudere dames dragen ze in de hand, jonge meisjes steken ze in haar cein tuur, en roodwaugige dienstmeisjes laten ze even boven het hartje van haar wit schortje te voorschijn komen. Het is dan ook een goedkoop genot. Aan lederen hoek eener straat kan men roode rozen koopen van aardige bloemenmeisjes' denkt ge misschien ? Neen, van mannen met baarden, oude vrouwen of', wat ook wel gebeurt, van een zwartoogigen Italiaan, die er des zomers de voorkeur aan geeft met ?welriekende rozen te loopen in plaats van ?wel met zijne leelijke gipsfiguren. Maar er zijn toch ook mooie bloemenmeishitte der koorts gekweld worden, door het drinken van ijskoud water verlichting schij nen te vinden, doch later des ter erger en des te gevaarlijker ?iek worden. En zoo zou ook deze ziekte, waaraan de republiek lijdt, ofschoon aanvankelijk verlicht door de straf die een enkelen treft, bij de overige burgers slechts verergeren. >Want reeds te lang spreken wij over een enkelen vijand, over een vijand, die zelf erkent, een vijand te zijn. Hem vrees ik niet, maar moeten wij niet het oog houden op hen, die hunne ware gezindheid verbergen, en die nog met ons schijnen te zijn? »Zoo mogelijk, zou ik dezen niet willen afstooten, maar hen willen genezen en hen met de republiek willen verzoenen. Ik begrijp ook niet, waarom dit niet mogelijk zou zijn, als zij naar rede veulen luisteren. Het zij mij verfund, mijnheer de voorzitter, de verschillende ategorieën van personen, die tot deze rubriek behooren, met enkele woorden te kenschetsen." De redenaar wijst allereerst pp die lieden, die ongaarne aan hunne financieele verplich tingen voldoen, ofschoon zij daartoe zeer goed in staat zijn, en die hopen, dat eene omwen teling eene streep door de groote rekening zal halen. Hij acht hen minder gevaarlijk, vooreerst omdat zij wel zullen inzien, dat bij eene algemeene omkeering het sparen van hunne bezittingen alleen tot de onmogelijk heden behoort; in de tweede plaats omdat zij zich zullen bepalen tot vrome wenschen, maar zeker niet de wapenen zullen aangorden. Eene tweede categorie is die van de eerzuchtigen, die de hooge betrekkingen, welke in een geordenden staat niet voor hen zijn weg gelegd, in tijden van wanorde hopen machtig te worden. Al bereikten zij hun doel, zij zouden het verkregene weder aan den eersten den besten soldat de fortune moeten afstaan. Eene derde groep bestaat uit lieden, die door over daad en onvoorzichtige speculatie een snel bijeen gebracht vermogen hebbon verlorrn, en er op rekenen, dat in tijden van burgeroor log de leer i>the spoilsfor itic victors" zal wor den toegepast. Een vierde uit hen, die steeds in slechte omstandigheden hebben verkeerd en zich tot de misdeelden en de verongelijkten rekenen, en die, daar zij niet eerlijk kunnen leven, liever een oneerlijken dood willen sterven en daarbij velen, tegen wien zij een wrok hebben, in hun verderf willen mede sleepen. Eene vijfde kategorie bestaat uit de helaas al te talrijke klasse der misdadigers van beroep. De laatste groep eindelijk is sa mengesteld uit losbandige en lichtzinnige jongelieden, wien alle gevoel van mannelijke waardigheid, alle plichtbesef ontbreekt. * * * Ziedaar, ten deele woordelijk, ten deele in uittreksel, de redevoering, die Jules Ferrv in de Fransche Kamer tegen generaal Bouianger had kunnen houden. Den scherpzinnigeii lezer zal het niet ontgaan zijn, dat al het bovenstaande is ontleend aan de beide eerste redevoeringen, door Cicero negentien jes in Berlijn. In groote concertzalen gaan zij met haar nuffig mandje rond en vragen met een ver leidelijk lachje: »Mag ik niet een klein bloempje voor u uitzoeken ?" of wel: «Een mooie roos, mijnheer? ' En men moest wel een hart van steen hebben, zoo men niet graag dertig cents voor een roos ten offer bracht, die anders slechts 10 cents kost. Leentje Triedei was een van deze Berlijnsche bloemenmeisjes die tusschen de tafeltjes van het tentoonstellingsterrein, door electrisch licht bestraald, met hare bloemen rond dren telde. Zij was pas zeventien jaar en werkelijk allerliefst. Haar gezichtje was mooi en frisch, met groote blauwe oogen, en 't dikke zwarte haar viel op haar rug in vlechten, die met een vuurrood zijden lint vastgebonden wa ren. Een zwart kanten japonnetje omsloot haar rank figuur en op haar borst prijkte eene groote donkerroode roos. Leentje's plaats was eigenlijk in een bloe menwinkel, maar 's zoniers had zij de avond uren ter harer beschikking om haar eigen bloemenzaakje te behartigen. Zij moest voor hare moeder zorgen, eene zwakke weduwe, die slechts een karig stukje brood met haar handwerken kon verdienen. Juffrouw Triedel was echter eene achtenswaardige, verstandige vrouw, die heel goed wist, dat er in Berlijn, even als in alle andere plaatsen, steeds eene menigte jonge en oude bloemenlief hebbers te vinden zijn, die met den monocle stevig in het oog gedrukt, er op uit zijn, een kleine frissche, geurende roos te vinden, in plaats van de kunstig geverfde rozen en daarom lette zij goed op hare mooie dochter. Elke middag begeleidde de kleine bleeke vrouw haar Leentje naar het tentoonstellings terrein, waar zij dan in een goedkooperestaura tie iets ging gebruiken. Juffrouw Triedel naai eeuwen geleden geleden tegen Lucius Sergius Catilina uitgesproken. Wij hebben alleen van Catilina een generaal gemaakt^ den redenaar een «mijnheer de voorzitter" in plaats van het historische »patres conscripfi" en»Quirites" in den mond gelegd, maar niet gewaagd, den ?»concursus omnium bonorum", het samenloo pen van alle weigezinden, door »republikeinsche concentratie" te vertalen. Voor de verfilijking in haar geheel blijft de heer Jules erry aansprakelijk, die den Boulangisten verwijt, dat zij een Catilina voor een Wash ington houden. Is die vergelijking juist ? Ten deele is zij dit ongetwijfeld. Ook de Romeinsehe repu bliek werd bedreigd door een gewetenloozen verleider, die zijn aanhang vond en zocht onder de aristocratische viveurs en onder de laagste volksklasse en die een staatsgreep in het schild voerde, waartegen Marcus Tullius Cicero, het hoofd der [opportunisten in den Romeinschen Senaat, in zijne hartstochtelijke redevoeringen waarschuwde. Maar Boulan ger is, het zij te zijner eere gezegd, geen lichtmis en geen moordenaar. Hij behoort ook niet tot de misdadig geworden jeunesse dorée. In die opzichten verschilt hij hemels breed van Catilina. Maar ook daarin, dat hij de toevlucht neemt tot knaleffecten, waar voor een patriciër als Catilina zich zou heb ben geschaamd. Catilina trok de misdadigers tot zich, Boulanger de badauds; Catilina vertegenwoordigt de macht van het booze, het daemonische, Boulanger de macht der reclame, het kermis -genre. En toch heeft deze zonderlinge politicus het reeds ver gebracht. Een jaar geleden noemde Ferry hem een Saint-Ar mud de. caf concert, thans eene mislukte nabootsing van den man van 2 December. Men ziet het, zelfs in de schatting van het hoofd der opportu nisten is de heer Boulanger gepromoveerd van klerk tot principaal, van handlanger tot hoofd der samenzwering. Maar b de V>pie van den man van 2 De cember mislukt? Dat zal de tijd moeten leeren. Het ritje op de locomotief', de blauwe bril, de cachenez en de hinkende gang zijn niet belachelijker dan het historische steekje, door een makken arend omfladderd en gelijk een muizcval van een stuk spek als lokaas voorzien. Louis Napoleon had voor zich de legende van zijn oom; generaal Boulanger heeft óók zijne legende: hij is wel een soldaat zonder discipline, een generaal zonder lau weren, een politieke weerhaan, een leugenaar, een kwast,.... al wat ge wilt; maar 'Bismarck a peur da luf' en hij zal »de generaal der revanche" zijn. Daarenboven, hanteert hij niet met virtuositeit het Napoleontisch wa pen van het plebisciet? Een half millioen stemmen, in een paar weken en in slechts enkele departementen bij vier of vijf vacatures verkregen, is voor een beginner waarlijk niet onaardig. Eindelijk behooren n Louis Napoléon als pretendent n generaal Boulan ger als bestrijder van. het tegenwoordige re gewoonlijk een glaasje bier en at baar boter ham daarbij, die zij had meegebracht. Nu en dan, wanneer Leentje goede zaakjes had gedaan, veroorloofde zij zich de weelde van een worstje of' een halve portie vleesch. Zij werkte onder de hand vlijtig door en sprak ook wel eens met een paar andere tafelgenooten. Zoo dikwijls Leentje tijd kon vinden, kwam zij voor een oogenblik bij hare moeder, voor dat zij opnieuw haar tocht tusschen de tafel tjes begon; en zoodra liet orkest het slotnum mer gespeeld had, borg juffrouw Triedel haar handwerk weg. Leentje zette dan haar hoed op en moeder en dochter reden met de tram naar huis, terwijl de jeugdige bloemcnminiiaars zich met hunne nagemaakte bloemen tevreden moesten stellen. Er bestond echter geen vrees dat een van deze leeuwen'' gevaarlijk voor Leentje zoude worden, want zij had haar ideaal reeds gevon den en beminde »hem" met de oprechte warme liefde van haar zeventienjarig hart. In het vroege voorjaar had zij hem voor het eerst gezien, toen hij den bloemenwinkel binnentrad om eene roos te koopen, eene van die groote donkerroode Italiaansche rozen, die hij in zijn knoopsgat stak. Hij was student, met een flink Duitsch voorkomen, de type van een Germaan, krachtig en groot met een open vriendelijk gezicht en pp de linkerwang een paar lidteekeus die bij het studentzijn hooren, en die hem ontegenzeggelijk goed stonden. Op zijn blond hoofd droeg hij de kleine cokette rpzenroodestudentenmuts, waar onder de vroolijkc bruine oogen zoo vriende lijk rondkeken, en onder zijn fijn snorretje kwamen een paar frissche ropde lippen te voorschijn en twee rijen schitterend witte tanden. Zij wist niet hoe het kwam, maar het was haar toen zoo wonderlijk te moede, zij voelde in hetzelfde oogenblik, toen zij hem voor het geeringstelsel in Frankrijk tot die lieden, welke om wederom de woorden van Cicero te gebruiken »noch de schaamte van eene schandelijke daad, noch de vrees van het gevaar, noch het verstand van een dollen streek terug houdt." Onze plaat stelt den generaal als acrobaat voor. Zal deze nieuwe Blondin zijn tocht over het plebisciet-koord zonder ongelukken vol brengen ? Vele dingen zijn mogelijk: het touw kan breken, en ook zonder dat kan eene on voorzichtigheid, een misstap, een oogenblik van verbijstering, den waaghals doen tuimelen. In zulk een geval zal de Homerus van den heer Boulanger, monsieur Paulus, die tot nu toe slechts eene Odyssee in kreupel argot heeft gedicht, zijn Il'ias niet achter de voet lichten der cafés-concerts kunnen ten gehoore brengen. Wij wenschen den Franschen repu blikeinen van harte toe, dat zij van dit letter kundig genot verstoken mogen blijven. Want indien de koorddanser zijn roekeloozen tocht volbrengt, is het te voorzien, dat naast Waterloo en Sedan een derde noodlottige naam in de jaarboeken der Frausche geschiedenis zal moeten worden ingeschreven. Kunst en Letteren. HET TOONEEL TE AMSTERDAM. Fransche-Laanschouwburg : Olivier Twist. Parkschouwburg ? Hamlet. Eigenaardig was de keuze van hot drama Olivior Twist" voor de benefiet-voorstelling van den Heer Ch. do la Mar, bij de Heeren van Lier. De lieer do la Mar behoort tot die uitvoerende kunstenaars, welke ook nu en dan in de ver zoeking komen als auteurs op to treden, en ook werkelijk in hun ziel door den goeden Prometheus met eon handvol kunstvuur bedeeld zijn geworden. Hij is de eerste geweest, die hier Danicl Kocliat" ten tooneele hooft durven bren gen on is daarbij met kritischen zin to werk gegaan. Groot vereerder van Napoleon, heeft hij niet alleen zijn veelbelovend zoontjen, dat voor Olivier 'Iwist speelt, naar den beroemden Korsikaan genoemd, maar ook historiespelen aan den waoreldveroveraar gewijd. Het bovengenoemd Groot Drama in 7 bedrij ven"' bevat de belangrijkste toonoelen uit Dickens' eersten eigenlijk gezegden roman. De Engclsche humorist beoogde er o. a. mee de onmenschelijke misbruiken op de kaak stellen, waaraan in 1838 dn Engclsche armhuizcn, volgends hem. schuldig stonden. Een ongelukkig weeskind, langen tijd slachtoffer van allerlei boosheid, is eon dankbaar onderwerp, zoo voor het romanlezend als voor het schouwburg-bezoekend publiek. De Heer do la Mar is er in geslaagd de be langstelling tot het ciudo gaande to houden. Ofschoon do ontknoping bij hom wel wat om slachtig is en daardoor wat lang toont, vooral ook omdat het publiek al op de hoogte is. en men het dus geen ander aas kan voorzetten, dan do eerst zag, zulk een zonderlinge beklemming, en /.ij gaf hem de bloem met een bevende hand. Nadat hij weg was, had zij den gelieelen dag zijn beeld voor pogen, en zoo oubegrijlijk duidelijk, alsof hij niet zijn groote gestalte lachend voor baar stond en tegelijkertijd had zij weer die vreemde beklemming. Pijn was liet juist niet, maar wat het was, begreep zij niet. Dit moest stellig liefde zijn, want zij had wel eens gehoord dat die geheel onverwachts kwam en zich dicht bij het hart vastnestehle en hartklopping had zij ook. In ieder geval wilde zij hare moeder daarover eens polsen, natuurlijk heel voorzichtig en langs omwegen. Toen zij 's avonds thuis kwam, zat juffrouw Triedel zooals gewoonlijk in haar armoedig maar helder vertrekje te naaien. Boven de canapó hing het portret van haar man, met een immortcllenkrans er omheen. Lecntje ging bij de tafel zitten en bekeek met de hand onder haar kin. het portret. »Mooi was vader eigenlijk niet," begon zij na eenige pogenblikkeii van stilte. »Neen, hij \vas een goed braaf mensch, wat de hoofdzaak is," gaf moeder ten antwoord. »Zeg, moeder, hoe werd ge toch op hem. verliefd ?" >O, ik ben eigenlijk nooit op hem verliefd geweest." »Was hij dan niet uwe eerste liefde?" »Och kind, een meisje trouwt in den regel met hare eerste liefde niet." sZoo ? niet? U hebt dan toch ook eene eerste liefde gehad, moeder?" »Elk jong meisje heeft zulk een droom ge kend." »0ch, moedertje, vertel mij daar eens iets van!" »Waarom stel je daar zulk een belang in ? Ben jij soms verliefd, kind ?" «Neen; boe kunt ge zoo iets denken ? Op

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl