De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1888 29 april pagina 4

29 april 1888 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 566. ' 4fiH iuisten titel op een tooneelaffiche te plaatsen. ' By de repetities was het stormachtig toegegaan. HenriettêSontag, later gravin Rossi, en Caroline ttpger studeerden hare partyen onder, leiding - -nat Beethoven zelven. De beide dames hieven ontzettende klachten aan over de wyze waarop -.hare spüwaren geschreven. Gij zyt een werke^fce tiran aller stemorganen," zeide Caroline Unger, maar Beethoven bekommerde er zich niet over; au. eens verzocht men, het ff in mezzavoce te mogen omzetten, dan weder wilde men enkele hooge noten weglaten, doch de meester bleef halstarrig weigeren. Nein, und immer Nein!" was zjjn eenig antwoord. ^Ban zullen we in 's Hemels naam de kwelling maar -om uwentwil ondergaan," besloot eindelijk -HenriettêSontag. Met de koren was het nog erger gesteld. Zy weigerden kortaf sommige noten te zingen, die zy onuitvoerbaar achten. Of de kapelmeester Umlauf ook al tusschenbeiden kwam en aan Beethoven verzocht kleine wijzi gingen aan te brengen, niets mocht baten. De ?, bedoelde noten werden bij de uitvoering nietgezongen, dit was het resultaat dat men verkreeg. D« componist bespeurde er echter niets van. ? evenmin als hij kon waarnemen, met welke voor treffelijkheid en toewijding zyn werk werd ten gelioore gebracht. Welk .eeii beproeving l De Koorsymphonie en de Mina Solemnis geschreven te hebben en ze niet te kunnen hooren. Gedurende het concert stond t$j achter den lessenaar van den orkestdirecteur, luj Tolgde.met den blik de bewegingen der instruraeriten en zag althans zijne muziek uitvoeren, .Toen het orkest zweeg bleef de meester onbewegeUjk staan, in zich zelven gekeerd, luisterend ? muur de inwendige stemmen die in de diepten van ayn hart weerklonken; Caroline Unger ging .aftar hem toe, vatte hem by de schouders en teerde hem naar het publiek. Van de uiting der geestdrift, waarmede de geheele zaal hem begroette, hoorde hy niets, maar hij zag dat allen opgericht Stonden om hem toe te juichen en kon in dat korte oogenblik van zyn triumf genieten. lp styl wykt de Missa Solemnis af van wat men in engeren zin wel eens onder kerkelijke muziek verstaan wil; hiertoe gaven wij de ver klaring van dit feit. Den indruk, dien hare uit voering op den hoorder maakt kunnen wij veilig met dien door de Chor-Symphonie verkregen, op ne lyn stellen. Uit de tragedie van het menscheljjk leven schynen de motieven gegrepen, 'die de grondstof van beide reuzenwerken uit maken. Er zullen nog vele jaren verloqpen eer de muzikale ontwikkeling van bet groote publiek zoover gevorderd zal wezen, dat met volle bewust heid een meesterwerk als de Missa Solemnis zal genoten en gewaardeerd worden, al is het ook een aangenaam verschijnsel op te merken, dat men in de hoofdstad in recht begrip van Beethoven vorderingen heeft gemaakt. Van de execntanten, van koor, orkest en solisten wordt het hoogste gevorderd. Daarmede hebben wij by ons oordeel over de uitvoering in het Concertgebouw rekening te hou den. Een enkele repetitie met koor en orkest is trouwens onvoldoende om gewenschte eenheid in beweging en schakeering te krijgen. Aan de direc tie, wy mogen het niet verhelen, ontbreekt nog dat karakter van beslistheid, waardoor koor en orkest tot oplettendheid als gedwongen worden. De orkestleden spelen niet altijd naar den eisch, w\j geven het gaarne toe, maar wij durven de vraag stellen of het niet van het hoogste belang is, dat de directeur het vertrouwen verwerft waarop zijn gezag dient gegrondvest. Mag de bazuin zoo indiscreet optreden, het slagwerk zoo steent gestemd wezen, als zulks het geval was bij de uitvoering? Over onregelmatigheid in de bewegingen en de attaques ? bij het koor had men eveneens nu en dan te klagen. Wij zullen ze niet in bizonderheden aanstippen. De tenoren weerden zich dap per, ofschoon o. a. het Et resurrexit" zeer slecht werd ingezet. De sopranen waren niet zoo geluk kig als gewoonlijk en hadden moeite om bijwy'Ien de vereischte toonhoogte te houden. Fraaie ge deelten waren.er ook aan te wijzen in het Kyrie, iet Sanctus, Benedictus en ook in het Agnus Dei. Dan scheen het alsof koor en orkest in gelukkige samenwerking den grootschen zin van het kunst werk wilden ontv.ouwen en al de heerlyke passie, het stryden en lijden, de hoop en aanbidding, smeeking en triumf, die de ziel des toondichters vervulden, in onverzwakte kracht tot ons spraken. De solisten kweten zich met onderscheiding van hunne taak; de sopraan zong met helderheid en uitnemende voordracht, ofschoon niet altijd met volkomen zuiverheid; de alt trok de aandacht door goeden stijl en nog altyd fraaie stemmiddelen. Tenor en bas verwierven aller waardeering, door de schoone grven, welke ons in het afgeloopen seizoen zooveel genietingen hebben bereid. De solo-violist, de heer Joseph Cramer, speelde in nohelen stijl en verdient een woord van oprechte hulde. De heer Julius Röntgen heeft voor de moeite, aan de instudeering van de Missa Solemnis be steed, alle aanspraak op erkentelijkheid, niet het minst van hen, die in staat en bereid zyn over de moeielijkheden der uitvoering een billijk oor deel te vellen. H. C. P. D. MUZIKAAL OVERZICHT. Rotterdam, 26 April 1888. Het laatste winterconcert van Rotte's Mannenkoor was zeer belangryk; met goed bezet orkest werden twee grootere werken voor mannenkoor en solo's uitgevoerd, nl. Ssenen aus der FrithjofSage van Max Bruch en Boland's Horn (eerste uitvoering in Nederland) van Markuil. In beide werken werden de solo's gezongen door Mej. S. (sopraan) en de heer A. J. Stoon (bariton). Ik kan gerust verklaren dat het een der genotvolste avonden geweest is die het winterseizoen heeft opgeleverd; het heerlijke, warm-melodisch werk van Bruck, zoo vol schoone gedachten en zoo glanzend geïnstrumenteerd werd in de eerste plaats wat koor en orkest betreft prachtig ver tolkt: de heer Stoon (Frithiof) zong schooner dan ooit en schijnt met eenige vroegere min der goede eigenaardigheden gebroken te heb ben ; zijn sympathiek geluid, maakte, nu het ge paard ging met voortreffelijke voordracht, diepen indruk. Mej. S., die genoegzaam onvoorbereid ge roepen werd de solo's (waarvoor Mevr. Gulp Kiehl uit Amsterdam was geëngageerd, doch door deze wegens onvoorziene omstandigheden niet konden gezongen worden) op zich te nemen, kweet zich recht verdienstelijk van deze lang niet lichte taak, en verdient dank voor hare bereidwilligheid. Ook voor Roland's Horn, een werkje dat ik alle mannenzangvereenigiugen ten zeerste kan aanbe velen, gelden dezelfde opmerkingen, het koor was ook hierin voortreffelijk, en zeer stellig mag den heer L. F. Brandts Buijs geluk gewenscht worden met het verkregen resultaat. De laatste uitvoering in dit seizoen van de vereeniging Gemengd Koor had jl. Dinsdag plaats, het programma bevatte Schön Ellen van Max Bruch, £)ie heilige Nacht van Gade en Das Marchen von der schonen Melus:ne van Hofmann. Wanneer de orkestbegeleiding ontbreekt, strekt dit gewoonlijk niet om den indruk van koren in het algemeeen te verhoogen; bij werken zooals deze (voornamelijk Schó'n Ellen en Melusine) is echter de medewerking van orkest een zóó beslist vereischte dat zij door niets anders kan worden goedgemaakt; de Campbell-marsch in eerstgenoemd werk, eerst uit de verte dan al nader en nader komend, en de fijne, doorzichtige waternymfen-muziek in laatstgenoemd, zyn op de piano onmogelijk naar eisch weer te geven. Maar de middelen ont breken Gemengd Koor vooreerst om uitvoeringen met orkest te geven en wo du nicht bist, etc." daar moeten eischen en wenschen zwygen. Set koor werkte weder uitstekend, het zong met zekerheid en goed begrip van wat er stond; in den aanvang waren de sopranen nog- niet sterk genoeg, na de pauze ging het echter beter en kon de uitstekende wijze waarop de directeur George Ry'ken zijn taak opvat ten volle bewonderd en gewaardeerd worden; hem zij met deze uitvoering, die weder zoo groot bewijs zijner bekwaamheid leverde, van harte geluk gewenscht. Als solisten traden op Mej. J. Seyn (sopraan) en Mej. G. Melchers, (alt), twee goede bekenden bij ons concertbezoekend publiek; eerstgenoemde vol deed vooral in de lyrische gedeelten zeer, Mej. M., wier heerlyk stemgeluid het doet betreuren dat zij het door voortdurend vibreeren afbreuk doet, mocht zich eveneens in welgemeende toe juichingen verheugen. De heer Henri de Louw nit Delft (bariton) heeft een vrij goed geluid, maar weet het weinig te gebruiken. De heer I. F. A. Rijken Gzn. vervulde zijne ditmaal zeer zware taak van accompagnateur op zijne gewone hoogst verdienstelijke wijze en ontving een keurig bloemgeschenk als bewijs van dankbaarheid voor zyn steun sedert de oprichting der vereeniging. V. EEN LTEFDE" EN DE KRITIEK. Eene liefde, door L. v. Deksel. II. Van Deyssel is, hoe krachtig hij zichzelf moge achten, het slachtoffer van een kunstrichting, van een denkbeeld, een dogma, en gelijk het den dog maticus betaamt, hij is dweper bovenmate. Wist men het niet, men zou het kunnen lezen uit zyn N. Crids-opstel over Zola's laatste werk La Terre. La lerre is voor hem het boek der boeken; het verhevenst voorbeeld van epiek, van die eenige epiek, die alleen wil geven het Leven" of, zoo als het verder heet: het is de grootste uiting der kunstformule, die het Leven wil en niet de Schoonheid. Het is het grootste werk van den grootsten man van deze eeuw". Het Leven en niet de Schoonheid ziedaar de leus der objectieve kunst. Voor ons nuchtere stervelingen zal het wel altijd een raadsel blijven, hoe een denkend, zelfs een scherpzinnig denkend, man zichzelf zoo supranaturalistisch boven de natuur, of het Leven, meent te kunnen verheffen. Inderdaad het is zeer wel mogelijk dat de kunst de Schoonheid niet zou behoeven na te jagen, als het Leven, in zijn oneindigheid, in absoluten zin, haar domein was. De Natuur verkeert in dit laatste geval, maar, voor zoover ons bekend, is zij de eenige die dit voorrecht geniet. De gewone mensch, ook de buitengewone, Zola de grootste der grooten niet uitgezonierd, moet zich eenige beperking getroosten, wat ten gevolge heeft dat hij de Schoonheid moet willen, zoodra hij als kunstenaar het Leven wil nascheppen. Het Leven, dat de kunstenaar geeft, is niet meer dan een deeltje uit de oneindigheid los gerukt, van zijn samenhang beroofd; het ver toont dientengevolge ruwe kanten, scheuren en barsten, grillige vormen, die het, n gebleven met het geheel waartoe het behoort, niet bezit. Het Leven te geven gelijk het is, men kan het niot. Hij die meent dit te vermogen, bedriegt slechts zichzelf. Men zou even goed kunnen gelooven dat een mier de Pyreneën bewondert, of een vol leerd commis-voyageur bekend zou zijn mot de reisgelegenheden op de planeten, als het er voor houden, dat een kunstenaar een enkel stukske Leven, wat dan ook, naar waarheid geven kan. Bewust of onbewust hebben de kunstenaars daar om, waar zij, zoogenaamd in het volle menschenleven grepen, dat interessant is, waar men het maar aanpakt, er voor gezorgd, de schoonheid te weven om de lendenen van het beeld, dat zij vertoonen wilden. Zoo weken zij af van de natuur, maar bleven toch natuurgetrouwer dan de aan hangers der naturalistische kunsttheorie. Genen gaven een vergoeding voor het gebrekkige, het on wezenlijke, onware, dat het Leven onder menschenhanden wordt. Zij trachtten op menschelijke wijs de harmonie te herstellen, die zich in de natuur aan hen voordeed, of wier aanwezigheid zij vermoed den; terwijl dezen in het naïeve geloofverkeeren, dat het opgevatte stukske Leven een heusch geheel zal zijn, echt levend leven; indien zij zich slechts onthouden iets daaraan af of toe te doen! Fanatiek, dogmatisch, naïef we kunnen ons begrijpen dat v, Deyssel de eene noch de andere qualificatie op zich toepasselyk verklaart; hij is zich van niets anders bewust dan van de harts tochtelijke liefde voor het Leven. Maar de liefde maakt blind. En het is hem te vergeven, als hij niet bemerkt dat het voorwerp zijner genegenheid een weinig den draak met hem steekt. Dat doet het inderdaad. Dat Leven, voor zoover het in hem zelf vleesch geworden is, heeft hem voor goed verhinderd het Leven met neutrale oogen te aanschouwen. Het heeft hem, gelijk ieder ander, nu eenmaal de voor objectieve zielen zoo door en door kin derachtige wet van subjectief te onderscheiden opgelegd. Gelijk aan een gevoel van lust en onlust, van recht en onrecht, zoo onderwierp het hem ook aan die eeuwenoude gril van zelfs in het Leven iets mooi en leelijk te vinden. Dit werd oorzaak van een trachten om van het be paald stuitende vooral niet te weinig uittekiezen, ten einde het bevrijs te leveren, dat hij toch inder daad volmaakt onzijdig was; men mocht anders eens meenen, dat hij het Leven niet nam gelijk het is. Wat alweder ten gevolge heeft gehad, dat het leelijke nu hier en daar staat, alsof het zeggen wilde: neem me niet kwalijk dat ik zoo schreeuw, de auteur heeft mij onverhoeds, alleronpleizierigst, op het pijnlijke af hierin ge schopt; terwijl aan den anderen kant diezelfde goede heer, toch ook weer bly'k geeft van voor de zoete bekoringen der Schoonheid niet geheel onge voelig te zijn. Immers, ware dit niet het geval, hij zou tienmaal meer en nog bedenkelijker tooneelen hebben kunnen schetsen. Betrekkelijker, d. i. naturalistischer wijs gesproken, zijn deze nog zeld zaam. Het is zoo, v. Deyssel gebruikt wel geen vijgeblaadjes, maar zou verder kunnen gaan, en zal nog heel wat verder moeten gaan, als die eenige kunsttheorie, die het Leven wil en niet de Schoonheid in haar volle omvang en strekking door hem wordt toegepast. Zeker, het behoeft niet gezegd te worden, dat wij dit allerminst begeeren; wat toch zou ons aangenamer zijn, dan dat een talent van zoo buitengemeene beteekenis zich aan zyn dogmatisme wist te ontworstelen, gedach tig aan Goethe's woord: Schadlicher als Beispiele sind dem Genius Prinzipiön. *** Wist men niet dat de uitersten elkander spoedig raken, men zou moeielijk erop verdacht kunnen zijn in van Deyssels roman, het realistisch natu ralisme, gepaard te zullen zien met het grillig subjectivisme, van een in elk opzicht onbereken baar fantasticus. De schrijver immers dicht zijn creaturen gewaarwordingen toe, welke alleen moge lijk zijn bij een bepaalde organisatie, waarvan tot dusverre de voorbeelden, indien zij al bestaan, uiterst zeldzaam zijn. Op hetgeen deze menschen zullen zien, hooren, gevoelen, is geen pijl te trek ken, daar hun zintuigen de eigenaardigheid bezit ten, om hun indrukken aan elkander uit te wisse len, of aan elkander over te doen, om een evenwicht tusscheu hun werkzaamheid teweeg te brengen. Jozef, de held, had het meer in het bijzonder met zijn aandoeningen te kwaad, daar deze een by uitstek materieel karakter droegen. Zoo viel er b. v. een drukkende last uit Jozefs l,den" wanneer de omnibus uit het gezicht was, een last welke scheen over de vierkante gladde keien wech te wolken, on waarneembaar". Of wel, een gevoel van verlatenheid, bevreemding, van afwijking van gewoonte, loste zich over gijn schouders op in een blijde terugkeerende vrijheid". De ziekelijke Mathilde was aan deze kwaal, indien wij dit abnormale verschijnsel zoo noemen mogen, in veel grooter mate onderhevig. De kleu ren wisselden, zij druischten, zij snelden, zij storm den op Mathilde aan, een koor van kleuren, een wijd veld levende mozaïek, zij zongen harde felle klanken in haar oor." Als een slag van metaal vielen de zomerkleuren tegen haar aan, hel, flik kerend, koud. Het purper, het groen, het wit, het goud, namen als vierkante en driehoekige vormen aan. De kleuren werden lijnen, schenen tastbaar. Dan week de slag en een loome droom, als een onzichtbare sluier, suiselde van Mathildes hoofd en leden naar beneden". Zij voelde, dat zij haar eigen verdriet dien middag in de kleuren had gezien, er was iets gebroken in haar gemoed, de schel van een inwen dig oog was stuk gebarsten". De witte breede wreede kalmte zweefde in haar binnenste en weefde zich in haar gemoed zich samenspinnend met al de draden harer ver beelding." Zoo lezen wij van een hooge witte klank" van onhoorbaar ritselen" een grijs en bleek gevoel" lichtblauwe breedheden van hoop, waarin haar denken waadde ruimte vol van goud en wit wemelende hoop snelheden van zacht-gele tevredenheid suisten over Mathilda's borst door haar gemoed" Aan citaten geen gebrek, doch wij eindigen met de volgende regels, (Mathilde heeft nog hoop Jozef te winnen, zij be dacht een plannetje). Mathildelachte en trad voort, zij voelde haar plan worden in de huppelende blijdschap van haar lachjes. De woorden verzamelden zich langzaam in haar, heerlijk zeker. Als bijna lijnen, die elkaar naderden en zich samenvoegden, waarden de ge dachten om haar heen door de huisruimten. Haar lachjes zweefden op, verzilverkrulden de lijnen; zilverwitte onzichtbaarhoden luwden in lichte wolkjes om haar heen, wierookten tot haar voor hoofd en deinden weer te-rug, beglipten haar bals, suisten weer op door beur haren, glanspuntend, paerelend, sterrclend boven haar heen. En zij liep voort; haar gedachten, in gele, rose en blauwe draden, weefden aan het plan. En in de zachte bewegingen dier ongeziene gelukskleuren, begon zij te neuriën, maar zachtjes, voor haar zelf on hoorbaar zachtjes. Kwam er een bedenking, vlotte het plan niet geregeld, dan haperde de stille neuriënde gedachtenstem, heel even, maar als het bezwaar bijna overwonnen was, begon zij weder, nog zachter, altijd zachter." Ziehier een wereld, waarin elke controle der werkelijkheid ontbreekt. Het waarneembare en het onwaarneembare, bet stoffelijke en niet-stoffelijke, de aandoening van het eene zintuig en van het andere, kleuren, geluiden, en vormen dansen door elkander heen ; een nieuwe wereld, die mis schien ergens, maar, naar wij meenen te weten, hier op aarde niet bestaat. De Heer v. Deyssel zal het ons niet toegeven. Hij zal zich beroepen op de eenheid van den mensch en de samenhang en sympathie der zin tuigen. En dat volkomen te recht. Op het eerste als wetenschappelijk leerstuk, op het laatste als in het algemeen te constateeren verschijnsel. Doch het spreekt wel van zelf, dat hij hieraan voor zijn doel, als zielkundig schrijver, niet genoeg heeft. Zullen dat leerstuk en dat verschijnsel hem als auteur baten, dan zouden hem tevens ook in bij zonderheden de wetten moeten bekend zijn, waar naar de zintuigelijke metamorphose zich richt en regelt; immers zoo lang dat niet het geval is, tast hij in dit opzicht als een blinde naar de kleuren." En al meent hy dan zelf ziende te zijn, het gevolg kan niet anders wezen, dan dat hij geheel en al subjectief een menschenwereld schept, die door zijn lezers niet wordt gekend en begrepen. Waarlijk, de naturalistische schrijver vertoont zich met die methode als de man der dolste wil lekeur. Daar is schier geen enkel trekje, waar mede hij gemoedstoestanden teekent, dat men niet veranderen, ja onderste boven keeren kan, zonder het beeld ook maar eenigszins te schaden; natuur lijk, niet in de oogen van den auteur, maar in die van zijn lezers. Is de verwantschap der zintuigen onder ling en de samenhang van dezen met het ge moedsleven in het algemeen waar, en zijn er dientengevolge enkele beeldsprakige, spreek woordelijke uitdrukkingen ontstaan, als: een pak van het hart); een schreeuwende kleur", een warme toon" hier uit vloeit volstrekt nog niet het recht voort om nu een geheele nieuwe taal te vormen, als zoude men in staat zijn, dat algemeene in bijzonderheden te ontleden. De Heer v. Deyssel meent het tegendeel. Hy acht zich blijkbaar gelukkig, als de eerste in Nederland, dien nieuwen weg te bewandelen. Hy geeft een voor beeld. Het is van hem geen gril, neen, hartgrondige overtuiging. De kunst moet zich verjongen door een naturalisme, gewapend met een nieuw soort van zintuig, een zintuig der zintuigen, dat deze laatsten onderling tot een aan eenheid grenzende (voor anderen tot een verwarring barende) har monie leidt. De Heer v. Deyssel is niet voor niet een geloovige. Hy dweept niet met zijn denkbeelden als in platonische liefde. Neen. zij moeten werkelijk heid worden; hij zal niet eindigen voor hij hen heeft toegepast. Dit nu maakt zijn veelbesproken boek zoo byzonder interessant. Minder nog als roman dan als leerstellig gewrocht. Een Liefde is van a tot z een letterkundige dogmatiek. Maar hiermede is niet alles gezegd. Behalve zijn systeem, waaraan hij getrouw is, kweekt hij zekere liefhebberijen, die hem nog meer tor harte gaan, dan het ware geloof. Een echte middel eeuwer, die hemel en aarde tegelijk in het oog houdt en de laatste het liefst. De dogmaticus is een letterkundig alchimist. D. K. (Slot volgt). ULRICH VON HUTTEN. Nog dit jaar zullen de Duitsehers op den Ebernburg een monument stichten ter eere van twee mannen, wier namen nu eenmaal bij elkander hooren, Ulricb von Hutten en Frans von Sickingen. Zij hebben den rechten tijd gekozen, want onlangs 21 April was het 400 jaar geleden dat de eerste van de twee werd geboren en de rechte plaats, want de tijd dien von Hutten op den Ebernburg bij zijn vriend en beschermer von Sickingen doorbracht was de roemrijkste en schoonste van zijn leven. Wel mag Duitschland deze helden eeren, die in hunnen tijd voor de eenheid van het vaderland en den roem der natie hebben geijverd. Wie begrijpt niet, dat zijne zonen, die zich har telijk verheugen in de kracht en de grootheid des rijks met geestdrift aan een man als von Hutten denken, en somnrgen, die hem minachtend een spitsboef en een revolutionairen struikroover noemen, omdat zij naar de middeleeuwsche toe standen terug verlangen, met verontwaardiging toeroepen: gij zijt de echte Duitsehers niet? De grijze Keizer Wilhelm eu zijn zoon hebben or ook zoo over gedacht en door vorstelijke bijdragen voor het monument getoond, dat zij de stichting be schouwden als een werk van piëteit, het afdoen van een eereschuld der natie. Ulrich von Hutten is de held der groote bewe ging waarmee althans voor Duitschland de middel eeuwen eindigden en de nieuwe tijd begon. In zijn persoon zijn vereenigd al de eigenschappen van den modernen kampioen voor vrijheid en volksbeschaving. Hij is de vertegenwoordiger der machten die het nieuwe leven hebben gewekt. Het humanisme, het ontwakend nationaal be wustzijn, het godsdienstig gevoel, zijn kenmer ken dezen lentetijd van het Duitsche volk. Welnu von Hutten heeft gegloeid voor klassieke vorming, volkseenheid en godsdienstige verheffing; wat de allergrootsten, Erasmus, yon Sickingen en Luther heeft bezield, deed ook zijn hart kloppen. Zijn naam is voor zijn volk een symbool. Zijn persoonlijkheid is te aantrekkelijker door zijn avontuurlijk leven. Hij werd geboren op het kasteel Steckelburg in Hessen, 134 uur van het stadje Schlüchtern. Zelf beschrijft hij hoc het op zijn voorvaderlijk slot toeging: echt middeleeuwsch. Ongewapend kon men nauwelijks uitgaan, met het zwaard op zijde toog men ter jacht. Eiken dag was er gelegenheid tot twist in overvloed. Greep men die aan dan was er geen eind aan de veeten, vermeed men al te zorgvuldig den strijd, dan werd. men aan, de algemoene willekeur prijsgege ven. En deze gevaren dreigden niet van de zijde der vreemden alleen, de verhoudingen tusschen broe ders en bloedverwanten was niet beter. Het slot was niet gebouwd tot een aangename, woning, maar tot een met gracht en wal omgeven schuilplaats, waar men in een betrekkelijk kleine ruimte, met het vee opgesloten, zich verdedigen kon. Men zat er als in een arsenaal, dat half stal was. Van rustig samenwonen geen sprake. Allerlei volk komt en vertrekt dag op dag. De schapen blaten, de runde ren bulken, de honden blaffen, het volk schreeuwt en 's nachts huilen do -wolven daarbuiten in het woud. Het was de wil niet van Von Hutten's vader dat zijn zoon in deze omgeving opgroeien zou.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl