Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.565
voldoening, dat de bekende verraders ontmaskerd
worden. De stijl van het stuk had, vooral waar
het kind aan het woord is, wat eenvoudiger kun
nen zjjn, en de godsdienstige en zedekundige
toespraken, door het kind gehouden, hoe aardig
Napoleon de la Mar er zich ook van gekweten
heeft, waren wel wat onwaarschijnlijk. De ont
knoping van het stuk wordt veelzijdig voorbereid
door afgeluisterde gesprekken, en het is toch
niet volkomen duidelijk, hoe de brave Heer
Brownlow zoo geheel op de hoogte komt van al
de misdadige streken, die er bedreven zijn.
De uitvoering was, over het geheel, zeer te prijzen.
Men had met zekeren ijver getracht de kostumen van
een 50 jaar herwaards te dagteekenen.Alleen de Heer
Andréhad een gekleeden zwarten jas van onzen
tijd (Piince of Wales coat) aan. Deze kunstenaar
heelt do moeilijke rol van Edward Leeford met
talent gespeeld; vooral, bij het tooncel van inkeer,
heeft hij glansrijk de daaraan verbonden bezwa
ren overwonnen. De Heer Vos (Brownlow) deelt
met den Heer de la Mar (Fagiri) de eer van veel
charakter-studie in zijn spel te hebben uitge
drukt: 't was of men den deftigen grondbezitter
en den woekeraar-dievenhoofd voor zich zag.
Opmerkelijk was grime en spel van den Heer
Malherbe (als Bul Sikes); te meer te waardee
ren, daar hem veelal jonge gentle-man-rollon ten
deel vallen.
De grime van den HeerLageman (Bwnble) was
minder gelukkig, en de vader van het engelsche
armenhuis heeft stellig in den titel Mistress noch
t noch r uitgesproken.
Mevrouw de la Mar verdient (als Naney), naast
Mevr. Albregt (Juffrouw liwmble), Mevr. van
.Kossum (Ju/f. Sowerberry) en Mevr. Kamphuizen
(Juff. Hedwinn), bizonder onderscheiden te wor
den 't Is trouwens geen wonder, dat de bescher
ming van den armen Olivier (het jongsken de la
Mar) haar goed afging. Ook de Heeren Verhagen
(Gfrimwiek), Ruys (Datvkins), Vink (Sowerberry),
ylders (Noach). Kamphuizen (bediende bij Brown
low) en Alb. Braakensiek (Bates) hebben con
amore in het stuk meegewerkt.
Als de kleine De la Mar zoo voortgaat en niet
te spoedig" denkt, dat hij er al is, kan een schoone
toekomst zijn deel zijn. De uitbundige toejuichingen
waren natuurlijk ook voor een deel te danken aan
het treffende van het optreden van zoo'n klein
manneken en aan zijn aandoenlijk lot.
* *
*
Het is, voor ieder, die geen vreemdeling is in
de geschiedenis der bouwvormen, een genot deii
schoonen Parkschouwburg te bezoeken,
Pseudotheoristen, de eigenaardigheden van het volks
genie verwarrend met die der individueele schep
pingskracht, droomen altijd nog van een nieuwen
bouwstijl die ondertusschen evenmin uit de
persoonIflke overwogingen van een onzer architekten geboren
kan worden, als een nieuwe bloem uit die onzer
hortikultoren. Samenstelling, kruising, uitbreiding
is mogelijk de roos behoeft zich niet tot het
5-tal blaadtjens te beperken maar geen nieuw
levensbeginsel. Zoo kon, allergelukkigst, de In
dische stijl met den Arabischen verbon len wor
den, en daaraan hebben wij onzen Parkschouw
burg te danken.
De veerkrachtige Direkteur J. G. de Groot
voert er, met grooten glans, zijn Hollandsen
Opera-Gezelschap" in op. Dit loffelijk streven
neemt een eervolle bladzij in van onze
Tooneel? geschiedenis.
Nu weer heeft men den Hamlet" van Ambroise
Thomas gemonteerd, en de liefhebbers van nieuwere
Fransche muziek gaan er. met weelde, luisteren
naar het:
Doute de la lumière,
Doute da soleil et du jour
Doute des cienx et de l» terre,
Muis ne doule jamais de moii amour."
Ik laat de beoordeeling van het muzikale ge
deelte der voorstelling gaarne aan mijn meer
deskundigen medearbeider over; maar ik moet
zeggen, dat de mise en scène niet staat beneden
die onzer Fransche opera.en dat de voornaamste zan
gers enzangeressen,ookals tooneelspelers, alle erken
ning verdienen.
De Heer Orelio, een echte Heldentenor, heeft,
wien zou ik dat kunnen zijn? Maar het
zou zoo prettig zijn, er eens iets van te
weten, in geval ik net eens werd. Men heeft
zulk een vreemd gevoel in zijn borst, niet
waar ?"
»lk weet het niet; bij mij kwam het met
kiespijn."
»Met kiespijn?"
»Ja; want je moet weten dat mijne eerste
vlam tandmeester was," zei juffrouw Triedel
lachende, terwijl zij van haar naaiwerk opkeek.
>Ik was toen zestien jaar oud en had een
holle kies, o ik herinner het mij nog als den
dag van vandaag! Ik lag tegen zijn borst,
terwijl hij een propje watten, dat met sterk
ruikend goed bevochtigd was, in de holle kies
stak; en toen hij hiermee klaar was, hield hij
mijn kin met zijn hand vast en kuste mij.
Hé, wat schaamde ik mij daarover en hoe
gelukkig was ik tevens!"
»Zaagt gij hem meermalen?"
»Ja die kiespijn kwam dikwijls terug, en
telkens gaf hij mij watten met droppels en
een zoen."
»Sprak hij dan nooit van trouwen?"
>Neen, dat ging niet best, daar hij al eene
yrouw en twee kinderen had. Maar dat wist
ik toen natuurlijk niet. Veel later trouwde
ik pas met je vader."
»En waart ge niet op hém verliefd?"
«Niet erg."
Lientje stond op om naar bed te gaan. Zij
was uit het gesprek met hare moeder niet
Teel wijzer geworden. Het eenige wat zij
daaruit geleerd had, was de zekerheid, dat
Men met zijne eerste liefde niet trouwt. .
Van toen af kwam de knappe student
dikirijls in den bloemenwinkel en kocht een roos
Toor zijn knoopsgat.
Hij lachte steeds daarbij en was vriendelijk,
maar maakte haar volstrekt niet het hof of
complimenten, zooals andere heeren ; en toch
iras zij zoo gelukkig, als zij hem slechts ge
in den korten tijd, dat hij aan het Tooneel is,
groote vorderingen in de kunst van spelen gemaakt,
en doet het blijkbaar met liefde. Mevr. van
Ophemert-Schwenke heb ik, bij een vorige gelegen
heid, mijn hulde voor haar dramatiesch talent reeds
gebracht, en Mevr. Orelio-van Zant is een niet
minder goede, oude bekende.
Over de vraag, in hoe-verre Shakespeares schep
ping zich leent tot cene muzikale vertolking kun
nen verdedigbare meeningen verschillend luiden.
Terecht hebben de Heeren Michel Carréen Jules
Barbier sommige bizonderheden (als bijv. het
tooneel met de fluit) achter-wege gelaten. De
partijen van Polonius en Laërtes zijn wel een
weinig onbeduidend geworden.
Wat het artikel kostumen betreft, moet ik
mijn leedwezen uitspreken, dat de Heer Orelio
het goede voorbeeld van den Koning en de Koningin
niet gevolgd heeft. De Koning zag er recht goed
middeleeuwsch uit (de auteur der Deenscbe
Ciironiek, waar het verhaal aan ontleend werd, stierf
in 1202) en Hamlet droeg een pakjen van ca 1550.
Terwijl Oplielia en hij met een waayer speelden,
waarvan de grondvorm tot de tijd van Madame de
Maintenon behoorde. Zulke spelfouten zijn hinder
lijk voor den indruk, door beschaafde toeschouwers
ontvangen en.waren toch licht te voorkomen.
't Was ons aangenaam, dat het publiek, door
luide tpejuiching, zijn dankbaarheid betuigde voor
al de kunstliefde en ijver aan het
ten-tooneelebrengen van dit werk besteed. Een goed deel
daarvan komt ook den orchestmeester De la Fuente
ten goede.
19 Apr. '88. ALB. Tn.
MUZIKAAL OVERZICHT.
Rotterdam, 20 April 1888.
Ook de heer Basch kreeg eene
bonefice-voorstelling en koos daarvoor Xessler's Ratienfdnqer
von Hameln; ofschoon m. i. de muziek van dit
werk vrij wat hooger staat dan die van Der
Trompeter von Siïkkingen van denzelfden componist,
is eene uitmuntende bezetting toch een der
grootste vereischten om het genietbaar te maken.
En deze ??het moet gezegd was in geenen
deole aanwezig; was de partij van Hunold
Singuf voorheen een van Basch's beste rollen, thans
bleef hij verre beneden zijne vroegere creatie;
Wulf, de smid, was in handen van den heer
Weiss, en ofschoon driekwart van de partij gecou
peerd werd, was het overblijvende vierde, op deze
wijze vertolkt, nog te veel. Mej. Frank, ofschoon
telkens duidelijker blijkt over welke goede mid
delen zij kan beschikken, kon Mevr. Jaïde in
deze partij niet doen vergeten; Mej. Fischer deed
haar bost en was als Regina verdienstelijk en
Mej. Ottiker bleef als Gertrud op dezelfde hoogte
(zal ik liever zeggen: laagte?) als we haar den
geheelen winter geleend hebben. Berekend voor
hunne partijen waren slechts de heeren Behrens
(Bürgcrmeifter), Sieglitz (Bertlioldus en Wiijnberg)
Bolle (Etlielerus) en Grüning (Hcribert); de kei]
erscène werd door Dolle en Stieglitz hoogst verma
kelijk en daarbij geenszins aanstootelijk weerge
geven.
Mot eone opvoering van R'tenzi wen1 op 15
dezer het Opera-seizoen gesloten; een terugblik
werp ik liever niet: de moede reiziger, die zoo
even de woestijn verliet en in eene oase
langgewcnschtc en welverdiende rust vindt, zal eveneens
niet gaarne een blik achterwaarts werpen, maar
slechts oogen hebben voor do heerlijkheid die hem
omringt en de genietingen, dio hem nog wachten.
Ook ik wensch te vergeten welke tekortkomingen
het seizoen 1887/88 heeft opgeleverd, mij te ver
heugen in de thans ingetreden periode van rust,
en het beste het allerbeste te hopen van
het seizoen 1888 89,-dat deze hoop niet beschaamd
worde is voor het voortbestaan der Hoogduitsche
Opera te Rotterdam van het grootste gewicht,
hen, wien de zaak aangaat, zij dit nog eens op
de meest ernstige wijze onder het oog gebracht!
*
En nu een auigenamo taak: het 25 jarig Jubil
van Conrad Behrcns. Het moet gezegd worden,
dat onze verdienstelijke eerste bas het verstaat
aan zijne ondernemingen attractie te bezorgen;
zien, eenige woorden van zgne frissclic lip
pen gehoord en in zijne zachte bruine oogen
gekeken had.
Toen kwam 22 Maart, de verjaardag yan
keizer Wilhelm.
Het weer was koel, maar de zon scheen
's morgens helder en Lccntje stond voor de
geopende winkeldeur en keek naar al de
menschen, die naarde gedenkzuil stroomden
vanwaar de stisdentenoptocht zou beginnen.
Er kwam een prachtige landauer aan met
kransen en guirlandes van rozen en koren
bloemen versierd. In het rijtuig waren vier
studenten gezeten in hun schilderachtige klee
ding, mot breede sjerpen om de schouders.
Hij was er ook bij en hield het zware vaan
del, van rood, geel en wit, dat met zijn goud
borduursel in de zon schitterde.
Het rijtuig stond stil, hij gaf het vaandel aan
een zijner vrienden over en vloogin den winkel,
Leentje durfde nauwelijks haar oog-en opslaan,
zoo mooi had zij hem nog nooit gezien.
Hij geleek op een ridder uit de romantische
middeleeuwen, die plotseling _ in onzen
prozaïschen tijd was komen aanstuiven. De nauw
sluitende zwart fluweelen jas en de witte
strakke broek met de hooge glimmende
kaplaarzen, deden zijn slanke krachtige gestalte
des te beter uitkomen; over den linkerschou
der droeg hij een sjerp van rozenrood. wit en
geel en de kleine ronde pet was van dezelfde
kleuren, het wapen der studenten, de degen,
hing aan zijne zijde en zijne handen waren
door lange witte kaphandschoenen bedekt.
»Nu moet gij mij, juffcrtjelief," zei hij bij
het binnenkomen, »uwe mooiste roos geven.
Vandaag moeten wij in feestgewaad, in opti
ma forma, voor den dag komen; naar »het
hof" gaan wij om onzen geliefden keizer met
zijn Oüsten verjaardag geluk te wenschen!"
Leentje bood hem een volle roode roos aan.
ten eerste Behrens in de rol van Bombardon
(Goldene Kreuz), dan Kathi Bettaque als Elsa
(Lohengrin) .... het is om van te watertanden,
en als we het bezoek eens geheel wilden afschei
den van sympathie voor den voortreffelijken bas
sist, dan zou het toch niemand kunnen verwon
deren, dat het gebouw tot aan den nok toe vol
was, in weerwil van de verhoogde prijzen.
Nu, het heeft Behrens niet aan bewijzen van
sympathie ontbroken; reusachtige kransen van
zilver papier, n van bescheidener afmeting
maar van echt metaal, vele lauweren en
blocmgeschenken deden hem zien hoe hoog hij te Rot
terdam als kunstenaar staat aangeschreven; een
welgemeende toespraak van den administrateur
der Opera, die de geschenken namens de ver
schillende gevers den jubilaris aanbood, wordt
gevolgd door fanfares van het orkest, terwijl het
publiek door hartelijke toejuichingen zijn zegel
op deze ovatiën drukte.
De opvoering zelve (van Das Goldene Kreuz
en 3o acte Lohengriri) droeg zoozeer het karakter
eener feestvoorstelling, dat de kritiek er beter
het zwijgen toe doet; gewoonlijk toch heerscht er
bij zulke gelegenheden achter het scherm eene
even geanimeerde stemming als in de zaal, en
is de ware attentie vot/r de opvoering zelve niet
aanwezig. Vermelding verdient echter het
wederoptrcden van Mej. Bettaque; het is te Rotterdam
altijd hoogst gevaarlijk, voor een eenmaal heen
gegaan artist, om weder optetreden, ik behoef
slechts te herrinneren aan de indertijd hier
zoogevierde Mej. Kempner. Mej. Bettaque bewees
echter in geen enkel opzicht achteruit gegaan te
zijn, maar aan volume van geluid nog gewonnen
te hebben, als Christine legde zij dezelfde deug
den en ondeugden aan den dag die haren zang
bij haar vroeger verblijf alhier aankleefden; als
Elsa gaf zij blijken van bepaalden vooruitgang,
terwijl het als altijd goed deed de aanvallige
kunstenares op het tooneol geheel te zien opgaan
in de rollen waarin zij optrad. Bij haar verschij
nen werd zij door de aanwezigen hartelijk ver
welkomd terwijl zij in den loop van den avond
verschillende bloemgeschenken had in ontvangst
te nemen.
Ernst van Dijck betooverde het auditorium
weder door zijn beerlijken zang, ofschoon hij dit
maal minder gedisponeerd scheen dan bij zijn
vroeger optreken; het verhaal althans maakte
niet zulk een aangrijpenden indruk als do vorige
voorstellingen. Wellicht was echter ook hiervan
de feeststemming schuld!
Behrens is uitgenoodigd naar Zweden te komen
(hot land waarvan hij genaturaliseerd onderdaan
is) en zal daaraan voldoen; een goede reis en groot
succes zij hem tosgewenscht, terwijl ik daaraan
de hoop toevoeg, dat hem daarna nog rusttijd
genoeg moge overblijven om met fiissche krach
ten het aanstaand seizoen te Rotterdam te hel
pen opluisteren! V.
TEX-TOOX-STELLIXG VAX TEKKENINGEN"
VAX LEVENDE MEESTERS"
Is de opening van Arti-s ten-toon-stellingszalen
op l'iiaschdag tevens de openbaring geweest eener
nieuwe kunctverrijzenis? De stukken zijn
genommerd van l tot 192; maar er loopeu enkele gra
vuren en bouwplannen onderdoor. Of de overigen
alle wel teekeningen" zijn d. i.
kunstprodukten, die niet alleen kleureffekt aanbieden, maar
ook ensemble van lijnen, d. i. grenzen van voor
werpen, die de maker zich bewust is mag in
twijfel worden getrokken Of al het
ten-toon-gestcldo door Meesters" is vervaardigd, staat ook
nog uit te maken. Ik spreek niet van de 18
Meesteressen, wier werk men heeft toegelaten;
maar er zijn sommige van do hier aangeboden
Moester"-stukken, die men, zoo ze niet op de
Ten-toon-stelling van Arti hingen, eerder aan
leerlingen toe zou schrijven. Toch verneem ik,
dat de kommissie zeer streng is geweest, veel
heeft afgewezen, en men dus het recht heeft
hier niet te zoeken een stalenkaart van wat de
tegenwoordige Nederlandsche teekenkunst vermag,
maar een bloemlezing van de beste werken.
De toongcvers op hot gebied vermijden het
woord waterverftcekcning"; zij spreken liever
van aquarellen": waarschijnlijk om dat zij voelen
dat de teekening vaak ver te zoeken is.
Als gij niet-te-min naar teekening vraagt, dan
zeggen zij, dat gij literatuur begeert, en dat de
kunst, de kunst bij uitnemendheid, alleen naar
kleureffekten streeft en men met die kleuren
slechts stemmingen wil uitdrukken.
Als gij op het feit wijst, dat men in vroeger
eeuwen wel eens werk van het sujet gemaakt
heeft, dat de schilderijen voorstelden, dan
andwoorden de groote mannen van tegenwoordig, dat
zij daar niets mee te doen hebben, dat het sujet
niet meer is dan een kleêrenknecht, en dat de
genen, die daar waarde aan hechten,
illustratieteekenaars met kunstenaars verwarren. En als
die historie-ketterijen nog niet luid genoeg klin
ken, gaan zij rechtstreeks op den man af, en zegden,
dat ge geen zier verstand van kunst hebt. Wat
zoudt gij zeggen," vragen ze triomfantelijk, als
een schilder over literatuur wilde spreken ?"
Dan zou ik eenvoudig andwoorden, dat iemant,
die smaak, gevoel en wat kennis heeft, bestemd
is om kunstindrukken te ontvangen en van die
indrukken rekenschap mag geven, en dat het er
verder niet op aankomt of de beoordeelaar bij
deze. vatbaarheid en dit vermogen nog het talent
voegt van te kunnen schilderen, zingen, viool
spelen, vaerzenmaken, of iets van dien aard.
Het getuigt niet van een scherpen blik, het
vermogen van te oordeelen door elkaar te haspe
len met het vermogen van kunstwerken voort ta
brengen. Een geoefende gourmet is daarom nog
geen kok, en verbeurt daarom zijn recht niet,
om te zeggen dat een schotel aangebrand is.
Als men dat ook doorvoerde, dat alleen schilders
over schilderwerk mochten oordeelen, dan zou het
er slecht uitzien met het plaatsen van de schil
derijen. Kunstenaars, die. als de Heer Mesdag,
muzeüins aanleggen, zijn zeldzame vogels. Of
denkt men zich verzamelaars, die niet oordeelen ?
Moeten de verzamelaars eenvoudig lieden zijn
met wel gevulde beurzen, waarvan de inhoud,
naar de uitspraken der willekeur van Ileercn schil
ders, wordt omgeruild voor doeken of paneelen
met zekere hoeveelheid verf bestreken ?
Laat ons toch wijzer zijn! Die Kwi»t
isljederman's Sache, en als wij, schilders of dichters, op
toejuiching van onze medemenscheri aanspraak
maken, moeten wij ook hunne afkeuring kunnen
lijden.
Bovendien - wie en wat wordt er niet beoor
deeld ? Ook literatoren zijn er ver van daan elk
ander altijd te bewonderen. Zoo heb ik bijv.
het ongeluk weinig dingen onvruchtbaarder te
vinden dan, bij elke ten-toon-stelling, nog weer
eens te gaan herhalen, dat a, b, en c er uitne
mend in geslaagd zijn een zwoelen zomermiddag
op doek te brengen, of een hoekjen van een wei
land, met (min of' meer misteekendc) koeyen, of
een heigezicht, waarboven zich een zwaar bewolkte
lucht uitstrekt.
Ik heb er niets tegen, dat onze schilders, d. i.
onze landschap , watergezicht-, en
boerenbinnenhuisvcrvaardigers, dio voorwerpen zoo lang
repeteeren, tot dat alle verzamelaars in ons konink
rijk in het bezit van n of meerdere exemplaren
zijn; maar van wat do Hollandsere kunst van
dien aard oplevert uitvoerig en beredeneerd boek
to houden, komt mij minder nuttig en voor de
lezers zeer onvermakelijk voor. A. TH.
(Wordt rerroli/d).
«Gij zult wel zoo goed zijn hem voor mij
te willen vaststekeu," zei hij, »ik kan in deze
stijve kaphandschoenen geen vinger bewegen."
Leentje moest op de teenen gaan staan om
hem te bereiken. Hare teedere gestalte rustte
dicht tegen zijne breede borst, en den eenen
arm had hij om haar heen geslagen. Haar
hart klopte geweldig, en hare bevende handen
konden nauwelijks de roos vasthechtten. Mis
schien vermoedde hij wel, wat er in haar ziel
omging, en wat haar hart zoo deed kloppen.
Hij trok haar dichter naar zich toe en ter
wijl 'hij zich voorover boog, drukte hij een kus
op haar voorhoofd.
De roos was vastgestoken; hij bracht groe
tend de hand aan zijn muts, keerde zich om
en sprong in het rijtuig.
Leentje bleef vuurrood en met gebogen
hoofd voor de deur staan om hem na te kijken.
Het was alsof' zij in een nevel het rijtuig
zag wegrijden, met het goudborduursel pp het
rozenroode, gele en witte vaandel dat in den
ZOTineschijii schitterde. Onwillekeurig1 voelde
zij naar haar voorhoofd, waar de kus nog
brandde dien hij eropgedrukthad.Zij schaamde
zich er over en wTas toch zoo gelukkig, o zoo
gelukkig! Hoe zou zij zich houden, wat zou
zij zeggen, wanneer hij weer in den winkel
zou komen?
Hij kwam echter niet.
Weken gingen voorbij, ja zelfs maanden,
en nog altijd was hij niet teruggekomen, om
rozen van haar te koopen. Dit behoefde hij
ook nu niet meer te doen, want ze waren nu
overal te koop; het koude voorjaar was voor
bij en de zachte zomer strooide met gulle hand
verkwistend zijne bloemen overal heen. Te
vergeefs tuurde Leentje overdag door het raam
van haar bloemenwinkel, te vergeefs zocht zij
hem 's avonds onder de duizende bezoekers
van het tentoonstellingsterrein
Haar rozenridder kwam niet te voorschijn.
Op zekeren dag kwam hij plotseling weder
EEN LIEFDE" EN DE KRITIEK.
Eene liefde, door L. v. Deyssel.
L. v. Dayssel heeft een roman geschreven,
waarover de kritiek nog niet tot zwijgen gekomen
is. En dat om tweeerlei reden. Ten eerste, wijl
een aantal bladzijden ervan op een zeer buitenge
woon talent wijzen, en ten andere, omdat het ver
haal gedeelten bevat geheel en al in strijd mot de
eisenen der welvoeglijkheid, die onze
hedendaagsche beschaving stelt.
De critici waren hem over het algemeen weinig
vriendelijk gezind. Men kan zeker niet zeggen,
dat zij den mantel, dien do romanschrijver vergeten
of moedwillig verzuimd had over het naakt te
werpen, over zijn tekortkomingen hebben uitge
spreid. Doch het zonderlinge geval heeft zich
voorgedaan dat juist hij, die in zijn imening over
in den winkel. Evenals vroeger, stond hij
voor haar, vroolijk en vriendelijk, in de volle
kracht zijner schoonheid.
Leentje voelde hoe haar het bloed naar hoofd
en hart steeg, en om hare vreeseüjke ver
warring te verbergen, boog zij zich over zijne
lievelingsbloemen, de donkerroode rozen, om
er een voor hem uit te zoeken.
»Xeen, van daag ben ik niet met nerops
tevreden/' zei hij, stralend van yroolijkheid
en geluk »ik moet een heeleii ruiker hebben
van de allermooiste bloemen, echte keizers
rozen !''
?Die zal ik dan eerst voor u moeten bin
den," zei Leentje half luide.
»Heel goed, wees dan zoo vriendelijk er
voor te zorgen," gaf hij vergenoegd ten ant
woord, »en zend het me dan nog vóór 12 uur!"
Zij schreef het adres op. Het was van een
adellijke dame.
>En wil u dan dit kaartje aan den ruiker
vast hechten," vroeg hij, terwijl hij haar zijn.
visitekaart reikte.
Vervolgens nam hij zijn rozenroode muts
af en ging lachend en kalm, zooals altijd,
zijns weegs.
Leentje hield zijn kaartje in de hand:
»Kurt von Rabenau"
stond er op, met een kroontje er boven.
Dat was dus zijn naam, en de adellijke
dame, aan wie hij die heerlijke rozen wilde
zenden, was zeker zijn bruid.
Daarom zag hij er zoo innig gelukkig uit,
en daardoor kwam het, dat hij niet meer aan
het kleine bloemenmeisje dachtj dat hij in
een oogenblik waarop hij zoo feestelijk ge
stemd was, aan zijn hart had gedrukt.
Zij had het niet vergeten en zou het ook
nooit vergeten. Zij voelde nog altijd zijn kus
op haar voorhoofd branden.
***
Zij ging dien avond, zooals gewoonlijk, met