De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 22 april pagina 5

22 april 1888 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 565 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. O, myne geliefde vriendin, mijn hart houdi -op te kloppen, wanneer ik denk aan den noodlottigen cirkel, die zich door de tientallen, van ?eeuwen der geschiedenis slingert l Zal dan nooil de tijd komen, waarin de mensen van het voor. recht, door de gave van het verstand boven alle schepselen gesteld te zijn, ten volle zal genieten; de plichten, die uit dezen hoogen adel voortvloeien, vrij en vroolijk zal kunnen vervullen, en mensc zal kunnen zijn, zonder dat men in den naam der liefde tot het gezin, tot het vaderland, tot de eer der natie, onmenschelijkheden van hem dnrft te vorderen? Zal hij dan nooit komen, die tijd?" Men merkt uit dit citaat tevens op, hoe Spielhagen zich van de lokale kleur van het tijdstip heeft doordrongen. De stijl van Rousseau's brieven aan Julie, van Mirabeau's brieven aan Sophie, mengt geheel op dezelfde wijze liefde en wijsbe geerte door elkaar; het is geheel dezelfde rhetoriek, dezelfde boekerigheid in den hartstocht, hetzelfde vernuftige en toch warme geestesleven; Spielhagen .heeft dit met uitstekend talent weergegeven. Uit vroeger eeuwen, in Oost en West. Schetsen van M. A. Perk. Aarlanderveen, W. Cambier van Nooten. De naam doet niets tot de zaak", zegt het spreekwoord, te-recht of te-onrecht. Mij dunkt, dat het spreekwoord geen waar woord is; want een naam geeft een indruk, en als het op ken nismaking aankomt, kan een eerste indruk goed of verkeerd zijn. Ik haast mij echter te verkla ren, dat. zoo wij, Hollanders, als we van Oost -en West hooren gewagen, aan geheel iets anders denken dan de stoffen, in deze 300 bladzijden hehandeld, de dourleziug van dit boek iemant toch niet licht op eene te-leur-stelling zal te staan komen. Wij gaan met den bekwamen schrijver wel niet naar Java of Suriname; maar wat hier gegeven wordt is te belangrijker naar de meeste onder werpen ons nader verwant zijn dan de dusgenaamde Koloniën, en naar de volksgunst, waarmee tegenwoordig schilderingen uit het dagelijksch leven der moderne tijd omringd worden, het be schaafde publiek allengskens van ons eigen europeesch verleden, tot groote schade voor onzen geestesrijkdom, meer vervreemdt. De hier aangeboden essais behooren inderdaad -alle tot de beschavingsgeschiedenis van. den mensch en leveren menig tafereel, dat niet slechts «onze wetenschap verrijkt, maar ook gevoel en smaak op het levendigst en aangenaamst bezig-houdt. Ziehier de titels der studies, in dit bandtjen * «amengevat: I. De sprookjes van Moeder de Gans." II. Het Tooneel in China." III. Het Koelantslied." IV. De legende van Rolandseck." V. Een middeleeuwsch Kerklied." VI. De Minnehoven." Vier dezer stukken zijn reeds vroeger in tijd schriften verschenen; een paar zijn van jeugdiger <dagteekening". Het algemeene begrip, dat zich uit al deze stukken losmaakt, is de voortaan der wetenschap verzekerde, maar in het leven der beschaafden nog weinig doorgedrongen stelling, dat, onder de schoonheidsverschijnselen, de volks- of natuurpoëzie geenszins (tegenover de individuëele kunst) op een verwijderd plan staat. Om het zoerst zullen deze studiën bij den lezer de overtuiging vesti gen, dat de uitdrukking bakersprookje" bijv. volstrekt geen scheldwoord is en dat de voortreflijkste poëetische gewrochten, die in de fantazie, of ook maar in de waardeering der volken leven, juist geen stukken zijn, die een bekende naamteekening dragon, maar te beschouwen zijn Als krystalschietingen van een zich half onbewust volksgenie. Ik had wel gewild, dat de stukken nog een weinig tastbaarder deze algemeene waarheid had den geformuleerd. Zij ligt er in; maar niet ieder een zal ze als een kroon boven deze zes onderdeelen van den bundel zien schitteren. Al aanstonds leert ons evenwel No. I, dat Cnarles Perrault niet, zoo als men zich later verbeeld heeft, de sprookjens van Moeder de Gans zelf verzonnen had. De tijdgenoten trouwens acht ten daaraan weinig gelegen. Zij vonden het vertellingen bons pour les cnfans", en Ferrault, bij wien ondortusschen de waardeering dezer zin- en kleurrijke verhalen met zijn geheele anticipatie op de europeesche Romantiek der XVIIIe Eeuw samenhing (iets dat in den bundel des Heeren Perk wol verdiend had betoogd worden), was er zóó mee verlegen dat hij er den naam vóór schreef van zijn zoontjen (Perrault d'Armancourt), uit wiens mond hij ze werklijk had opgeschreven. De Heer Perk stolt een onderzoek in, voor eerst naar de herkomst der benaming van ma mère Loyo", moeder de Gans", on zoo hij vervolgends de bronnen niet navorscht van elk der 8 bekende sprookjens, hij bewijst genoegzaam, dat zij van oude dagteokening zijn. Te-recht ver gelijkt hij echter de eer, dio zij aan Perrault doen, als auteur, bij die, waarop La Fontaino, als fabuliste, aanspraak heeft. Het allegorische dat men er in vinden wil, zal ondertusschen wel altijd in waarde ondergeschikt blijven aan hunne dramatische schoonheid. Het stuk No. II, Tooneel in China",bevat oen schat van. wetenswaardigheden, betrekkelijk dit onderwerp. Wel kwam hot ons voor als een por tefeuille, waarin de verschillence bladen te-zamen juist geen volkomen harmoniesch goheel aanbo den, en ook niet door eene rationeele opvolging allengs eene volledige voorstelling in den geest des lezers deden verrijzen. Zelfs scheen het ons toe, dat de auteur het niet altijd met zich-zelven eens was, wat de waarde betrof van het Chineesche volkscharakter en van zijn spiegel de dramatische kunst. Vergelijk bijv. bl. 81 .en 82. Hier en daar komen er in dit stuk ook appreciatiën voor, die min duidelijk zijn: bijv. op bl. 72, die ellendige, hart en zinnon bedwelmende zangspelcn", die ten onzent" gevonden worden waar zijn die? De auteur neemt nog altijd den provcrbialen stilstand van de Chincesche beschaving aan, of schoon betwistbaar schijnt, dat de Chineezen, in dat opzicht, ongunstig bij de Indiërs en zelfs bij de oude JEgyptenaren afsteken. Opmerking ver dient, dat de bloeitijd van het Chineesche tooneel valt in de XlIIe en XIVe Eeuw, en dat tot heden de werken van die tijd in China onovertroffen zijn. Het schoonste stuk in den bundel behandelt Het Roelantslied". De schrijver brengt ons eerst te Roncevalle; dan geeft hij de geschiedenis van het beioemde epos, en spoort na wat er in de verhaalde gebeurtenissen werkelijk historiesch voor handen is. De Chanson des gestes de Roland", aan zekeren Turold of Théroulde toegeschreven, wordt in goeden stijl vernederduitscht, hier en daar verrijkt met letterlijke min of meer metri sche navolgingen van den text, die door Alfred Lehugeur in alexandrijnen en door Wilhelm Hertz in 5-voeters is overgezet. Grootschheid, schilderachtigheid, diep gevoel heeft de Heer Perk, in zijne bewerking, weten te bewaren. Het is meer bescheiden dan waar, wat hij zegt: ik heb niet veel meer dan een geraamte kun nen leveren, zonder leven en gloed." Met zon der de diepste aandoening kan men het stuk lezen. Wanneer men dan ook het volgende, getiteld: De legende van Rolandseck" genieten wil, moet men de lektuur hiervan niet onmiddehjk op die van het Roelantslied" laten volgen. Deze lief desgeschiedenis van Aldaas heldhaftigen gemaal steekt te zeer bij het epos af. In den bundel wordt ook nog een opstel gewijd aan den Stabat mater, die echter niet met volle recht een middeleeuwsch KerMied" genoemd wordt; als men, door kerklied, een liturgiesch ge zang verstaat. De vertaling van Pieter van Braam, maar ook het latijnsche origineel, wordt hier af gedrukt. Het voelbaar verband, en het onderscheid, tusschendekompozitiën van Giambatista Pergolese, (1710-1736) en Joseph Haydn (1732?1809), had wel aangegeven mogen worden. Het laatste stuk in den bundel is een zeer in teressante studie op de Minnehoven". Opmer kelijk is niet slechts het onderzoek naar hetgeen werkelijk als historiescti in die middeleeuwsche instellingen erkend mag worden, maar ook het volgen van hun levensdraad in vereenigingen en vergaderingen van jonger dagteekening. Door de uitgave van dezen bundel, niet minder dan door zijne studiën op Hroswitha Do tooncelarbeid eener Non in de Xe Eeuw" en op De Troubadours", heeft de Heer Perk, de smaak- en talentrijke geleerde, de Nederlandsche Letteren en de Geschiedenis onzer beschaving (de allerbe langrijkste der ongewijde Historie) ten zeerste aan zich verplicht. 10 April, '88. AM. Tir. VARIA. Virchow en Schliemann zijn van hun tocht in Boven-Egypte den 5en dezer maand weer geluk kig te Kaïro teruggekeerd. Over hun reis wordt aan de Kölnische Zeitung" het volgende ver haald : Bij de bezichtiging der oude tempels had zich professor Virchow overal tot taak Besteld de ethnographische bijzonderheden te bepalen van de verschillende volksstammen, die op de monu menten waren afgebeeld. Met oen rijke verza meling photographieën en notities van allerlei soort teruggekeerd, zal de groote en universeele ge leerde wel niet in gebreke blijven om moor orde te brengen in het groepeeren van de volken, die aan de oude Egyptenaren bekend waren, een streven dat in den laatsten tijd vooral door de Engelsche Vereeniging van Natuurondorzoekers krachtig ondersteund is. Een bezoek aan hot zuidelijkste district der provincie, dat van Gharaq, bracht de reizigers naar de tot nu toe steeds onverklaard gebleven grafteekenen van Medinet el Madi, waar men ook eenige opgravingen deed. iioewel zonder noemenswaard resultaat. Van groot ielang was de bezichtiging van het sedert Lepsius zoo veelbesproken terrein, waar men vermoedt dat zich de overblijfselen van het Labyriiith be vinden. De Engelsche oudheidkundige Flinders t'etric, die sedert eenige maanden voor het 3ritsch Museum in verschillende gedeelten van ^ajoem opgravingen doet en juist bij de pyramide van het Labyrinth bezig was, strekte den reizi gers tot gids en besprak met hem de verscl lende vraagstukken, terwijl hij hen onder do ovcr)lijfselen rondleidde. Men bezichtigde gezamenlijk een gang, die in de tegel-pyramide tot aan hot middelpunt doorgevoerd is, maar de voornaamste rondst had plaats op den dag na de aankomst ?an Virchow en Schlieinan. De heer Flinders Detrickwam namelijk aan een soort van ingang, gevormd uit reusachtige blokken kalksteen, die laar men vermoedt, voeren zal naar do grafkamor van koning Ainenemha III. De begraafplaats van rijke Arsinoïten (Arsinoëof in den tijd der Ptoemaeën Krokodilopolis de krokodillcnstad was de vroegere naam van Medinet el Fajoem; do tad was zeer belangrijk in de oudheid en werd vaarschijnlijk ongeveer 2300 jaren voor Chr. geticht) uit de 2e tot de 4e eeuw na Chr., aan de westzijde van do pyramide, was gedurende de laatste weken door den Engclschcri archeoloog doorsnuffeld op een manier die (volgens het oor deel der Duitschers) een nauwkeurig onderzoek ?an deze gewichtige periode in de geschiedenis ?an Arsinoëvoor de toekomst onmogelijk zal ma ten. Het bezichtigen van velo prachtig gcconscrreerde mummies, evenals het zien van een rijke /erzameling schedels, kon onze reizigers slechts matig schadeloosstellen voor de hevige gemoedsbe weging, die de aanblik van die grcnzelooze vcrvoesting bij hen opwekte. Het vandalisme van menigen oudheidkundige spot met olkc beschrij'ing en overtreft bijna dat der Vandalen zelf. )e volkomen wanorde die men tegenwoordig in Ie administratie der Egyptische oudheden aanreft, zou slechts door een gemeenschappelijk op reden der mogendheden gestuit kunnen worden. De universiteit van Bologna viert den 12den Juni ?an dit jaar het feest van haar 800-jarig bestaan. )e geheele beschaafde wereld zal het programma Ier feestelijkheden met belangstelling volgen, want leze universiteit is zeker de oudste van alle. Zij moet uit de rechtsschool van keizer Thcodosius II t25 na Christus ontstaan zijn en heeft aan de stad waar zij haren zetel heeft, eene algemeene beroemdheid gegeven. Zij telde dikwijls verschei dene duizenden studenten (zelfs tot 10,000 toe), uit alle landen van Europa, Duitschland, Spanje, Hongarije, enz. en deze studenten hadden hunne eigen colleges. Eene eigenaardigheid dezer universiteit is, dat zij vele vrouwelijke studenten en professoren geteld heeft die zich dikwijls in hoogen graad onder scheiden hebben. Nog in 't begin van de acht tiende eeuw hield de dokteres Laura Bassi voor lezingen over mathesis en natuurgeschiedenis en nog in den nieuweren tijd zat Clotilda Tambroni op den leerstoel der Grieksche litteratuur. De universiteit liet in de eeuwen van barbaarschheid steeds den fakkel van verlichting schijnen, zij heeft zich echter bizonder beroemd gemaakt door hare rechtsschool, waar de namen vau een Irnerius. Azzo, Gracian, Accursius, Malpighi, Cassini, Mezzofanti enz. geschitterd hebben. Van haar ia de ontwikkeling der nieuwere rechtswe tenschap, van de civilistische zoowel als van de canonistischo uitgegaan, en de invloed van de Bologner rechtsleeraars is niet alleen op weten schappelijk maar ook op sociaal-politiek gebied voor Duitschland voornamelijk van onberekenbare waarde geweest. Gedurende eeuwen hebben dui zenden en nogmaals duizenden Duitsche jonge lingen in Bologna hunne juridische opleiding gekregen en rechtsleeraren uit Bologna hebben de Duitsche keizers uit het huis van Hohenstaufen als trouwe raadslieden bij ingewikkelde rijkskwesties met hunnen raad bijgestaan. Even beroemd als de universiteit zelf, zijn ook hare instituten, zooals het Instituto «lelie scienze, dat tegelijkertijd sterrewacht is; het anato mische kabinet met zijne schoone waspraeparaten, het naturaliën-kabinet; een historisch interes sant physisch kabinet, een chemisch-pharmaceutisch kabinet, eene antiquiteitenverzameling en eene modelkamer voor krijgs- en zeevaartkundige wetenschappen. Ook eene bibliotheek van meer dan 200,000 boeken en 1000 handschriften bezit de universiteit en. zoozeer maakte zij den trots der stad uit, waarna zij genoemd is, dat deze hare lijfspreuk Bononia docet," op hare munten liet zettenen dat de Bologneesche doctor," op het Italiaanschc tooneel een blijvend karakter heeft gekregen. De Duitsche universiteiten zullen, ge dachtig aan al het hierboven vermelden namelijk de vermaardheid van hare italiaansche zuster, bij het ophanden zijnde jubelfeest goed gerepresen teerd worden en ook de Duitsche studenten zullen in die dagen ook in groote getale gehoor geven aan de oproeping der commilitones uit Bologna en hunne deelneming genoegzaam toonen. Vehementer vos rogamus," staat aan het hoofd dezer uitnoodiging. De Poll Mail had onlangs een interessant arti kel met de vraag of romanschrijvers bij hun eigen werk schreien". Omtrent Thackeray waren twee meeningen aangehaald, de een beweerde dat hij over den dood van kolonel Newcome geschreid, had, de ander zeide het tegendeel. Een inzender wijst nu op een studie over Tackeray, indertijd. in llarpe Magazine verschenen, en haalt daaruit de volgende anocdote aan: Eens, terwijl de roman, The Newcomes uit kwam, ontmoette Lowell, die destijds te Londen woonde, Thackeray op straat. De romanschrijver was ernstig; zijn gelaat en manieren toondea droefheid en afmatting. Hij zag in de oogen van den dichter eene vriendelijke bezorgdheid en zeide: Kom mee naar Evans', ik zal er u alles van vertellen. Ik heb den kolonel gedood!" Zij gingen dus het cafébinnen, zochten een tafeltje in een stil hoekje, en Thackeray, de proefvellen uit zijn zak halend, las hem het aandoenlijke hoofdstuk voor, waarin de dood van kolonel Newcome verteld wordt. Toen hij tot het laatste kwam Adsum", stroomden de tranen, die hem reeds lang in de oogen stonden, over zijn gezicht en het laatste woord werd bijna snikkend uitge sproken." Voor Thackeray is dus de vraag bevestigend beantwoord. De Lantaarn geeft deze week ter herinnering aan de opening van het concert-gebouw, eene teekening van Jan van Essen, waarop de portret ten van Mr. Viotta, Beethoven, Weber en. Wagner voorkomen. Compositie en teekening verraden het uitstekend en eigenaardig talent van den beken den leeuwenschilder. Schaakspel. No. 121. Driozet van J. BELTTING te Riga. Uit het Frankforter Tornooi. Oorspronkelijk en mooi! ZWAKT. INGEZONDEN OPLOSSINGEN. Juist opgelost door W. v. H. te Delft no. 118 met bis, 119 met twee oplossingen (hiervan komt eene verbeterde opgaat') voorts 119 ter; Henri no. 118 en 119 en 118 ter, ook de vierzet van H. J. den IL, Mei" no 118 met ter, bis, 119 en Taverner, beiden te Amsterdam^ D. D. no 120 met bis te Rotterdam en J. A. W. te Gouda. No. 119 door H. A. W. S. te Amsterdam Een Engelsche scliaakui. Onder het opschrift Zondagsuitspanning (zooals men weet is in Engeland alle uitspanning des Zondags ver boden) merkt Punch van 24 Maart jl. op dat het schaken bepaald het Zondagsspel is, daar het onmogelijk gespeeld kan worden zonder t\vee bisschoppen. Alzoo heeft elke speler er twee on moet een spel waaraan de bisschoppen zelven deelnemen toch wel geoorloofd zijn. b 3 h5 X h2 f mat .'5 h5 c5 f mat 3 g2 g3 f mat 3de WIT. Wit speelt voor en geeft in drie zetten mat. (Wit, 12 en Zwart 5 stukken met K. d4). OPLOSSING VAN SCHAAKPROBLEEM No. 119 van II. von Gottschall te Leipzig. l b7 g7 gG X hó; 2 g2 g4 f hl gl; 3 g4 X h5 f mat l als boven gG g5 ; 2 g7 - h.7 onver.; l a3 speelt; 2 g2 g3 f, hl - gl; l hl gl ; 2 hó c5 f, gl _ hl; Oorspronkelijk en mooi! P K O B L E M E N. llObis driczet van J. Ijzermans te Ylaardingen, in 3 zetten mat. Wit K a4 D hl T cG R fG I'd h7 pions c6 45 en liG (8. zwart K eS R d8 Pd c7 pions do c7 en f7 (G met K 08. 119tcr driezot van dr. S. Gold te Weenen. Wit K c4 D b3 T c5 Pd ef> 11 gl pions aG en d4 (7. Zwart K ilG Pd i'5 T h.5 I) g8 Pd 08 R a5 pions eG e7 en d7 (9. 119 quater van C. Salvioli te Venetië. Gazette Letteraria. Wit K hG D aS R hl pion a2 (4. Zwart K h2 pion hï5 (2 met K h2, in drie zetten mat. 119 quater bis van W. Kulm te Waldenburg is, driezet. aG, pions a5 on b5 (3 mot K aG. Wit begint in alle problemen. Wit K c7 R dG T f3 (3. Zwart K DE JUFFROUW VAN DE KIOSK. Zij is weduwe on heeft oen dochtertje van 11 jaren, zij zelve is nauwelijks dertig. Zij was vier jaren getrouwd geweest met een kommies van de belastingen en kreeg gedurende dien tijd iets meer dan de gebruikelijke slaag, aangezien haar gemaal, met de stiptheid van eene torenklok, prompt eiken dag dronken thuis kwam en dan, ook als een torenklok, een onweerstaanbare neiging tot slaan kreeg. -Maar hij deed het iets sneller dan zoo'n uunvèrk, want iu weinige minuten voelde zij, dio door den heiligen band des echts met hem vereenigd was. al de uren en halve uren van een geheel etmaal op haar lichaam nederdalen. In die vier jaren bad zij zooveel geschreid van verdriet en om het hulpeloos wicht dat haar ramp zalig lot moest deelen, dat toen de kommies eindelijk met een delirium tremens werd thuis gebracht en na weinige dagen in een stillen kolder voor de laatste maal de lucht met zijnen brandenden adem verpestte, zij geene tranen meer voorradig had. Met haar dochtertje op den arm, keek zij door eene reet van de gordijn, den somboren stoet na, die alleen door huurlingen gevolgd werd. Haar hart bonsde wel, maar dat was alleen omdat voor haren geest opdoemde de gelukkige tijd met zijne blijde verwachtingen, toen bij haar ten huwelijk vroeg en zij hem, o zoo gaarne, het jawoord gaf. Maar slechts bitterder stemde haar die herinnering en vergrootte slechts haar haat jegens den man, die daar weggedragen werd en die de hoop van haar joug meisjeshart zoo gruw zaam had teleurgesteld. Na zijnen dood moest zij vrecselijk tobben. Zij naaide van den vroegen ochtend tot laat in den. nacht, maar zij kon door het harde werken al niet magerder en bleeker worden, dan zij 't werd onder de regelmatig aangewende hulpmiddelen van den overleden kommies. Na eenige jaren kwam er een gezegende uitkomst. Door protectie van eenige menschlievende dames voor wie zij gewerkt had, werd zij chef de bureau. in een kiosk, en daar zat zij dan van des morgens acht tot des avonds tien uur achter en tusschen stapels couranten, door hot vierkant raampje te koekeloeren in de wijde, wijde wereld. Haar dochtertje, een zwak, lief kindje, kan men. eiken middag om n uur, vóór zij naar schoot gaat, de n persoons wereld, waarin hare moeder den scepter zwaait, zien binnentreden met een rood pannetje met eten, dat de juffrouw, waar zij mede samenwonen had gereed gemaakt. Dan wordt er een tweede plank voor het raampje ge zet, zoodat slechts door een smalle reet een blik in de kiosk kan worden geworpen. Dan vouwen moeder en kind eerbiedig do handen en bidden om zegen op den sobcren inhoud van hot roodo pannetje en gebruiken daarna samen het maal, zoo gelukkig en tovrcflan, alsof de kommies nog leefde on een zorgend vader en echtgenoot voor haar was. Dan ziet men de plank voor de opening van da kiosk weer verdwijnen, het kind omhelst hars

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl